Organisatie | Gorinchem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening hondenbelasting gemeente Gorinchem 2011 |
Citeertitel | Verordening hondenbelasting gemeente Gorinchem 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen.
Onbekend
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 26-01-2016 | n.v.t. | 16-12-2010
| 2010-523 | |
01-01-2011 | n.v.t. | 16-12-2010
| 2010-523 |
VERORDENING HONDENBELASTING GEMEENTE GORINCHEM 2011
De raad van de gemeente Gorinchem;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 oktober 2010;
gelet op artikel 226 van de Gemeentewet ;
Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2011 (Verordening hondenbelasting gemeente Gorinchem 2011)
Onder de naam 'hondenbelasting' wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.
De belasting wordt niet geheven voor honden:a. die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in hoofdzaak als zodanig door een blind persoon worden gehouden; b. die zijn opgeleid tot en dienen als gehandicaptenhond en in hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden gehouden; c. die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welk asiel is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit ; d. die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden gehouden in een bedrijfsinrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welke inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit; e. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting voor het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,-
Artikel 9 Termijnen van betaling
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,-, doch minder is dan € 2.500,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in elf gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
De “Verordening hondenbelasting 2002” laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 17 december 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Toelichting 1 Toelichting Verordening hondenbelasting gemeente Gorinchem 2011
Toelichting Verordening hondenbelasting gemeente Gorinchem 2011A Algemeen1 Wettelijke basisDe modelverordening hondenbelasting is gebaseerd op artikel 226 van de Gemeentewet. Gekozen is voor een zogenaamd 'aangekleed' model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.2 Doeltreffendheid en heffingswijzeDe doeltreffendheid van de heffing hangt in belangrijke mate samen met de mogelijkheden die de gemeente heeft om de houder van een hond op te sporen. De ervaring leert dat een relatief groot aantal houders van honden verzuimt daarvan aangifte te doen bij de gemeente. Dat wordt vooral veroorzaakt door de geringe pakkans die vooral in het verleden bleek te bestaan. De gemeenten proberen nu gaandeweg de pakkans te vergroten. Enkele methoden die daartoe in de praktijk, al dan niet gecombineerd, vaak worden gebruikt zijn:• a. de toezending van aangiftebiljetten aan hen die vermoedelijk belastingplichtig zijn; • b. de verzending van folders. In de folder worden de burgers geïnformeerd over het feit dat de houder van één of meer honden hondenbelasting verschuldigd is. Men wordt gewezen op een eventuele aangifteplicht en op wettelijke sancties die staan op een niet-tijdige of onjuiste aangifte ten gevolge waarvan in het geheel geen of te weinig belasting wordt geheven. Dikwijls wordt bij de folder een inlichtingenformulier gevoegd om de burger alsnog in de gelegenheid te stellen de gemeente te informeren dat men houder is van één of meer honden. Men is verplicht het inlichtingenformulier in te zenden, omdat artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat een ieder is gehouden aan de inspecteur (lees: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar) de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Wordt geen gevolg gegeven aan deze actieve inlichtingenplicht dan leidt dat tot omkering van de bewijslast in de bezwaar- en beroepsprocedure. Bovendien maakt artikel 67ca, eerste lid, onder a, AWR het mogelijk een bestuurlijke (verzuim)boete op te leggen bij het niet verstrekken van gevraagde gegevens en inlichtingen; • c. publicaties in de plaatselijke pers dat binnenkort een 'huis aan huis'-controle zal worden gehouden; • d. de aanstelling van hondencontroleurs die periodiek binnen de gemeente een controle instellen. In die functie kunnen bijvoorbeeld uitzendkrachten of langdurig werklozen tijdelijk worden aangesteld, mits zij door het college van burgemeester en wethouders worden benoemd als (onbezoldigde) gemeenteambtenaren jegens wie mede de informatieverplichtingen gelden. Soms wordt overgegaan tot uitreiking van een hondenpenning aan degene die de verschuldigde belasting over een tijdvak heeft voldaan. Per hond wordt een penning afgegeven. Daarbij kan worden voorgeschreven dat de penning (duidelijk zichtbaar) door de hond moet worden gedragen. De penning dient als een bewijs van registratie.De doeltreffendheid van de heffing kan ook worden bevorderd door de wijze van heffing. In mogelijkheid 2 van artikel 7 is daarom aandacht besteed aan de heffing bij wege van voldoening op aangifte. De meest voorkomende heffingswijze is die bij wege van aanslag. Een nadere toelichting op de mogelijke wijzen van heffing is opgenomen in onderdeel B, onder 9, van de aan het begin van de uitgave opgenomen 'Algemene toelichting'.Om de doeltreffendheid te vergroten vroeg een gemeente bij een dierenarts gegevens op over de houders van honden uit het cliëntenbestand van de dierenarts. Volgens de gemeente was de dierenarts verplicht de inlichtingen te verstrekken op grond van het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing. Hof Den Haag (2 februari 2006, nr. 06/18, LJN:AV0825) besliste dat die verplichting bestaat als een dierenarts zich hoofdzakelijk bezig houdt met de diergeneeskundige behandeling van honden. ‘Hoofdzakelijk’ betekent in de fiscale wetgeving ‘70% of meer’. Nu het aantal honden dat de dierenarts behandelde slechts 40% van zijn totale bestand uitmaakte, was volgens het hof de informatieverplichting niet van toepassing en hoefde de dierenarts de gevraagde gegevens niet te verstrekken.3 KwijtscheldingIn de modelverordening is geen bepaling opgenomen over de kwijtschelding van hondenbelasting. Overname van de modelverordening houdt daarom in dat kwijtschelding van hondenbelasting wordt verleend overeenkomstig de rijksregeling. Als de gemeente de hondenbelasting van kwijtschelding wil uitsluiten, moet hiervoor een bepaling in de verordening worden opgenomen. Ook is het mogelijk om de uitsluiting of de beperking van de kwijtschelding in een afzonderlijk raadsbesluit te regelen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de aan het begin van deze uitgave opgenomen algemene toelichting, onderdeel B, onder 13.B Artikelsgewijze toelichtingArtikel 1 Belastbaar feitVoor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.Artikel 2 BelastingplichtEerste lidBelastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip 'houder van de hond' wordt als volgt gedefinieerd: 'houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft'.Tweede lidDoor het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder ook eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. In dit verband is van belang een arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, nr. 31.599 (Gemeente Vries, Belastingblad 1999, blz. 53) waarin werd beslist dat er sprake is van houderschap indien iemand een hond onder zich heeft waarbij sprake is van enige duurzaamheid en gezag. In deze casus was de eigenaar van een hondenschool aangeslagen voor de hondenbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden dat de hond bij belanghebbende in opleiding is en aan een ander in eigendom toebehoort het houderschap niet in de weg staan. In de verwijzingsuitspraak oordeelt Hof Arnhem (Hof Arnhem 18 november 1999, nr. 98/04510, Belastingblad 2000, blz. 259) dat de eigenaar van de hondenschool de hond diende op te leiden en daardoor (enig) gezag over de hond had. Voorts verbleef de hond het grootste deel van het jaar bij de hondenschool. De eigenaar was terecht als houder van de hond aangemerkt. Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband is in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen. De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.Derde lidHet komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. Met name in dat soort situaties voorziet het derde lid van artikel 2, welk artikel is gebaseerd op artikel 226, derde lid, van de Gemeentewet: de heffingsambtenaar mag een lid van het huishouden aanwijzen als houder. Doel hiervan is te voorkomen dat een progressieve tariefstelling wordt ontlopen doordat de houder stelt dat steeds een ander lid van het huishouden houder van de hond is.Een uitgebreidere toelichting op het aanwijzen van belastingplichtigen is opgenomen in de VNG Modelbeleidsregels voor het aanwijzen van belastingplichtigen in een keuzesituatie.Artikel 3 VrijstellingenUit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is in de modelverordening een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen. De in dit artikel opgenomen vrijstellingen zijn facultatief. De gemeente is binnen de grenzen van het gelijkheidsbeginsel dus vrij om naar eigen inzicht de vrijstellingen uit te breiden of in te beperken.In de onderdelen a en b zijn vrijstellingen opgenomen voor blindengeleidehonden en geleidehonden voor gehandicapten. Ten opzichte van de modelverordening hondenbelasting van vóór 2011 is de vrijstelling voor geleidehonden voor gehandicapten niet langer beperkt tot honden die door de stichting Hulphond Nederland ter beschikking zijn gesteld. Dit omdat gebleken is dat er meerdere instanties zijn die honden vergelijkbaar opleiden en ter beschikking stellen. Een beperking van de vrijstelling tot honden van alleen de stichting Hulphond Nederland levert mogelijk strijd op met het gelijkheidsbeginsel.De term ‘in hoofdzaak’ betekent in de fiscaliteit: 70% of meer en is aan de desbetreffende vrijstellingsbepalingen toegevoegd om te benadrukken dat het in hoofdzaak moet gaan om hulphonden. Aan de andere kant is het onredelijk te verwachten dat hulphonden niet ook als gezelschapsdier mogen fungeren. Om die reden is de vroeger in de modelverordening voorkomende term ‘uitsluitend’ vervangen door ‘in hoofdzaak’.In de onderdelen c en d zijn vrijstellingen opgenomen voor honden in een asiel of voor honden die bedrijfsmatig voor verkoop worden aangehouden. Zowel voor het bedrijfsmatig uitoefenen van een asiel als het bedrijfsmatig verhandelen van honden stelt het Honden- en kattenbesluit 1999 nadere regels. Deze regels komen erop neer dat deze bedrijfsmatige activiteiten alleen kunnen worden verricht indien rekening wordt gehouden met de nadere regels voor het houden en verzorgen van dieren. In dat kader wordt door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een centraal register aangehouden waarin de aanmeldingen van dergelijke bedrijven worden vermeld. Ook verstrekt de minister aan deze bedrijven een aanmeldingsbewijs waarin onder andere de N.A.W.-gegevens van de aanmelder, het tijdstip van aanmelding van de bedrijfsinrichting, het asiel of pension, en het registratienummer van de inrichting zijn vermeld. Een beroep op de vrijstellingen kan dus worden getoetst aan de inschrijving in het centraal register.Het Honden- en kattenbesluit 1999 verstaat onder asiel: een perceelsgebonden ruimte of ruimtes bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden of katten die zwervend zijn aangetroffen, dan wel waarvan door de eigenaar permanent afstand is gedaan Daaronder valt niet een pension. Een pension is een perceelsgebonden ruimte of ruimtes, niet zijnde een asiel, bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden of katten. Het staat gemeenten overigens wel vrij pensions buiten de heffing te laten, maar daar moet dan een aparte vrijstellingsbepaling voor worden opgenomen in de verordening.Naast de in de modelverordening genoemde vrijstellingen kan bijvoorbeeld ook een vrijstelling worden opgenomen voor honden waarvan de houder een geldend diploma kan tonen dat is afgegeven door de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging. Deze vrijstelling blijkt in de praktijk beperkt tot honden die gehoorzamen naar de bevelen van zijn begeleider en waarvoor de houder zich heeft verbonden om hond en begeleider op aanvraag aan de politie ter beschikking te stellen. Een andere mogelijkheid volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2000, nr. 33816, LJN: AA6253, BNB 200/272, Belastingblad 2000, blz. 829 (Hellendoorn). In deze casus had de gemeente in de verordening een vrijstelling opgenomen voor honden waarvan de houder buiten de bebouwde kom woonachtig was. De Hoge Raad concludeerde dat het een gemeente vrij staat om de opzet van de hondenbelasting te beperken. Aangezien vaststond dat de overlast beperkende maatregelen en voorzieningen alleen in de bebouwde kom waren getroffen was er sprake van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de vrijstelling.Artikel 4 Maatstaf van heffingOp grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk. Het aantal honden moet blijken uit de door de belastingplichtige gedane aangifte.Een uitgebreidere toelichting op dit artikel is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Maatstaf van heffing.Artikel 5 BelastingtariefAlgemeenDe hondenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.De hondenbelasting had oorspronkelijk regulering tot doel: het aantal honden beperken in het belang van de openbare veiligheid en gezondheid. Het aspect 'openbare veiligheid en gezondheid' heeft in de loop van de tijd aan betekenis verloren. Gaandeweg is de hondenbelasting tot een meer fiscale heffing geworden. Hoewel de belasting juridisch niet als een bestemmingsbelasting, maar als een algemene belasting moet worden gekarakteriseerd, wordt zij beleidsmatig in een aantal gevallen verdedigd als een bijdrage in de kosten, die zijn gemoeid met het schoonhouden van straten, plantsoenen, pleinen e.d. Op deze wijze wordt uitwerking gegeven aan de profijtgedachte.Eerste lidIn artikel 5, eerste lid, is gekozen voor een omschrijving waarbij problemen bij het verlenen van ontheffing zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Het artikel gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor welke individuele hond geldt. De belasting wordt geheven voor een eerste hond, een tweede hond of voor iedere hond boven het aantal van twee. Op deze wijze wordt voorkomen dat met de belastingplichtige, die meer dan één hond houdt, problemen kunnen ontstaan over de hoogte van de te verlenen ontheffing. Bij vermindering van het aantal zal steeds eerst ontheffing moeten worden verleend voor het hoogste van toepassing zijnde tarief, er van uitgaande dat sprake is van een progressief tarief.Bij de vaststelling van het tarief heeft de gemeente de keuze uit drie systemen. Zij kan kiezen voor een degressief, proportioneel of progressief tarief. Een keuze voor een degressief tarief betekent dat de belastingdruk per hond minder dan evenredig stijgt naarmate het aantal honden dat wordt gehouden toeneemt. Een proportioneel tarief betekent dat hetzelfde tarief per hond verschuldigd is. Het progressieve tarief leidt er toe dat de te betalen belasting meer dan evenredig stijgt naarmate het aantal honden dat door een belastingplichtige wordt gehouden toeneemt. De keuze welk tariefsysteem wordt toegepast is een politieke en hangt sterk samen met de motieven die aanleiding zijn voor het heffen van een hondenbelasting. Zo zal een progressief tarief bijvoorbeeld passen bij het streven van de raad het aantal honden binnen de gemeente terug te dringen (regulering).Tweede lidVoor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, is gekozen voor een vast bedrag per kennel, het zogenaamde 'kenneltarief', in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden door sterke fluctuaties lastig kan zijn.Hof Arnhem oordeelde in zijn uitspraak van 15 mei 2000, nr. 98/027, LJN:A6659, dat de gemeente een lager kenneltarief mocht hanteren voor een kennel die is geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland.Derde lidHet is mogelijk dat in een kennel minder honden worden gehouden dan het aantal waarop het kenneltarief is gebaseerd. Om die reden wordt aan de houder van de kennel in het derde lid de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat hij minder honden heeft gehouden waarna het lagere tarief kan worden toegepast.Artikel 6 BelastingjaarDe wet laat de gemeentelijke wetgever de vrijheid in het bepalen van het tijdvak. In de modelverordening is gekozen voor een belastingjaar dat gelijk is aan het kalenderjaar. Uiteraard zijn belastingtijdvakken van een maand, een kwartaal of een half jaar, ook mogelijk. De behoefte aan kortere tijdvakken kan bijvoorbeeld bestaan bij gemeenten die de hondenbelasting laten meeliften op de nota's van een nutsbedrijf.Artikel 7 Wijze van heffingIn artikel 7 van de modelverordening zijn twee heffingswijzen opgenomen waaruit in de gemeentelijke verordening moet worden gekozen. Voor een toelichting wordt verwezen naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Wijze van heffing.Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelangVoor een toelichting wordt verwezen naar de Algemene toelichting, onderdeel: Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang.Artikel 9 Termijnen van betalingIn dit artikel is de wettelijke betalingstermijn opgenomen maar andere betalingstermijnen zijn toegestaan. Een uitputtende opsomming van de verschillende mogelijkheden is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Termijnen van betaling.Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethoudersVoor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders en naar de Modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen.Artikel 11 OvergangsrechtEen toelichting op dit artikel is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Overgangsrecht.Artikel 12 InwerkingtredingEen toelichting op dit artikel is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Inwerkingtreding.Artikel 13 CiteertitelEen toelichting op dit artikel is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Citeertitel.