Organisatie | Maastricht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019 – versie 1 |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019, versie 1 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-04-2024 | bijlage 3 | 26-03-2024 | |||
06-02-2024 | 01-01-2024 | 20-04-2024 | hoofdstuk 1, artikel 16, bijlage 6 | 18-12-2018 | |
25-01-2024 | 01-01-2024 | 06-02-2024 | artikel 18A | 16-01-2024 | 2024-00094 |
03-10-2023 | 01-01-2023 | 25-01-2024 | artikel 18A | 19-09-2023 | 2023.03089 |
16-01-2023 | 03-10-2023 | artikel 10, 11, bijlage 6, 6a | 10-01-2023 | 2022.18408 | |
22-04-2022 | 16-01-2023 | artikel 18A | 29-03-2022 | 2022.07320 | |
11-03-2022 | 22-04-2022 | artikel 18, toelichting | 22-02-2022 | 2022.04323 | |
01-01-2022 | 11-03-2022 | artikel 7, bijlage 4 | 14-12-2021 | 2021.35017 | |
28-12-2021 | 01-01-2022 | artikel 16, bijlage 7 | 14-12-2021 | 2021.35028 | |
01-01-2019 | 28-12-2021 | nieuwe regeling | 18-12-2018 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht;
Gelet op de bepalingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019;
Vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019, versie 1, per 1 januari 2019 onder gelijktijdige intrekking van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2015, versie 7.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2020 of de Algemene Wet Bestuursrecht. Alle bedragen die in dit besluit worden genoemd, betreffen prijspeil 2024 en zijn inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.
In dit besluit wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2. Beoordeling van de hulpvraag
Bij de beoordeling van de hulpvraag hanteert het college het afwegingskader als beschreven in artikel 6 van de verordening. Een maatwerkvoorziening (in natura), persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is eerst aan de orde wanneer (de combinatie van) andere mogelijkheden niet leiden tot passende ondersteuning van de cliënt.
Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning waarbij de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de nu en in de toekomst verwachte maatwerkvoorzieningen een bedrag van € 5.000,- te boven gaat.
Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen
ARTIKEL 8: HULP BIJ HET HUISHOUDEN
De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a. t/m f., bestaan uit gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden door middel van de activiteiten:
Instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan de informele hulp rondom de cliënt;
Indien de kosten van de woonaanpassing en/of roerende woonvoorziening meer bedragen dan €20.000 of indien toepassing van de normbedragen, genoemd in lid 1 van dit artikel, niet mogelijk is, wordt de hoogte hiervan, in afwijking van het in lid 1 van dit artikel gestelde, door het college vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.
Het college kan, nadat de kosten van de woningaanpassing en/of roerende woonvoorziening is/zijn vastgesteld op basis van het bepaalde in lid 1 of 3 van dit artikel en uitbetaald zijn op basis van lid 6 van dit artikel, en indien het eigendomsrecht van de woning waarin de woningaanpassing en/of roerende woonvoorziening is/zijn gerealiseerd bij woningcorporatie Maasvallei of Servatius of Woonpunt ligt, aanvullende betalingen aan de betreffende woningcorporatie verrichten ten behoeve van deze woningaanpassing en/of roerende woonvoorziening. Het college kan hiertoe nadere regels vaststellen. Een aanvullende betaling al dan niet op basis van het bepaalde in deze nadere regels leidt niet tot een herziene beschikking jegens de cliënt en niet tot een verhoogde kostprijs ten behoeve van de bijdrage in de kosten van de woningaanpassing en/of roerende woonvoorziening zoals bepaald in artikel 17 van de Verordening.
ARTIKEL 11: KOSTENSOORTEN WOONVOORZIENINGEN
ARTIKEL 12: WOONVOORZIENING IN VERBAND MET LUCHTWEGALLERGIEËN/CARA
Voor het geschikt maken van de woning wordt de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen in verband met luchtwegallergieën/CARA vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in bijlage 6 van dit besluit. Daarbij geldt dat enkel de slaapkamer in de huidige woonsituatie van de persoon voor sanering in aanmerking komt.
ARTIKEL 13: KOSTEN IN VERBAND MET ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE VAN WOONVOORZIENINGEN
Indien bij het geschikt maken van de woning kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van de maatwerkvoorziening voor deze kosten worden vastgesteld in overeenstemming met het bedrag zoals door het college aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald of zoals vastgesteld bij goedkoopst adequate offerte.
ARTIKEL 14: FREQUENTIE WONINGAANPASSINGEN
ARTIKEL 15: TERUGBETALEN WONINGAANPASSING
De wooneigenaar kan, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht worden tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van €10.000,- te boven gaat. Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:
ARTIKEL 16: COLLECTIEF VRAAGAFHANKELIJK VERVOER “OMNIBUZZ”
Ten aanzien van het oplossen van beperkingen ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen, ligt het primaat bij het collectief vraagafhankelijk vervoer “Omnibuzz”. Het college hanteert bij indicatiestelling de Richtlijn indicatiestelling Collectief Vraagafhankelijk Vervoer “Omnibuzz” zoals opgenomen in bijlage 7 bij dit besluit.
ARTIKEL 17. FINANCIËLE TEGEMOETKOMING AUTOAANPASSINGEN
Artikel 18A: Regels voor de algemene voorziening scootmobielen
De in lid 3 van dit artikel genoemde kostprijzen worden jaarlijks per 1 januari aangepast met maximaal de jaarmutatie september van de CPI totale besteding (laatst vastgestelde basisjaar) zoals gepubliceerd door het CBS. De eerste indexering vindt plaats per 1 januari 2024. Het indexcijfer per 1 januari 2024 wordt afwijkend vastgesteld op 0%.
De in artikel 18 lid 1 sub b. van de verordening gestelde verplichting tot het betalen van een bijdrage start vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin de bruikleenovereenkomst is aangegaan. Deze verplichting loopt door tot het einde van de kalendermaand waarin de bruikleenovereenkomst is beëindigd. Daarbij zijn enkel volledige maandbedragen van toepassing.
Personen die gebruik maken van de in artikel 18 lid 1 sub c. van de verordening benoemde tegemoetkoming in de meerkosten, zijn verantwoordelijk voor de juistheid en juiste aanlevering van de relevante gegevens waaronder het inkomen, rekening houdend met het bepaalde in artikel 1 lid 18 en 27 van de verordening. Hieronder wordt tevens verstaan het uit eigen beweging en onverwijld doorgeven van mutaties hierin indien deze van invloed zijn op deze tegemoetkoming. Indien uit materiële controle achteraf door het college blijkt dat de verstrekking van de tegemoetkoming op onjuiste of onvolledige gronden is gebaseerd, kan het college van de cliënt de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten tegemoetkoming.
De in artikel 18 lid 1 onder d. van de verordening genoemde overgangstermijn voor cliënten die uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van dit artikel een scootmobiel als maatwerkvoorziening in natura ontvangen, bedraagt 3 maanden vanaf het moment van aankondiging door het college dat deze maatwerkvoorziening zal worden beëindigd. De in artikel 18 lid 1 sub b. van de verordening gestelde verplichting tot het betalen van een bijdrage start vanaf de eerste dag van de 4e maand volgend op de in dit lid genoemde aankondiging van het college, uitgaande van de bruikleenovereenkomst die op dat moment van toepassing is.
ARTIKEL 19: CITEERTITEL EN INWERKINGTREDING
Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht d.d. 18 december 2018.
In dit besluit worden een aantal belangrijke begrippen uit de wetgeving en verordening herhaald. Daarnaast worden enkele begrippen, die terugkomen in de artikelen van het besluit gedefinieerd.
ARTIKEL 2: WIJZE VAN VERSTREKKING VAN EEN VOORZIENING
De wetgeving noemt de maatwerkvoorziening, dan wel het persoonsgebonden budget als verstrekkingsvormen. In het besluit wordt hier de financiële tegemoetkoming (voor bepaalde kosten) aan toegevoegd.
Een financiële tegemoetkoming kan worden aangeboden naast ZIN en een PGB. Dit kan voor een cliënt een interessant alternatief zijn, met name op die onderdelen waar gewerkt wordt met forfaitaire bedragen die door de cliënt naar eigen inzicht besteed kunnen worden.
De afgelopen jaren is onduidelijkheid ontstaan over het al of niet mogen toekennen van een financiële tegemoetkoming onder de Wmo2015. De uitspraken van de Centrale Raad zijn echter duidelijk (ECLI:NL:CRVB:2018:395 en ECLI:NL:CRVB:2018:396). Op grond van de Wmo 2015 kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De uitspraak is in lijn met rechtspraak van de Centrale Raad onder de Wmo (2007) waaruit kan worden afgeleid dat iemand kan worden gecompenseerd door een financiële tegemoetkoming (zie bijvoorbeeld CRvB 29 februari 2012).
Daarmee kan continuïteit geboden worden voor de bestaande praktijk. Bijvoorbeeld voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding of een tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Een financiële tegemoetkoming is slechts mogelijk bij de in het besluit benoemde gevallen en betreft een forfaitair of gemaximeerd bedrag.
De term maatwerkvoorziening wordt in de wetgeving vaak als synoniem gebruikt voor een verstrekking in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt. Het college is in deze gevallen de opdrachtgever. Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming zijn beide geldbedragen.
Tijdens de toegangsprocedure wordt beoordeeld welke (combinatie van) ondersteuning passend is bij de hulpvraag van de belanghebbende. Hierbij wordt eerst beoordeeld welke mogelijkheden er liggen in:
Pas nadat uit het onderzoek van artikel 6 van de verordening is geconcludeerd dat de hulpvraag hiermee niet, of niet geheel kan worden beantwoord is een maatwerkvoorziening aan de orde.
Er is een breed aanbod aan algemene voorzieningen beschikbaar. Denk hierbij aan voorzieningen binnen het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, welzijnsvoorzieningen, sport en cultuur. Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben, kunnen hier doorgaans zonder indicatie van de gemeente terecht.
ARTIKEL 3: ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komen.
Lid 2 verwijst naar een niet limitatieve opsomming van algemeen gebruikelijke voorzieningen gebaseerd op het huidige beleid en de jurisprudentie op dit terrein. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop.
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat hulp die als gebruikelijk kan worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komt.
Uitgangspunt is dat mensen die samen een leefeenheid vormen, elkaar horen te helpen, waar dat kan. Ze zijn dus ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het huishouden. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het huishouden, wordt gebruikelijke zorg genoemd. Als de belanghebbende alleen woont of voor de betreffende hulp bepaalde specialistische kennis of vaardigheden nodig zijn, is gebruikelijke hulp niet aan de orde.
Lid 2 bevat een verwijzing naar de richtlijn gebruikelijke hulp die bij de beoordeling wordt gehanteerd. Deze richtlijn is voor wat betreft de dienstverlening huishoudelijke hulp gebaseerd op het bestaande beleid en voor wat betreft de nieuwe taken op hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer 2014 zoals deze werd gehanteerd in de Algemene wet bijzondere ziektekosten.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Ook het verhuizen naar een andere buurt of wijk dan waar de belanghebbende op dat moment woont is hier een mogelijkheid.
Lid 2 somt daarnaast een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van
de verhuizing niet kan worden toegepast. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Hierbij is te denken aan de afhankelijkheid van de verzorgingsbehoevende aan mantelzorgers die in de directe omgeving wonen en die vaak en direct oproepbaar dienen te zijn en de verzorgingsbehoevende zonder de mantelzorger niet zelfstandig kan functioneren.
Het in lid 3 opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit 2014 en is tot stand gekomen op basis van prijsopgaven.
ARTIKEL 6: RICHTLIJN HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren hanteert de gemeente een richtlijn. De werkzaamheden die onder huishoudelijke verzorging vallen, zijn in de richtlijn huishoudelijke hulp beschreven en genormeerd in tijd, afhankelijk van het aantal personen in het huishouden en de grootte van het huis. Ten aanzien van dat laatste wordt uitgegaan van het aantal kamers dat gezien de omvang van het huishouden nodig is, niet met het werkelijke aantal kamers, als het huis groter is.
Met het hanteren van de richtlijn huishoudelijke hulp wordt het bestaande beleid gecontinueerd. De passende ondersteuning op dit terrein heeft betrekking op de ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, leefbaar te houden.
ARTIKEL 7: RICHTLIJN BEGELEIDING
Begeleiding is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekt tot voorkoming van opname in een instelling of van verwaarlozing.
De richtlijn begeleiding bevat de beleidsregels voor de toekenning van de dienstverlening begeleiding. Met het opnemen van deze beleidsregels in het besluit maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente duidelijk wanneer en in welke mate begeleiding aan de orde is. Tevens wordt transparant welke indeling wordt gehanteerd bij de dienstverlening begeleiding individueel en begeleiding groep.
De beleidsregels bieden consulenten handvatten voor het maken van de indeling van de zorgbehoefte van de cliënt in de door gemeenten gehanteerde segmenten. Belangrijk is te onderstrepen dat in alle gevallen de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt blijft. Ook de in deze richtlijn opgenomen tijdsnormeringen zijn slechts indicatief.
Ieder cliëntprofiel kent een intensiteit gerelateerd aan een referentieomvang. De zorgverlener heeft in beginsel de ruimte deze omvang van de dienstverlening gedurende het traject op basis van de daadwerkelijke zorgbehoefte te spreiden.
ARTIKEL 8: HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Hier worden de activiteiten beschreven behorende tot hulp bij het huishouden en welke geïndiceerd kunnen worden om passende ondersteuning te bieden ingeval van beperkingen bij het voeren van een gestructureerd huishouden.
Hier worden de activiteiten beschreven behorende tot Beschermd Wonen.
In deze bepaling wordt geregeld hoe woonvoorzieningen worden toegekend en uitbetaald.
Allereerst wordt gewerkt op basis van de maximale normbedragen welke zijn opgenomen in bijlage 6. Mochten het werken met normbedragen niet mogelijk zijn, of indien de kosten hoger zijn dan €20.000,-, dan wordt gewerkt op offertebasis.
ARTIKEL 11: KOSTENSOORTEN WOONVOORZIENINGEN
In dit artikel wordt bepaald met welke kosten van een woonvoorziening rekening wordt gehouden
ARTIKEL 12: WOONVOORZIENING IN VERBAND MET LUCHTWEGALLERGIEËN/CARA
In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de vaststelling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de gemaximeerde normbedragen bij woningsanering.
ARTIKEL 13: KOSTEN IN VERBAND MET ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE VAN WOONVOORZIENINGEN
Dit artikel stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding van kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.
ARTIKEL 14: FREQUENTIE WONINGAANPASSINGEN
Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, weer de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip „verstrekken” wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het college van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld.
ARTIKEL 15: TERUGBETALEN WONINGAANPASSING
In deze moet het college altijd onderzoeken en toelichten dat de verhuizing uit de aangepaste woning „verwijtbaar” is, en niet ten gevolge van een noodzaak in de zin van werk elders of bijvoorbeeld een echtscheiding. Dit artikel heeft niet ten doelstelling de eventueel gemaakte winst uit de verkoop van het huis af te romen. Het heeft enkel ten doel (een deel van) de kosten van de uitgevoerde aanpassing terug te kunnen vorderen.
ARTIKEL 16: COLLECTIEF VRAAGAFHANKELIJK VERVOER “OMNIBUZZ”
Dit artikel beschrijft het primaat van het CVV uitgevoerd door Omnibuzz. Daarnaast worden de voorwaarden, reisbudget en de hoogte van de algemeen gebruikelijke ritbijdrage genoemd.
Leidend is de Richtlijn indicatiestelling Collectief Vraagafhankelijk Vervoer “Omnibuzz”, opgenomen in bijlage 7. Deze richtlijn bevat de beleidsregels voor de toekenning van de dienstverlening Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). Met het opnemen van deze beleidsregels in het besluit maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente duidelijk wanneer en in welke mate CVV aan de orde is. Deze beleidsregels bieden consulenten handvatten voor de indicatiestelling op dit onderdeel. Belangrijk is te onderstrepen dat in alle gevallen de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt blijft.
Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de door Omnibuzz opgestelde indicatierichtlijn, welke door het Algemeen Bestuur van Omnibuzz is vastgesteld. Het betreft daarmee een verdere harmonisatie van het beleid binnen de 30 Omnibuzz-gemeenten, hetgeen bijdraagt aan een transparante en voorspelbare overheid.
Het vervoerreglement is te raadplegen op www.omnibuzz.nl
Belangrijk in dit verband is de sinds maart 2002 geldende vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten, waarin is gesteld dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen aan personen met een mobiliteitsbeperking de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis 1.500 tot 2.000 kilometer af te leggen. Daarmee voorziet een gemeente aan haar compensatieplicht, aldus de CRvB. Deze jurisprudentie is vanaf 2007 overgenomen in de Wmo en ook als zodanig opgenomen in de modelverordening van de VNG.
Per 1 maart 2019 is in Maastricht een reisbudget van maximaal 750 zones per kalenderjaar ingevoerd en verviel de mogelijkheid om onbeperkt te reizen voor bestaande en nieuwe klanten. Per 1 januari 2022 wordt dit reisbudget verlaagd naar maximaal 590 zones per kalenderjaar. Maatwerk wordt toepast om in individuele situaties meer of minder zones toe te kennen.
Het doelgroepenvervoer is ontwikkeld als alternatief voor personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Uitgangspunt is dat de klantbijdrage in beide vervoersvormen (nagenoeg) gelijk is. De ritbijdrage per 1 januari 2022 is in dit artikel opgenomen. Dit bedrag wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd. Deze vervoerskosten ten behoeve van ‘het leven van alledag’ worden tot de normale bestaanskosten gerekend.
ARTIKEL 17: FINANCIËLE VERGOEDING AUTOAANPASSINGEN
Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij toekenning van een autoaanpassing.
ARTIKEL 18: INLEVERPREMIE SCOOTMOBIELEN BIJ NIET-GEBRUIK
ARTIKEL 19. CITEERTITEL EN INWERKINGTREDING
Bijlage 1: Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Conform het bepaalde in artikel 3 van het besluit worden de volgende voorzieningen in ieder geval als algemeen gebruikelijk aangemerkt:
Bijlage 2: richtlijn gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.
In het onderzoek wordt beoordeeld of de gevraagde hulp en ondersteuning tot de gebruikelijke hulp behoort en of de gebruikelijke hulp ook daadwerkelijk geleverd kan worden.
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties:
In kortdurende situaties is het uitgangspunt dat deze als gebruikelijk wordt aangemerkt. Door het kortdurend karakter treedt doorgaans geen overbelasting op. In langdurige situaties is de hulp waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere inwonende huisgenoten) moet worden geleverd, algemeen gebruikelijke hulp.
Afhankelijk van de individuele situaties kan hulp, die naar algemeen aanvaarde maatstaven als gebruikelijke kan worden beschouwd hier toch niet gebruikelijk zijn.
de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. Ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening zal dan van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Er wordt daarbij telkens onderzoek gedaan naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt. Zie hiertoe hoofdstuk 4 van deze richtlijn. Ten aanzien van Persoonlijke Verzorging en Begeleiding worden deze uitzonderingen in hoofdstuk 3 nader uitgewerkt.
Indien de huisgenoot van een hulpvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd. Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de hulp.
UDERLIJKE ZORGPLICHT BIJ ECHTSCHEIDING
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
HUISHOUDELIJKE TAKEN: UITSTELBAAR EN NIET UITSTELBAAR
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.
BIJDRAGE VAN KINDEREN EN JONG-VOLWASSENEN AAN HET HUISHOUDEN
In geval de leefeenheid van de hulpvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:
Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden veren en begeleiden. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.
Of en in welke mate de kinderen en jongvolwassenen in het huishouden betrokken worden in het overnemen van taken, is afhankelijk van de specifieke situatie en derhalve maatwerk. Ook het sociale netwerk van het gezin wordt betrokken.
GEBRUIKELIJKE HULP VAN OUDERS VOOR KINDEREN MET EEN NORMAAL ONTWIKKELINGSPROFIEL IN VERSCHILLENDE LEVENSFASEN VAN HET KIND
3. Gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding
Dit hoofdstuk heeft specifiek betrekking op het bepalen van gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding (BG). De richtlijn is gebaseerd op de voormalige Beleidsregels indicatiestelling AWBZ van VWS. Vanuit het oogpunt van continuïteit worden deze beleidsregels nu opgenomen in voorliggende richtlijn.
Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde zorg bieden, is de ondersteuningsbehoevende niet aangewezen op gemeentelijke maatwerkondersteuning wat betreft de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op gemeentelijke maatwerkondersteuning.
Hoofdregels gebruikelijke hulp PV en BG
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Dit onderscheid is eerder in de richtlijn reeds omschreven en geldt ook voor PV en BG.
Algemeen aanvaarde maatstaven:
In kortdurende situaties moet alle PV en BG door de gebruikelijke helper worden geboden.
In langdurige situaties is de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de ondersteuningsbehoevende moet worden geboden gebruikelijke hulp.
Hieronder een schematische weergave van de hoofdregels gebruikelijke hulp. De inhoud van dit schema wordt in de rest van het hoofdstuk verder uitgeschreven.
Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt.
Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is. Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.
Algemene uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp aan volwassenen en kinderen voor de functies PV en BG
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging, en/of begeleiding voor de ondersteuningsbehoevende uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. De betreffende ondersteuning kan worden geïndiceerd. Geobjectiveerde beperkingen zijn beperkingen gerelateerd aan gezondheidsproblemen. De reden dat de gebruikelijke helper de vaardigheden niet kan aanleren, moet worden gemotiveerd.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Er kan in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie worden afgegeven. Hierbij geldt het volgende:
Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/ of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen moeten deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen;
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.
Van partners wordt verwacht dat zij elkaar Persoonlijke Verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Bijvoorbeeld wanneer de partner een been breekt.
Deze zorg valt buiten de aanspraken van de gemeentelijke ondersteuningsplicht. De zorgplicht van partners onderling betreft de persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie bij, of overname van alle activiteiten die onder de functie PV vallen. Maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening horen hierbij. Cliëntsoevereiniteit behoort bij partners onderling niet tot de categorie uitzonderingen en is daarom hier niet van toepassing, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.
Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens maatwerkondersteuning kan worden geïndiceerd.
Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Persoonlijke Verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.
Partners onderling en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke Verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke helper de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke helper niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke helper verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.
Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Alle begeleiding van de ondersteuningsbehoevende door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen ondersteuningsbehoevende gebruikelijke hulp wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een ondersteuningsbehoevende:
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de ondersteuningsbehoevende is gebruikelijke hulp.
4. Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten
De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is de bovengebruikelijke hulp die geïndiceerd wordt voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt deze geïndiceerde hulp niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke Persoonlijke Verzorging en/of Begeleiding zo nodig geheel of gedeeltelijk geïndiceerd worden. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke helper zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind of de partner (draaglast verhoging).
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de leveringsvoorwaarde van de zorg zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke helper. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke helper noodzakelijk is.
Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis (DSM-IV-TR) optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom moeten worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
Bijlage 3: Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het huishouden (Vanaf 15 april 2024)
Deze bijlage bevat de beleidsregels voor de toekenning van de dienstverlening hulp bij het huishouden. Met het opnemen van deze beleidsregels in het besluit maatschappelijke ondersteuning geeft de gemeente aan wanneer en in welke mate hulp bij het huishouden aan de orde is.
De beleidsregels bieden slechts handvatten en geven slechts een indicatie over de omvang. Belangrijk is te onderstrepen dat in alle gevallen de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt is. De in deze richtlijn opgenomen tijdsnormeringen zijn daarom slechts indicatief.
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden, maken we gebruik van de opzet en tijdsnormering van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 (bureau HHM). De tijdsnormeringen voor de het resultaat wasverzorging zijn – gelet op de jurisprudentie - ontleend aan de normering van het Centrum indicatiestelling Zorg (2006).
Het vertrekpunt is steeds een ‘gemiddelde cliëntsituatie’. Op basis van deze gemiddelde cliëntsituatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. De gemiddelde cliëntsituatie is als volgt omschreven:
Niet iedere cliënt past in deze omschrijving van de gemiddelde cliëntsituatie. Voor cliënten waarbij de gemiddelde situatie niet van toepassing is, kunnen invloedsfactoren worden meegewogen. Deze staan in het normenkader als ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere cliënt maatwerk gerealiseerd.
Let op dat de aanwezigheid van deze kenmerken niet automatisch leidt tot meer inzet. Het is steeds de vraag aan de toegang of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.
Bij toepassing van het normenkader wordt een optelsom van de resultaatgebieden gemaakt waarbij de cliënt ondersteuning nodig heeft. Zo nodig wordt ‘meer inzet’ opgeteld en ‘minder inzet’ afgetrokken.
Het normenkader wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:
De professionele hulp verdeelt zelf de uit te voeren werkzaamheden en de beschikbaar gestelde uren in de tijd, uiteraard in overleg met de cliënt. Zo worden uiteindelijk alle activiteiten uit het ondersteuningsplan met de overeengekomen frequentie uitgevoerd (dus ook de activiteiten die niet elke week hoeven worden uitgevoerd). In paragraaf 4 is een overzicht opgenomen van de activiteiten en frequentie van uitvoering hiervan waarop het normenkader is gebaseerd.
In het normenkader is naast de directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de cliënt en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.
De totale tijd die conform het normenkader beschikbaar wordt gesteld, zien wij als het jaarlijks aantal uren dat is te besteden ten behoeve van de te bereiken resultaten. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat deze totaaltijd toereikend is om te doen wat nodig is in de gemiddelde cliëntsituatie. Voorwaarde hiervoor is daarom dat goed onderzoek is gedaan naar de individuele situatie van de cliënt (keukentafelgesprek).
Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In deze is dan het normenkader leidend, omdat deze op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.
3. Normkader in uren/minuten per week1
Normenkader: activiteiten en frequenties
Bijlage 4: Richtlijn begeleiding
Deze bijlage bevat de beleidsregels voor de toekenning van de dienstverlening begeleiding. Met het opnemen van deze beleidsregels in het besluit maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente duidelijk wanneer en in welke mate begeleiding aan de orde is. Tevens wordt transparant welke indeling wordt gehanteerd bij de dienstverlening begeleiding individueel en begeleiding groep.
De beleidsregels bieden consulenten handvatten voor het maken van de indeling van de zorgbehoefte van de cliënt in de door gemeenten gehanteerde cliëntprofielen. Belangrijk is te onderstrepen dat in alle gevallen de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt blijft. Ook de in deze richtlijn opgenomen tijdsnormeringen zijn slechts indicatief.
Begeleiding omvat activiteiten voor inwoners met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
Begeleiding is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekt tot voorkoming van opname in een instelling of van verwaarlozing.
Met betrekking tot de functie begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel en begeleiding groep.
Of de cliënt is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorg inhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel, als hetzelfde doel wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de cliënt in te vullen. Ook als er medische contra-indicaties zijn voor begeleiding in groepsverband, kunnen de activiteiten in de vorm van begeleiding individueel worden geïndiceerd. Eén dagdeel begeleiding in groepsverband staat in die situatie niet gelijk aan vier uur begeleiding individueel, maar is afhankelijk van het zorgdoel. Het gaat dan met name om personen waarvoor op medische gronden een contra-indicatie geldt voor deelname aan een groep geboden door een instelling, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen.
Op basis van het zorgdoel voor de cliënt kunnen begeleiding individueel en begeleiding in groepsverband gecombineerd zijn aangewezen. Bij de toewijzing wordt er rekening mee gehouden dat deze vormen van zorg niet op hetzelfde moment van de dag kunnen plaatsvinden.
De dienstverlening begeleiding individueel wordt ingedeeld in cliëntprofielen. Deze indeling wordt gemaakt op basis van drie criteria:
Het Wmo arrangement begeleiding individueel wordt onderverdeeld naar doelperspectief. Daarbij wordt de volgende indeling gehanteerd.
Ad a. Het arrangement is primair gericht op ontwikkeling. Aanbieder richt zich op het bevorderen, aanleren en stimuleren van de zelfredzaamheid van de cliënt. De begeleiding is gericht op het actief herstellen van het regelvermogen van de cliënt, waardoor hij weer zelf regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De mogelijkheid om af te schalen liggen hier zowel in de ontwikkeling van de regievoering van de cliënt, alsmede in het vergroten van (de rol van) het sociaal netwerk, informele- en/of algemeen toegankelijke alternatieven.
Ad b. Het arrangement is primair gericht op behoud. Aanbieder richt zich op het handhaven en controleren van de zelfredzaamheid van de cliënt en compenseert diens afwezige regelvermogen. Hij biedt praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben. De mogelijk om af te schalen liggen hier met name in het vergroten van (de rol van) het sociaal netwerk, informele- en/of algemeen toegankelijke alternatieven.
Het Wmo arrangement begeleiding individueel wordt onderverdeeld in twee niveaus op basis van complexiteit. Het onderscheid bepaalt uitsluitend het tarievenniveau met aanbieders maar heeft geen invloed op de aanspraken van de cliënt. De aanbieder is in alle gevallen – ongeacht deze indeling – verantwoordelijk voor het leveren van de ondersteuning die aansluit bij de behoefte van de cliënt.
De omvang van de functie begeleiding individueel wordt berekend in tijdeenheden(uren, minuten). De omvang wordt vervolgens herleid naar de meest passende intensiteit. Voor de bepaling van de omvang van een individuele aanspraak is de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt. Als referentiekader voor de gevraagde tijdsinvestering per activiteit kan gebruik gemaakt worden van de tijdsnormeringen in de onderstaande tabel. De optelsom van de duur van de betreffende activiteiten resulteert in een indicatieve omvang van de begeleiding in tijd. De omvang van de begeleiding wordt in alle gevallen gemotiveerd.
Schema indicatieve tijd en frequentie activiteiten2
Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of Het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid | |||
1 en/of 2 +3 + oefenen + zeer ernstige gedragsproblematiek3 |
Het Wmo arrangement begeleiding individueel wordt onderverdeeld in vijf verschillende intensiteiten:
Iedere intensiteit is gekoppeld aan een referentieomvang in uren/minuten per maand gebaseerd op de ervaringsgegevens van de afgelopen jaren. Omdat de zorgbehoefte van de cliënt fluctueert hebben aanbieders de vrijheid hun inzet per kwartaal te middelen.
Alleen wanneer de cliënt een expliciet beroep doet op zijn aanspraken op basis van zijn indicatie, is aanbieder gehouden de aan de intensiteit gerelateerde referentie-uren daadwerkelijk op maandbasis te leveren.
Schematische weergave indeling omvang Wmo begeleiding individueel 2022
De dienstverlening begeleiding groep wordt ingedeeld in cliëntprofielen. Deze indeling wordt gemaakt op basis van drie criteria:
Het Wmo arrangement begeleiding groep wordt onderverdeeld naar doelperspectief. Daarbij wordt de volgende indeling gehanteerd.
Ad a. Het arrangement is primair gericht op ontwikkeling. Aanbieder richt zich op het bevorderen, aanleren en stimuleren van de zelfredzaamheid van de cliënt. De begeleiding is gericht op het actief herstellen van het regelvermogen van de cliënt, waardoor hij weer zelf regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De mogelijkheid om af te schalen liggen hier zowel in de ontwikkeling van de regievoering van de cliënt, alsmede in het vergroten van (de rol van) het sociaal netwerk, informele- en/of algemeen toegankelijke alternatieven.
Ad b. Het arrangement is primair gericht op behoud. Aanbieder richt zich op het handhaven en controleren van de zelfredzaamheid van de cliënt en compenseert diens afwezige regelvermogen. Hij biedt praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben. De mogelijk om af te schalen liggen hier met name in het vergroten van (de rol van) het sociaal netwerk, informele- en/of algemeen toegankelijke alternatieven.
Het Wmo arrangement begeleiding groep wordt onderverdeeld in drie niveaus op basis van complexiteit. Het onderscheid bepaalt uitsluitend het tarievenniveau met aanbieders maar heeft geen invloed op de aanspraken van de cliënt. De aanbieder is alle gevallen – ongeacht deze indeling – verantwoordelijk voor het leveren van de ondersteuning die aansluit bij de behoefte van de cliënt.
De omvang van de functie begeleiding groep wordt berekend in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan (maximaal) vier aaneengesloten uren.
De omvang van de indicatie voor begeleiding groep wordt bepaald door de individuele omstandigheden van de cliënt en het doel van de zorg.
De dagactiviteiten in groepsverband zoals hiervoor vermeld onder 1 en 2 moeten programmatisch/ methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering zoals die in de woon-/verblijf situatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.
Als er sprake is van dagactiviteiten zoals vermeld onder 1 en/of 2 kan er hiernaast aanvullend toezicht in een instelling noodzakelijk zijn. Hiervoor kunnen additionele dagdelen worden geïndiceerd.
De omvang in dagdelen wordt vervolgens herleid naar de meest passende intensiteit.
Het Wmo arrangement begeleiding individueel wordt onderverdeeld in vier verschillende intensiteiten:
Iedere intensiteit is gekoppeld aan een referentieomvang in dagdelen per maand gebaseerd op de ervaringsgegevens van de afgelopen jaren. Omdat de zorgbehoefte van de cliënt fluctueert hebben aanbieders de vrijheid hun inzet per kwartaal te middelen.
Alleen wanneer de cliënt een expliciet beroep doet op zijn aanspraken op basis van zijn indicatie, is aanbieder gehouden de aan de intensiteit gerelateerde referentie-dagdelen daadwerkelijk op maandbasis te leveren.
Binnen de toewijzing voor begeleiding groep is een vervoerscomponent opgenomen. Dit houdt in dat de aanbieder verantwoordelijk is voor de beoordeling in hoeverre en/of op welke dagen vervoer van en naar de dagbesteding in de individuele situatie nodig is. Daarbij zijn eigen kracht en mogelijkheden binnen het sociaal netwerk voorliggend, met dien verstande dat deze niet afdwingbaar zijn. Daar waar vervoer noodzakelijk is, draagt de aanbieder hier zorg voor.
Voor wat betreft rolstoelvervoer wordt een aparte component voorzien. Daarmee wordt aangesloten op de hogere kostenstructuur en het onderscheid zoals dit ook in het verleden werd gemaakt. De gemeentelijke toegang kent deze toeslag toe wanneer cliënt:
De functie begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt. De begeleiding is bedoeld voor inwoners die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen.
De cliënt kan zijn aangewezen op begeleiding in de vorm van individuele begeleiding (begeleiding individueel) en/of begeleiding in groepsverband (begeleiding groep).
Bij zelfredzaamheid in relatie tot de functie begeleiding gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is voor cliënt met matige en zware beperkingen binnen de functie begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk, enzovoort. Inde tweede plaats kan begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.
Om in aanmerking te komen voor de functie begeleiding moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vijf terreinen:
Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit gezin, het sociale netwerk en/of school. De cliënt kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.
Matige beperkingen houden dan in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de cliënt afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf door dat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen
en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.
Zware beperkingen houden dan in dat complexe taken voor de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de cliënt afhankelijk van de hulp van anderen.
Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voort bewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan de cliënt geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. De cliënt kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.
Matige beperkingen houden dan in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. De cliënt kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor de cliënt geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.
Zware beperkingen houden dan in dat bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen de cliënt volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is de cliënt voor zijn verplaatsing en zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan de cliënt de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.
Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van de cliënt, het gezin en/of de school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. De omgeving van de cliënt kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de cliënt voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een (deskundige) professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de cliënt.
Zware beperkingen houden in dat de cliënt ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico's zijn voor veiligheid van de cliënt of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.
Bij psychisch functioneren, gaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van de cliënt voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.
Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de cliënt in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Zware beperkingen houden dan in dat de cliënt ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.
Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en de cliënt kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want de cliënt kan veel taken op basis van gewoonten zelfstandig uitvoeren.
Matige beperkingen houden dan in dat d e cliënt problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van de cliënt staat onder druk. De cliënt heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van de cliënt.
Zware beperkingen houden dan in dat de cliënt ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.
In geval van het oefenen moet bovendien zijn vastgesteld:
Bij een kind in de leeftijd van o tot 12 maanden dat als gevolg van een somatische aandoening of beperking aanspraak heeft op Persoonlijke Verzorging of Verpleging in combinatie met het leefklimaat permanent toezicht en bij wie deze zorgbehoefte leidt tot (dreigende) overbelasting van de ouder(s), is er ook aanspraak op de functie begeleiding.
Deze kinderen kunnen ook toegang krijgen tot de functie begeleiding zonder dat is vastgesteld dat er ernstige tot zware beperkingen zijn op een of meer van de vijf terreinen die toegang geven tot de functie begeleiding. De reden hiervoor is dat de beperkingen op grond van de jonge leeftijd nog niet goed zijn vast te stellen ten opzichte van gezonde kinderen van dezelfde leeftijd. Toegang tot de functie begeleiding kan nodig zijn als er bij deze kinderen sprake is van permanent toezicht. Dit permanente toezicht kan leiden tot (dreigende) overbelasting bij de ouders. Wanneer dit het geval is en de functie begeleiding (individueel of in groepsverband), al dan niet in de vorm van respijtzorg, is een doelmatige oplossing om deze (dreigende) overbelasting op te heffen, dan is er op basis van het bovenstaande toegang tot de functie begeleiding.
Bij kleine kinderen in de thuissituatie zijn de zorgverleners veelal de ouders. Het verschil in intensiteit van zorg door de ouders aan een somatisch ziek kind ten opzichte van een gezond kind, kan een dreigende overbelasting objectiveerbaar maken.
Notabene: bij kinderen met andere grondslagen en kinderen ouder dan 12 maanden is het beperkingenbeeld zodanig dat vanwege de stoornissen en beperkingen op basis van de reguliere criteria de toegang tot de functie begeleiding kan worden bepaald.
Onder de functie begeleiding vallen de volgende activiteiten.
Tabel activiteiten begeleiding
Overzicht activiteiten als onderdeel van begeleiding Overzicht van handelingen die onderdeel kunnen uitmaken van de activiteit
Zelfredzaamheid (in relatie tot de functie begeleiding) betreft de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
Hieronder wordt een logisch verband gelegd tussen de terminologie van de internationale classificatie van het menselijk functioneren en zelfredzaamheid.
De International Classifiction of Functioning (ICF) maakt onderscheid in de volgende gebieden:
Beperkingen op de ICF-gebieden 1t/m 7 komen overeen met beperkingen ten aanzien van zelfredzaamheid. Bij begeleiding gaat het echter om de zelfredzaamheid op de gebieden 1, 2,3,4 en 7. Beperkingen op gebied 5 worden voornamelijk gecompenseerd door de functies Verpleging, Persoonlijke Verzorging en op gebied 6 door huishoudelijke hulp. De beperkingen op de gebieden 8 en 9 zijn beperkingen op het gebied van participatie (integratie in de samenleving) en vallen dus niet (meer) onder begeleiding.
Het betreft situaties waarin het niet mogelijk is de beperkingen te genezen of te verbeteren, en het ook niet mogelijk is de cliënt zo met de gevolgen van die beperkingen om te leren gaan dat hij zelfstandig kan functioneren. In die gevallen gaat het om het overnemen van verloren functionaliteit.
Oefenen is aan de orde in de zin van 'inslijten' van vaardigheden/handelingen en voor het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Deze vaardigheden zijn in een (para)medisch voortraject als onderdeel van behandeling in het kader van de Zorgverzekeringswet al aangeleerd. In deze zin betreft het dus het leren toepassen van al aangeleerde vaardigheden of gedrag.
Oefenen in de zin van begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag worden aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben en er geen multidisciplinaire aanpak wordt vereist. Het gaat dan bijvoorbeeld om cliënten die vertraagd leren, waarvoor om die reden zorg vanuit de eerste lijn geen oplossing biedt. Dit leren van praktische vaardigheden/activiteiten en gedrag kan zowel ten goede komen aan de cliënt als aan zijn directe omgeving. Er kan geen toewijzing voor 'oefenen' worden gesteld wanneer het oefenen deel uitmaakt van een Zorgverzekeringswet traject en/of tot de gebruikelijke zorg behoort.
Toezicht op de cliënt kan worden overgenomen als deze gericht is op:
Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de met de grondslag samenhangende aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is. De behandeling vindt plaats vanuit een instelling, onder coördinatie van een hoofdbehandelaar, met specifieke (op Zorg gerichte) deskundigheid.
Het begeleiden bij het praktisch uitvoeren van concrete handelingen en gedrag is begeleiding. Dat begeleiden houdt qua activiteiten in:
Tot behandeling wordt ook de behandeling gerekend die gericht is op het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag (tot 2009 was dit tot de functie Activerende begeleiding), als dit tenminste een specifieke en programmatische aanpak vereist waarvoor een behandelaar nodig is. Het betreft een complex probleem dat een specifieke benadering vraagt om bepaalde, niet op zichzelf staande vaardigheden te kunnen aanleren. Bijvoorbeeld een minderjarige cliënt met zowel een verstandelijke als een lichamelijke handicap moet vaardigheden aanleren om te kunnen doorstromen naar (speciaal) onderwijs. De concentratie en taakgerichtheid moeten verbeterd worden. Om de communicatie te verbeteren wordt, naast gesproken taal, geleerd om gebruik te maken van gebaren en pictogrammen. Hierdoor leert cliënt tevens een dagstructuur te volgen en herkent het begin en het einde van de taak. Naast de aandacht voor de cognitieve en communicatieve vaardigheden wordt de motoriek verbeterd en/of gezocht naar hulpmiddelen om de beperkingen te compenseren. Bij het aanleren van deze vaardigheden/activiteiten zijn meerdere disciplines betrokken, zoals pedagogisch medewerkers, een logopedist, een fysiotherapeut, een ergotherapeut en een gedragsdeskundige. Het behandelprogramma is ingebed in het hele zorgprogramma, alle betrokkenen hanteren dezelfde therapeutische aanpak. De gedragsdeskundige coördineert als hoofdbehandelaar de behandeling en is verantwoordelijk voor het evalueren en bijstellen van het behandelplan.
Naast de training behoort ook de herhaling tijdens de behandelperiode tot het aanleren.
Het door oefenen recent aangeleerde vaardigheden inslijten of bestaande vaardigheden in een andere situatie kunnen gebruiken, wordt niet gerekend tot de functie behandeling, maar tot de functie begeleiding. In geval van begeleiding heeft de behandelaar zich kunnen terugtrekken en kan de zorg na enige instructie worden overgenomen door een persoon, niet zijnde een behandelaar.
Oefenen in de zin van begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag wordt aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om cliënten die handelingen niet kunnen generaliseren of om cliënten met een vertraagde leerbaarheid, waarvoor de zorg vanuit de eerste lijn geen oplossing biedt. Dit leren van praktische vaardigheden/activiteiten en gedrag kan zowel ten goede komen aan de cliënt als aan zijn directe omgeving. Denk hierbij aan het leren lopen met een taststok aan een visueel gehandicapte en/of het zich binnen en rondom de woning kunnen oriënteren. De directe omgeving krijgt adviezen over de inrichting van de woonomgeving en de achtergrond hiervan. Ook kan worden gedacht aan het leren koken, wassen van kleding en dergelijke aan een verstandelijk gehandiepte, bijvoorbeeld bij het zelfstandig gaan wonen. Een ander voorbeeld is een cliënt met een psychiatrische aandoening die tijdens de behandeling geleerd heeft om stapsgewijs een maaltijd te bereiden, maar omdat producten in de winkel veranderd zijn, is er begeleiding nodig in de vorm van oefenen om een andere bereidingswijze aan te leren en toe te passen.
Notabene: tot de te verzekeren prestatie hulpmiddenzorg in de Zorgverzekeringswet hoort ook een basale uitleg en training om met het hulpmiddel om te kunnen gaan. Als intensieve en langdurige training nodig is, kan begeleiding aan de orde zijn.
Begeleiding en behandeling naast elkaar
Begeleiding individueel en behandeling
Individuele begeleiding en behandeling - gericht op dezelfde vaardigheid - kunnen naast elkaar bestaan als een vaardigheid eerst nog moet worden overgenomen (BG) totdat deze is aangeleerd (BH).
Herhaling van aan te leren vaardigheden of gedrag behoort tijdens de behandelperiode tot behandeling. Om deze reden kunnen individuele begeleiding en behandeling - in de zin van het aan leren/oefenen -in principe niet naast elkaar bestaan wanneer het aanleren (BH) en het oefenen (BG) gericht zijn op dezelfde (gedrags)vaardigheid. Eerst wordt een (gedrags)vaardigheid aangeleerd (BH) en vervolgens kan deze vaardigheid worden geoefend (BG). Oefenen kan naast aanleren worden geïndiceerd wanneer de, via de behandeling aan te leren, vaardigheid/ gedrag zich in het stadium bevindt dat deze vaardigheid/gedrag in de thuissituatie kan worden toegepast en voor zover het geen gebruikelijke zorg betreft. Dit kan wanneer wordt verwacht dat het oefenen naast de behandeling en het overnemen van de activiteit via de begeleiding individueel bijdraagt aan een snellere zelfstandigheid op de activiteit.
Begeleiding groep met behandeling of behandeling groep
Als een cliënt is aangewezen op een dagprogramma en tijdens dit dagprogramma is behandeling noodzakelijk in de vorm van 'behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag' wordt behandeling groep geïndiceerd en geen BG groep met behandeling.
Ook als er sprake is van een noodzaak voor groepsgewijze nadere functionele diagnostiek (bijvoorbeeld zogenaamde observatiegroepen) gaat het om behandeling groep.
Als er naast het dagprogramma (in de vorm van begeleiding groep of behandeling groep) een noodzaak is voor individuele behandeling in de zin van 'aanvullende functionele diagnostiek' kan naast de BG groep of BH groep aanvullend BH individueel worden geïndiceerd. Dit voor zover deze behandeling al geen deel uitmaakt van behandeling groep.
Behandeling in de vorm van 'consultatie' of 'medebehandeling' kan naast begeleiding groep worden geïndiceerd.
Bij Hulp bij het Huishouden gaat het om het overnemen van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken. Wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren maar iemand anders moet toezien/stimuleren en de hulpverlener moet tijdens het uitvoeren van deze huishoudelijke taken aanwezig zijn, dan behoort deze ondersteuning tot de dienstverlening huishoudelijke hulp Dit ook wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel of soms niet zelf kan uitvoeren. Als de hulp bij de regie/structuur van het huishouden zich richt op het plannen, stimuleren en voorbespreken van deze huishoudelijke taken, waarna de cliënt die taken zelf uitvoert, dan kan deze hulp een aanspraak zijn op begeleiding. De cliënt heeft op basis van een grondslag/ aandoening beperkingen bij de sociale redzaamheid en/of het psychisch functioneren.
Zorgmijding betekent dat de zorg die nodig is om verwaarlozing te voorkomen niet gezocht of geaccepteerd wordt; deze wordt geweigerd. Bemoeizorg is een onderdeel van de (0)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning.
Op het moment dat er bereidheid is om zorg te accepteren bijvoorbeeld in de thuissituatie of in een voorziening van Maatschappelijke Opvang, is er geen sprake meer van zorgmijding. De cliënt kan aanspraak maken op begeleiding als hij hierop is aangewezen op basis van een (vermoeden van een) grondslag in combinatie met matige tot zware beperkingen op de vijf terreinen die toegang geven tot begeleiding.
Zorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zorgverzekeringswet is verzekerd. De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat -afhankelijk van de aard van de ingreep -in de Zorgverzekeringswet ook de nodige begeleiding (RZA 2006, 187; RZA 2008, 58). Het kan hier gaan om individuele begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege de psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling en hebben een geneeskundig doel.
Notabene: als er sprake is van ambulante Zorgverzekeringswet-behandeling dan is het van belang om te onderzoeken of deze behandeling de totale zorgbehoefte van de cliënt op het gebied van de zelfredzaamheid compenseert. Als dat niet het geval is, kan er aanspraak zijn op de functie begeleiding.
Behandelmijding betekent dat de psychiatrische behandeling die nodig is vanwege de aandoening niet gezocht of geaccepteerd wordt; de cure wordt geweigerd. Vaak ligt de oorzaak hiervan in een gestoorde oordeelsvorming, het ontbreken van ziektebesef en/of ziekte-inzicht.
Soms kan bij een cliënt door behandelmijding verwaarlozing optreden, doordat de cliënt onvoldoende voor zichzelf zorgt en er daardoor risico is op ziekte, ondervoeding en/of vervuiling. Veelal ontbreken de structuur en regie in het dagelijks leven. De verwaarlozing kan niet door een eigen netwerk of een voorliggende voorziening worden gecompenseerd.
Indien de cliënt behandelmijder is en er risico is op verwaarlozing, kan er aanspraak zijn op begeleiding als de cliënt hierop is aangewezen op basis van een (vermoeden van een) grondslag in combinatie met matige tot zware beperkingen op de vijf terreinen die toegang geven tot begeleiding. Ondanks dat er behandeling mogelijk is als voorliggende voorziening, kan er in deze situatie voor de periode van een jaar minimale zorg inzet worden geïndiceerd ter voorkoming van verwaarlozing. Hiermee wordt de cliënt geprikkeld om zich (toch)te laten behandelen.
Bijlage 5: Beschrijving arrangementen Beschermd wonen
1.Landelijke toegankelijkheid Maatschappelijke opvang en Beschermd wonen.
Bij de voorzieningen maatschappelijke opvang en Beschermd wonen geldt - in tegenstelling tot de andere Wmo voorzieningen - niet het woonplaatsbeginsel.
Inwoners van Nederland kunnen zich bij elke gewenste gemeente melden als zij gebruik willen maken van de voorzieningen Maatschappelijke Opvang of Beschermd Wonen. In veel plaatsen werd de afgelopen jaren het beginsel van regiobinding gehanteerd. Dit staat op gespannen voet met de bepaling in de Wmo 2015 waarin de gemeentekeuze dus aan de burger wordt gelaten.
Hiertoe is door de VNG een handreiking opgesteld en in 2017 zal deze vervat worden in een landelijk convenant.
Voor 2017 hanteren wij deze handreiking Landelijke Toegankelijkheid. Concreet houdt dit in dat een cliënt afkomstig uit een andere regio primair wel opvang wordt geboden, maar dat in overleg met deze cliënt wordt bepaald in welke gemeente/regio de beste zorg op maat geleverd kan worden.
Indien dit een andere gemeente betreft, dan wordt de cliënt ‘warm’’ overgedragen naar de betreffende gemeente.
Het Wmo arrangement beschermd wonen (met verblijf) wordt per 1 januari 2017 onderverdeeld in twee niveaus op basis van complexiteit met daarbij optioneel een toeslag Verpleging en Verzorging. Hiermee worden de mogelijkheden om flexibel op- en af te schalen vergroot.
Beschermd wonen basis is de intramurale variant van beschermd wonen, inclusief zogenaamde ‘hotelfuncties’ (voeding, dagstructuur, verzorging, basisinrichting kamer/woning etc.) waarbij sprake van een verblijfsetting met aanwezige 24-uurs ondersteuning of toezicht door professionals.
Dit arrangement is bedoeld voor zeer kwetsbare burgers met een intensieve begeleidingsvraag die zijn aangewezen op 24-uurs toezicht en ondersteuning, inclusief verblijf en zogenaamde ‘hotelfuncties’. De component 24/7 toezicht is met name van belang bij de cliënt die verblijft in de intramurale setting omdat de cliënt niet in staat is om zelfstandig een inschatting te kunnen maken wanneer hij hulp dient in te roepen. Daarnaast kan er sprake zijn van een vergroot risico op (gewelds)escalaties door onaangepast gedrag van de cliënt.
Vergelijkbaar met voormalige ZZP 4 en hoger.
De aanbieder draagt zorg voor een beschermde en veilige woonomgeving voor de cliënt in een accommodatie van de aanbieder:
de zorgaanbieder is zelf eigenaar van het pand of is de hoofdhuurder. De aanbieder zorgt voor een ingerichte kamer/ appartement. De inrichting bestaat uit vloerbedekking, gordijnen en (eenvoudig) meubilair: een tafel, een stoel, een kast en lampen. Maar ook een bed, matras, beddengoed en handdoeken. Indien nodig zorgt aanbieder voor aanpassingen aan de kamer/appartement vanwege een ziekte of aandoening, bijvoorbeeld een verhoogd toilet en handgrepen.
Waarbij de zorgaanbieder zorg draagt voor:
Waarbij de instelling zorgt voor voeding:
de aanbieder zorgt voor het eten van de bewoners. Het gaat hierbij om de gebruikelijke voeding: 3 maaltijden per dag en voldoende drinken, zoals koffie, thee en frisdranken. Ook fruit en tussendoortjes horen daarbij, in overleg met de bewoners. Als de bewoner een dieet moet volgen (medisch noodzakelijk), zorgt de aanbieder daarvoor.
Aanbieder draagt zorg voor professionele begeleiding aan cliënten zodat hun zelfredzaamheid wordt bevorderd en zij volwaardig kunnen participeren in de samenleving.
Doelen: verbetering/stabilisering/gecontroleerde achteruitgang.
Hierbij worden de acties op de verschillende leefgebieden aan de hand van de ZRM-methode vastgelegd in het ondersteuningsplan.
de aanbieder zoekt met de cliënt naar een passende, stimulerende dagactiviteit, waarbij zoveel mogelijk gebruik maakt van algemene voorzieningen en van de mogelijkheden van de cliënt om als vrijwilliger, in arbeidsmatige werkprojecten of in een beschutte omgeving, werkzaamheden te verrichten. Vrijwilligerswerk moet aansluiten bij de mogelijkheden van de cliënt en tegelijk uitdagend zijn. De dagbesteding is bij voorkeur zo dichtbij de woonplek dat de cliënt hier zelfstandig naartoe kan. Aanbieder werkt hier nauw samen met aanbieders van dagbesteding/ activeringstrajecten.Nadrukkelijk dient bekeken te worden of de cliënt als vrijwilliger bij kan dragen en zijn kwaliteiten in kan zetten voor de samenleving, de buurt (of buurtgenoten), de woonplek (of medebewoners) of anderen;
Kwaliteit van maatwerkvoorziening
Beschermd wonen licht is een lichtere variant van beschermd wonen met verblijf. Hier is sprake van een verblijfsetting waar op maat – liefst in afbouw – de zogenaamde ‘hotelfuncties’ (voeding, dagstructuur, verzorging, basisinrichting kamer/woning etc.) worden geboden. De frequentie van ondersteuning en toezicht is afhankelijk van de zorgvraag van de cliënt. Er is overdag en/of in de avond professionele ondersteuning/toezicht aanwezig op de woonlocatie en in de nacht is dit gerealiseerd op afroep. In de nacht kan de professional binnen 15-30 minuten ter plaatse aanwezig zijn.
Deze variant is voor zeer kwetsbare burgers met een intensieve begeleidingsvraag die zijn aangewezen op 24 uurs toezicht en ondersteuning, intramuraal verblijf en zogenaamde ‘hotelfuncties’ op maat.Er is bij hen sprake van een psychi(atri)sche stoornis, eventuele bijkomende aandoening(en) en daarmee samenhangende beperkingen in “sociale redzaamheid” gepaard gaand met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware, invaliderende aandoening of beperking
Er is bij beschermd wonen met verblijf licht sprake van één van onderstaande situaties:
Het gaat om cliënten die vanuit een BW zonder verblijf of extramurale situatie als gevolg van decompensatie/ deregulatie tijdelijke intensivering van begeleiding en ondersteuning nodig hebben. Er is tijdelijk behoefte aan verblijf met 24-uurs aanwezigheid/ beschikbaarheidniveau van de professionele zorg in combinatie met hotelfuncties. Hierbij is sprake van een perspectief op herstel van wonen zonder verblijf.
Vergelijkbaar met voormalige ZZP 3 en 4
Idem als Beschermd wonen basis.
Idem als Beschermd wonen basis, zij het minder in intensiteit.
Idem als Beschermd wonen basis.
5.Toeslag Verpleging en Verzorging
In de huidige intramurale settingen komen we mensen tegen die tijdelijk of permanent aangewezen zijn op intensieve verpleging en verzorging.
Naast de criteria die gelden voor de arrangementen Beschermd wonen met verblijf, geldt voor deze doelgroep:
Contra-indicatie: Kosten van verpleging en verzorging kunnen voor rekening van de Wet Langdurige Zorg of Zorgverzekeringswet komen.
Idem als Beschermd wonen basis.
Aanvullend op het arrangement Beschermd wonen basis:
7 en 8 Maatschappelijke participatie en sociaal netwerk en huiselijke relaties
Aanbieder draagt zorg voor de benodigde hulpmiddelen en ondersteuning van de mobiliteit van cliënt.
Aanbieder draagt zorg voor hulp of overname van de ADL-functies, waaronder eten en drinken, kleine verzorgingstaken, persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid, toiletgang, het wassen en aankleden.
Aanvullend op het arrangement Beschermd wonen basis:
6.Beschermd wonen zonder verblijf
Het arrangement beschermd wonen zonder verblijf past binnen de transformatie van de zorg. Het is een intensieve vorm van ondersteuning waarin sprake is van scheiden van wonen en zorg. De cliënt woont in een eigen woning (is zelf huurder of eigenaar).
Bij beschermd wonen zonder verblijf is er noodzaak tot overname van taken op het gebied van levensonderhoud (bijv. het regelen van het huishouden, zelfzorg, vasthouden van een normaal dagritme) of heeft de cliënt daar dagelijks hulp en toezicht bij nodig. Kenmerkend is dat er regelmatig een beroep wordt gedaan op onplanbare zorg, terwijl dit bij ‘begeleiding individueel’ de uitzondering is en in de regel kan worden volstaan met geplande ondersteuning en hulp op afspraak enkele keren per week.
Daarnaast hebben we het, als het gaat om de doelgroep in beschermd wonen, niet over mensen die we ‘zomaar’ los moeten en kunnen laten in een zelfstandige woonsituatie. Het (maatschappelijk) herstel en het leren omgaan en leven met een ernstige psychiatrische aandoening kenmerkt zich niet als een lineair proces van ziek naar beter. Het is eerder een wisselend proces met ups- en downs, waarbij ondersteuningsbehoeften (soms sterk) wisselen en niet eenduidig zijn. Het zorgvuldig kunnen op- en afschalen van zorg is hierbij van belang.
Beschermd wonen zonder verblijf is een vorm van intensieve begeleiding die ingezet wordt bij burgers met een intensieve begeleidingsvraag op verschillende levensgebieden zoals wonen, werken, vrije tijd, financiën, persoonlijke ontwikkeling, sociale contacten, gezondheid enz.
Er is bij beschermd wonen zonder verblijf sprake van één van onderstaande situaties:
Het gaat om cliënten die vanuit een zelfstandige woonsituatie als gevolg van decompensatie/deregulatie tijdelijke intensivering van begeleiding en ondersteuning nodig hebben. Er is hierbij tijdelijk behoefte aan intensivering van professionele zorg met 24-uurs beschikbaarheidniveau.Hierbij is sprake van een perspectief op herstel van zelfstandig wonen.
Vergelijkbaar met de voormalige VPT 1 t/m 3
De aanbieder draagt zorg voor een beschermde woonomgeving voor de cliënt in diens eigen woning; de verblijfscomponent maakt geen deel uit van het arrangement(tarief):
Idem als Beschermd wonen basis.
Bij beschermd wonen zonder verblijf is er sprake van beschikbare professionele 24/7 ondersteuning of toezicht op afspraak. Er is bovendien een 24-uurs bereikbaarheid georganiseerd en ondersteuning kan – indien – nodig binnen 15-30 minuten ter plaatse aanwezig zijn (afhankelijk van de zorgvraag van de cliënt).
Idem als Beschermd wonen basis met uitzondering van de kwaliteitseisen mbt de accommodatie.
7.Groepsbegeleiding beschermd wonen
Dit arrangement is vanaf 2017 altijd een aparte voorziening waarvoor een aparte indicatie/beschikking afgegeven wordt.
Groepsbegeleiding dient evenwel een integraal onderdeel van het ondersteuningsplan uit te maken.
Groepsbegeleiding beschermd wonen is een arbeidsmatige voorziening voor mensen die reeds een indicatie beschermd wonen hebben. Voorts is dit arrangement bedoeld voor mensen die intensieve ondersteuning nodig hebben in het handhaven en vergroten van hun zelfredzaamheid en integratie in de samenleving, door middel van:
De aanbieder draagt zorg voor een veilige stimulerende leer- en oefenomgeving, waarin de cliënt wordt begeleid in zijn ontwikkeltraject naar:
Hier wordt via arbeidsgerelateerde werkzaamheden gewerkt aan de verbetering van het leven van de cliënt op alle leefgebieden. De cliënt bouwt aan stabiliteit in zijn dagelijks leven, aan zijn eigenwaarde, en aan zijn motivatie om weer volwaardig deel te nemen aan de maatschappij.
Hier wordt gewerkt aan vergroting van de vaardigheden van de cliënt rekening houdend met diens talenten en voorkeuren.
Aanbieder werkt binnen het integrale ondersteuningsplan nauw samen met de begeleidende instantie die het arrangement Beschermd Wonen biedt.
Bijlage 6: Normen woonvoorzieningen
(Maximale) normbedragen bij woningaanpassingen en/of roerende woonvoorziening, als gevolg van artikel 10 van dit besluit
Toelichting op inhoud van enkele onderdelen:
Normen niveau Sociale Woningbouw bij beoordeling van woningaanpassingen en uitbreiding van ruimten, ingevolge artikel 10 en 11 van dit besluit
Als het gaat om uitbreiding van ruimten, worden de volgende maximaal aantal m2 aangehouden waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt:
(Maximale) normbedragen per 1 januari 2024 bij woningsanering als gevolg van artikel 11 van dit besluit
Alle normbedragen worden als volgt geïndexeerd:
Jaarlijks per 1 januari op basis van de stand oktober van het voorafgaande jaar van de “index nieuwbouwwoningen; input prijsindex bouwkosten 2015=100 bouwkosten totaal”: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83887NED/table?ts=155910803364
Indien aan een begin van een kwartaal het verschil meer dan 10 procentpunten bedraagt dan het laatste ijkpunt wordt het bedrag het volgende kwartaal aangepast naar de stand van 3 maanden ervoor (1 januari stand okt, 1 april stand januari, 1 juli stand april, 1 oktober stand juli, zodra – eventueel voorlopige- indexcijfers bekend zijn. Er wordt gerekend met de index die op dat moment bekend is. Er vindt geen verrekening plaats met eventuele definitieve indexcijfers van dezelfde maand).
Dit geldt voor zowel stijging als daling van het indexcijfer.
Bijlage 6A Verantwoordelijkheidsverdeling woningaanpassingen
Plaatsing /Realisatie 1 | Kosten onderhoud2 | |||
Automatische deuropener (in collectieve ruimte), incl. handzender indien van toepassing | ||||
Automatische deuropener (in individuele ruimte), incl. handzender indien van toepassing | ||||
Afhankelijk van de situatie: leverancier, huurder (bij PGB), woningcorporatie / Eigenaar woning | Afhankelijk van de situatie: leverancier, huurder (bij PGB) , woningcorporatie / Eigenaar woning | |||
Afhankelijk van de situatie: Huurder (bij PGB), woningcorporatie / Eigenaar woning | Afhankelijk van de situatie: huurder (bij PGB), Woningcorporatie / Eigenaar woning | |||
Huurder / woningcorporatie / Eigenaar woning3 | Huurder / woningcorporatie / Eigenaar woning4 | Huurder / woningcorporatie / Eigenaar woning5 | ||
(tenzij als deel van een werk: badkameraanpassing of een keukenaanpassing, dan gemeente: hoort dan bij badkamer of keukenaanpassing) | Huurder (tenzij als deel van een werk: zie dan badkamer- en/of keukenaanpassing), woningcorporatie/ woningeigenaar | |||
Traplift6 | ||||
Stelregel is en blijft: Vanuit de WMO wordt beoordeeld of iets noodzakelijk is. De WMO gaat daarbij uit van de goedkoopst adequate oplossing. Aanpassingen voor therapeutische doeleinden worden niet vergoed: dit wordt als behandeling gezien en valt buiten de strekking van de WMO.
Aanpassingen onder de 250 euro komen niet voor vergoeding vanuit de WMO in aanmerking.
Bijlage 7 Richtlijn indicatiestelling Collectief Vraagafhankelijk Vervoer Wmo “Omnibuzz”
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo2015) wordt onder andere geregeld dat mensen met een beperking ondersteuning bij hun lokale verplaatsingsbehoefte kunnen krijgen. Indien mobiliteitsbeperkingen aan de orde zijn, is mogelijk het Vervoer op Maat, ook bekend als Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) een (deel van de) oplossing. Voorliggende richtlijn gaat in op de indicatiestelling van deze Wmo-voorziening.
In het gesprek dat de gemeente voert met de inwoner wordt zoveel als mogelijk gekeken naar het benutten en versterken van de eigen mogelijkheden van mensen. Het heeft bijvoorbeeld de voorkeur dat iemand gebruik maakt c.q. leert maken van het OV, alvorens een individuele voorziening te verstrekken. Het gebruik van reguliere vervoermiddelen (waaronder ook de auto, e-bike, etc.) draagt sterker bij aan de zelfredzaamheid, mobiliteitsvrijheid en maatschappelijke participatie van cliënten dan geïndiceerde voorzieningen.
Enkel wanneer in het (keukentafel)gesprek geconcludeerd is dat de cliëntzelf en zijn naaste omgeving onvoldoende mogelijkheden hebben om het door de cliënt ervaren probleem op te lossen, moet worden beoordeeld of een voorziening in het kader van deWmo de oplossing kan zijn. Het kader waarbinnen deze beoordeling plaatsvindt is dat het enerzijds om een lokale vervoersbehoefte gaat en anderzijds dat het frequent sociaal-recreatief vervoer betreft. De gemeente heeft daarbij de opdracht om de goedkoopst-adequate/compenserende voorziening te beoordelen.
Opmerkingen ten aanzien van het afwegingskader
Ruime aandacht dient te worden besteed aan de mogelijkheden om gebruik te maken van het OV. De Provincie Limburg en gemeenten hebben de afgelopen jaren geïnvesteerd in het toegankelijk maken van het OV, ook voor senioren en mensen met een beperking (ook met rollator of rolstoel). Dit proces zal ook de komende jaren tot verdere verbetering leiden. Wijs de cliënt op ondersteunende informatie rond het (openbaar)vervoer. Maar ook op lokale aanvullende, soms vrijwillige initiatieven om het vervoer vorm te geven. Zie hiertoe www.ikwilvervoer.nl of www.9292ov.nl.
Uit onderzoek is gebleken dat 25% tot 40%van de cliënten met een Wmo indicatie voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) gebruik (kunnen) maken van het OV. Dit is met name aan de orde in steden, waar sprake is van een uitgebreid lijnennet en ruime dienstregeling. Soms biedt dit geen oplossing voor alle verplaatsingen, maar het is belangrijk dat de cliënt het OV blijft gebruiken daar waar dat kan. Ook om doelmatig om te gaan met het toegekende reisbudget. Wijs de cliënt in dit verband daarom ook altijd op de Voor Elkaar Pas (VEP). Met de VEP kan de cliënt zowel in het OV alsmet Omnibuzz-vervoer reizen. De begeleider van de VEP-kaarthouder kan gratis meereizen in het OV, hetgeen een drempel wegneemt om hiervan gebruik te maken. Met de VEP krijgt de cliëntkorting op het reguliere OV-tarief van Arriva in Limburg. In de OV-bussen van Arriva krijgt hij/zij altijd 37% korting. In de treinen van Arriva krijgt men na 09.00 uur 25% korting. De VEP kost, zonder begeleiderspas, € 6,50 en met begeleiderspas, € 8,00 per jaar (tarieven 2021).
Het onderzoek naar de vervoersbehoefte is een belangrijk onderdeel bij het beoordelen welke vervoersvoorziening de beperkingen compenseert. Hierbij gaat de indicatiesteller in op de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn vervoersbehoeften. Bij het onderzoek naar het verplaatsingspatroon van de aanvrager worden de volgende aspecten meegenomen:
Hierbij moet de vraag worden beantwoord of deze verplaatsingen voor betrokken cliënt redelijkerwijs relevant zijn om deel te (blijven) nemen aan het maatschappelijk leven en de wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Uitgangspunt hierbij is dat wat mensen normaal gesproken van dag tot dag doen wanneer zij zich buitenshuis zelfstandig verplaatsen in de directe omgeving (max. 25 kilometer c.q. 5 zones). Het gaat hier in de regel om het onderhouden van sociale contacten, boodschappen doen en recreatieve doeleinden. Hierbij hoeft de gemeente niet te voldoen aan alle bij cliënten levende wensen.
De gemeente heeft voor de bovenlokale vervoersbehoefte, meer dan ± 25 km/5 zones, geen compensatieplicht. In deze behoefte kan worden voorzien middels het vervoersysteem Valys (onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport).
Vervoersbehoefte ten behoeve van werk, school, behandeling op grond van Wlz, dagopvang, dagverzorging, medische afspraken of behandeling van bepaalde ziektes behoren eveneens niet tot de Wmo compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de (sociaal-recreatieve) verplaatsingen die mensen normaliter van dag tot dag plegen te ondernemen. Hierbij zijn voorliggende voorzieningen waarnaar verwezen dient te worden (zie ook hieronder bij Zittend Ziekenvervoer).
De Centrale Raad van Beroep heeft daarnaast ook bepaald dat een vervoerbehoefte in verband met vrijwilligerswerk geen aanleiding is voor het verstrekken van een vervoersvoorziening. De Centrale Raad gaat ervan uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.
In sommige gevallen vergoedt de zorgverzekeraar uit de Zorgverzekeringswet (Zvw) het vervoer naar en van een ziekenhuis, zorgverlener of instelling. Dat hangt onder meer af van de ziekte die iemand heeft. Het vervoer kan per ambulance plaatsvinden of met (eigen) auto, taxi of openbaar vervoer (zittend ziekenvervoer). Als begeleiding nodig is, kan de zorgverzekeraar de kosten van vervoer van een begeleider ook vergoeden. Bij zittend ziekenvervoer geldt een eigen bijdrage per kalenderjaar en bij alle vervoer is het eigen risico van toepassing. De zorgverzekeraar vergoedt alleen kosten voor het gebruik van de (eigen) auto, taxi of openbaar vervoer als een verzekerde. De basisverzekering dekt de volgende vervoerssituaties:
Vergoeding van ziekenvervoer is beperkt tot een aantal gevallen (zie hierboven). Wanneer verzekerden niet tot de genoemde categorieën behoren, kunnen zij soms toch in aanmerking komen voor vergoeding van vervoerskosten. Dat is het geval als iemand voor de behandeling van een langdurige ziekte of aandoening voor langere tijd vervoer nodig heeft. Deze mogelijkheid staat ook bekend als de 'hardheidsclausule'. Het is zaak hier aandacht voor te hebben en een cliënt aan te sporen deze optie te benutten.
De bepaling ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep toegelicht middels het loopafstandscriterium “maximale loopafstand 800 meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo (binnen 20 minuten),afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men de halte wel bereiken, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen of hiervan gebruik te maken, dan ook komt men eventueel voor een vervoersvoorziening in aanmerking.
N.B. Maastricht kent een hoge dichtheid aan OV-haltes, welke in het merendeel van de gevallen op (veel) kortere afstand liggen dan de in jurisprudentie genoemde 800 meter. Ook zijn alle haltes opgehoogd en wordt met hoge frequentie gereden met lagevloerbussen. Daarmee is het OV laagdrempeliger bereikbaar dan in kleinere (plattelands)gemeenten in Limburg. Hier dient bij de indicatiestelling beargumenteerd rekening mee te worden gehouden.
Een mobiliteitsbeperkte ondersteuningsbehoevende dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen reizen. Compensatie kan aan de orde zijn indien dit aantal kilometers niet op eigen kracht gerealiseerd kan worden. Dit blijkt uit uitspraken van de CRvB waarin deze ondergrens is bepaald. Bij het bepalen van dit aantal kilometers dient het gebruik van een andere (verstrekte) voorziening zoals een scootmobiel, eigen auto, e-bike, etc. te worden meegenomen. Dit kan van invloed zijn op de toekenning van CVV.
Als al deze vragen met ‘ja’ beantwoord worden, kan een vervoersindicatie “Omnibuzz” worden verstrekt. De basisindicatie betreft deur-tot-deur-vervoer en zal in het merendeel van de gevallen toereikend zijn.
Aanvullende dienstverlening binnen CVV
In individuele gevallen kan aanvullende dienstverlening aan de orde zijn. De diverse aanvullende indicaties die Omnibuzz kent, staan hieronder opgesomd. Tevens is per onderdeel beschreven welk financieel effect – een toeslag per rit – dit heeft voor de gemeente (dit wordt niet doorberekend aan de reiziger). Ken die optie(s) dus alleen maar toe als deze ook echt noodzakelijk is/zijn.
De cliënt is fysiek niet in staat om plaats te nemen in een personenauto. Denk hierbij bijvoorbeeld aan zeer corpulente personen of mensen die de knieën niet kunnen buigen. Er moet dan in alle gevallen een busje worden ingezet.
Let op: bij reizen met een scootmobiel of rolstoel komt automatisch altijd een bus, anders kan de rit niet uitgevoerd worden. Hiervoor dient de indicatie ‘Bus’ niet te worden aangevinkt.
Indicatie Persoonlijke Overdracht
Aanvullend op de criteria bij de indicatie ‘Extra Zorg’ moet de chauffeur op de bestemming erop toezien dat iemand de cliënt overneemt. De chauffeur mag niet vertrekken zonder dat deze persoonlijke overdracht heeft plaatsgevonden. In het uiterste geval moet hij de cliënt weer meenemen.
Let op dat bij het toekennen van opties, deze elkaar niet overlappen. Bijvoorbeeld de combinatie van optie 5 met optie 3 en/of 4. Houd er ook rekening mee dat de toeslagen van verschillende opties worden opgeteld, 2 + 5 betekent dus in totaal 35% toeslag per rit.
Zoals eerder aangegeven, blijkt uit jurisprudentie van de CRvB dat mensen met een beperking de mogelijkheidmoeten hebben om met een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen op jaarbasis 1.500 tot 2.000 kilometer af te leggen. Als dit vertaald wordt naar zones, waarbij rekening gehouden wordt met de extra opstapzone, komt dit neer op ongeveer 590 zones op jaarbasis. Daarmee voldoet de gemeente aan de compensatieplicht. Het gaat hier om een budget per kalenderjaar. Eventueel resterende zones vervallen zodoende aan het einde van het kalenderjaar en kunnen niet meegenomen worden naar een volgend kalenderjaar.
De 590 zones van het reisbudgetkunnen verdeeld worden in de volgende vervoersbehoeften:
Verdeling basisbudget in vervoersbehoeften en bijbehorende zones
Wekelijks verenigingen of clubs bezoeken (kienen, harmonie, voetbalclub etc.) | |
Eens per maand er op uit gaan (markt bezoeken, shoppen, steden bezoeken, sociaal culturele instellingen bezoeken etc.) | |
De vervoersbehoeften in de tabel zijn gebaseerd op onderzoekgegevens van Omnibuzz uit het reguliere cliënttevredenheidsonderzoek. Uit deze cijfers blijkt dat familiebezoek, boodschappen doen, verenigingen/clubs bezoeken, ziekenhuisbezoek en er eens op uitgaan, de vijf meest gebruikte doeleinden zijn waarvoor de Omnibuzz ingezet wordt.
Daarnaast blijkt dat een gelimiteerd persoonlijk reisbudget met goede afstemming van prijsprikkels (zoals de VEP) ertoe leidt dat mensen bewuster kiezen voor een vervoerswijze die op dat moment ook echt nodig is. Met andere woorden: als het mogelijk is om een keer met het openbaar vervoer te reizen zal men over het algemeen sneller geneigd zijn dat ook te doen, om te voorkomen dat het persoonlijke reisbudget onnodig wordt aangesproken.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het hier een financiële afbakening betreft. Omnibuzz-reizigers die het budget hebben overschreden en niet in aanmerking komen voor een maatwerk-ophoging, kunnen namelijk regulier met Omnibuzz blijven reizen, maar dan niet meer tegen het lage (gesubsidieerde) tarief maar tegen het commercieel tarief.
Er kan een korting worden toegepast op het basisbudget als de cliënt de beschikking heeft over een voorziening waarmee hij/zij al deels in de vervoersbehoefte kan voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan een indicatie “hulp in het huishouden”waarbij de component “boodschappen doen” is meegenomen. Conform bovenstaande tabel zou dat een korting van 160 zones op het basisbudget betekenen. Ook het verblijf in een zorginstelling legitimeert een korting op het basisbudget van maximaal 295 zones. Immers boodschappen en ontspanningsactiviteiten kunnen, in elk geval voor een deel, in de zorginstelling plaats vinden.
Daarnaast kan uit het onderzoek naar de vervoersbehoefte blijken dat de aanvrager gedurende een deel van het jaar gebruik moet maken van Omnibuzz en voor de rest van de tijd gebruik kan maken van het OV, bijvoorbeeld vanwege de weersomstandigheden. Ook dit rechtvaardigt een evenredige korting van het basisbudget.
Tenslotte moet ook het gebruik van de scootmobiel worden meegewogen aangezien met een dergelijke voorzieningen in principe alle lokale verplaatsing mogelijk zijn.
Hoger reisbudget in uitzonderingsgevallen
In bijzondere individuele gevallen, op aanvraag en enkel na onderzoek door de Wmo-consulent, kan in een kalenderjaar een hoger reisbudget worden toegekend. Het betreft hier maatwerk. Bijvoorbeeld bij cliënten die Omnibuzz in overwegende mate gebruiken voor bezoek en/of verzorging van partner/kind in een zorginstelling. Deze ophoging dient periodiek (tenminste jaarlijks) herbeoordeeld te worden.
Omdat de Centrale Raad van Beroep recent geoordeeld heeft dat het voor wasverzorging onvoldoende duidelijk is of de tijdsnormering van bureau HHM deugdelijk tot stand is gekomen wordt voor dit resultaat afgeweken van de normering van bureau HHM. De tijdsnormering voor het resultaat wasverzorging is ontleend aan de normering van het CIZ (2006).
Er is sprake van zeer ernstige gedragsproblematiek als op ten minste drie van de volgende vijf terreinen zware beperkingen zijn: oriëntatiestoornissen, stoornissen in psychisch functioneren, stoornissen op gebied van probleemgedrag/veiligheid, stoornissen in het psychisch (on)welbevinden en beperkingen in de sociale redzaamheid. Voor de objectivering van de zeer ernstige gedragsproblematiek is informatie van één ter zake deskundige gewenst.
Bij badkamer- en keukenaanpassingen geldt bij kosten voor onderhoud, dat de volledige kosten voor de woningcorporatie zijn indien standaard materialen zijn gebruikt. Bij onderdelen die niet standaard in corporatiewoningen aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld een temperatuurbegrenzer, aangepaste kastdeurtjes hoog-laagkeuken e.d. zijn de meerkosten t.o.v. de standaard materialen voor rekening van gemeente.
Trapliften worden conform contract met de leverancier geplaatst en verwijderd door de leverancier. Wanneer het oude WMO-trapliften betreft van een oude leverancier, kan de een woningcorporatie toestemming vragen aan de gemeente om deze zelf te verwijderen. Indien toestemming gegeven wordt, ontvangen zij hiervoor dan een bedrag van € 320,-.