Organisatie | Waterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Datum inwerkingtreding is bij benadering
Brandweerwet 1985, art. 12
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-03-1995 | 29-09-2011 | Nieuwe regeling | 16-02-1995 Onbekend | 1995-12B |
Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.
Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:
a meer dan 25 personen tegelijk aanwezig zullen zijn;
b bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen:
c aan meer dan 5 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;
d aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal worden verschaft;
e aan meer dan 5 personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan 5
lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien: a. dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of' onvolledige gege-vens hebben verfeend;
b. blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning:
c. van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning, dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden:
d. van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;
e. het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.
Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeen-komstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;
b het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;
e de brandstof in een inrichting tot her bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld hij of krachtens de Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie:
d de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;
e de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmte-ontwikkelend toestel.
Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Sten. 1992, nr. 104), alsmede artikel 11 van de Regeling tot wijziging (Sten. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te heb-ben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
a. middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;
b. middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings-of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Sten. 1992, ar. 104), alsmede artikel 11 van de Regeling tot wijzi-ging (Sten. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Het is verboden te roken of vuur te hebben:
a in een ruimte in gebruik als opslagplaats van een of meer van de stoffen
genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Sten. 1992, nr.
104), alsmede artikel 11 van de Regeling tot wijziging (Sten. 1992, nr. 188),
b bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;
c bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas,
2 Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.
Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief -de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.