Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Loon op Zand

Verordening kleinschalige nevenactiviteiten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLoon op Zand
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening kleinschalige nevenactiviteiten
CiteertitelVerordening kleinschalige nevenactiviteiten
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden, art. 1
  2. Wet stankemissie veehouderij in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden, art. 6c
  3. Gemeentewet, art. 149
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-01-200605-10-2006Onbekend

26-01-2006

Weekjournaal 2006

2006

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening kleinschalige nevenactiviteiten

De raad van de gemeente Loon op Zand;

gezien het voorste1 van het college van burgemeester en wethouders d.d. 20 december 2005, nummer2006/3;

gelet op het advies van de commissie Openbare Ruimte en Economische Zaken d.d. 10 januari 2006

gelet op de artikelen 1 en 6 onder c van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden en artikel 149 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t

 

vast te stellen Verordening kleinschalige nevenactiviteiten.

Artikel 1

In deze Verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet stankemissie veehouderij en in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden.

  • b.

    bijlage: bij deze Verordening behorende bijlage.

  • c.

    kleinschalige nevenactiviteit: activiteiten, als bedoeld in artikelen 1 en 6 sub c van de wet.

  • d.

    agrarisch bedrijf: veehouderij of andere inrichting, als bedoeld in artikel1 van de wet.

  • e.

    veehouderij: inrichting, die tot een krachtens artikel 1 van de wet.

  • f.

    verordening: verordening kleinschalige nevenactiviteiten.

  • g.

    landbouwontwikkelingsgebied: landbouwontwikkelingsgebied, als bedoeld in artike11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.

  • h.

    verwevingsgebied: verwevingsgebied, als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.

  • i.

    extensiveringsgebied: extensiveringsgebied met het primaat natuur of overig, als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.

Artikel 2

Als kleinschalige nevenactiviteit worden aangewezen:

  • a.

    de activiteiten, zoals opgenomen in de bij deze Verordening behorende bijlage;

  • b.

    de activiteiten die naar aard en omvang zijn gelijk te stellen met de in de bijlage aangewezen activiteiten;

  • c.

    voor zover deze activiteiten zijn gelegen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden met het primaat natuur.

Artikel 3
  • a.

    voorgesteld wordt om de nevenactiviteiten opgenomen in bijlage behorende bij deze verordening vast te stellen;

  • b.

    de raad van de gemeente Loon op Zand mandateert het college van burgemeester en wethouders om de bijlage te wijzigen;

  • c.

    een keer per jaar wordt de gemeenteraad geïnformeerd over eventuele wijzigingen die in de bijlage zijn aangebracht.

 

 

Bijlage behorende bij de verordening kleinschalige nevenactiviteiten (besluit 2006/3 d.d. 26 januari 2006)

Thema

Activiteit

Agrotoerisme/recreatie

o.a.: - kleinschalige horeca - terras/thee-tuin - bezoekerscentrum - verblijfsrecreatie - dagrecreatie

Landbouwverwante/agrarische functies

Agrarische hulpbedrijven - landbouwmechanisatie - loonbedrijf

Dienstverlening

o.a.: - kinderopvang - zorgboerderij - huisvesting seizoenarbeiders - cursuscentrum - educatie

 

Artikel 4  

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel 'Verordening kleinschalige nevenactiviteiten'.

Artikel 5  

Deze verordening treedt in werking op 27 januari 2006.

 

Besluit:

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Loon op Zand van 26 januari 2006.

De raad voornoemd,

Voorzitter,

Griffier,

TOELICHTING VERORDENING KLEINSCHALIGE NEVENACTIVITEITEN

 

Inleiding

Agrarische ondernemers ontwikkelen steeds vaker een kleinschalige bedrijfsmatige nevenactiviteit naast hun agrarische hoofdactiviteit. Het sturingsmechanisme voor de toelaatbaarheid van deze nevenactiviteiten vindt plaats via het spoor van de ruimtelijke ordening (bestemmingsplan e.d.). Daarnaast vormt bij vergunningverlening voor deze kleinschalige nevenactiviteiten geurhinder (naast andere milieuhygiënische items) een belangrijk toetsingskader. Het huidige geurbeleid leidt ertoe dat kleinschalige nevenactiviteiten niet mogen plaatsvinden in de geurcirkels van andere bedrijven en dat kleinschalige nevenactiviteiten de omliggende agrarische bedrijven beperken in hun bedrijfsontwikkeling. Het nieuwe geurbeleid neemt - onder voorwaarden- deze beperkingen weg. Hiertoe dienen gemeenten een "Verordening kleinschalige nevenactiviteiten" als bedoeld in de Wet Stankemissie Veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden vast te stellen. De verordening kan hiervoor als opstap worden gebruikt en kan per gemeente specifiek voor de gemeentelijke situatie op maat worden gemaakt. De verordening heeft dus voordelen voor agrarische bedrijven, die hun bedrijf verder willen ontwikkelen en voor ondernemers, die willen starten met een nevenactiviteit.

 

Stankwet en verordening

Op 1 mei 2003 is de Wet "Stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevings gebieden" (hierna: "Stankwet") in werking getreden. Deze Stankwet geldt voor reconstructiegebieden en heeft betrekking op veehouderijen gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied, een verwevingsgebied of een extensiveringsgebied met het primaat natuur. Deze gebieden zijn in de reconstructieplannen nader aangewezen. De wet is van toepassing nu het reconstructieplan is goedgekeurd en bekendgemaakt in de Staatscourant. De Stankwet biedt gemeenten de mogelijkheid om een "Verordening kleinschalige nevenactiviteiten" (hierna "verordening") voor haar gemeente of delen daarvan vast te stellen. Kleinschalige nevenactiviteiten die in deze verordening zijn opgenomen worden dan -onder voorwaarden- voor de stankgevoeligheid gelijkgesteld met de bij de veehouderij behorende woning (categorie 4 of 5, afhankelijk van de categorie-indeling van het agrarisch bedrijf). Op het moment dat een gemeente een verordening heeft vastgesteld, is duidelijk welke nevenactiviteiten uit het oogpunt van geur geen of nagenoeg geen belemmering vormen voor de -uitbreiding van- omliggende agrarische bedrijven. Hierdoor is helder welke kleinschalige nevenactiviteiten op basis van de stankwetgeving mogelijk zijn in het buitengebied.

 

Reikwijdte verordening

De verordening is opgesteld in het kader van de Stankwet en is niet bedoeld om de toelaatbaarheid van dergelijke activiteiten in het buitengebied te regelen vanuit planologisch oogpunt. Daar is en blijft het bestemmingsplan voor. De beoordeling in het kader van geurhinder laat de toetsing in het ruimtelijke ordeningspoor dus onverlet. Het kan dus voorkomen dat een kleinschalige nevenactiviteit wei is opgenomen in de verordening, maar dat het bestemmingsplan deze activiteit op die bewuste locatie niet of in beperktere mate toestaat. Wij pretenderen een integrale aanpak. Dit betekent dat deze verordening bij de opstelling van het nieuwe bestemmingsplan buitengebied opnieuw onder de loep genomen zal worden. In het nog op te stellen nieuwe bestemmingsplan buitengebied zal getoetst

worden of de bijlage behorende bij deze verordening gewijzigd moet worden. Daarnaast kan het ook betekenen dat een kleinschalige nevenactiviteit welke is opgenomen in de verordening en vanuit planologische oogpunt is toegestaan, bij stopzetten van de agrarische hoofdactiviteit opnieuw aan een RO-toets moet worden onderworpen.

 

In artikel 1, lid 1, van de Stankwet wordt gedefinieerd wat een kleinschalige nevenactiviteit is. De definitie luidt: kleinschalige nevenactiviteit: bij gemeentelijke verordening als zodanig aangewezen activiteit, die een organisatorische binding heeft met een agrarisch bedrijf en binnen de inrichting, of in de onmiddellijke nabijheid daarvan plaatsvindt.

 

De Stankwet stelt dus als voorwaarden dat de activiteit een organisatorische binding heeft met een agrarisch bedrijf en binnen de inrichting, of in de onmiddellijke nabijheid daarvan plaatsvindt. Deze in de wet gestelde voorwaarden kunnen in de verordening niet nader worden uitgewerkt. De verordening kan zich uitsluitend richten op de aard van de activiteiten en eventueel op de omvang en de plaats van de activiteiten.

 

De aard van de activiteiten

Op grond van artikel 6, onder c van de wet wordt een kleinschalige nevenactiviteit en een zodanige activiteit gelijkgesteld met een gevoelig object, behorende tot dezelfde categorie als een bij een veehouderij behorende woning. Uit de Stankwet en de toelichting op de wet blijkt dat met het aanwijzen van kleinschalige nevenactiviteiten wordt beoogd om stankgevoelige objecten in een categorie met een lagere bescherming te plaatsen. Het moet dus gaan om activiteiten, die op grond van de Stankwet in categorie 1, 2 of 3 vallen en waarvan de gemeente het wenselijk acht dat deze naar categorie 4 of 5 gaan.

In artikel 1, lid 2, van de Stankwet worden als stankgevoelige objecten categorie 1, 2 of 3 aangewezen woonbebouwing en objecten voor dag- en verblijfsrecreatie. Het kamperen en het recreatief verblijf bij de boer zijn vervolgens op grond van art. 1, lid 3, hiervan uitgezonderd (en zijn dus geen stankgevoelig object). Deze activiteiten kunnen dus niet in de verordening worden opgenomen, want dat betekent het toekennen van een beschermingsgraad categorie 4 of 5, hetgeen in strijd is met de wet (die zegt dat er geen bescherming is).

In het algemeen worden woon- c.q. verblijfsfuncties, voor zover het kleinschalige nevenactiviteiten zijn, niet beschouwd als stankgevoelig object. Hooguit zijn het objecten met beschermingsgraad categorie 4 of 5. Het aanwijzen hiervan in een verordening betekent het toekennen van een beschermingsgraad categorie 4 of 5 waar tot dan geen bescherming is of waar toch al een beschermingsgraad categorie 4 of 5 is.

De beschermingsgraad wordt in dat geval door het aanwijzen hoger (niet gewenst) of blijft gelijk (niet zinvol). Om die reden wordt aanbevolen (huis)verkoop van ter plaatste vervaardigde producten en ambachtelijke bedrijvigheid (timmerwerkplaats e.d.) niet aan te wijzen. Wat is dan nog wei zinvol om aan te wijzen? Het moet dan gaan om objecten waarvan het vaststaat dat zij categorie 1, 2 of 3 zijn, namelijk: - objecten van dagrecreatie (agrotoerisme); - woon- c.q. verblijfsfuncties van niet recreatieve aard (dienstverlenend).

 

De aanwijzing volgens deze modelverordening heeft een niet-limitatief karakter. De thema's zijn wel opgenomen in de bijlage. Derhalve is artikel 2, sub b opgenomen. Tenslotte nog een opmerking over het kamperen bij de boer. Dat is in de wet gedefinieerd als kampeerterrein dat valt onder de Wet op de openluchtrecreatie (Wor). De intrekking van de Wor vindt sinds 18 juni 2004 gefaseerd plaats. Ais de Wor vervalt, wordt het kamperen categorie 1, maar aanwijzen in de verordening kan dan alsnog. Ais de veehouderij stopt voordat de Wor vervalt, wordt het kamperen eveneens categorie 1. Als de veehouderij stopt nadat de Wor is vervallen, wordt het kamperen categorie 1, tenzij het kamperen inmiddels is aangewezen in de verordening.

 

De omvang van de activiteiten

In deze modelverordening is er voor gekozen om de omvang van de activiteiten niet nader te bepalen. Dit zou immers de werkingssfeer van de verordening beperken. Bovendien zou daar een schijnzekerheid mee worden gesuggereerd. Het opnemen van een maximale omvang regelt de toelaatbaarheid van een nevenactiviteit namelijk niet.

Deze moet via het RO-spoor worden geregeld.

 

De plaats van de activiteiten

De Stankwet is van toepassing op de "Iandbouwontwikkelingsgebieden", "verwevingsgebieden" en "extensiveringsgebieden met primaat natuur".

Met de verordening wordt beoogd om stankgevoelige objecten in een categorie met een lagere bescherming te plaatsen. Het ligt dus voor de hand om dat te doen in de gebieden waar deze belemmeringen zouden kunnen vormen voor de -uitbreiding van- omliggende agrarische bedrijven.

Dit is met name het geval in de landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. In deze verordening is er voor gekozen om de "extensiveringsgebieden met primaat natuur"niet uit te zonderen.

Het opstarten of uitbreiden van een kleinschalige nevenactiviteit zal hierdoor niet zo gauw door de stankcirkels van omliggende bedrijven worden belemmerd. Dit zal de gewenste ontwikkeling van het agrotoerisme in deze gebieden alleen maar stimuleren.

 

Functieverandering

Wanneer de bedrijvigheid van karakter of de eigendomssituatie van het agrarisch bedrijf en de bedrijfswoning wijzigen spreken we van functieverandering. Dit kan in het kader van stankhinder leiden tot een andere beoordeling.

Artikel 6 c van de Wet regelt functieveranderingen vanaf 19 maart 2000. Dat leidt in de volgende situaties tot een lagere bescherming aan de activiteit zoals die is aangegeven in de verordening:

1. De agrariër start een kleinschalige nevenactiviteit op of zet deze voort terwijl zijn agrarische bedrijf volledig in werking blijft.

2. De agrariër is in het verleden een kleinschalige nevenactiviteit begonnen. Hij zet deze activiteit voort nadat hij zijn agrarische bedrijf geheel buiten werking heeft gesteld op of na 19 maart 2000.

3. De agrariër is in het verleden een kleinschalige nevenactiviteit begonnen. Hij zet deze activiteit voort nadat hij zijn agrarische bedrijf gedeeltelijk buiten werking heeft gesteld. Een andere mogelijkheid is dat de agrariër de activiteit opstart tegelijkertijd met het gedeeltelijk buiten werking stellen van het agrarische bedrijf.

 

Heeft de agrariër zijn agrarisch bedrijf voor 19 maart 2000 gestopt, dan geldt de lagere bescherming niet.

Artikel 6 onder c van de wet spreekt ook over zodanige activiteiten. Dit zijn activiteiten die op of na 19 maart 2000 zijn voortgezet of opgestart, na het geheel of gedeeltelijk (veehouderijtak) buiten werking stellen van het agrarisch bedrijf. De datum van 19 maart 2000 ligt vast in de wet. In de verordening kan geen afwijkende datum worden gesteld. Verder zijn het precies dezelfde soort activiteiten als de kleinschalige nevenactiviteiten; het enige verschil is dat ze formeel niet onder het begrip kleinschalige nevenactiviteiten vallen, omdat er geen binding meer is met de hoofdactiviteit: de nevenactiviteit gaat door nadat het agrarische bedrijf is gestopt.

Artikel 6 c van de wet regelt in dat geval rechtstreeks dezelfde bescherming. De systematiek is als volgt: de gemeente wijst in de verordening de kleinschalige nevenactiviteiten aan. Als een activiteit wordt voortgezet nadat het agrarische bedrijf is gestopt, volgt direct uit de wet dat zo'n activiteit nog steeds de lagere bescherming krijgt. De gemeente wijst dus in de verordening alleen kleinschalige nevenactiviteiten aan, en niet 'zodanige activiteiten'. Dat kan ze ook niet, want de wet biedt daar geen grondslag voor en bovendien regelt de wet al de bescherming.

 

Relatie ruimtelijke ordening – stankhinder

Indien de voorgenomen activiteit op grond van de verordening kan worden aangemerkt als een kleinschalige nevenactiviteit, kunnen daaraan geen rechten worden ontleend voor het verkrijgen van de benodigde toestemming op het planologisch gebied. Immers, de vraag of een bepaalde kleinschalige nevenactiviteit ook daadwerkelijk mag worden uitgevoerd, hangt in de eerste plaats af van planologische aspecten. Bij de aanvraag voor een kleinschalige nevenactiviteit dient altijd een RO-toets plaats te vinden, evenals bij elke wijziging van het agrarisch hoofdgebruik. Om deze reden is een directe koppeling tussen verordening en bestemmingsplan van groot belang. Zonder een koppeling kan zich de situatie voordoen waarbij een nevenactiviteit mogelijk is conform de verordening, maar niet mogelijk is binnen het planologisch kader ondanks een positieve attitude van het gemeentebestuur ten opzichte van het voornemen.

 

De lijst van bedrijfsactiviteiten, die bestaat uit een opsomming van kleinschalige nevenactiviteiten of zodanige activiteiten, is geen statisch document, maar kan door het gemeentebestuur worden aangepast als gewijzigd planologisch beleid dat zou vereisen (als blijkt dat de RO-discussie voortschrijdt).

 

Voorbeelden/praktijksituaties

Hier volgen enkele situaties waarop de verordening kleinschalige nevenactiviteiten betrekking heeft:

  • 1.

    Een kleinschalige nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf.

    Voorbeeld: Melkveebedrijf met varkenstak wil starten met kinderdagopvang voor 12 kinderen.

    → Als de RO-toets positief is valt de kinderopvang in categorie 4 of 5, afhankelijk van de categorie van het agrarische bedrijf.

  • 2.

    Een kleinschalige nevenactiviteit die wordt voortgezet nadat het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 gedeeltelijk is beëindigd.

    Voorbeeld: Tuinbouwbedrijf annex pluimveehouderij met kinderopvang voor 12 kinderen stopt met pluimveehouderij, tuinbouwbedrijf blijft, kinderopvang blijft (zelfde omvang als voorheen).

    → Officieel moet er een nieuwe RO-toets plaatsvinden door verandering van gebruik. Als die positief uitvalt (kinderopvang wordt op die bewuste locatie in het buitengebied mogelijk bevonden) dan wordt de kinderopvang nog steeds beschouwd als categorie 4 of 5.

  • 3.

    Een kleinschalige nevenactiviteit die is opgestart nadat het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 gedeeltelijk is beëindigd.

    Voorbeeld: Melkveehouderij met varkenshouderij is in 2001 gestopt met de varkenshouderij en gaat in de voormalige stal een zorgboerderij beginnen. De melkveetak blijft bestaan.

    → Als de RO-toets positief uitvalt (een zorgboerderij is op de bewuste locatie in het buitengebied mogelijk), valt de activiteit in categorie 4 of 5.

  • 4.

    Een kleinschalige nevenactiviteit die is opgestart nadat het agrarisch bedrijf op of na 19 maart 2000 geheel is beëindigd.

    Voorbeeld: Het bedrijf uit het vorige voorbeeld stopt nu ook met de melkveehouderij.

    → Als de RO-toets positief uitvalt (zorgboerderij is op die bewuste locatie in het buitengebied mogelijk, valt de activiteit in categorie 4 of 5.

     

     

     

     

     

     

    Overige opmerkingen

    Bij het bepalen of een agrarische bedrijfsactiviteit de hoofdfunctie is op een bedrijfsperceel, kan worden aangesloten bij de algemene regels van de Amvb (ten behoeve van melkrundveehouderijen, akkerbouwbedrijven en glastuinbouwbedrijven) of voorschriften van de milieuvergunning (ten behoeve van o.a. intensieve veehouderijen). Voldoet de onderhavige agrarische bedrijfsactiviteit aan de bepalingen die door de Amvb of milieuvergunning worden gesteld, dan kan de agrarische activiteit als volwaardig worden beschouwd. De omvang of economische rentabiliteit van de agrarische activiteit speelt bij deze beoordeling geen rol. Het college van burgemeester en wethouders (B&W) kan te allen tijde een voorstel tot aanpassing van de bijlage ter vaststelling aan de gemeenteraad aanbieden. Het is echter handiger om bij de vaststelling van de verordening door de gemeenteraad tevens te bepalen dat het college van B&W bevoegd is om de opsomming van kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals opgenomen in de bijlage van de verordening, in de toekomst te wijzigen. Dit wordt geregeld in artikel 3. De intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) vindt sinds 18 juni 2004 gefaseerd plaats. Met name de bepalingen over het stelsel van vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen voor kampeerterreinen zullen niet meteen vervallen. Zo hebben gemeenten de tijd om na te gaan of door het vervallen van de WOR aanpassingen van bestemmingsplannen of gemeentelijke verordeningen nodig zijn. De ruimte die de wet biedt voor kleinschalig kamperen wordt in het wetsvoorstel vergroot, zolang het WOR-vergunningenstelsel nog van kracht is. Gemeenten mogen toestaan dat kleinschalige kampeerterreinen gedurende het hele kampeerseizoen - de periode van 15 maart tot en met 31 oktober - plaats bieden aan 15 kampeermiddelen in plaats van 10. Tevens heeft de ministerraad ingestemd met een gedoogbesluit dat het mogelijk maakt dat gemeenten per direct de beoogde uitbreiding kunnen gedogen.