Organisatie | West Betuwe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente West Betuwe houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe |
Citeertitel | verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Geldermalsen 2018, Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaal 2018, Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Neerijnen 2018, Verordening jeugdhulp gemeente Geldermalsen 2015, Verordening jeugdhulp gemeente Lingewaal 2015 en de Verordening jeugdhulp Neerijnen
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-01-2019 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 15-01-2019 |
De raad van de gemeente West Betuwe;
gelezen het voorstel van de Stuurgroep d.d. 18 december 2018,
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo); en artikelen 3.8, tweede lid en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12, 8.1.1, derde, vierde lid, van de Jeugdwet;
besluit de volgende verordening vast te stellen:
Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de Basisregistratie Personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, specifiek en op maat erop gericht een individu te ondersteunen bij zijn zelfredzaam¬heid of participatie of hem beschermd wonen of opvang te bieden. In deze verordening spreken we ook van maatwerkvoorziening als het gaat om een individuele voorziening zoals benoemd in de Jeugdwet (artikel 2.9 sub a): een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden niet vrij toegankelijke voorziening.
Hoofdstuk 2 Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
Artikel 3. Melding ondersteuningsvraag
Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk. De schriftelijke bevestiging van de melding kan achterwege blijven als door- of namens de cliënt wordt aangegeven op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding geen behoeft meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.
Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang.
Artikel 10. Toegang jeugdhulp via gecertificeerde instelling
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingenarts of de directeur van de justitiële Inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.
Hoofdstuk 3 Besluitvorming maatwerk
Artikel 11. Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Voor de beoordeling of al dan niet aanspraak bestaat op een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen of opvang, gelden de criteria zoals opgenomen in de verordening van de gemeente Nijmegen en de hierop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels van de gemeente Nijmegen.
Artikel 12. Afwijzingscriteria voor een maatwerkvoorziening
Het college kan de toegang tot een maatwerkvoorziening weigeren op basis van de volgende gronden:
Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Jeugdwet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
Het college kan een door hem daartoe aangewezen onafhankelijke adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.
Hoofdstuk 4 Besluitvorming pgb
Artikel 15. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;
wordt voor een zaak bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de verstrekking in natura een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
wordt voor dienstverlening bepaald op basis van de dienstverlening die anders als zorg in natura zou zijn geleverd en bedraagt voor de inzet van dienstverlening, uitgevoerd door
De aanbieders die vallen onder i. ontvangen maximaal 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.
De aanbieders die vallen onder ii. en iii. ontvangen maximaal 90% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.
Hoofdstuk 5 Overige voorzieningen
Artikel 17. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming van een vast bedrag van € 350,-- per jaar verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Artikel 18 Aanvullend regiovervoer (Versis)
Na onderzoek of er sprake is van een lichte vervoersbeperking of een zware vervoersbeperking besluit het college over de vervoersondersteuning door middel van een Wmo-pas:
In geval van een zware vervoersbeperking (de cliënt beschikt niet zelf nog over vervoersmiddelen waarmee deze gedeeltelijk in de vervoersbehoefte kan voorzien) ontvangt de cliënt een Wmo-pas die recht geeft op gereduceerde vervoerstarieven tot een maximum van 2800 kilometer per jaar (hoog jaarbudget);
Hoofdstuk 6 Eigen bijdrage in de kosten van Wmo-voorzieningen
Artikel 19. Regels voor een eigen bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en pgb’s (alleen Wmo)
De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor door derden te leveren diensten, zoals maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en artikel 2.11 van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
Hoofdstuk 8 Klachten, medezeggenschap en beleidsparticipatie
Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Hoofdstuk 9 Toezicht en calamiteiten
Artikel 25. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering
Een cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of pgb als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015 of artikel 2.3 of 8.1.1 Jeugdwet.
Als het college een besluit tot verlening van maatschappelijke ondersteuning op grond van het derde lid, onderdeel a, heeft herzien of ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 26. Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo 2015 of artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e van de Jeugdwet.
Toelichting op de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe
Deze toelichting op de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe wil de regels die de gemeenteraad heeft vastgesteld zo begrijpelijk en inzichtelijk mogelijk maken voor inwoners, professionals en beleidsmakers. De toelichting volgt daarbij precies de opbouw van de verordening.
De verordening geeft gemeentelijke regels over twee hoofdonderwerpen die voor de inwoners van West Betuwe heel belangrijk zijn: het opgroeien van de kinderen en het wonen en participeren in de gemeente. In West Betuwe vinden we het belangrijk dat:
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te ondersteunen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. De verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe is een uitwerking van deze twee wetten op lokaal niveau. Het gaat om de:
Deze wetten schrijven voor dat de gemeenteraad de verordeningen opstellen over een aantal belangrijke zaken, zoals:
De regels in deze verordening zijn regels die de gemeenteraad op hoofdlijnen heeft vastgesteld op 15 januari 2019. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld. De regels in deze verordening zijn geschreven om de bovengenoemde doelen te realiseren en knelpunten van inwoners op te lossen.
De Adviesraden Sociaal Domein zijn bij het opstellen van deze regels in juni en oktober 2018 actief betrokken. Dat advies is te vinden in de bijlage bij deze verordening.
De gemeente West Betuwe bestaat sinds 1 januari 2019. Daarvoor hebben de drie fusiegemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal vier jaar lang ervaring opgedaan met het uitvoeren van de Jeugdwet en de Wmo 2015. Al deze ervaringen hebben geleid tot deze nieuwe verordening. De afzonderlijke Wmo-verordeningen en Jeugdwet-verordeningen zijn geïntegreerd tot één nieuwe Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe.
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente West Betuwe rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente West Betuwe gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
Omdat de samenleving steeds in beweging is en ook omdat landelijke wetgeving zo nu en dan verandert, is het te verwachten dat ook deze verordening af en toe door de gemeenteraad zal worden aangepast. Uitgangspunten daarbij zijn dan:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt die we nader uitleggen. Als de definities van deze begrippen al in de Jeugdwet en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) staan, worden ze niet in deze verordening herhaald. De wettelijke definitie geldt dan.
Artikel 2. Vormen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
Om maatwerk te kunnen bieden voor de verschillende vragen van individuele inwoners en gezinnen, heeft de gemeente er voor gezorgd dat er een breed aanbod van voorzieningen beschikbaar is. Daarbij is er een duidelijk onderscheid tussen enerzijds voorzieningen die rechtstreeks toegankelijk zijn zonder een formeel toegangsbesluit van de gemeente en anderzijds voorzieningen waarvoor zo’n toegangsbesluit wel nodig is. De eerste groep van voorzieningen noemen we algemene voorzieningen en de andere groep maatwerkvoorzieningen. Het gemeentelijk toegangsbesluit wordt in Nederland aangeduid met de term ‘beschikking’. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. De inwoners kunnen zich voor deze voorzieningen dus rechtstreeks tot de aanbieders wenden.
Er zijn in de gemeente West Betuwe veel verschillende algemene - en maatwerkvoorzieningen beschikbaar; een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg. Door de jaren heen vinden er onder regie van de gemeente voortdurend wijzigingen plaats in dit assortiment. De maatwerkvoorzieningen voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente beschikbaar via een regionale inkoop, samen met vijf andere gemeenten uit de regio Rivierenland. Als in uitzonderlijke gevallen blijkt dat de regionaal ingekochte producten niet passend zijn voor een ondersteuningsvraag dan kan de gemeente West Betuwe bij andere aanbieders inkopen.
Hoofdstuk 2 Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. We beschrijven hoe de inwoner een ondersteuningsvraag kan stellen, hoe de ondersteuning in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. We hebben als uitgangspunt dat alle inwoners hun hulpvragen in één keer kunnen stellen en dat er één procedure is. Dit is onze standaardprocedure. Maar soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route.
Bij het behandelen van een ondersteuningsvraag in onze gemeentelijke toegang hanteren we de volgende uitgangspunten:
Voor jeugdigen en ouders met hulpvragen zijn er drie soorten toegang mogelijk:
De artikelen 3 tot en met 8 gaan over de stappen in de gemeentelijke toegang (a). In de artikelen 9 en 10 komen de andere twee soorten toegangen voor jeugdigen en ouders aan de orde (b en c).
Artikel 3. Melding ondersteuningsvraag
Inwoners die ondersteuning nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. De inwoner kan deze melding op de volgende manieren doen:
digitaal.In een telefonisch contact onderzoekt de medewerker van de gemeente op hoofdlijnen de vraag van de inwoner en zorgt vervolgens voor een passende vervolgactie. Als de ondersteuning door een algemene (bijvoorbeeld welzijnswerk) of een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld langdurige zorg of verzekerde medische zorg) zal de medewerker daarnaar verwijzen. Als er ondersteuning vanuit de gemeente nodig lijkt, dan leidt de medewerker de vraag door naar het meest passende vervolg. Dat kan een dossieronderzoek zijn, een telefonisch onderzoek of een gesprek.
Na de melding zal de gemeente de ondersteuningsvraag van de inwoner binnen twee weken in behandeling nemen. De gemeente bevestigt dat door de melding per brief/e-mail aan de inwoner, registreert de melding en zal de inwoner dan meestal uitnodigen voor een gesprek met een medewerker. Dat kan ook een telefonisch gesprek zijn. In die uitnodiging maakt de gemeente duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek gaat. Ook geeft de gemeente informatie over:
Als de uitkomst van de normale procedure voor een aanvraag om hulp niet afgewacht kan worden is er sprake van een spoedeisende casus. De gemeente zorgt er dan voor dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is, zonder dat de normale procedure wordt gevolgd. Deze hulp is dan tijdelijk in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
Een inwoner kan de algemene voorziening zelf benaderen. Dit is ook mogelijk na een gesprek met een medewerker van de gemeente (zie artikel 6) of na een gesprek met de huisarts (zie artikel 9). Bij het benaderen van een algemene voorziening kan de inwoner zich ook laten bijstaan door een cliëntondersteuner (zie artikel 4).
Artikel 4. Cliëntondersteuner en vertrouwenspersoon
Een inwoner kan gratis hulp krijgen van een cliëntondersteuner (een onafhankelijke ondersteuner). Het staat in de Wmo 2015 dat de gemeente daar voor moet zorgen. Maar cliëntondersteuning is in onze gemeente ook toegankelijk voor jeugdigen en ouders. Het staat in de verordening omdat het belangrijk is om een compleet overzicht van rechten en plichten van inwoners te geven. Het betreft hulp, informatie en advies bij ondersteuningsvragen in brede zin. Na de melding van de ondersteuningsvraag licht de gemeente de inwoner in over de mogelijkheid van deze gratis cliëntondersteuning. Dat gebeurt in het eerste telefonische gesprek.
Inwoners kunnen ook een beroep doen op een vertrouwenspersoon. In de Jeugdwet (artikel 2.6) staat dat de gemeente verantwoordelijk is voor het aanbieden van een vertrouwenspersoon voor jeugdigen, hun ouders of pleegouders. De vertrouwenspersoon is een onafhankelijke functionaris werkzaam binnen de jeugdhulp. Aan inwoners anders dan jeugdigen en ouders kan de gemeente West Betuwe ook een vertrouwenspersoon aanbieden. De vertrouwenspersonen zijn onafhankelijk en toegankelijk. In het contact met de cliënten lichten de medewerkers van de gemeente hen in over de beschikbaarheid van deze kosteloze onafhankelijke vertrouwenspersonen.
Voor of tijdens het gesprek kan de medewerker op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen stellen of aan de inwoner verzoeken om nog een aantal stukken op te sturen naar de gemeente, zodat:
De medewerker kan beoordelen of er misschien een andere, voorliggende voorziening is die passend is. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de inwoner afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek.
Een inwoner die zich heeft gemeld bij de gemeente, krijgt binnen twee weken na de melding een uitnodiging voor een persoonlijk gesprek met een medewerker van de gemeente. Het gesprek vindt binnen zes weken na de melding zo mogelijk bij de inwoner thuis plaats. Het gesprek kan ook telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is, tenzij de inwoner aangeeft dat hij de voorkeur heeft voor een gesprek thuis. Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie. In de verordening staan diverse gespreksonderwerpen opgesomd (a tot en met j). De belangrijkste gespreksonderwerpen zijn te clusteren in vijf onderdelen:
Daarnaast geeft de medewerker informatie over:
De medewerker vraagt alleen de gegevens die belangrijk en nodig zijn voor de aanvraag en de beoordeling.
De medewerker licht de inwoner duidelijk en zorgvuldig voor over de gang van zaken tijdens en na het gesprek. Zo vermeldt hij wanneer de inwoner het ondersteuningsplan ontvangt en op welke manier de inwoner hierop kan reageren. Verder wijst hij de inwoner op zijn rechten en plichten. Ook vraagt de medewerker toestemming aan de inwoner om zijn persoonsgegevens te verwerken. De gemeente verwerkt alleen persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de behoefte aan ondersteuning.
Als de ondersteuningsvraag al bekend is, en het bijvoorbeeld over een eenvoudige vervolgvraag gaat, dan kan de medewerker in overleg met de inwoner van dit gesprek worden afzien omdat de hij voor het onderzoek al over voldoende informatie beschikt. In sommige gevallen zijn er juist meer gesprekken met de inwoner nodig. Of is er extra informatie van anderen nodig, bijvoorbeeld een offerte. Voor het inwinnen van informatie van anderen moet de inwoner nadrukkelijk toestemming geven. De gemeente bewaart de noodzakelijke persoonsgegevens volgens de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
De medewerker maakt een verslag van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan met daarin opgenomen de ondersteuningsvraag en de persoonlijke situatie van de inwoner. De medewerker schrijft op wat de inwoner wil bereiken (ondersteuningsdoelen bij het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie) en hoe dat kan worden gerealiseerd (afspraken, plan van aanpak). Daarbij is aandacht voor de korte en de lange termijn. Een goede, objectieve weergave is wenselijk voor een inzichtelijke communicatie met de inwoner en helpt de medewerkers om, namens het college, een juiste beslissing te nemen te nemen op een eventuele aanvraag.
Als de inwoner aan het eind van het onderzoek vindt dat een passende ondersteuning te verkrijgen is door een algemene voorziening (voor iedereen toegankelijk zoals het welzijnswerk of ondersteuning door het Team Sociaal) dan is een maatwerkvoorziening niet nodig. De medewerker schrijft dat dan op in het ondersteuningsplan. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in artikel 8 is dan niet nodig.
Als de cliënt opmerkingen of latere aanvullingen heeft over het ondersteuningsplan of het niet eens is met de inhoud, dan kan hij dat binnen redelijke termijn op het ondersteuningsplan schrijven en dan maakt dit deel uit van het ondersteuningsplan. Het kan overigens ook nuttig zijn dat de inwoner na het gesprek enkele dagen bedenktijd heeft en nader onderzoekt of er nog andere opties wat betreft ondersteuning zijn, bijvoorbeeld in zijn omgeving.
De aanvragen op grond van de Jeugdwet en op grond van de Wmo 2015 zijn niet gelijk. In dit lid 1 staat beschreven dat aan een inwoner, 18 jaar en ouder een Wmo maatwerkvoorziening kan aanvragen, nadat het onderzoek is uitgevoerd. Dit is gebaseerd om artikel 2.3.2 lid 9 van de Wmo 2015. Voor jeugdigen en ouders die toegang wensen tot jeugdvoorzieningen geldt dit niet. Zij kunnen een aanvraag doen op grond van de Jeugdwet doen zonder dat er een onderzoek gaat plaatsvinden of heeft plaatsgevonden. Jeugdigen en ouders mogen te allen tijde een aanvraag indienen.
Na de melding en het gesprek met een medewerker van de gemeente, kunnen inwoners vanaf 18 jaar een aanvraag indienen voor een Wmo-maatwerkvoorziening. De inwoner kan de aanvraag schriftelijk of digitaal indienen. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een maatwerkvoorziening te verkrijgen. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp zal verlenen en welke vorm die hulp dan heeft. Het is ook mogelijk dat een vertegenwoordiger of een gemachtigde van de inwoner namens de cliënt de aanvraag doet.
Een jeugdige of ouder kan te alle tijde een schriftelijke aanvraag voor een maatwerkvoorziening jeugdhulp indienen bij de gemeente. De gemeente mag ze hier nooit van weerhouden. Ook niet met de eis dat de procedure moet beginnen met een schriftelijke aanvraag of dat er een verplicht vooronderzoek is. Het staat jeugdigen en ouders vrij om te allen tijde een aanvraag voor een Jeugdwetvoorziening in te dienen.
Het kan zijn dat in het onderzoek blijkt dat een inwoner wel ondersteuning behoeft, maar dan in de vorm van netwerkondersteuning, een algemene voorziening of het Team Sociaal. In dat geval stelt de medewerker in samenwerking met de inwoner wel een ondersteuningsplan op, maar dient de inwoner geen aanvraag in voor een maatwerkvoorziening.
Als de inwoner een maatwerkvoorziening van de gemeente wil ontvangen, zijn er twee aanvraagroutes mogelijk:
De keuze voor één van de twee routes heeft te maken met het type aanvraag en de uitkomsten van het gesprek tussen de inwoner en de medewerker. De medewerkers zal aanvragen door middel van een aanvraagformulier doorgaans sneller kunnen behandelen. Voor het doen van een aanvraag is het dan niet nodig om het opgestelde ondersteuningsplan eerst naar de inwoner op te sturen die het vervolgens terugstuurt naar de gemeente. Als er meer (bedenk)tijd in het onderzoek nodig is voor de inwoner en/of de medewerker om de ondersteuningsbehoeften en de meest passende ondersteuning duidelijk te krijgen, dan ligt de route via een ondertekend ondersteuningsplan meer voor de hand.In de gevallen de aanvraag tot een afwijzing van de aanvraag leidt, zal de medewerker de inwoner hier voorafgaand de besluitvorming van op de hoogte brengen en in de gelegenheid stellen een eigen zienswijze in te brengen. Dat kan leiden tot aanpassing van het ondersteuningsplan en/of aanpassing van de definitieve beschikking.
De identificatieplicht is alleen een wettelijke verplichting binnen de Wmo 2015. Gezien de wettelijke formulering, is het vaststellen van de identiteit van de inwoner door het college tijdens het onderzoek en het door de cliënt tijdens de aanvraag verstrekken van een identificatiedocument een verplichting. Juridisch gezien is de identificatieplicht voor de Wmo dus vrij strikt, er dient een geldig legitimatiebewijs overlegd te worden. De gemeente kan hier, in het kader van de hulpverlening aan de inwoner, aan voorbij gaan, vooral als duidelijk is dat de ondersteuning nodig is en er geen twijfels zijn over zijn/haar identiteit.Zijn er wel twijfels over de identiteit, maar is duidelijk dat ondersteuning nodig is. Dat kan de gemeente er voor kiezen het onderzoek toch in gang te zetten en cliënt ondertussen een identificatiedocument te laten aanvragen.De Jeugdwet kent geen identificatieplicht voor de toegangsfase. Wel volgt uit de Jeugdwet dat het vaststellen van het BSN verplicht is. Hoe dat wordt vastgesteld, staat vrij. De gemeente stelt het BSN nummer vast op basis van het identiteitsbewijs. Van belang is dat de hulpverlening op gang kan komen.
Artikel 9. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
De gemeente zorgt ervoor dat de jongere jeugdhulp krijgt, als de huisarts, jeugdarts of medisch specialist de jongere doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder. De Jeugdwet voorziet hier in. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.
Na een verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts kan het voorkomen dat de jeugdige en zijn ouders het niet eens zijn met de voorgestelde vorm van jeugdhulp. Omdat er bij deze verwijzingen geen beschikkingen meer afgegeven door de gemeente) is het onduidelijk waar zij terecht kunnen als zij het niet eens zijn met (de omvang van) de geboden vorm van jeugdhulp. De jeugdige en zijn ouders moeten bezwaren namelijk doorgeven aan de gemeente en niet aan de jeugdhulpaanbieder. Hierover is goede voorlichting nodig.
Artikel 10. Toegang jeugdhulp via rechter of gecertificeerde instelling
De gemeente zorgt ervoor dat de jongere jeugdhulp krijgt, als de rechter of de gecertificeerde instelling de jongere doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder.
Dit is naast de gemeentelijke toegang en de toegang via de huisarts een derde ingang tot jeugdhulp. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder niet terug in deze verordening. De gemeente verwacht van de gecertificeerde instelling om bij het besluit om jeugdhulp in te zetten (in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering) te overleggen met de gemeente. De gemeente is op haar beurt vervolgens verplicht de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt.
Hoofdstuk 3 Besluitvorming maatwerk
De Wmo 2015 bepaalt dat de gemeente binnen twee weken na de ontvangst van een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning de beschikking moet geven. Jeugdigen en ouders kunnen te alle tijde een aanvraag indienen bij het college voor jeugdhulp. Als hun melding van de ondersteuningsvraag wordt aangemerkt als aanvraag dan heeft de gemeente zes weken de tijd om het onderzoek te doen en een besluit te nemen.
In de beschikking staan in ieder geval:
De maatwerkvoorziening waartoe de gemeente beslist en schriftelijk vastlegt in een beschikking, zal zoveel mogelijk aansluiten bij de in het gesprek besproken en in het ondersteuningsplan vastgelegde ondersteuningsvraag van de inwoner. Als de inhoud van de beschikking niet hetzelfde is als het ondersteuningsplan, dan zal de gemeente dit specifiek, goed en betrouwbaar motiveren.
Als de gemeente niet binnen twee weken kan beslissen over de maatwerkvoorziening, dan meldt de gemeente dat bij de inwoner. Daarbij noemt de gemeente een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking er wel is.
De inwoner ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in de vorm van een beschikking.
Artikel 11. Criteria voor een maatwerkvoorziening
In de volgende situaties zal de gemeente een besluit tot een maatwerkvoorziening overwegen:
Als er sprake is van hulpvragen bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen os stoornissen bij jeugdigen en belemmeringen zijn bij het gezond en veilig opgroeien.
Het moet dan duidelijk zijn dat de inwoner zijn ondersteuningsvraag niet op een andere manier kan oplossen bijvoorbeeld door algemeen gebruikelijke middelen. Als deze andere mogelijkheden onvoldoende zijn om de ondersteuningsvraag op te lossen dan zal de gemeente na een onderzoek en een aanvraag besluiten over een passende maatwerkoplossing. Bij de besluitvorming over een vraag om een voorziening of ondersteuning is het uitgangspunt dat er sprake is van maatwerk. Elke vraag om een voorziening of ondersteuning vraagt om een individuele inhoudelijke beoordeling door de gemeente. De gekozen voorziening sluit dan zoveel mogelijk aan bij de situatie van de inwoner. Niet iedereen is gelijk en dat betekent dat niet iedereen hetzelfde krijgt ook al lijken situaties, op het eerste oog, gelijk aan elkaar te zijn. Of de inwoner krijgt wat hij aan de gemeente vraagt is afhankelijk van onder andere zijn gezinssituatie, sociale netwerk en wat er aan andere passende voorzieningen in de eigen woonomgeving is.
Voor inwoners met psychische of psychosociale problemen of inwoners die door dergelijke problemen niet beschikken over huisvesting, is er de mogelijkheid van beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Deze inwoners kunnen (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen. Het aanbod beschermd wonen en maatschappelijke opvang, is gericht op zoveel mogelijk herstel: zelfredzaamheid en participatie. Hoewel elke gemeente vanuit de Wmo 2015 verantwoordelijk is voor deze taak, is sinds lange tijd landelijk geregeld dat centrumgemeenten deze verantwoordelijkheid overnemen. Voor inwoners uit West Betuwe organiseert de centrumgemeente Nijmegen deze maatwerkvoorzieningen en de toegang daartoe. Daarom verwijzen we naar de verordening van Nijmegen.
Het kan zijn dat een inwoner zich met een vraag om een voorziening of ondersteuning bij de gemeente meldt en uit het gesprek blijkt dat het gevraagde redelijk te voorzien was. Voorbeeld hiervan is: een inwoner is aangewezen op een rolstoel en hij koopt een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht. In deze situatie had de inwoner er voor kunnen kiezen om een geschikte woning te kopen. Een ander voorbeeld is dat een inwoner uit een aangepaste woning, naar een niet aangepaste woning verhuist en bij de gemeente een aanvraag indient voor een woningaanpassing. Voorzienbaarheid kan dus in individuele gevallen een rol spelen. De gemeente moet echter wel altijd een inhoudelijke afweging maken voordat zij voorzienbaarheid als afwijzingsgrond gebruikt.
Als de conclusie van de gemeente is dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is dan kijkt de gemeente wat de goedkoopst adequate oplossing is. Bijvoorbeeld als een standaard-rolstoel als oplossing voldoet, maar cliënt wil een rolstoel met specifieke, meer dure wielen, dan zal de gemeente de standaard betalen en kan de inwoner er voor kiezen om de meerkosten van de speciale wielen zelf te betalen.
Artikel 12. Afwijzingscriteria voor een maatwerkvoorziening
Op basis van de inhoudelijke afweging kan de gemeente besluiten om een aanvraag voor een voorziening of ondersteuning af te wijzen. Daarvoor kunnen diverse redenen zijn:
Zorgvuldigheid is belangrijk bij de beoordeling van ondersteuningsvragen van inwoners. Wanneer de gemeente zelf niet voldoende kennis en deskundigheid beschikbaar heeft voor de beoordeling van de specifieke vraag, dan wint ze onafhankelijk, extern advies in bij deskundigen. De inwoner kan zo nodig aanvullende informatie geven die van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen, de mogelijkheden en de eventuele noodzakelijke ondersteuning. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om medische expertise. Het is belangrijk dat de externe adviseur een heldere vraag van de gemeente krijgt zodat voor de inwoner en de adviseur duidelijk is welk aanvullend onderzoek nodig is en waarvoor. De inwoner is verplicht de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is om tot het advies te komen.
Artikel 14. Inhoud beschikking
Uitgangspunt van de wet is dat de inwoner een voorziening of ondersteuning in ‘natura’ krijgt. Dit betekent dat deze wordt geleverd door een aanbieder en de gemeente de rekening betaalt. Als een inwoner zelf de voorziening of ondersteuning wil regelen dan kan hij hiervoor een persoonsgebonden budget van de gemeente krijgen. Daartoe zijn speciale criteria (zie verder Hoofdstuk 4: Besluitvorming persoonsgebonden budget).
Als een voorziening of ondersteuning op grond van de Wmo wordt verstrekt dan kan aan de inwoner een eigen bijdrage worden opgelegd. In de brief die de inwoner van de gemeente krijgt wordt uitgelegd hoe de eigen bijdrage wordt berekend en op welke manier deze wordt geïnd (zie verder Hoofdstuk 6: Bijdrage in de kosten).
Hoofdstuk 4 Besluitvorming pgb
In dit hoofdstuk wordt uitleg gegeven op welke wijze de gemeente het persoonsgebonden budget aan een inwoner geeft om hiermee zelf zorg in te kopen, de hulpaanbieders en begeleiders te selecteren en onder voorwaarden zelf over de besteding van het geld te beslissen.
Als er door de gemeente besloten wordt voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening dan is er vanuit de wet een keuzevrijheid tussen de twee leveringsvormen pgb en zorg in natura. De hulp die de gemeente geeft is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). Als de inwoner dat wenst en daartoe is staat is, kan de gemeente de hulp in de vorm van geld geven: een persoonsgebonden budget. Een pgb kan de zelfregie en de grip op het eigen leven bij de inwoner versterken. Er zijn echter nogal wat regels en voorwaarden aan de verstrekking van een pgb verbonden. Artikel 15 gaat daar nader op in.
Het is belangrijk dat een inwoner die een pgb voor een maatwerkvoorziening overweegt dat in een gesprek met de medewerker van de gemeente (zie hoofdstuk 2) goed bespreekt:
Artikel 15. Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)
Hoofdstuk 5 Overige voorzieningen
De inwoner kan in sommige gevallen op een andere manier maatschappelijke ondersteuning van de gemeente krijgen. In West Betuwe spreken we dan over twee voorzieningen:
Beide voorzieningen zijn in de vorm van uitvoeringsregels nader uitgewerkt. De artikelen 16 en 17 bepalen de hooflijnen van deze voorzieningen.
Een derde andere voorziening voor inwoners vanaf 18 jaar is het aanvullend regionaal vervoer (Versis). Met een vervoerspas kan de inwoner op basis van een Wmo-indicatie een korting krijgen op vervoer in de regio (zie artikel 18).
Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers voor inwoners en wil het belang van mantelzorgers voor de samenleving te onderstrepen. Mantelzorgers van inwoners in de gemeente West Betuwe kunnen door middel van een aanvraag bij de Stichting Welzijn West Betuwe voorgesteld worden voor een jaarlijkse waardering in de vorm van het mantelzorgcompliment. De Stichting Welzijn West Betuwe is de uitvoerder van het compliment.
Artikel 17. Bijdrage of tegemoetkoming voor mensen met een chronische ziekte of beperking
Artikel 18 Aanvullend regiovervoer (Versis)
Uitzonderingen op deze maximale reisafstand van 25 kilometer zijn bestemmingen gelegen op een afstand van meer dan 25 km van het huisadres, waarvoor het gereduceerde tarief geldt. Dan gaat het om bepaalde ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen en grote winkelcentra in de omliggende regio’s. De gemeente bepaalt welke bestemmingen hieronder vallen.
Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten
In de uitvoering van de Wmo kan een gemeente regels stellen voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en pgb’s. Er zijn twee doelen van een eigen bijdrage:
De hoogte van de eigen bijdrage hing altijd af van onder andere leeftijd, inkomen, vermogen, samenstelling van het huishouden en eventuele andere hulp die een inwoner krijgt. Het eigen bijdragen beleid is echter sterk veranderd door invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen per 2019. De maximale eigen vaste eigen bijdraagt nu € 17,50 voor iedereen, met uitzondering van huishoudens met een inkomen tot 120% van het bijstandsniveau.
Artikel 19. Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen enpgb’s (alleen Wmo)
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Kwaliteitseisen staan genoemd in de Jeugdwet en de Wmo 2015. Diensten moeten in de eerst plaats aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar door de inwoner.
Artikel 20. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
De gemeente kan de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet door aanbieders laten verrichten, zoals bijvoorbeeld het leveren van hulp bij het huishouden en begeleiding. Er dient voor het vaststellen van de prijs rekening te worden gehouden met de vastgestelde kwaliteit van de dienst en de continuïteit in de relatie tussen inwoner en hulpverlener. Verder moeten deze aansluiten bij de behoefte van de inwoner, degelijk zijn en goed bruikbaar door de inwoner.
Hoe komt de gemeente tot een prijs die past bij de gevraagde kwaliteit?
De gemeente houdt in ieder rekening met de gevraagde deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn. Als er een voorziening wordt verstrekt dan dient deze kwalitatief te voldoen. De vastgestelde prijs van de voorziening dan wel de ondersteuning krijgt een plaats in een aanbestedingsprocedure en in de overeenkomst met de aanbieder.
Behalve een aanbestedingsprocedure is het ook mogelijk om op basis van een programma van eisen een offerte op te vragen bij een of meerdere aanbieders. Deze werkwijze zien we met name terug bij aanvragen voor een (grote) woningaanpassing.
Bij de inkoop van voorzieningen en ondersteuning zijn de volgende stukken van belang:
Wat verstaat de gemeente onder continuïteit in de relatie tussen inwoner en hulpverlener?
De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe heeft uitgevoerd over de overname van personeel.
Hoofdstuk 8 Klachten, medezeggenschap en beleidsparticipatie
De toezicht op het hebben van een klachtregeling (artikel 23) of medezeggenschapswerkwijze (artikel 24) ligt vanuit de Jeugdwet bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ten aanzien van Wmo-aanbieders ligt het toezicht in handen van de gemeente.
Artikel 22. Klachtregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
De gemeente zorgt voor goede inspraak en doet dat op de volgende manieren:
Hoofdstuk 9 Toezicht en calamiteiten
Het toezicht op de kwaliteit van Wmo-zorg is in de regio Rivierenland geborgd door deze taak te delegeren aan de GGD Gelderland-Zuid. Toetsing of de aanbieders van jeugdhulp aan de kwaliteitseisen voldoen is de taak van de landelijke inspecties (de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie). Dit toezicht op de jeugdhulp is risico-gebaseerd. Dit houdt in dat het toezicht wordt uitgevoerd op die plaatsen waar volgens inschatting van de inspecties de risico’s van kwaliteitstekorten en/of onveiligheid voor jeugdigen het grootst zijn.
Het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Zij moet het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb zien te voorkomen en bestrijden. Zij moet meldingen van fraude en/of onregelmatigheden adequaat afhandelen. De gemeente onderzoekt regelmatig, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan. De gemeente West Betuwe heeft de medewerkers van de sociale recherche van Regio Rivierenland aangewezen als toezichthouders rechtmatigheid Wmo 2015 en Jeugdwet.
Ook ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van calamiteiten en geweldsincidenten hanteert de gemeente een regionaal opgestelde werkwijze. In de regio werken de gemeenten met het 'Protocol melding calamiteiten/geweld Jeugdhulp Gelderland-Zuid en Mook en Middelaar'.
Artikel 25. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering
De gemeente wil fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners volledig en op een begrijpelijke manier over zijn rechten en plichten die horen bij het ontvangen van een maatwerkvoorziening en een pgb. Ook informeert de gemeente de inwoner over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Als de gemeente een besluit tot verlening van maatschappelijke ondersteuning op grond van het derde lid, onderdeel a, heeft herzien of ingetrokkenen en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan de gemeente van de inwoner die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 26. Opschorting betaling uit het pgb
De gemeente kan de Sociale Verzekeringsbank verzoeken om betalingen te stoppen. Dit kan voor maximaal 13 weken. De gemeente moet een ernstig vermoeden hebben dat de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft gegeven.
Artikel 27. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Artikel 28. Nadere regels en hardheidsclausule
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken moeten aan de wetten voldoen.
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de Wmo 2015, de Jeugdwet, en de Gemeentewet of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
Artikel 29. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening krijgt als naam mee: ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe en treedt in werking op 1 januari 2019.