Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent kinderopvang Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Breda 2019 |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang Breda 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang Breda 2012, vastgesteld als bijlage bij het raadsbesluit van de gemeentelijke Verordening Ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen en Voorscholen gemeente Breda 2012.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2019 | nieuwe regeling | 29-01-2019 |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving door het college naar aanleiding van een overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving voor kinderopvangvoorzieningen.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving, start het college een herstellend handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en/of ter voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Artikel 6 Intrekken toestemming en verwijderen uit het LRK
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de eisen van de Wet kinderopvang voor wat betreft de geregistreerde voorziening (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking overeenkomstig artikel 1.46 lid 5 en 6 Wet kinderopvang. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het landelijk register kinderopvang.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete
Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72 lid 1 van de Wet kinderopvang wordt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is neergelegd in het afwegingsoverzicht als uitgangspunt gehanteerd.
De bestuurlijke boete die het college aan de gastouder oplegt bedraagt één tiende van het boetenormbedrag, tenzij de overtreding enkel door een gastouder kan worden begaan.
Artikel 9 Matiging of verhoging van de boete
Indien sprake is van samenloop of met één feitelijke gedraging twee of meer kwaliteitseisen worden overtreden, legt het college voor de overtreding van elke afzonderlijke kwaliteitseis een bestuurlijke boete op. De overtreding waarvoor het hoogste boetenormbedrag is vastgesteld wordt ten volle opgelegd, de andere overtreding(-en) wordt of worden gematigd tot de helft van het boetenormbedrag.
Hoofdstuk 4 Handhaving overtredingen gesubsidieerde Vroeg- en Voorschoolse Educatie
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Ten aanzien van overtredingen die zijn begaan vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels, blijven de regels zoals opgenomen in “Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang Breda 2012” van toepassing, tenzij deze beleidsregels gunstiger zijn voor de overtreder.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 29 januari 2019.
, Burgemeester.
, Gemeentesecretaris.
Op 1 januari 2018 zijn twee nieuwe wetten in werking getreden. Dit zijn de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (IKK) en de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzalen (Harmonisatie). De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is hernoemd tot: Wet kinderopvang. De inwerkingtreding van deze wetten is de directe aanleiding om de beleidsregels die het college hanteert bij het handhaven van de kwaliteitseisen voor kinderopvang aan te passen.
De IKK behelst een herijking van de kwaliteitseisen. Deze herijking betreft nog niet de gastouderopvang en gastouderbureaus; die zal later plaatsvinden. Met de invoering van de IKK hebben houders meer ruimte om beleid te maken dat past binnen de eigen visie.
Met de Harmonisatie zijn peuterspeelzalen voortaan kindercentra voor dagopvang. Voor hen gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor de bestaande dagopvang. Nadere gemeentelijke kwaliteitseisen voor de peuterspeelzalen zijn overbodig geworden. De Verordening Ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen en Voorscholen gemeente Breda 2012 wordt daarom ingetrokken.
Ook het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie is gewijzigd. De wijzigingen zijn opgenomen in het afwegingsoverzicht.
Burgemeester en wethouders hanteren onderhavige beleidsregels bij het uitvoeren van de handhavingstrajecten die worden ingezet indien de houder van een kinderopvangvoorziening of een gastouder niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen. In de beleidsregels zijn de stappen van het handhavingstraject opgenomen die burgemeester en wethouders in beginsel doorlopen. Het afwegingsoverzicht maakt onderdeel uit van de beleidsregels.
De beleidsregels en het afwegingsoverzicht zijn gebaseerd op de concept- beleidsregels en het concept-afwegingmodel van de VNG. Verschillen zitten met name in het boetebeleid en de hoogte van de boetes. Breda hanteert een “kan” bepaling voor het opleggen van een bestuurlijke boete bij overtreding van kwaliteitseisen met een hoge prioriteit. Het college bepaalt in overleg met de GGD jaarlijks haar aandachtsgebieden waarvoor zij in ieder geval een bestuurlijke boete zal inzetten en maakt deze kwaliteitseisen vooraf bekend bij de houders van een kinderopvangvoorziening. Een ander verschil is de matiging of verhoging van de boete die Breda toepast bij nieuwe voorzieningen, samenloop van overtredingen of bijzondere situaties. Verhoging van de boete vindt plaats indien sprake is van recidive of indien de overtreding met opzet is begaan. Een ander verschil is dat de boetes lager zijn voor de gastouders.
GGD West-Brabant houdt, door middel van het uitvoeren van inspecties, toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang in de gemeente Breda. De toezichthouder legt zijn bevindingen vast in een inspectierapport en brengt op basis hiervan een advies uit over het wel of niet handhaven aan burgemeester en wethouders. Het handhavingstraject begint in beginsel na ontvangst van het inspectierapport. Het college kan het advies van de toezichthouder overnemen, maar is hiertoe niet verplicht. Indien hiertoe aanleiding bestaat, laat het college verzachtende of verzwarende omstandigheden meewegen bij de uit te voeren handhavingstrajecten. Daarnaast kan het college een handhavingstraject starten na eigen bevindingen zoals na controle op inschrijving in het handelsregister, inschrijving en koppelingen in het Personen Register Kinderopvang en de inschrijving in basisregistraties. Vanaf 1 januari 2019 wordt het herstelaanbod ingevoerd. De toezichthouder gaat dan in overleg met de houder. Het doel van het aanbieden van herstel binnen het onderzoektraject is om op een informele wijze, en zonder gebruikmaking van een handhavingsinstrument, zo snel mogelijk na constatering door de toezichthouder van het niet naleven van een wettelijk voorschrift door de houder, herstel of de beëindiging van de geconstateerde overtreding in gang te zetten zodat de kwaliteit van de kinderopvang niet onnodig lang tekortschiet. Deze manier van werken zorgt dat overtredingen sneller worden opgelost en verstrekt de nalevingsbereidheid en wederzijds begrip.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De begrippen zijn een aanvulling op de begrippen opgenomen in de Wet kinderopvang en onderliggende regelgeving.
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
In beginsel handhaaft het college per locatie. Echter, het kan voorkomen dat de houder of de gastouder een overtreding begaat in meerdere van zijn kinderopvangvoorzieningen. In een dergelijke situatie kiest het college ervoor één aanwijzing of sanctie te geven die betrekking heeft op alle betreffende kinderopvangvoorzieningen van de houder.
De beleidsregels zijn gericht op handhaving. In het afwegingsoverzicht is meteen duidelijk wat de gevolgen zijn van een bepaalde overtreding qua prioriteit en boetebedrag. In het afwegingsoverzicht is per overtreding ook opgenomen welke artikelen zijn overtreden.
Het kan voorkomen dat de beleidsregels niet voorzien in een overtreding, bijvoorbeeld door wijziging van landelijke regelgeving. Het college is in een dergelijke situatie bevoegd handhavend op te treden. Immers, de bevoegdheid om handhavend op te treden volgt niet uit de beleidsregels, maar uit de wet- en regelgeving.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder kinderopvang gebruikte modelrapporten.
Het college bepaalt jaarlijks welke voorschriften aangewezen worden als aandachtsgebieden. Dit ter bevordering van de kwaliteit en naleving van de voorschriften.
Wanneer is gebleken dat niet wordt voldaan aan de kwaliteitseisen start het college een herstellend handhavingstraject op. Dit ook ter voorkoming van herhaling wanneer de overtreding(en) reeds is beëindigd.
Hier is aangegeven welke stappen het college volgt in het traject dat is gericht op herstel van de overtreding. Zodra een bepaalde stap het gewenste effect heeft opgeleverd, d.w.z. leidt tot beëindiging van de overtreding, wordt het traject gestopt. Indien bijvoorbeeld een aanwijzing (stap 1) goed en volledig wordt opgevolgd, hoeft en kan geen last onder dwangsom (stap 2) meer opgelegd te worden.
Indien de toezichthouder een overtreding van de kwaliteitseisen heeft geconstateerd, geven burgemeester en wethouders de houder in beginsel een schriftelijke aanwijzing. Het opleggen van een aanwijzing is de eerste (juridische) stap in het kader van het herstellend handhavingstraject. In deze aanwijzing geeft het college met redenen aan op welke punten het voorschrift niet wordt nageleefd en welke maatregel binnen welke termijn door de houder of de gastouder dient te worden genomen om de overtreding te beëindigen.
Een last onder dwangsom houdt enerzijds een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding in en anderzijds de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet (tijdig) wordt uitgevoerd. De last beschrijft de te nemen herstelmaatregel en de termijn waarbinnen deze moet worden uitgevoerd. Indien deze last niet (tijdig) wordt uitgevoerd, kan het college de last door feitelijk handelen zelf uitvoeren op kosten van de overtreder. Deze sanctie mag niet gelijktijdig voor dezelfde overtreding worden opgelegd als een last onder dwangsom.
Het college kan de houder of de gastouder verbieden de exploitatie van een kinderopvangvoorziening voort te zetten, zolang een bevel (gegeven door de toezichthouder) of een aanwijzing niet wordt opgevolgd en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is. Een exploitatieverbod kan ook worden opgelegd bij een of meerdere zeer ernstige overtreding(en) of veel overtredingen. Een exploitatieverbod is een tijdelijke maatregel. Het is aan de houder of de gastouder om de geconstateerde overtreding(en) zo snel mogelijk te beëindigen en dit aan te tonen. Nadat de toezichthouder heeft geconstateerd dat alles op orde is, kan het college toestemming aan de houder of de gastouder verlenen de exploitatie te hervatten.
Een exploitatieverbod kan ook worden opgelegd aangaande een kinderopvangvoorziening waarvoor het college (nog) geen toestemming heeft verleend tot exploitatie. In deze situatie legt het college deze maatregel op zo spoedig mogelijk na constatering van de overtreding.
Het college kan de toestemming tot exploitatie intrekken, indien blijkt dat de houder naar verwachting niet (langer) voldoet aan de kwaliteitseisen. Dit is de laatste stap die mogelijk is in de herstellende fase. Het besluit tot intrekking van de toestemming tot exploitatie wordt gevolgd door het verwijderen van de kinderopvangvoorziening uit het landelijk register kinderopvang.
Degene die voornemens is een kinderopvangvoorziening in exploitatie te nemen, is op grond van artikel 1.45, lid 1, van de Wet kinderopvang verplicht daarvoor een aanvraag te doen bij burgemeester en wethouders. Indien dit is nagelaten en de exploitatie toch is begonnen, is sprake van illegale kinderopvang.
Vanaf het moment dat de toestemming tot exploitatie is ingetrokken, is geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Desondanks voortzetten van exploitatie is illegale kinderopvang. Dit kan leiden tot vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet op de economische delicten of door het opleggen van een bestuurlijke boete door het college.
Alle bovengenoemde handhavingsmiddelen zijn gericht op herstel van de kwaliteit van de kinderopvang enerzijds op een specifieke kinderopvangvoorziening en anderzijds in Breda in het algemeen. Dit brengt met zich dat indien een gegeven aanwijzing of opgelegde herstellende sanctie niet wordt opgevolgd een zwaardere herstelsanctie kan worden opgelegd, totdat de overtreding is beëindigd. In beginsel gelden de stappen zoals vastgelegd in deze beleidsregels. Het is echter ook mogelijk dat tweemaal hetzelfde handhavingsmiddel wordt ingezet. Indien bijvoorbeeld een last onder dwangsom niet is opgevolgd, kan door middel van een nieuw besluit een last onder dwangsom met een hogere dwangsom worden opgelegd.
Aan iedere kwaliteitseis is een prioriteit toegekend (laag, gemiddeld of hoog), die onder andere tot uiting komt in de hersteltermijn. Bij het geven van een aanwijzing of last onder dwangsom gelden deze hersteltermijnen als uitgangspunt. De houder of de gastouder dient de maatregel binnen de in de beschikking gestelde termijn te nemen.
Om te controleren of de overtreding daadwerkelijk is beëindigd, kan het college bewijsstukken opvragen of de toezichthouder vragen een nader onderzoek te verrichten. Ook kan worden besloten dat de toezichthouder bij de eerstvolgende inspectie onderzoekt of de maatregel (tijdig) is genomen en de overtreding is beëindigd. Indien de overtreding niet is beëindigd, volgt de volgende stap uit het herstellend handhavingstraject.
Het college kan gemotiveerd afwijken van de hersteltermijn. Wanneer een overtreding zich daarvoor leent, kan het college de houder opdragen de overtreding direct te beëindigen of niet meer te herhalen. Bijvoorbeeld bij een overtreding van de beroepskracht-kindratio of de groepsgrootte.
Bij bijzondere omstandigheden kan het college besluiten om een langere hersteltermijn te geven.
Artikel 6 Intrekken toestemming en verwijderen uit het LRK
Indien een geregistreerde voorziening niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang wordt de gegeven toestemming tot exploitatie door middel van een beschikking ingetrokken en wordt de registratie uit het landelijk register kinderopvang (artikel 8, lid 1a Besluit landelijk register kinderopvang) verwijderd. Uitsluitend kinderopvangvoorzieningen die aan de definitie voldoen mogen geregistreerd en geëxploiteerd worden. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet. Denk hierbij aan dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert of indien drie maanden na de registratie in het landelijk register kinderopvang de exploitatie van de kinderopvangvoorziening niet daadwerkelijk is gestart. Tot uitschrijving wordt overgegaan als de opvangvoorziening drie maanden niet in exploitatie is. Wanneer sprake is van een tijdelijke onderbreking (bijvoorbeeld door ziekte of zwangerschap van de gastouder), waarbij een duidelijk perspectief is op het binnen afzienbare tijd hervatten van de opvang, kan de registratie gehandhaafd blijven. Dit is ter beoordeling aan het college.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is. Voor een aantal hierna te noemen overtredingen is bepaald dat het college altijd van deze bevoegdheid gebruik maakt. Dit laat onverlet dat het college bevoegd blijft voor de overige overtredingen een boete op te leggen. Indien het college daartoe overgaat, is hetgeen in deze beleidsregels is bepaald onverkort van toepassing.
In geval van de volgende overtredingen legt het college altijd een boete op.
Als blijkt dat de houder binnen drie kalenderjaren na de eerste constatering dezelfde overtreding heeft begaan. De toezichthouder inspecteert jaarlijks of op grond van steekproeven onaangekondigd of de exploitatie van de voorziening in overeenstemming is met de gestelde regels. Gelet op de onaangekondigde inspecties wordt voor recidive gekeken binnen de kalenderjaren.
Een overtreding van een kwaliteitseis die hoog is geprioriteerd en waarbij door de houder geen gebruik is gemaakt van het geboden herstelaanbod door de toezichthouder. Een overtreding met een hoge prioriteit dient in verband met de veiligheid, gezondheid en verantwoorde kinderopvang snel te worden beëindigd.
Deze overige overtredingen betreffen: het schenden van de medewerkingsplicht op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht; het exploiteren van een kinderopvangvoorziening in strijd met artikel 1.45 Wet kinderopvang; het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in artikel 1.65 Wet kinderopvang en het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 van laatstgenoemde wet.
Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wet kinderopvang is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van het bepalen van de hoogte van het op te leggen boetebedrag naar aanleiding van een specifieke overtreding. Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lagere prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wet kinderopvang neergelegde boetemaximum van € 45.000,- heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.45 (toestemming exploitatie) en artikel 1.66 (verbod exploitatie) van de Wet kinderopvang is er sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Een voorziening voor gastouderopvang valt volledig onder dit regime. Een gastouder is een natuurlijk persoon die een kleinschalige kinderopvangvoorziening exploiteert. Daarom is ervoor gekozen de boete normbedragen voor gastouders te verlagen tot één tiende van de boetenormbedragen voor de andere kinderopvangvoorzieningen. Als de overtreding ook aan een gastouderbureau of een kindercentrum kan worden verweten, dan geldt 10% van het genoemde boetenormbedrag als uitgangspunt voor de bestuurlijk boete voor een gastouder. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46 lid 2 Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Van de overtreder wordt, om tot matiging over te gaan, een actieve houding verwacht.
Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen drie kalenderjaren voor eenzelfde overtreding een sanctie heeft gekregen, verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een sanctie is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van drie jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Artikel 9 Matiging of verhoging van de boete
Indien sprake is van een houder die een klein, onlangs met de exploitatie gestarte kinderopvangvoorziening exploiteert of een houder van een zeer kleine kinderopvangvoorziening, gaan burgemeester en wethouders ervan uit dat de liquiditeit van de houder (als startende of zeer kleine ondernemer) dusdanig is, dat het opleggen van het volledige boetenormbedrag de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt.
In het eerste lid is expliciet aangegeven wat we verstaan onder een kleine houder die onlangs met de exploitatie is gestart. Een reguliere inspectie is dan nog niet uitgevoerd, wel een onderzoek voor registratie. In deze situaties wordt de boete tot de helft gematigd. Voor gastouders geldt dit niet omdat voor hen de bestuurlijke boetes al tot één tiende van het boetenormbedrag voor kindercentra en gastouderbureaus zijn verlaagd.
De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen waarvoor een boete wordt opgelegd, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen waarbij het hoogste boetenormbedrag ten volle en de andere worden gematigd tot de helft van het boetenormbedrag.
Het boetenormbedrag van de overtreding wordt verhoogd als sprake is van recidive of indien de overtreding met opzet is begaan, tenzij er sprake is van een overtreding die met opzet is begaan of waarbij sprake is van roekeloosheid en die tevens de gezondheid of de veiligheid van personen, zoals de kinderen of ouders, direct in gevaar brengt. Het gaat in dat geval om overtredingen die de maatschappelijke orde zodanig schokken dat afdoening door middel van een bestuurlijke boete niet langer een adequate en bevredigende sanctie betekent. Strafrechtelijk handhaving is in dat geval de aangewezen weg.
Artikel 10 Handhaving Vroeg- en Voorschoolse Educatie
De gemeente Breda hecht veel waarde aan een goede uitvoering van de Vroeg- en Voorschoolse Educatie (VVE). VVE is een belangrijk instrument om te voorkomen dat kinderen met een achtsterstand aan het basisonderwijs beginnen. De kwaliteit van de VVE is daarbij van doorslaggevend belang. Daarom zijn in de nadere regels voor VVE-plaatsingen extra kwaliteitsregels geformuleerd in de subsidiebeschikkingen, aanvullend op de voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet kinderopvang. Als een subsidieontvanger deze verplichtingen niet nakomt, kan dit gevolgen hebben voor de subsidie.
Artikel 11 Overgangsbepalingen
Bij het bepalen welk handhavingsregime moet worden toegepast, is het moment van geconstateerd verzuim leidend. Bij veranderende regelgeving mag een houder niet in een ongunstigere positie worden gebracht. Als blijkt dat op het moment van de overtreding een ander, en gunstiger regime van toepassing was dan zal handhaving moeten plaatsvinden onder toepassing van dat gunstigere beleid.
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. | (boete 4e categorie 1 ) | |
Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt. | ||
Kinderopvang door tussenkomst geregistreerd gastouderbureau; in gezinssituatie; op woonadres gastouder of vraagouder. | ||
Een buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek door de GGD heeft plaatsgevonden en uit dit onderzoek blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.48d tweede en derde lid en 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels uit de Wet kinderopvang. |
Elke buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf beschikt over een pedagogisch beleidsplan. 2 bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 12 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Houder stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. artikelen 1.49 lid 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang; artikel 12a lid 1 Regeling kwaliteit kinderopvang |
Beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een voor de werkzaamheden passende certificaat of diploma art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; |
De opvang vindt plaats in stamgroepen (dagopvang) of basisgroepen (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso; artikel18 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang; | ||
Eisen aan de maximale omvang van de stamgroep (dagopvang) of van de basisgroep (buitenschoolse opvang). Eisen aan de maximale omvang van een gecombineerde groep, indien een stamgroep (dagopvang) en een basisgroep (buitenschoolse opvang) gecombineerd worden. 3 bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang; | ||
Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouders kan een kind gedurende een vooraf schriftelijk met de ouders overeengekomen periode worden opgevangen in één andere stamgroep (dagopvang) of basisgroep (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 18 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang; |
Niet opvolgen exploitatieverbod / exploiteren zonder toestemming (art. 1.45 lid 3 of 1.66 lid 1 Wko) | ||
Niet nakomen afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op primair onderwijs |