Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 18 februari 2019 en van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 8 januari en 5 februari 2019, nummer 81DF79D7, tot geldend verklaren en wijzigen van Utrechtse provinciale voorschriften en vervallen verklaren van Zuid-Hollandse provinciale voorschriften voor het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam (Besluit geldend verklaren, wijzigen en vervallen verklaren van voorschriften voor gebied voormalige gemeenten Zederik en Leerdam) |
Citeertitel | Besluit geldend verklaren, wijzigen en vervallen verklaren vanvoorschriften voor gebied voormalige gemeenten Zederik en Leerdam |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-02-2019 | Nieuwe regeling | 18-02-2019 | 81DF79D7 |
Provinciale Staten van Utrecht;
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 8 januari en 5 februari 2019, nummer 81DF89C6 en 81E5E9E8
Gedeputeerde Staten van Utrecht,
Gelet op de artikelen 28, 30 en 35 Wet algemene regels herindeling
als gevolg van de Wet van 11 juli 2018 tot samenvoeging van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik en wijziging van de grens tussen de provincies Utrecht en Zuid-Holland, de grens tussen de provincies Utrecht en Zuid-Holland zodanig is gewijzigd dat het grondgebied van de opgeheven gemeenten Leerdam en Zederik tot het grondgebied van de provincie Utrecht behoort;
op grond van de Wet algemene regels herindeling de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften nog twee jaar blijven gelden voor het toegevoegd gebied, tenzij het bevoegd gezag van de provincie Utrecht de Utrechtse provinciale voorschriften eerder geldend verklaart en de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften vervallen verklaart;
In dit besluit wordt verstaan onder:
Zuid-Hollandse provinciale voorschriften: voorschriften als bedoeld in artikel 33 juncto 28, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling, die zijn vastgesteld door de bevoegde organen van de provincie Zuid-Holland en die gelden op 31 december 2018 voor het toegevoegd gebied of een gedeelte daarvan.
HOOFDSTUK 2 - WIJZIGING VAN VOORSCHRIFTEN VAN DE PROVINCIE UTRECHT IN VERBAND MET DE UITBREIDING VAN HET GEBIED VAN DE PROVINCIE UTRECHT MET HET GEBIED VAN DE OPGEHEVEN GEMEENTEN LEERDAM EN ZEDERIK
De Uitvoeringsverordening subsidie Agenda vitaal platteland provincie Utrecht 2016-2019 wordt als volgt gewijzigd:
De kaart in bijlage 3 – Kaart Programmagebied – wordt vervangen door de volgende kaart:
Het Instellingsbesluit provincie Utrecht AVP-gebiedscommissie Utrecht-West 2016 wordt als volgt
De kaartbijlage – begrenzing AVP-gebieden – wordt vervangen door de volgende kaart:
De Beleidsregels ontheffingen tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart provincie Utrecht wordt als volgt gewijzigd:
De kaartbijlage – kaart met gebieden waarin geen ontheffing wordt verleend voor het starten en landen van luchtvaartuigen of nader onderzoek nodig is - wordt vervangen door de volgende kaart:
HOOFDSTUK 3 - GELDEND VERKLAREN VAN VOORSCHRIFTEN VAN DE PROVINCIE UTRECHT
Behoudens de uitzonderingen genoemd in het tweede lid, worden per 1 april 2019 de op die datum geldende Utrechtse provinciale voorschriften, inclusief de wijzigingen ingevolge hoofdstuk 2 van dit besluit, door Provinciale Staten respectievelijk Gedeputeerde Staten geldend verklaard voor het toegevoegd gebied. Onder de geldend verklaarde voorschriften vallen in elk geval de volgende voorschriften, zoals die luiden op 31 maart 2019:
De volgende Utrechtse provinciale voorschriften gaan nog niet gelden:
Bodem- Water- en Milieuplan Utrecht 2016-2021 (besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 7 december 2015, PB 2015-8625), alsmede de bij en krachtens dat plan vastgestelde voorschriften en de beleidsregels die betrekking hebben op het gebruik van de bij of krachtens dat plan toegekende of gereguleerde bevoegdheden
Provinciale milieuverordening Utrecht 2013 (besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 4 februari 2013, PB 2013-12), alsmede de bij en krachtens die verordening vastgestelde voorschriften en de beleidsregels die betrekking hebben op het gebruik van de bij of krachtens die verordening toegekende of gereguleerde bevoegdheden.
HOOFDSTUK 4 - VERVALLEN VERKLAREN VAN ZUID-HOLLANDSE PROVINCIALE VOORSCHRIFTEN
Behoudens de uitzonderingen genoemd in het tweede lid, worden per 1 april 2019 door Provinciale Staten respectievelijk Gedeputeerde Staten de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften vervallen verklaard voor het toegevoegd gebied. Onder de vervallen verklaarde voorschriften vallen in elk geval:
De volgende Zuid-Hollandse provinciale voorschriften, zoals deze luiden op 31 december 2018, blijven gelden voor het toegevoegd gebied totdat deze op grond van de Wet algemene regels herindeling komen te vervallen:
Provinciale Milieu Verordening Zuid-Holland (negende tranche) (besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 16 december 1993, PB 1993-99a), met uitzondering van hoofdstuk 6 daarvan, alsmede de bij en krachtens die verordening vastgestelde voorschriften die betrekking hebben op het gebruik van de bij of krachtens die verordening toegekende of gereguleerde bevoegdheden.
Beleidsvisie Duurzaamheid en Milieu 2013-2017 zoals verlengd door middel van een besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland d.d. 29 maart 2017, alsmede bij en krachtens die visie vastgestelde voorschriften die betrekking hebben op het gebruik van de bij of krachtens die visies toegekende of gereguleerde bevoegdheden.
HOOFDSTUK 5 – OVERGANGSRECHTELIJKE BEPALINGEN
De Zuid-Hollandse provinciale voorschriften zoals die met betrekking tot het toegevoegd gebied luiden direct voorafgaande aan het vervallen daarvan, blijven van toepassing ten aanzien van besluiten, niet zijnde voorschriften als bedoeld in artikel 28 van de Wet algemene regels herindeling, die zijn genomen op grond van die provinciale voorschriften. Onder de reikwijdte van deze bepaling vallen in ieder geval bezwaarprocedures en gerechtelijke procedures met betrekking tot besluiten als bedoeld in de eerste volzin, (bezwaarprocedures en gerechtelijke procedures over) de intrekking en wijziging van dergelijke besluiten en voor zover het gaat om subsidies (bezwaarprocedures en gerechtelijke procedures over) besluiten tot wijziging, vaststelling, intrekking, beëindiging en terugvordering van die subsidies.
Op aanvragen die zijn ingediend voorafgaande aan het moment waarop ingevolge dit besluit of de Wet algemene regels herindeling Zuid-Hollandse provinciale voorschriften vervallen, wordt beslist met toepassing van de desbetreffende Zuid-Hollandse provinciale voorschriften, zoals die met betrekking tot het toegevoegd gebied luiden direct voorafgaande aan het vervallen daarvan. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.
Het bepaalde in het eerste lid laat onverlet dat Provinciale Staten respectievelijk Gedeputeerde Staten bevoegd zijn ten aanzien van besluiten als bedoeld in het eerste lid regels vast te stellen, waaronder begrepen regels die de intrekking van dergelijke besluiten regelen. Bij de in de eerste volzin bedoelde regels kan door Provinciale Staten respectievelijk Gedeputeerde Staten worden afgeweken van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 7 van dit besluit.
Activiteiten in het toegevoegd gebied die eerst door het geldend worden van Utrechtse provinciale voorschriften onder een of meer verbodsbepalingen komen te vallen, mogen tot 1 januari 2021 worden voortgezet overeenkomstig de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften zoals die tot het vervallen ervan luiden voor het toegevoegd gebied. De activiteiten dienen uiterlijk op 1 januari 2021 in overeenstemming met de Utrechtse provinciale voorschriften te zijn gebracht.
Voor zover activiteiten in het toegevoegd gebied met betrekking tot het plaatsen van borden, object-gebonden borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen en objecten, het afmeren van vaartuigen en woonschepen en het hebben van havens of aanlegplaatsen, en met betrekking tot werken, zoals het (gedeeltelijk) dempen van sloten, het ophogen met grond, het hebben van een rommelterrein en het beschermen van op de waardenkaart geplaatste beschermde kleine landschapselementen, als gevolg van dit besluit onder één of meer van de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 5 van de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 komen te vallen, mogen die activiteiten – in afwijking van het eerste lid - tot de specifiek hierna genoemde datum worden voortgezet overeenkomstig de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften zoals die tot het vervallen ervan luiden voor het toegevoegd gebied. De activiteiten met betrekking tot de hierna te noemen objecten, vaartuigen en werken dienen uiterlijk op de hierna genoemde datum in overeenstemming met de Utrechtse provinciale voorschriften te zijn gebracht.
Voor de toepassing van dit artikellid wordt onder de hiervoor genoemde objecten, vaartuigen, werken en beschermde landschapselementen verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017.
Activiteiten in het toegevoegd gebied die eerst door het geldend worden van Utrechtse provinciale voorschriften aan andere beperkingen worden onderworpen, mogen tot 1 januari 2021 worden voortgezet overeenkomstig de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften zoals die tot het vervallen ervan luiden voor het toegevoegd gebied. De activiteiten dienen uiterlijk per 1 januari 2021 in overeenstemming met de Utrechtse provinciale voorschriften te zijn gebracht.
Voor zover activiteiten in het toegevoegd gebied met betrekking tot het plaatsen van borden, object-gebonden borden, vlaggen, spandoeken, informatiezuilen en objecten, het afmeren van vaartuigen en woonschepen en het hebben van havens of aanlegplaatsen, en met betrekking tot werken, zoals het (gedeeltelijk) dempen van sloten, het ophogen met grond, het hebben van een rommelterrein en het beschermen van op de waardenkaart geplaatste beschermde kleine landschapselementen, als gevolg van dit besluit aan één of meer beperkingen uit hoofdstuk 5 van de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 worden onderworpen, mogen die activiteiten – in afwijking van het derde lid – tot de specifiek hierna genoemde datum worden voortgezet overeenkomstig de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften zoals die tot het vervallen ervan luiden voor het toegevoegd gebied. De activiteiten dienen uiterlijk op de hierna genoemde datum in overeenstemming met de Utrechtse provinciale voorschriften te zijn gebracht.
Voor de toepassing van dit artikellid wordt onder de hiervoor genoemde objecten, vaartuigen, werken en beschermde landschapselementen verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017.
Voor het toegevoegd gebied wordt voor toepassing van de Verordening systematische toezichtinformatie provincie Utrecht onder “PRV” de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland verstaan, zoals deze luidde op 31 december 2018. De eerste volzin is niet meer van toepassing vanaf het moment waarop voor het toegevoegd gebied de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is komen te vervallen.
Voor het toegevoegd gebied wordt voor toepassing van artikel 5.1.2, eerste lid aanhef en onder a van de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 onder ‘rode contour’ verstaan: bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland. De eerste volzin is niet meer van toepassing vanaf het moment waarop voor het toegevoegde gebied de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is komen te vervallen.
Indien een investeringssubsidie als bedoeld in artikel 8 van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap van de provincie Utrecht wordt aangevraagd met betrekking tot het toegevoegd gebied dan wordt die subsidie, onverminderd het bepaalde in voornoemde subsidieregeling, geweigerd indien er sprake is van een of meerdere uitsluitingen als bedoeld in artikel 9a van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap van de provincie Zuid-Holland zoals die regeling luidde op 31 december 2018.
Indien een subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 15 van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap van de provincie Utrecht wordt aangevraagd met betrekking tot het toegevoegd gebied dan wordt die subsidie, onverminderd het bepaalde in voornoemde subsidieregeling, geweigerd indien er sprake is van een of meerdere uitsluitingen als bedoeld in artikel 16a van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap van de provincie Zuid-Holland zoals die regeling luidde op 31 december 2018.
Het Natuurbeheerplan 2019 Zuid-Holland wordt met ingang van 1 april 2019 voor het toegevoegd gebied geacht mede te berusten op het bepaalde in artikel 1.3 van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Utrecht en op artikel 7 van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls natuur en landschap Utrecht.
Voor het toegevoegd gebied wordt voor toepassing van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijke Ontwikkeling 2017–2020 onder “binnenstedelijk gebied” verstaan al het grondgebied binnen het bestaande stads- en dorpsgebied als bedoeld in de Verordening Ruimte 2014, zoals die luidde op 31 december 2018. De eerste volzin is niet meer van toepassing vanaf het moment waarop voor het toegevoegde gebied de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is komen te vervallen.
Voor het toegevoegd gebied wordt voor de toepassing van de Beleidsregels ontheffingen tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart provincie Utrecht onder “stiltegebied” verstaan een gebied dat op 31 december 2018 bij of krachtens de Verordening Ruimte 2014 van Zuid-Holland was aangewezen als belangrijk weidevogelgebied, zoals aangeduid op de kaart Natuur. De eerste volzin is niet meer van toepassing vanaf het moment waarop voor het toegevoegd gebied de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland is komen te vervallen.
Voor het toegevoegd gebied wordt voor de toepassing van de Beleidsregels ontheffingen tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart provincie Utrecht onder “weidevogelgebied” verstaan een gebied dat op 31 december 2018 bij of krachtens de Verordening Ruimte 2014 van Zuid-Holland was aangewezen als “belangrijk weidevogelgebied”. De eerste volzin is niet meer van toepassing vanaf het moment waarop voor het toegevoegd gebied de Verordening Ruimte 2014 van Zuid-Holland is komen te vervallen.
Artikel 2, tweede lid aanhef en onder a eerste volzin van de Uitvoeringsverordening subsidie Erfgoedparels van de provincie Utrecht blijft voor het toegevoegd gebied buiten toepassing. Met betrekking tot subsidies die op grond van de in de eerste volzin bedoelde verordening met betrekking tot het toegevoegd gebied worden aangevraagd geldt in plaats van het bepaalde in artikel 2, tweede lid aanhef en onder a eerste volzin van de Uitvoeringsverordening subsidie Erfgoedparels van de provincie Utrecht dat ten genoegen van Gedeputeerde Staten moet zijn aangetoond dat er sprake is van een matige of slechte onderhoudstoestand. Onder matige of slechte onderhoudstoestand wordt verstaan hetgeen daaronder in de Utrechtse Erfgoedmonitor als bedoeld in de in de eerste volzin bedoelde verordening wordt verstaan. Het bepaalde in de eerste, tweede en derde volzin van dit artikel geldt niet meer nadat de rijksmonumenten in het toegevoegd gebied zijn opgenomen in de Utrechtse Erfgoedmonitor als bedoeld in de derde volzin.
Aldus vastgesteld in de besloten vergadering van Gedeputeerde Staten van 8 januari en 5 februari 2019 en de openbare vergadering van Provinciale Staten van Utrecht van 18 februari 2019
Gedeputeerde Staten van Utrecht,
Voorzitter
Secretaris
Provinciale Staten van Utrecht,
Voorzitter
Griffier
Dit artikel bevat een aantal definities.
Deze eenvoudige wijzigingen zijn nodig om deze voorschriften toepasselijk te laten zijn voor het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam.
Er is getracht zo volledig mogelijk te zijn met de opsomming van Utrechtse voorschriften die per 1 april 2019 gaan gelden voor het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam. Niet expliciet opgesomde voorschriften van de provincie Utrecht gaan echter ook gelden, op grond van het eerste lid, aanhef.
Hier wordt expliciet opgesomd welke voorschriften op 1 april 2019 niet gaan gelden voor het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam. Voor deze voorschriften is een langere overgangsperiode nodig, mogelijk zelfs de maximale overgangsperiode van twee jaar uit de Wet algemene regels herindeling.
Het betreft hier vooral gebiedsgebonden voorschriften. Die kunnen doorgaans niet op zo’n korte termijn worden aangepast. Denk hierbij met name aan de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, de Provinciale Ruimtelijke Verordening, het Bodem-, water- en milieuplan, de Provinciale milieuverordening en de daarbij behorende voorschriften. De doorlooptijd van een wijzigingsprocedure (inclusief vooroverleg) voor deze voorschriften is ongeveer anderhalf jaar en zou parallel lopen aan het opstellen van de nieuwe Omgevingsvisie voor de provincie Utrecht, waarin het nieuwe gebied van meet af aan wordt meegenomen. Dit zou dubbel werk en verwarring opleveren. Voor deze voorschriften is dus een langere overgangsperiode noodzakelijk. De consequentie hiervan is dat in de nieuwe gemeente twee regimes gaan gelden: in de voormalige gemeente Vianen het Utrechtse en in de voormalige gemeenten Leerdam en Zederik het Zuid-Hollandse.
Er is getracht zo volledig mogelijk te zijn met de opsomming van Zuid-Hollandse voorschriften die per 1 april 2019 gaan vervallen voor het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam. Niet expliciet opgesomde voorschriften van de provincie Zuid-Holland vervallen echter ook, op grond van het eerste lid, aanhef.
Hier wordt expliciet opgesomd welke Zuid-Hollandse voorschriften op 1 april 2019 niet vervallen voor het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam. Voor de motivering daarvan: zie toelichting bij artikel 4, tweede lid.
Dit artikel waarborgt dat op besluiten die nog genomen zijn op grond van de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften, deze voorschriften van toepassing blijven. Dit betreft dus zowel de besluiten die nog door de provincie Zuid-Holland zijn genomen (tot 1 januari 2019) als de besluiten die door de provincie Utrecht zijn genomen tussen 1 januari en 1 april 2019 op grond van de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften (die immers gedurende deze periode blijven gelden voor het toegevoegd gebied). Het artikellid brengt met zich mee dat indien er met betrekking tot dergelijke besluiten nog gerechtelijke procedures worden gevoerd, in die procedures de Zuid-Hollandse voorschriften van toepassing blijven. Het betekent ook dat de intrekking of wijziging van dergelijke besluiten dient te geschieden met toepassing van die Zuid-Hollandse voorschriften. Ook bestaande subsidierelaties die voortvloeien uit de toepassing van Zuid-Hollandse voorschriften, zullen met toepassing van die voorschriften worden afgewikkeld.
In het tweede lid is een bepaling opgenomen voor de situatie dat er op grond van Zuid-Hollandse voorschriften door een natuurlijke of rechtspersoon een aanvraag is ingediend waarop ten tijde van het vervallen van die voorschriften nog niet is beslist. Kort gezegd houdt de bepaling in dat op die aanvraag zal worden beslist overeenkomstig de Zuid-Hollandse voorschriften.
Het eerste lid stelt buiten twijfel dat besluiten die op grond van de Zuid-Hollandse voorschriften zijn genomen, niet worden aangetast door het vervallen van die voorschriften. Dat betekent bijvoorbeeld dat indien aan een persoon op grond van de Zuid-Hollandse voorschriften een vergunning is verleend, die vergunning nadat het desbetreffende Zuid-Hollandse voorschrift komt te vervallen, gewoon van kracht blijft.
Er zijn situaties denkbaar waarin het gewenst kan zijn om een op grond van de Zuid-Hollandse voorschriften in het verleden verleend besluit, te kunnen intrekken of wijzigen. Op grond van het bepaalde in artikel 7 is de hoofdregel dat intrekking of wijziging uitsluitend mogelijk is voor zover de bevoegdheid daartoe al voortvloeide uit het vervallen Zuid-Hollandse voorschrift. Er zijn echter situaties denkbaar waarin het om beleidsmatige redenen aangewezen kan zijn om bepaalde Zuid-Hollandse besluiten te kunnen intrekken of wijzigen, terwijl de desbetreffende Zuid-Hollandse voorschriften dat niet mogelijk maken. Om die reden is in het tweede lid uitdrukkelijk bepaald dat Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten - desnoods in afwijking van de hoofdregel uit artikel 7 – regels kunnen vaststellen die het onder meer mogelijk maken om dergelijke Zuid-Hollandse besluiten in te trekken of te wijzigen.
Dit artikel ziet allereerst op de situatie waarin een activiteit in de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam op grond van de Zuid-Hollandse provinciale voorschriften was toegestaan (zonder dat daar een voorafgaande vergunning voor nodig was) en het geldend worden van de Utrechtse voorschriften er opeens toe leidt dat die activiteit verboden wordt. De rechtszekerheid brengt met zich mee dat burgers voldoende tijd moeten krijgen om zich in te stellen op de gewijzigde situatie en de mogelijkheid moet worden geboden om de activiteit in overeenstemming met de Utrechtse voorschriften te brengen.
Het eerste lid bevat de hoofdregel dat een activiteit die verboden wordt door het per 1 april 2019 geldend worden van de Utrechtse provinciale voorschriften, tot 1 januari 2021 mag worden voortgezet (met inachtneming van de vervallen Zuid-Hollandse voorschriften) en uiterlijk per die datum in overeenstemming met de Utrechtse voorschriften gebracht dient te worden.
Het tweede lid bevat een specifieke bepaling met betrekking tot hoofdstuk 5 van de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017. Dit hoofdstuk bevat ten aanzien van een groot aantal verschillende activiteiten (waaronder het plaatsen van borden en het afmeren van vaartuigen) verbodsbepalingen. De Utrechtse regeling wijkt ten aanzien van een aantal van die activiteiten af van de Zuid-Hollandse regeling. Het hanteren van de in het eerste lid geregelde algemene termijn tot 1 januari 2021 levert echter onvoldoende maatwerk op. Daarom is in het tweede lid, afhankelijk van de specifieke activiteit, voorzien in een afwijkende overgangstermijn.
Een ander gevolg van het vervallen van de Zuid-Hollandse voorschriften en het geldend worden van Utrechtse voorschriften kan zijn dat voor bepaalde activiteiten in het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam (andere) beperkingen gaan gelden. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin zowel in Utrecht als in Zuid-Holland voor een bepaald verbod onder bepaalde voorwaarden een vrijstelling geldt, maar die voorwaarden in Utrecht ‘strenger’ zijn dan in Zuid-Holland. Ook in die situaties brengt de rechtszekerheid met zich mee dat burgers een voldoende ruime termijn geboden moet worden om zich in te stellen op de gewijzigde situatie. Er is ten aanzien van dergelijke beperkingen gekozen voor dezelfde systematiek als bij activiteiten die als gevolg van het geldend worden van de Utrechtse voorschriften worden verboden. In het derde lid is de algemene regel neergelegd dat (rechts)personen hun activiteiten tot 1 januari 2021 mogen voortzetten overeenkomstig de Zuid-Hollandse voorschriften en die activiteiten uiterlijk op die datum in overeenstemming dienen te hebben gebracht met de Utrechtse voorschriften.
Voor zover het gaat om activiteiten die vallen onder de reikwijdte van hoofdstuk 5 van de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017, is in het vierde lid voorzien in afwijkende termijnen voor de daar genoemde activiteiten.
Dit artikel bevat een aantal technische overgangsbepalingen die regelen dat bepaalde Utrechtse voorschriften die vanaf 1 april 2019 gaan gelden voor het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam, ook daadwerkelijk vanaf die datum in dat gebied toegepast kunnen worden.
Dit artikellid heeft betrekking op de Verordening systematische toezichtinformatie provincie Utrecht. Op grond van deze verordening zijn gemeenten onder andere verplicht om informatie te verstrekken over de wijze waarop bij het nemen van bepaalde ruimtelijke besluiten is omgegaan met de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Op grond van dit besluit gaat voor het grondgebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 in eerste instantie niet gelden, maar blijft de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Utrecht gelden. In het eerste lid van het onderhavige artikel is geregeld dat het gemeentebestuur van de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden met betrekking tot het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam verplicht is aan te geven op welke wijze er bij de in de verordening bedoelde ruimtelijke besluiten is omgegaan met de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
In de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 wordt voor de toepassing van een aantal daarin opgenomen verboden en vrijstellingen verwezen naar de rode contour zoals vastgelegd door de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. De grondgebieden van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam maken logischerwijs geen onderdeel uit van de rode contouren zoals vastgelegd door middel van de ten tijde van dit besluit geldende versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Om er voor te zorgen dat de Verordening natuur en landschap provincie Utrecht 2017 ook in het toegevoegd gebied kan worden toegepast wordt in dit artikellid bepaald dat bij de toepassing van de betreffende verordening in dat gebied onder de rode contour wordt verstaan de begrenzing van het stedelijk gebied zoals dat door middel van bestaande stads- en dorpsgebieden is vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
De Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap maakt het onder voorwaarden mogelijk om een zogenoemde investeringssubsidie of een subsidie functieverandering te verstrekken. Dergelijke subsidies worden echter op grond van deze regeling niet verstrekt indien er met betrekking tot het betreffende (natuur)terrein nog verplichtingen rusten op grond van andere (vervallen) provinciale subsidieregelingen. Voor (natuur)terreinen in het gebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam zal het in voorkomend geval gaan om verplichtingen die voortvloeien uit (vervallen) Zuid-Hollandse subsidieregelingen. Per 1 april 2019 wordt voor het toegevoegd gebied de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap van de provincie Utrecht van toepassing in het toegevoegd gebied. In deze subsidieregeling wordt voor wat betreft de uitsluitingen in verband met uit andere (vervallen) provinciale subsidieregelingen voortvloeiende verplichtingen uitsluitend verwezen naar subsidieregelingen van de provincie Utrecht. Om de betreffende uitsluitingen ook met betrekking tot (natuur)terreinen in het toegevoegd gebied effectief toe te kunnen passen regelen het derde en vierde lid dat investeringssubsidies en subsidies functieverandering ook kunnen worden geweigerd indien er op het betreffende (natuur)terrein verplichtingen rusten uit hoofde van andere (vervallen) Zuid-Hollandse subsidieregelingen.
In het toegevoegd gebied blijft voorlopig het Natuurbeheerplan 2019 van de Provincie Zuid-Holland gelden. Dit plan is onder meer gebaseerd op de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer (SNL) en de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls natuur en landschap van de provincie Zuid-Holland (SKNL). Deze beide verordeningen komen voor het toegevoegd gebied per 1 april 2019 te vervallen. Om te waarborgen dat het Natuurbeheerplan 2019 ook vanaf 1 april 2019 van een toereikende wettelijke grondslag is voorzien, wordt in dit artikellid bepaald dat het desbetreffende plan vanaf deze datum geacht wordt te berusten op de relevante bepalingen uit de SNL en de SKNL van de provincie Utrecht.
In de Uitvoeringsverordening subsidie Binnenstedelijke Ontwikkeling provincie Utrecht wordt onder meer verwezen naar het Uitvoeringsprogramma binnenstedelijk gebied. Voor de afbakening van het binnenstedelijk gebied wordt in dat uitvoeringsprogramma verwezen naar het gebied dat is gesitueerd binnen de rode contouren als bedoeld in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Omdat de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam geen onderdeel uitmaken van de Utrechtse structuurvisie kan voor de afbakening van het binnenstedelijk gebied in die gemeenten nog niet naar de structuurvisie van de provincie Utrecht worden verwezen. Om de uitvoeringsverordening wel binnen het toegevoegd gebied toe te kunnen passen is er voor gekozen om te verwijzen naar het bestaande stads- en dorpsgebied als bedoeld in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
Voor het toegevoegd gebied blijft voorlopig de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland gelden. Dit artikellid stelt buiten twijfel dat bij de uitoefening van de daarmee verband houdende VTH-taken (vergunningverlening, toezicht en handhaving) het Utrechtse VTH-beleid geldt. Dat betekent dat de Utrechtse ambtenaren die zich met de VTH-taken in het toegevoegde gebied gaan bezighouden dat kunnen doen met toepassing van hetzelfde beleidskader dat ook voor de rest van Utrecht geldt.
Per 1 april 2019 worden voor het grondgebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam de Beleidsregels ontheffingen tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart provincie Utrecht geldend verklaard. In die beleidsregels wordt verwezen naar stiltegebieden zoals aangewezen krachtens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Utrecht. Deze verordening wordt echter per 1 april 2019 niet geldend verklaard voor het desbetreffende gebied, terwijl de in de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam gesitueerde stiltegebieden bovendien niet op grond van die verordening zijn aangewezen. Om deze beleidsregels voor het desbetreffende gebied te kunnen toepassen, regelt dit artikel dat voor dat gebied onder stiltegebied moet worden verstaan de stiltegebieden die bij en krachtens de Zuid-Hollandse Provinciale Milieuverordening zijn aangewezen, voor zover die zijn gelegen op het grondgebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam.
Per 1 april 2019 worden voor het grondgebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam de Beleidsregels ontheffingen tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart provincie Utrecht geldend verklaard. In die beleidsregels wordt verwezen naar weidevogelgebieden zoals aangewezen krachtens de Provinciale Ruimtelijke verordening van de provincie Utrecht. Deze verordening wordt echter per 1 april 2019 niet geldend verklaard voor het desbetreffende gebied, terwijl de in de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam gesitueerde weidevogelgebieden bovendien niet op grond van die verordening zijn aangewezen. Om deze beleidsregels voor het desbetreffende gebied te kunnen toepassen, regelt dit artikel dat voor dat gebied onder weidevogelgebied moet worden verstaan de gebieden die bij en krachtens de Zuid-Hollandse Verordening ruimte 2014 zijn aangewezen als “belangrijke weidevogelgebieden”, voor zover die zijn gelegen op het grondgebied van de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam.
Op grond van deUitvoeringsverordening subsidie Erfgoedparels is het onder voorwaarden mogelijk om voor rijksmonumenten die zich in een matige of slechte staat bevinden subsidie te verstrekken. Of een rijksmonument zich in een dergelijke staat bevindt volgt uit de Utrechtse Erfgoedmonitor. De rijksmonumenten uit de voormalige gemeenten Zederik en Leerdam zijn op dit moment nog niet opgenomen in die monitor. Om het ook voor het toegevoegd gebied mogelijk te maken om subsidie te verstrekken voor rijksmonumenten die zich in een matige of slechte staat bevinden is in dit artikellid voorzien in overgangsrecht die dat mogelijk maakt.