Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht

Besluit van de directeur Mobiliteit, namens gedeputeerde staten, van 25-01-2019, nummer 815BOBO3, tot vaststelling van het Tramseinreglement Tramvervoersysteem Utrecht

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBesluit van de directeur Mobiliteit, namens gedeputeerde staten, van 25-01-2019, nummer 815BOBO3, tot vaststelling van het Tramseinreglement Tramvervoersysteem Utrecht
CiteertitelTramseinreglement Wet lokaal spoor Provincie Utrecht
Vastgesteld doorgemandateerde functionaris
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 5 van het Besluit lokaal spoor

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-02-201913-05-2019Nieuwe regeling

25-01-2019

prb-2019-1318

815BOBO3

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van de directeur Mobiliteit, namens gedeputeerde staten, van 25-01-2019, nummer 815BOBO3, tot vaststelling van het Tramseinreglement Tramvervoersysteem Utrecht

Artikel 1. Algemene bepalingen

1.1 Begripsomschrijving

Baanvaksnelheid

De hoogste toegelaten snelheid op een baanvak volgens de baanvaktekeningen uit het Gebruiksdossier.

Blokstelsel

Principe waarbij een gedeelte van de baan verdeeld is in blokken, voorzien van lichtseinen. De lichtseinen geven de trambestuurder informatie over de beschikbaarheid van de opvolgende blokken.

Geluidssein

Een geluidssein is een akoestisch sein dat door zowel trambestuurder als veiligheidsfunctionaris (vhp-tram en/of lwb-tram; zie Kader Werkzaamheden Tramweg) gegeven kan worden ter waarschuwing aan baanwerkers en/of overige personen in de buurt van de naderende tram.

Handsein

Een handsein is een sein dat met de hand al dan niet i.c.m. een licht of sein S2 door een veiligheidsfunctionaris in of naast het spoor wordt gegeven richting de naderende trambestuurder.

Lichtsein

Een lichtsein is een vast sein dat beelden toont in één van drie kleuren (rood, geel of groen). Een lichtsein wordt toegepast op baanvakken waar een blokstelsel aanwezig is.

Lwb-tram

Leider werkplekbeveiliging tram

Openbaar Vervoer Oprij-sein (OVO-sein)

Een Openbaar Vervoer Oprij-sein (OVO-sein) is een voor de doorstroming van openbaar vervoer bij wegkruisingen bedoeld vast sein, dat beelden toont, gevormd, hetzij door een of twee kleine, witte of gekleurde lichten, hetzij een witte verlichte ‘V’ op een ronde achtergrond.

Overweg

Gelijkvloerse kruising van een weg en een spoorweg die wordt aangeduid door middel van een andreaskruis (bord J12 of J13 uit RVV 1990). Een overweg kan voorzien zijn van een overwegbeveiligingsinstallatie.

Overwegbeveiligings- installatie (OBI)

Installatie die een overweg beveiligt door middel van lichten die gaan knipperen, een akoestisch signaal en spoorbomen die de weg voor het wegverkeer afsluiten als er een tram aankomt.

Rechts en links

Rechts en links zijn de zijden van de tram, gezien in de rijrichting.

Rijden op zicht (ROZ)

Op het tramvervoersysteem geldt ‘rijden op zicht’. Rijden op zicht is het, afhankelijk van het zicht, zodanig rijden, dat door normaal remmen tijdig de snelheid kan worden verminderd of kan worden gestopt, wanneer de veiligheid van het verkeer zulks vordert. Op enkele trajecten wordt het ‘rijden op zicht’ ondersteund met lichtseinen.

Rijwegsein

Een rijwegsein is een vast sein, dat beelden toont, gevormd door in wit of knipperend wit licht uitgevoerde cijfers, letters of symbolen. Rijwegseinen geven informatie over rijwegen (stand van de wissels) en sporen.

RVV

Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens.

Tijdelijke snelheidsbeperking

Een snelheidsbeperking van tijdelijke aard op de toegestane snelheid.

Toegestane snelheid

De toegestane snelheid is het resultaat van de baanvaksnelheid en snelheidsbeperkingen. Deze snelheidsbeperking wordt opgedragen door seinen en/of door voorgeschreven beperkingen uit de Bedieninstructie Infra.

Tram

In dit Reglement wordt onder ‘tram’ verstaan:

a. een spoorvoertuig als bedoeld in Wet lokaal spoor;

b. een tram als bedoeld in het RVV.

Tramwaarschuwings-installatie (TWI)

Installatie, voorzien van geel knipperlicht (RVV art. 75) en akoestisch signaal, die het (voornamelijk langzaam) verkeer waarschuwt voor de naderende tram.

Vast sein

Een vast sein is een op een vaste plaats geïnstalleerd sein, dat te allen tijde een in dit reglement omschreven beeld toont.

Verkeersregelinstallatie (VRI)

Installatie op een wegkruising, die één of meerdere verkeersstromen regelt middels het geven van optische signalen aan weggebruikers, welke voor de bus/trambestuurder zijn uitgevoerd als OVO-sein.

Vhp-tram

Veiligheidspersoon tram

Wegkruising

Gelijkvloerse kruising van een weg en een spoorweg zonder beveiliging waarbij de doorgang van het (spoor)wegverkeer (gedeeltelijk) kan worden geregeld met een VRI. Bij langzaam kruisend verkeer is veelal een TWI geplaatst ter waarschuwing.

Werkplek

Werklocatie van de werkploeg (in het VVW-tram is dit benoemd als werkruimte).

1.2 Geldigheid van de seinen

Dit reglement geldt voor het tramvervoersysteem in de provincie Utrecht bestaande uit:

  • Utrecht Centraal Centrumzijde – Nieuwegein Stadcentrum v.v.

  • Nieuwegein Stadcentrum – Nieuwegein Zuid v.v.

  • Nieuwegein Stadcentrum – IJsselstein Zuid v.v.

  • Remiseterrein Nieuwegein.

  • Utrecht Centraal Centrumzijde – P+R Uithof v.v.

  • Opstelterrein P+R Uithof

1.3 Plaats van de seinen

De vaste seinen bevinden zich rechts naast of boven het spoor waarvoor zij gelden. Een uitzondering hierop vormen seinen die door de plaatselijke omstandigheden niet rechts kunnen staan; sein B8 moet in dat geval aangeven voor welk spoor het sein geldt.

 

De overige seinen moeten zodanig naast of in het spoor worden getoond of gegeven, dat het voor de waarneming het gunstigst is.

1.4 Gebruik en opvolgen van seinen

Seinen moeten zo worden getoond of gegeven, dat daardoor geen misverstand kan ontstaan. De combinatie van afbeelding en omschrijving van de seinbeelden in dit Reglement is bepalend.

 

Het is verboden seinen anders te gebruiken dan in dit Reglement of in het RVV is omschreven. Dit Reglement laat op grond van het RVV gegeven aanwijzingen of geplaatste verkeerstekens onverlet. Bij een strijdigheid tussen dit Reglement en het RVV prevaleert het RVV.

 

De trambestuurder moet op de seinen blijven letten tot hij deze is voorbijgereden.

1.5 Gedoofd sein

Is een vast sein, anders dan een OVO-sein, gedoofd of toont het een onduidelijk of een niet in dit Reglement omschreven seinbeeld, dan moet de trambestuurder stoppen, zo mogelijk voor het sein, en zich in verbinding stellen met de verkeersleiding. Hij handelt daarna volgens de hem door de verkeersleiding gegeven instructie. De trambestuurder handelt verder overeenkomstig de voorwaarden van het passeren van een stoptonend sein als omschreven in de bedieninstructie ‘werkprocessen operatie’.

 

Is een Openbaar Vervoer Oprij-sein gedoofd of toont het een onduidelijk of niet in dit Reglement omschreven seinbeeld, dan moet de trambestuurder waarschuwingssignalen geven, de snelheid verminderen en stoppen wanneer de veiligheid van het verkeer zulks vordert. De trambestuurder doet melding bij de verkeersleiding.

1.6 Sein buiten dienst

Als een sein buiten dienst is gesteld, wordt het sein aan het zicht onttrokken door het aanbrengen van een grijze of zwarte zak of folie over het sein. Wordt een sein buiten dienst gesteld, dan worden – indien mogelijk – de lichten van het sein gedoofd.

Artikel 2. Seinen

2.1 Lichtseinen (L)

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

L1

Rood sein

Een rood licht

Stoppen vóór het sein.

 

Liggen er wissels achter het sein, dan is de rijweg geblokkeerd. Dit wordt aangegeven door rijwegsein W1.

L2

Geel sein

Een geel licht

Voorbijrijden toegestaan. Snelheid verminderen en

rekenen op “stop” voor het volgende sein. Het volgende sein kan nogmaals L2 tonen.

 

Liggen er wissels achter het sein, dan is er een rijweg met een wissel in de afbuigende stand. Dit wordt aangegeven met rijwegsein W2, W3 of W4. Snelheid verminderen tot 20 km/u.

L3

Groen sein

Een groen licht

Voorbijrijden toegestaan met inachtneming van de toegestane snelheid

 

Liggen er wissels achter het sein, dan zijn deze in de rechtdoorgaande stand vastgelegd. Dit wordt aangegeven door rijwegsein W2a.

2.2 Rijwegseinen (W)

Rijwegseinen geven de stand van het navolgende wissel aan. De rijwegseinen kunnen ook in combinatie met lichtseinen en/of OVO-seinen worden getoond.

 

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

W1

Geen rijweg

Een horizontale streep, gevormd door wit licht.

Stoppen vóór het sein.

 

Het sein W1 kan in combinatie met sein L1 worden getoond.

W2

Rijweg

a. Een verticale streep, gevormd door wit licht.

Voorbijrijden toegestaan met de toegestane snelheid.

 

De achter het sein liggende, vastgelegde wisselstraat leidt over één of meerdere in rechtstand liggende wissels, tenzij het sein gecombineerd is met sein W5. In dat geval geldt sein W5.

 

In combinatie met sein L2 en L3 geldt de betekenis zoals die is geformuleerd bij L2 en L3.

 

b. Knipperend sein W2a.

Voorbijrijden toegestaan met maximaal 20 km/u.

 

Dezelfde betekenis als onder a; echter de rijweg leidt naar gedeeltelijk bezet opstelspoor.

 

Het sein W2b kan in combinatie worden getoond met L2.

W3

Rijweg links

a. Een van links naar rechts dalende streep, gevormd door wit licht.

Voorbijrijden toegestaan met maximaal 20 km/u totdat de tram de wissel(s) in zijn geheel is gepasseerd.

 

De achter het sein beginnende wisselstraat is vastgelegd en tenminste één wissel wordt in afbuigende stand naar links bereden.

Indien het wissel vanuit de achterzijde wordt bereden, is de rijweg ingesteld vanuit het rechter, afbuigende spoor.

 

In combinatie met sein L2 geldt de betekenis zoals die is geformuleerd bij L2.

 

b. Knipperend W3a.

Dezelfde betekenis als onder a; echter de rijweg leidt naar gedeeltelijk bezet opstelspoor.

W4

Rijweg rechts

a. Een van links naar rechts stijgende streep, gevormd door wit licht.

Voorbijrijden toegestaan met maximaal 20 km/u totdat de tram de wissel(s) in zijn geheel is gepasseerd.

 

De achter het sein beginnende wisselstraat is vastgelegd en tenminste één wissel wordt in afbuigende stand naar rechts bereden.

Indien het wissel vanuit de achterzijde wordt bereden, is de rijweg ingesteld vanuit het linker, afbuigende spoor.

 

In combinatie met sein L2 geldt de betekenis zoals die is geformuleerd bij L2.

 

b. Knipperend sein W4a.

Dezelfde betekenis als onder a; echter de rijweg leidt naar gedeeltelijk bezet opstelspoor.

W5

Spooraanduiding

a. Eén of twee cijfers of letters gevormd door wit licht.

n = 1,2,3,...,99 of A,B,...Z

De achter het sein liggende wisselstraat is vastgelegd en deze leidt naar het door het cijfer of letter aangeduide spoor. Dit sein geeft aan de trambestuurder aanvullende informatie over het spoor waarnaar de rijweg is ingesteld.

 

b. Knipperend sein W5a

Dezelfde betekenis als onder a; echter de rijweg leidt naar gedeeltelijk bezet opstelspoor.

2.3 OVO-seinen (OV)

OVO-seinen (negenoog) worden toegepast bij wegkruisingen die voorzien zijn van een VRI en/of een tramwaarschuwingsinstallatie en volgen uit Wetgeving Regeling verkeerslichten.

 

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

OV1

a. Twee witte lichten, verticaal ten opzichte van elkaar.

Oprijden voor recht doorgaand verkeer.

 

Indien na OV1a een wegkruising voor komt, wordt het wegverkeer door een VRI geregeld.

 

b. Knipperend OV1a.

Oprijden voor recht doorgaand verkeer.

Indien na OV1b een wegkruising voor komt, wordt niet al het kruisend wegverkeer door een VRI geregeld.

OV2

a. Twee witte lichten, schuin ten opzichte van elkaar. Het bovenste licht links van het onderste licht.

Oprijden voor links afslaand verkeer.

 

b. Knipperend OV2a.

Oprijden voor links afslaand verkeer.

Indien na OV2b een wegkruising voor komt wordt niet al het kruisend wegverkeer door een VRI geregeld.

OV3

a. Twee witte lichten, schuin ten opzichte van elkaar. Het bovenste licht rechts van het onderste licht.

Oprijden voor rechts afslaand verkeer.

 

b. Knipperend OV3a.

Oprijden voor rechts afslaand verkeer.

Indien na OV3b een wegkruising voor komt wordt niet al het kruisend wegverkeer door een VRI geregeld.

OV4

Een geel licht.

Stoppen voor het sein. Voor bestuurders die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: kruising ontruimen.

OV5

a. Twee rode lichten, horizontaal ten opzichte van elkaar.

Stoppen vóór het sein.

 

b. Knipperend OV5a.

Stoppen vóór het sein. De VRI is geactiveerd door middel van het VETAG- of KAR-signaal. Na doven van sein OV5b wordt OV1, OV2 of OV3 getoond.

 

OV8

Een knipperend geel licht.

De VRI is in storing.

 

De trambestuurder dient de snelheid te verminderen en de wegkruising voorzichtig op te rijden onder het geven van geluidssignaal Gb2 en met inachtneming van de geldende voorrangsregels en de lokale veiligheid.

2.4 OV-voorsein

Een OV-voorsein kan worden toegepast vlak voor een VRI met als doel tijdig informatie te verschaffen aan de trambestuurder over het navolgende seinbeeld en de berijdbaarheid van de navolgende wegkruising. Hiermee kan de exploitatiesnelheid worden verhoogd.

 

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

OV6

Een ‘V’ gevormd door wit, vast licht.

Doorrijden en/of vertrekken van de halte. De VRI op de eerstvolgende wegkruising is in werking gesteld om het kruisende verkeer tegen te houden. Na doven van sein OV6 wordt OV1, OV2 of OV3 getoond vlak voor de wegkruising.

 

Indien dit sein niet wordt getoond bij nadering, moet er op worden gerekend dat er gestopt dient te worden voor het ‘stop’-tonend-sein voor de wegkruising.

2.5 OBI-seinen met VETAG / KAR

Overwegen die geactiveerd worden door een VETAG- en/of KAR-signaal zijn voorzien van seinen, welke geplaatst zijn aan het einde van een halte. Hiervoor worden dezelfde seinen gebruikt als voor wegkruisingen (OVO-seinen). Overwegen die geactiveerd worden door toonfrequent spoor en/of telpunten zijn niet voorzien van seinen.

 

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

OV1

a. Twee witte lichten, verticaal ten opzichte van elkaar.

Oprijden vanaf halte. De OBI voorbij de halte is geactiveerd en de overwegbomen zijn neergelaten.

 

b. Knipperend OV1a

Oprijden vanaf halte met attentiewaarde. De OBI direct achter de halte is geactiveerd en de overwegbomen zijn neergelaten.

OV5

a. Twee rode lichten, horizontaal ten opzichte van elkaar.

Stoppen vóór het sein.

 

b. Knipperend OV5a.

Stoppen vóór het sein. De OBI is geactiveerd door middel van het VETAG- of KAR-signaal.

OV8

Een knipperend geel licht.

De OBI is in storing.

 

De trambestuurder dient de snelheid te verminderen en de overweg voorzichtig op te rijden onder het geven van geluidssignaal Gb2 en met inachtneming van de geldende voorrangsregels en de lokale veiligheid.

Artikel 3. Borden en markeringen

3.1 Borden permanent (B)

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

B1

Afsluitbord

Een rechthoekig wit bord met zwarte rand en rode horizontale balk.

(Conform sein 513 trein en metro)

Stoppen vóór het sein; afgesloten tramspoor.

B2

Bord:

‘Einde blokstelsel’

Een geruit bord, waarop een door een schuine zwarte streep doorgehaald sein geplaatst is.

Voorbijrijden toegestaan. Einde blokstelsel. De trambestuurder wordt niet meer ondersteund door lichtseinen.

B3

Snelheidsbord

Een vierkant wit bord, waarop een zwart getal.

Voorbijrijden toegestaan met de door het getal aangegeven snelheid. Het cijfer geeft de snelheid in tientallen km/u aan.

 

De trambestuurder regelt de snelheid overeenkomstig de door het rijden op zicht opgelegde omstandigheden, maar mag de door het snelheidsbord aangegeven maximum snelheid nooit overschrijden.

B4

Bord:

‘Einde snelheidsbeperking’

Een vierkant wit bord waarop een door een schuine zwarte streep doorgehaald, zwart getal.

Voorbijrijden toegestaan. Einde van de door het snelheidsbord opgelegde snelheidsbeperking.

B6

Stop-bord

Een vijfhoekig wit bord met een zwarte S.

Daaronder is een rechthoekig wit bord aangebracht, waarop een opdracht is vermeld.

Stoppen vóór het bord en opdracht van onderbord opvolgen.

B7

Bord ‘Einde bovenleiding’

Een ruitvormig bord met afwisselende witte en blauwe banden.

Stoppen vóór het bord. Einde bovenleiding.

 

Het bord mag niet worden voorbijgereden door voertuigen met opstaande stroomafnemer.

B8

Pijlbord

Een zwart bord met daarin een witte pijl.

Een aanduiding van het spoor waarvoor het sein bestemd is.

3.2 Markeringen (M)

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

M1

Stopstreep

Een witte markeringsstreep of witte balk in dwarse ligging tussen de spoorstaven van een spoor.

Markering van de plaats van stoppen.

 

Trams moeten met de voorzijde vóór de stopstreep tot stilstand worden gebracht.

M2

Vrijbalk

Witte betonnen balk of witte markeringsstreep tussen twee sporen.

Aanduiding van de uiterste grens op een spoor waar men zich kan begeven dan wel materiaal en of materieel op kan stellen zonder zich te begeven in het PVR van het nevenspoor.

Artikel 4. Tijdelijke seinen

4.1 Tijdelijke snelheidsbeperking

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

325a

L-bord

Een rechthoekig zwart bord met daarin een geel ellipsvormig vlak met een zwarte letter L.

 

Bij nacht voorzien van twee synchroon knipperende gele lichten.

Aankondiging van een tijdelijk beperkte snelheid.

 

Een L-bord staat circa 50 meter vóór het tijdelijke snelheidsbord (325b).

325b

Tijdelijk snelheidsbord

Een rechthoekig zwartbord met daarin een achtkantig geel vlak met een zwart getal.

Snelheid aanpassen tot de door het getal aangegeven snelheid. Deze snelheid moet bereikt zijn bij het A-bord (326a). Het cijfer geeft de snelheid in tientallen km/u aan.

326a

A-bord

Een rechthoekig zwart bord met daarin een geel ellipsvormig vlak met een zwarte letter A.

 

Bij nacht voorzien van een geel knipperend licht.

Aanduiding van het begin van het spoorgedeelte waarvoor de tijdelijk snelheidsbeperking geldt volgens het tijdelijke snelheidsbord (325b).

327a

E-bord

Een rechthoekig zwart bord met daarin een groen ellipsvormig vlak met een witte rand en een witte letter E.

 

Bij nacht voorzien van een groen licht.

Aanduiding van het einde van het spoorgedeelte waarvoor de tijdelijke snelheidsbeperking geldt.

 

Na het E-bord mag de trambestuurder de toegestane snelheid hervatten.

4.2 Afbakening werkplek voor het tramverkeer

Eisen aan kegels: zie Kader Werkzaamheden Tramweg.

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

A3

Gele kegel

Een gele verkeerskegel of een kegel met gele lamp, geplaatst naast het spoor.

 

In het donker met knipperend geel licht.

Snelheid verminderen en rekenen op “stop” voor het volgende sein.

S1

Rode kegel

Een rode verkeerskegel of een kegel met rode lamp, geplaatst in het spoor.

 

In het donker met knipperend rood licht.

Aanvang werkplek. De trambestuurder stopt voor dit sein. Op aanwijzing van de lwb-tram of vhp-tram verder rijden met de ter plaatse toegestane snelheid.

 

S2

Rode vlag of lamp

Een opgestoken rode vlag.

 

In het donker een rode lamp.

Aanvang werkplek. De trambestuurder stopt voor dit sein. Op aanwijzing van de vhp-tram verder rijden met de ter plaatse toegestane snelheid.

4.3 Handseinen (V)

Bij werkzaamheden in de nacht dient een zichtbaar wit, geel of rood licht gebruikt te worden met de bewegende hand.

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

V1

Noodstop

Beide handen boven het hoofd heen en weer bewegen.

De trambestuurder maakt een noodstop.

V2

Langzaam rijden

Hand horizontaal langzaam op en neer bewegen.

De trambestuurder rijdt met een gepaste snelheid.

V3

Stop

Hand opgestoken naast het hoofd.

De trambestuurder stopt.

V4

Naar seingever toe rijden

Hand naast het hoofd van voren en naar achteren bewegen

De trambestuurder mag oprijden naar de seingever toe.

V5

Van seingever af rijden

Hand van zo hoog naar zo laag mogelijk op en neer bewegen.

De trambestuurder mag van de seingever afrijden.

 

Achteruit rijden van tram is niet toegestaan. Alleen toepassen bij uitzonderingssituaties. Begeleiding bij achterzijde van de tram noodzakelijk.

4.4 Geluidsseinen (G)

Een geluidssein wordt gegeven met een fluit of toeter.

Een lange toon duurt 2 tot 3 seconden, een korte toon duurt 1 seconde of korter.

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

G1

Noodsignaal

Minimaal 5 korte tonen na elkaar.

De werkenden verlaten onmiddellijk de trambaan.

G2

Let op

Eén lange toon.

Er passeert een voertuig in het nevenspoor.

G3

Stop werk

Lange toon, dan korte toon, dan lange toon.

Stop of pauzeer de werkzaamheden. De werkenden gaan uit de trambaan.

G4

Hervat werk

Eén korte toon.

Werkenden gaan in de trambaan en hervatten de werkzaamheden.

4.5 Geluidsseinen (Gb) te geven door de trambestuurder

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

Gb1

Een matig lange toon, te geven met de claxon of het belsignaal.

Ter afwending van direct gevaar. Te geven:

- bij het naderen van het einde van een tegemoetkomende tram, tenzij waarneembaar is dat er geen overweg of wegkruising kort achter deze tram ligt.

Gb2

Een korte toon, te geven met het belsignaal.

Langzaam verkeer opgelet. Te geven:

- als waarschuwing van langzaam verkeer in nabijheid van de naderende tram.

- bij het naderen van het einde van een tegemoetkomend rail- of wegvoertuig rijdend op tram/busbaan.

4.6 Tramseinen (T)

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

T1

Frontsein

Drie naar voren gerichte, witte lichten, waarvan twee op gelijke hoogte en het derde midden daarboven.

Voorzijde van een tram.

T2

Sluitsein

Twee naar achteren gerichte rode lichten op het laatste voertuig.

Achterzijde van een tram.

T3

Remlicht

Twee naar achteren gerichte rode lichten op het laatste voertuig.

De tram vermindert snelheid als gevolg van bediening van het remsysteem. Het remlicht kan tegelijk met het sluitsein worden getoond. Het remlicht licht sterker op dan het sluitsein.

T4

Richtingaanwijzer

Aan de linker langszijde en aan de voor- en achterzijde van de tram, link van het midden, knipperende oranje lichten.

De tram zal links afslaan. De richtingaanwijzer kan tegelijk met front- en sluitsein en eventueel het remlicht getoond worden.

Aan de rechter langszijde en aan de voor- en achterzijde van de tram, rechts van het midden, knipperende oranje lichten.

De tram zal rechts afslaan. De richtingaanwijzer kan tegelijk met front- en sluitsein en eventueel het remlicht getoond worden.

T5

Zie sein T4

Alarmverlichting

Knipperende richtingaanwijzers aan beide zijden.

Gevaar. De alarmverlichting kan tegelijk met het front- en sluitsein en eventueel het remlicht worden getoond.

Artikel 5. Uit te faseren seinen

De seinen die hier worden beschreven zijn nog wel aanwezig in het tramvervoersysteem, maar worden bij vernieuwing vervangen door seinen uit Artikel 2.

Sein

Afbeelding

Omschrijving

Betekenis

Z1

Een rond wit licht.

Zie OV1.

 

Te vervangen door OV1 of OV6 indien het om een voorsein gaat (bij vertrek halte met een navolgend OV1).

Z2

a. Een horizontale streep, gevormd door een vast geel licht.

Aan de trambestuurder, die vóór sein OV5 stilstaat en de halteringsknop indrukt, wordt dit sein getoond als de apparatuur voor de VRI in werking is gesteld. De tram moet blijven staan tot sein OV1, OV6a of Z1 wordt getoond.

 

Te vervangen door OV5b.

 

b. Een knipperend OV7a.

Aan de trambestuurder, die vóór sein OV5 stilstaat, wordt dit sein getoond als de tram automatisch is gedetecteerd. Gedurende het tonen van dit sein kan de bestuurder een aanvraag doen voor een rijweg door middel van het indrukken van de halteringsknop. De tram moet blijven staan tot sein OV1, OV6a of Z1 wordt getoond.

 

Te vervangen door OV5b.

Z3

Een naar links (L) of naar rechts (R) geknikte streep, gevormd door wit licht.

Voorbijrijden op zicht toegestaan met de ter plaatse hoogst toegelaten snelheid. De rijweg is ingesteld uit het linker (L) of het rechter (R) spoor in de richting van een uitgereden wissel, dat in de afbuigende stand bereden wordt.

 

Te vervangen door W3 of W4, ook indien het wissel van de achterzijde bereden wordt.

Z4

Geen rijweg

Een horizontale streep, gevormd door wit licht.

Stoppen vóór het sein.

 

Het sein W1 kan in combinatie met sein K1 worden getoond.

Wordt ook toegepast op haltes vlak voor een overweg. In dit geval is er geen navolgend wissel.

 

Te vervangen door OV5a indien het sein geplaatst is voor een overweg. Voor wissels blijft sein W1 gelden.

Z5

Een horizontale streep en daaronder een stip, beide gevormd door wit licht.

Aan de trambestuurder, die vóór sein W1 stilstaat en de halteringsknop indrukt, wordt dit sein getoond als de apparatuur voor het neerlaten van halve-overwegbomen van de voorbij de halte gelegen overweg in werking is gesteld. De tram moet blijven staan tot dit sein wijzigt in sein OV6.

 

Te vervangen door OV5b.

Z6

a. Een ‘V’ gevormd door wit, vast licht

De tram mag vertrekken. De overwegbomen van de OBI voorbij de halte zullen tijdig neergelaten worden.

 

Te vervangen door OV1a.

 

b. Een knipperend Z6a.

De tram mag vertrekken van de halte. De overwegbomen van de OBI direct achter de halte zijn neergelaten.

 

Te vervangen door OV1b.

Artikel 6. Citeertitel

Tramseinreglement Utrecht

 

Nieuwegein,25 januari 2019

Vastgesteld namens gedeputeerde staten van de provincie Utrecht,

R.Brugts

directeur Mobiliteit