Organisatie | 's-Hertogenbosch |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bibob ’s-Hertogenbosch 2019 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-02-2019 | Nieuwe regeling | 12-02-2019 |
De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;
gezien het voorstel met reg.nr.: 8265978
overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;
gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en Horecawet, artikel 30b van de Wet op de kansspelen, artikel 2 Verordening op de speelautomatenhallen ’s-Hertogenbosch 2018, de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.1 van de Horecaverordening ’s-Hertogenbosch 2017, de artikelen 2:10 (evenementen) en 3:4 (seksinrichtingen) van de Algemene plaatselijke verordening ’s-Hertogenbosch 2016, artikel 2.2 van de Taxiverordening gemeente ’s-Hertogenbosch 2015, de Aanbestedingswet 2012 en het Burgerlijk Wetboek
Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door onder meer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.
De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast als bij een verleende of te verlenen beschikking (vergunning, subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie, sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten.
Ter bescherming van hun integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen. Dit is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.
De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in de Wet Bibob en het Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving, is er per 1 juli 2013 een aantal aanvullingen/wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden, zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.
Door het vaststellen en implementeren van een beleidsregel biedt het bestuursorgaan meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidsregel staat aangegeven in welke gevallen de toetsing zoals bedoeld in artikel 3 van de wet (hierna de Bibob toets) zal plaatsvinden.
Voor de burger wordt door de beleidsregel voorkomen, dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidsregel een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.
Hoofdstuk 2. Uitgangspunten ‘Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bibob ’s-Hertogenbosch 2019’
In de Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bibob ’s-Hertogenbosch 2019 is rekening gehouden met de uitbreiding op de toepassingsmogelijkheden zoals vermeld in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013. Dit betekent dat zowel de publiekrechtelijke als de privaatrechtelijke toepassingsmogelijkheden aan bod zullen komen. Voor de toepassing van het Bibob instrumentarium op subsidies zal op een later moment een voorstel worden gedaan.
2.1 Subsidiariteit en proportionaliteit
In de wet zijn deze beginselen belangrijke uitgangspunten.
De Bibob toets geldt als ultimum remedium. Dit betekent dat het bestuursorgaan eerst de toepasbaarheid van haar bevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) en de reguliere weigerings- en intrekkingsgronden uit de onderliggende wet- en regelgeving dient te onderzoeken. Van belang hierbij is bijvoorbeeld de eis "niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn".
Daarnaast moet het toepassen van het Bibob instrument proportioneel zijn en in verhouding staan tot het belang van de gevraagde beslissing. Er moet een juiste balans zijn tussen de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van het openbaar belang.
Indien een Bibob toets toch noodzakelijk blijkt, zal de nadruk in eerste aanleg gelegd worden op het z.g. "eigen onderzoek". Dit kan in een aantal gevallen al leiden tot een zelfstandige beslissing van het bestuursorgaan zonder het inwinnen van advies bij het landelijk Bureau Bibob.
Vanuit de risicoprofielen van de verschillende sectoren, waarop de Bibob wetgeving van toepassing kan worden verklaard, is voorts zoveel mogelijk gekozen voor een meer risicogerichte inzet van het Bibob instrumentarium. Dit betekent dat er enerzijds nog sprake is van een generieke toepassing (bijvoorbeeld bij de horecasector) maar er in andere sectoren gekozen wordt voor een nadere beperking van de toepassing vanuit specifiek geformuleerde risicofactoren.
Het toepassen van de Bibob toets zorgt voor een lastenverzwaring bij de betrokkene. Deze zal namelijk meer gegevens moeten overleggen. Voor het opvragen van deze gegevens zijn landelijk Bibob vragenformulieren vastgesteld. Echter deze worden niet gebruikt omdat ze erg omvangrijk zijn. Om de administratieve lasten voor de aanvrager en voor het bestuursorgaan te beperken worden op dit moment de door het RIEC aangeboden Bibob vragenformulieren gebruikt. Op korte termijn zullen deze formulieren opnieuw worden herzien om te kijken of de administratieve lasten nog verder kunnen worden verlaagd.
Een verdere beperking van de administratieve lasten is in de beleidsregel ingevoerd door bij bepaalde onderdelen de Bibob toets enkel uit te voeren wanneer deze valt onder één van de aangewezen risicocategorieën. Bijvoorbeeld bij de omgevingsvergunning bouwactiviteit. Daar komt vervolgens nog bij dat de bouwsom boven de € 50.000,-- moet zijn gelegen (zie in hoofdstuk 8).
De kracht van het Bibob instrumentarium neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk bestuursorganen gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria binnen de bestuursorganen zo veel mogelijk eenduidig zijn. Om deze reden is een aantal jaren geleden een modelbeleidsregel opgesteld binnen de regio zodat er meer eenduidigheid van Bibob beleid van de bestuursorganen binnen de omgeving van de politie-eenheid Oost Brabant ontstaat. Er is, zonder het belang van lokaal maatwerk uit het oog te verliezen, zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij deze modelbeleidsregel.
Hoofstuk 3. Publiekrechtelijke beschikkingen en privaatrechtelijke transacties
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke toepassingsmogelijkheden van de wet. Vergunningen en subsidies vallen onder het publiekrecht en overheidsopdrachten en vastgoedtransacties onder het privaatrecht. De gemeente acteert in deze laatste gevallen in een andere hoedanigheid.
De gevolgen van een Bibob toets voor de publiekrechtelijke beschikkingen zijn geregeld in artikel 3 van de wet. Echter de gevolgen voor de privaatrechtelijke transacties zijn daar niet geregeld. De gemeente kan de onderhandelingen afbreken of voorwaarden opnemen in de overeenkomst. Anders dan het weigeren of intrekken van een beschikking, is het niet aangaan of beëindigen van een overeenkomst ten aanzien van een overheidsopdracht dan wel een vastgoedtransactie geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De betrokkene kan daardoor geen bezwaar of beroep bij het bestuursorgaan instellen, maar kan zich tot de civiele rechter wenden.
3.2 Privaatrechtelijke transacties
Overheidsopdrachten en vastgoedtransacties komen tot stand op basis van het civiele recht. Hierbij staat het uitgangspunt van contractsvrijheid voorop. Dit betekent dat partijen vrij zijn met elkaar in onderhandeling te treden en ook om die onderhandelingen weer af te breken. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. De gemeente is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het afbreken van de onderhandelingen kan bijvoorbeeld als onaanvaardbaar worden beschouwd indien de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat de overeenkomst inzake een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie tot stand zou komen. In hoeverre onderhandelingen als gevolg van een Bibob toets kunnen worden afgebroken, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval waarbij onder meer van belang is of de wederpartij ervan op de hoogte is gesteld dat de mogelijkheid aanwezig is dat een Bibob toets kan worden uitgevoerd.
Anderzijds brengt de contractsvrijheid met zich mee dat onderhandelingen ook kunnen worden afgebroken indien geen sprake is van een ernstig gevaar zoals bedoeld in de wet, maar er naar het oordeel van de gemeente wel sprake is van een integriteitsrisico.
In welke gevallen en in hoeverre de Bibob toets wordt toepast op vastgoedtransacties staat vermeld in hoofdstuk 6 en voor overheidsopdrachten staat dit vermeld in hoofdstuk 7.
De Bibob toets start met een eigen onderzoek door middel van het uitreiken van het Bibob vragenformulier. In het geval dat de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob vragenformulieren en alle daarin gevraagde (kopieën van) documenten onderdeel uit van de aanvraag. Betrokkene dient het Bibob vragenformulier ingevuld en ondertekend in te leveren samen met de documenten en bewijsstukken die in het Bibob vragenformulier worden gevraagd.
Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.
Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de wet genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de wet, kan het de vergunning weigeren of intrekken.
Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan zoals vermeld in artikel 9 van de wet, ook nog een advies bij het Bureau worden gevraagd. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan ondersteuning gevraagd worden aan het RIEC. Dit kan vanaf de start van de aanvraag tot en met de uiteindelijke beslissing op de aanvraag.
Bij een weigering om de Bibob vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de wet, worden beschouwd als een ernstig gevaar als genoemd in artikel 3 van de wet. De aangevraagde vergunning zal als gevolg daarvan niet worden verleend en de verleende vergunning worden ingetrokken.
Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij schriftelijk gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in de wet. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.
In het geval dat een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren, een eerder verleende beschikking in te trekken, dan wel aan een vergunning aanvullende voorwaarden te verbinden, dan wel niet mee te werken aan een transactie of geen overheidsopdracht te verstrekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport verstrekt. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.
Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen. Deze opschorting duurt niet langer dan acht weken met een eenmalige mogelijkheid tot verlenging van 4 weken. Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging zoals hiervoor genoemd.
De verlenging van de adviestermijn van het Bureau met 4 weken en eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in de gevallen zoals bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet (verzoek om aanvullende informatie door het Bureau) kan leiden tot verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.
De conclusie van het advies van het Bureau levert drie mogelijke uitkomsten op, te weten geen gevaar, mindere mate van gevaar of ernstig gevaar. Het bestuursorgaan mag, gelet op de deskundigheid van het Bureau, in beginsel van het advies uitgaan. Het bestuursorgaan dient zich er wel van te vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de feiten de conclusies kunnen dragen.
Het bestuursorgaan dat een advies van het Bureau ontvangt, kan dit advies, conform artikel 29 van de wet, gedurende twee jaar gebruiken in relatie tot andere beslissingen.
De mogelijke conclusies van de Bibob toets (geen gevaar, mindere mate van gevaar, ernstig gevaar) zijn voor zowel de publiekrechtelijke als privaatrechtelijke onderdelen hetzelfde. Dit geldt ook voor het in de gelegenheid stellen van de betrokkene tot het indienen van een zienswijze naar aanleiding van het voorgenomen besluit op grond van artikel 33 van de wet. De gevolgen van een Bibob toets kunnen echter behoorlijk van elkaar afwijken. Hieronder wordt dit nader toegelicht.
Gevolgen ten aanzien van publiekrechtelijke onderdelen
Indien uit het eigen onderzoek en/of het advies van het Bureau blijkt dat er sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet kan dit leiden tot een negatief besluit op de aanvraag om een beschikking of de intrekking van een beschikking. Naar aanleiding van het voorgenomen besluit wordt de betrokkene in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. Tegen een voor de betrokkene negatief besluit kan vervolgens bezwaar en beroep worden ingesteld.
Bij de conclusie 'een mindere mate van gevaar' kunnen aan een beschikking voorwaarden worden verbonden. Deze voorschriften dienen te zijn gericht op het wegnemen of beperken van het gevaar.
Bij de conclusie 'geen gevaar' kan de beschikking worden verleend.
Gevolgen ten aanzien van privaatrechtelijke onderdelen
De gevolgen voor de privaatrechtelijke onderdelen, overheidsopdrachten en vastgoedtransacties, zijn niet geregeld in de wet. Hiervoor moet worden teruggevallen op het privaatrecht. Anders dan het weigeren of intrekken van een beschikking, is het niet aangaan of beëindigen van een overeenkomst ten aanzien van een overheidsopdracht dan wel een vastgoedtransactie geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dit kader spreken we dan ook liever van een beslissing. De betrokkene kan daardoor geen bezwaar of beroep bij het bestuursorgaan instellen, maar kan zich tot de civiele rechter wenden. Het naar voren brengen van een zienswijze tegen de voorgenomen beslissing is wel mogelijk. Het daadwerkelijke gevolg voor de overheidsopdracht en de vastgoedtransactie is afhankelijk van de contractsvrijheid, het gerechtvaardigd vertrouwen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals beschreven in hoofdstuk 3. De contractsvrijheid brengt bijvoorbeeld met zich mee dat onderhandelingen ook kunnen worden afgebroken indien geen sprake is van een ernstig gevaar zoals bedoeld in de wet, maar er naar het oordeel van de gemeente wel sprake is van een integriteitsrisico of andere omstandigheden op basis waarvan de gemeente geen overeenkomst wenst aan te gaan. Een civiele rechter moet oordelen over de gevolgen ten aanzien van de privaatrechtelijke onderdelen.
Het bestuursorgaan verbindt de volgende gevolgen aan de mogelijke conclusies van het advies van het Bureau:
5.1 Toepassing Bibob toets bij een aanvraag
Het bestuursorgaan voert, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsnotitie daarover is bepaald, een Bibob toets uit met betrekking tot elke aanvraag om een beschikking zoals vermeld in:
Artikel 3 van de Drank- en Horecawet (drank- en horecawetvergunning), tenzij sprake is van wijziging van leidinggevende, niet zijnde de exploitant zelf, paracommerciële inrichtingen waarvan de horeca-inrichting in eigen beheer van de rechtspersoon is en niet is verpacht aan een derde en slijterijen;
Daarnaast zal wanneer daartoe aanleiding is vanuit:
een Bibob toets worden uitgevoerd met betrekking tot een aanvraag om een beschikking, zoals hieronder vermeld:
Onder 5.1 zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob toets uit te voeren. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de betreffende bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door onder meer:
In de praktijk is gebleken dat de meerwaarde van een BIBOB toets bij een aanvraag voor een slijterij, een wijziging van de leidinggevende drank- en horecawetvergunning en als het een paracommerciële inrichting betreft niet of nauwelijks aanwezig is. De reden hiervoor is dat een wijziging van leidinggevende over het algemeen niet leidt tot een wijziging in de bestuurlijke of financiële situatie. Met betrekking tot paracommerciële instellingen en slijterijen is geen informatie bekend dat deze branches met behulp van de horecavergunning criminele activiteiten ondernemen. Zij behoren niet tot de risicogroep. Vandaar dat is opgenomen dat in deze gevallen een Bibob toets enkel zal worden uitgevoerd wanneer daar aanleiding toe is vanuit een signaal. Dit is ook van toepassing op verleende beschikkingen.
Hoofdstuk 6. Vastgoedtransacties
In de wet is onder artikel 1 sub 0 opgenomen wat wordt verstaan onder een vastgoedtransactie, namelijk:
Overeenkomsten of andere rechtshandelingen met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:
6.1 Het sluiten van een vastgoedtransactie
Voor het sluiten van een vastgoedtransactie heeft de gemeente contractsvrijheid. De gemeente heeft het daaruit voortvloeiende recht om:
geen transactie met een betrokkene aan te gaan, mede of uitsluitend op basis van het feit dat de gemeente van oordeel is dat ten aanzien van die betrokkene een integriteitsrisico bestaat.
Er bestaat een integriteitsrisico als uit de Bibob toets blijkt dat er sprake is van gevaar. Ook gedragingen en omstandigheden van aan de betrokkene gelieerde partijen of personen kunnen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een integriteitsrisico worden betrokken.
Onder gelieerde partijen worden in ieder geval verstaan personen of partijen die:
- direct of indirect leiding aan betrokkene geven of hebben gegeven;
- bij de vastgoedtransactie een belangrijke rol vervullen of hebben vervuld;
- over betrokkene zeggenschap hebben of hebben gehad;
- aan betrokkene vermogen verschaffen of hebben verschaft;
- onderdeel zijn of zijn geweest van dezelfde groep als bedoeld in artikel 2:24b Burgerlijk Wetboek;
- in een zakelijk samenwerkingsverband tot betrokkene staan of hebben gestaan;
- op betrokkene anderszins direct of indirect invloed uitoefenen of hebben uitgeoefend.
Tijdens de onderhandelingen over het aangaan van een vastgoedtransactie stelt de gemeente tijdig de wederpartij ervan in kennis dat een Bibob toets kan worden uitgevoerd om te kunnen bepalen of er sprake is van een integriteitsrisico, zoals hierboven vermeld.
In geval van een vastgoedtransactie als bedoeld in artikel 1 onder o, sub 1˚, 2˚ en 3˚ van de wet vindt een Bibob toets plaats wanneer deze betrekking heeft op de volgende risico categorieën:
(1) Handhavingsknelpunten zijn als zodanig aangewezen personen of een groep personen, gebied of branche, waarover de gemeente signalen bereiken dat de vigerende regelgeving structureel niet wordt nageleefd, hetgeen mogelijk leidt tot een maatschappij ondermijnende situatie, bestaand uit bestuursrechtelijk of strafrechtelijk te sanctioneren gedragingen.
Er zal geen Bibob toets worden uitgevoerd wanneer:
In aanvulling op hetgeen eerder in deze paragraaf vermeld is, zal wanneer daartoe aanleiding is vanuit:
een Bibob toets worden uitgevoerd bij een vastgoedtransactie.
De weigering van de onderaannemer of de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan, om een formulier als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, volledig in te vullen indien onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van ontbinding van een overeenkomst of de beëindiging van een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie wordt aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de wet.
Uitgaande van enerzijds het doel van de wet, het tegengaan van het faciliteren van criminaliteit en daarmee het niet aangaan van vastgoedtransacties c.q. het beëindigen van overeenkomsten waarbij een bepaalde mate van criminele beïnvloeding te verwachten valt en anderzijds een meer risico-gestuurde toepassing van het Bibob instrumentarium, is gekozen voor een differentiatie in toetsing.
Een belangrijk uitgangspunt van de gemeente is om de administratieve lasten, de extra werkzaamheden en de duur van de procedures voor de partijen én voor de gemeente zelf te beperken. Vanwege het proportionaliteitsbeginsel is een risicogerichte aanpak wenselijk. Het Bibob instrument is immers een zwaar middel dat ingrijpt in de privacy van de betrokkene. Uitgaande van een risico gestuurde aanpak hoeft de partij niet bij iedere vastgoedtransactie een Bibob vragenformulier in te vullen en bescheiden te overleggen.
Daarnaast zijn onder 6.2 een aantal gevallen in beginsel uitgezonderd van een Bibob toets, omdat het verwachte risico op criminele beïnvloeding bij dergelijke vastgoedtransacties en overeenkomsten klein is.
Omdat er ook een integriteitsrisico kan ontstaan nadat de vastgoedtransactie is aangegaan wordt een clausule opgenomen in de overeenkomst die bepaalt dat de beleidsregels Bibob van toepassing zijn.
De gemeente kan in de transactie nadere, al dan niet ontbindende, voorwaarden opnemen wanneer bijvoorbeeld sprake is van de volgende gevallen:
Hoofdstuk 7. Aanbesteding en gunning van overheidsopdrachten
7.1 Het aangaan en beëindigen van een overheidsopdracht
Voor het aangaan van een overeenkomst op basis van een overheidsopdracht heeft de gemeente contractsvrijheid. De gemeente heeft het daaruit voortvloeiende recht om geen overeenkomst met een betrokkene aan te gaan, mede of uitsluitend op basis van het feit dat de gemeente van oordeel is dat ten aanzien van die betrokkene een integriteitsrisico bestaat.
Er bestaat een integriteitsrisico met betrekking tot aanbestedingen indien er sprake is van een:
Er kan sprake zijn van een integriteitsrisico met betrekking tot aanbestedingen indien er een situatie is als genoemd in artikel 2.87 Aanbestedingswet 2012.
In aanvulling op artikel 2.86 lid 3 Aanbestedingswet 2012 kunnen gedragingen en omstandigheden van aan de betrokkene gelieerde partijen of personen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een integriteitsrisico worden betrokken.
Onder gelieerde partijen worden in ieder geval verstaan personen of partijen die:
Onder ernstige fout in de uitoefening van het beroep als bedoeld in artikel 2.87 lid 1 aanhef en onder c Aanbestedingswet 2012 verstaat de gemeente in ieder geval het in de uitoefening van het beroep of bedrijf:
Daarnaast acht de gemeente een ernstige fout in de uitoefening van het beroep aanwezig indien er, al dan niet blijkend uit een Bibob toets, gevaar bestaat dat een overheidsopdracht door de betrokkene mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, strafbare feiten te plegen of dat teneinde een overheidsopdracht te sluiten een strafbaar feit is gepleegd.
Wanneer daartoe aanleiding is vanuit:
zal worden overgegaan tot een Bibob toets bij gunning van een overheidsopdracht of na het aangaan van de overheidsopdracht voor zover deze overheidsopdracht valt binnen de sector bouw, informatie- en communicatietechnologie (ICT) of milieu.
De weigering van de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is gegund, om een formulier als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, volledig in te vullen indien onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de ontbinding van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht wordt aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de wet.
Door de wijze waarop het begrip ‘aanbestedingen’ geformuleerd is bij de begripsomschrijvingen is dit beleid van toepassing op alle aanbestedingen van de gemeente. Dit geldt dus ook voor de niet Europees aanbestede overheidsopdrachten.
Op basis van signalen die uit de eigen organisatie of van partners kunnen komen, wordt een Bibob toets uitgevoerd wanneer de overheidsopdracht valt binnen de sector bouw, informatie- en communicatietechnologie (ICT) of milieu. Aangezien in de voorfase van het aangaan van een overheidsopdracht én in de Aanbestedingswet al uitgebreid aandacht wordt besteed aan de integriteit van de betrokkene, is ervoor gekozen om op basis van signalen de Bibob toets uit te voeren.
Om bij de aanbestedingsprocedure gebruik te kunnen maken van de wet zal dit vermeld moeten worden in de aanbestedingstukken.
Hoofdstuk 8. Omgevingsvergunning bouwactiviteit
Het bestuursorgaan zal, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsnotitie daarover is bepaald, een Bibob toets uitvoeren met betrekking tot elke aanvraag om een beschikking zoals vermeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht wanneer deze valt onder één van de hieronder vermelde risicocategorieën. Echter enkel in die gevallen dat de bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,--.
Daarnaast wordt ook als risicocategorie aangemerkt:
In deze gevallen wordt sowieso getoetst aan de wet. Hierbij wordt geen drempelbedrag aangehouden.
Eveneens zal, wanneer daartoe aanleiding is vanuit:
worden overgegaan tot een Bibob toets met betrekking tot:
zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht.
Uitgangspunt bij de omgevingsvergunning bouwactiviteit is dat een Bibob toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden. De toepassing blijft beperkt tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van redelijke omvang en het betrokken bouwwerk daarbij op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden (benoemde risico categorieën).
Bij sportscholen en bij kappers, massagesalons, belwinkels en nagelstudio’s, wanneer deze beroepen niet aan huis worden uitgeoefend, wordt geen drempelbedrag aangehouden. Hiervoor is gekozen omdat bij deze categorieën meestal sprake is van lage investeringsbedragen.
Er wordt geen Bibob toets uitgevoerd als de aanvragen afkomstig zijn van overheidsinstanties, semi-overheidsinstanties, woningcorporaties en PPS-constructies. De semi-overheid is een particulier opgezette onderneming waarin de overheid met kapitaal en als garant deelneemt. Kenmerken van semi-overheid zijn dat sprake is van wettelijke taken en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang, en dat ze (grotendeels) worden gefinancierd door de overheid. Door deze financiële afhankelijkheid kan de overheid in grote mate toezicht houden en invloed uitoefenen op de instellingen.
Hoofdstuk 9. Omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer & beperkte milieutoets
Het bestuursorgaan zal, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsnotitie daarover is bepaald, een BIBOB toets uitvoeren met betrekking tot elke aanvraag om/ wijziging van een beschikking zoals vermeld in:
artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder i van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets)
wanneer het inrichtingen betreft die behoren tot de risicocategorie:
Eveneens zal, wanneer daartoe aanleiding is vanuit:
worden overgegaan tot een Bibob toets met betrekking tot:
zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer).
De afgelopen jaren is in ruime mate onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van criminaliteit binnen de milieubranche. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat dit werkveld gevoelig is voor criminele handelingen. Dit beeld wordt bevestigd door een aantal grote strafzaken uit het verleden, maar ook strafzaken van recenter datum en rechtspraak omtrent de toepassing van de wet op milieuvergunningen.
Uit onderzoeken en rechtspraak blijkt dat met name de afvalbranche gevoelig is voor criminaliteit. De afvalbranche kent een hoge mate van regeldichtheid en complexiteit van de milieuwetgeving, waardoor er veel mazen in de wet- en regelgeving bestaan. Verder kunnen hoge winstmarges worden behaald met ontduiken van de milieuregelgeving.
Ook bij de omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer en bij de beperkte milieutoets is het uitgangspunt dat een Bibob toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden. De toepassing blijft beperkt tot de risico categorieën. Gezien het voorstaande is er voor gekozen om de afvalbranche en de automobielbranche aan te wijzen als risicocategorie en daarnaast nog een aantal specifieke inrichtingen aan te wijzen.
Aanvragen voor inrichtingen buiten de risicocategorieën zullen slechts worden getoetst wanneer daar aanleiding toe is.
Ook hierbij zijn overheidsinstanties en semi-overheidsinstanties uitgezonderd.
Aldus vastgesteld op 12 februari 2019,
door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch
De secretaris, De burgemeester
mr. drs. I.A.M. Woestenberg, drs. J.M.L.N. Mikkers
Aldus vastgesteld op 12 februari 2019,
door de burgemeester van ’s-Hertogenbosch,
De burgemeester,
drs. J.M.L.N. Mikkers