Organisatie | Alphen aan den Rijn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Huisvestingsverordening van de gemeente Alphen aan den Rijn |
Citeertitel | Huisvestingsverordening 1994 van de gemeente Alphen aan den Rijn |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
De datum ondertekening regeling in bij benadering
Huisvestingswet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-1994 | 01-04-2014 | Onbekend | 30-06-1994 Witte Weekblad 6 t / m 12 juli 1994 | 2010 / 21579 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
HUISVESTINGSVERORDENING VAN DE GEMEENTE ALPHEN AAN DEN RIJN
(vastgesteld door de gemeenteraad op 30 juni 1994, 1 e wijziging doorgevoerd 21 september 2006, 2 e wijziging doorgevoerd op 27 november 2008)
In deze verordening wordt verstaan onder:
economische binding: de binding van een persoon aan de gemeente of aan de regio Rijnstreek, daarin gelegen dat die persoon voor de voorziening van zijn bestaan een redelijk belang heeft zich in de gemeente of in de regio Rijnstreek te vestigen, met dien verstande dat een economische binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op het duurzaam verrichten van arbeid binnen of vanuit de gemeente of de regio Rijnstreek;
maatschappelijke binding: de binding van een persoon aan de gemeente of aan de regio Rijnstreek, daarin gelegen dat die persoon een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in de gemeente te vestigen, met dien verstande dat een maatschappelijke binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die tenminste zes jaar onafgebroken ingezetenen zijn, danwel gedurende de voorafgaande tien jaar tenminste zes jaar onafgebroken ingezetene zijn geweest van dat gebied;
HOOFDSTUK 2 VERDELING VAN WOONRUIMTE
Het is verboden zonder vergunning (huisvestingsvergunning) van burgemeester en wethouders woonruimte in gebruik te nemen of te geven.
De aanvraag voor een huisvestingsvergunning dient schriftelijk te geschieden middels een door of namens burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de complete aanvraag.
Burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet verder te behandelen, indien de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, één en ander echter met uitzondering van de gevallen genoemd in artikel 23 lid 3 van de wet (medehuurderschap).
Op of bij de huisvestingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:
Voor een vergunning als bedoeld in artikel 2 komen in aanmerking personen van 18 jaar en ouder die:
die een procedure tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed aanhangig hebben gemaakt en een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 825b en 825c van het Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering hebben verkregen, indien zij in verband met die omstandigheid dringend zelfstandige woonruimte behoeven; of
2 Het bepaalde in artikel 8, sub c is van overeenkomstige toepassing.
1 Burgemeester en wethouders kunnen met de plaatselijk werkzame verhuurders overeenkomsten sluiten, waarin bepalingen worden vastgelegd voor de distributie van onder de vergunningsplicht van deze verordening vallende woonruimten van deze verhuurders;
2 Het bepaalde in deze overeenkomsten treedt in de plaats van de betreffende delen van de verordening.
wanneer er sprake is van een huishouden met minderjarige kinderen, waarvan één of meer leden in het buitenland moet(en) verblijven wegens het niet beschikken over woonruimte van voldoende grootte om volgens ministeriële regeling gezinshereniging te doen plaatsvinden, dan wordt het passendheidscriterium inzake de woninggrootte toegepast met inachtneming van de grootte van het thans nog gescheiden levende huishouden;
wanneer er sprake is van een huishouden waarbij aantoonbaar sprake is van co-ouderschap over minderjarige kinderen, dan wordt het passendheidscriterium inzake de woninggrootte toegepast met inachtneming van de grootte van het huishouden met inbegrip van het aantal minderjarige kinderen waarop het co-ouderschap betrekking heeft;
1 Het inkomen van de woningzoekende moet in een redelijke verhouding tot de huurprijs van de woonruimte staan.
2 Een redelijke verhouding tussen de huurprijs van de woonruimte en het inkomen van de woningzoekende wordt aangenomen indien het bruto jaarinkomen van de woningzoekende ten hoogste € 47.150,- (prijspeil 2005, jaarlijks verhoogd met de inflatie conform de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek) bedraagt.
HOOFDSTUK 4 MELDING VAN BESCHIKBARE WOONRUIMTEN
1 De eigenaar van een woonruimte, aangewezen in artikel 3, sub a, is verplicht het ter beschikking komen van die woonruimte, onder vermelding van de huurprijs, onverwijld aan burgemeester en wethouders te melden.
2 Een woonruimte wordt geacht ter beschikking te zijn gekomen, wanneer:
a degene die de woonruimte in gebruik heeft aan de eigenaar het gebruik daaraan heeft opgezegd;
c de woonruimte als zodanig niet langer in gebruik is, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit slechts korte tijd het geval is;
d op enigerlei andere wijze is gebleken dat de woonruimte te huur is.
3 De eigenaar dient de burgemeester of door de burgemeester aan te wijzen gemeente-ambtenaren in de gelegenheid te stellen de woonruimte te inspecteren ter vaststelling van de in vorige leden genoemde gegevens.
HOOFDSTUK 5 WIJZIGING VAN DE SAMENSTELLING VAN DE WOONRUIMTEVOORRAAD
Paragraaf 1 Onttrekking, samenvoeging en omzetting
Het is verboden om zonder onttrekkingsvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 16:
a geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning wordt in deze verordening verstaan het slopen dan wel door bouwkundige ingrepen ongeschikt maken van de woonruimte of het gebruiken voor een ander doel dan permanente bewoning door een huishouden;
b met andere woonruimte samen te voegen;
c van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
1 De aanvraag van een onttrekkingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende informatie en bewijsstukken:
a naam en adres van de eigenaar;
b gegevens over de huidige situatie:
d gegevens bij voorgenomen samenvoeging:
2 Burgemeester en wethouders kunnen bij de beoordeling van aanvragen tot onttrekking ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf advies inwinnen bij de Kamer van Koophandel.
3 Op of bij de onttrekkingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:
a de mededeling dat binnen 1 jaar van de onttrekkingsvergunning gebruik gemaakt moet worden;
b de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;
4 Burgemeester en Wethouders kunnen een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte.
1 Burgemeester en wethouders verlenen de onttrekkingsvergunning, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders het met onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad.
2 Indien de aanvraag betrekking heeft op samenvoeging of omzetting van woonruimte en één of meer van de betrokken woonruimten een huur- of koopprijs heeft beneden de huur- of koopprijsgrens en er, ongeacht de nieuwe huur- of koopprijs, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende compensatie als bedoeld in artikel 20 wordt geboden, wordt de onttrekkingsvergunning in ieder geval verleend, indien:
a de samenvoeging of omzetting een woonruimte oplevert met een huur- of koopprijs beneden de huur- of koopprijsgrens; of
b bij samenvoeging de vergunningaanvrager eigenaar-bewoner is, de bestemming tot bewoning gehandhaafd blijft en de samengevoegde woonruimte overeenkomstig het bepaalde in artikelen 13 en 14 passend is voor het huishouden van de eigenaar-bewoner; of
c de aanvraag geschiedt door een verhuurder/beheerder ten behoeve van een te krap wonend huishouden dat na samenvoeging passend woont overeenkomstig het bepaalde in artikelen 13 en 14.
3 Indien burgemeester en wethouders hebben vastgesteld, dat zowel het belang van de aanvrager als het belang van de volkshuisvesting zwaar wegen, of dat het belang van de aanvrager niet opweegt tegen het belang van de volkshuisvesting, wordt de onttrekkingsvergunning verleend, indien voldoende compensatie als bedoeld in artikel 20 wordt geboden en overigens aan door burgemeester en wethouders gestelde voorwaarden en voorschriften is voldaan.
1 Compensatie kan worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de onttrekken woonruimte zijnde de helft van de waarde van de woonruimte in het vrije economische verkeer (WOZ).
2 Compensatie kan ook worden geboden door betaling van compensatiegeld, zijnde de helft van de waarde van de woonruimte in het vrije economische verkeer (WOZ).
3 Compensatiegelden vallen toe aan de Reserve Wonen Plus, of, na beëindiging van deze Reserve, een reserve waarvan de gelden uitsluitend binnen het kader van de volkshuisvesting kunnen worden aangewend.
4 Burgemeester en wethouders kunnen beslissen tot gehele of gedeelte vrijstelling van compensatie:
a in de gevallen genoemd in artikel 19, lid 2, sub b, (samenvoeging of omzetting met redelijke huur);
b bij samenvoeging, indien de eigenaar-bewoner een eigen investering doet ten behoeve van noodzakelijk bouwkundig herstel. Daarbij geldt dat de vrijstelling afhangt van de hoogte van de investering in relatie tot de economische marktwaarde van de (kleinste) woning.
Burgemeester en wethouder kunnen een onttrekkingsvergunning intrekken, indien:
a niet binnen 1 jaar, nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking, samenvoeging of omzetting;
b de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder versterkte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.
Indien sprake is van het gebruik van woonruimte zonder onttrekkingsvergunning anders dan voor permanente bewoning, kunnen burgemeester en wethouders de woonruimte verzegelen. Deze verzegeling wordt opgeheven op het moment dat de woonruimte in gebruik genomen wordt voor bewoning, of dat de woonruimte door verhuur of verkoop opnieuw voor bewoning wordt bestemd, of indien alsnog een onttrekkingsvergunning wordt verleend.
Paragraaf 2 Splitsing in appartementsrechten
Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op gebouwen, bevattende woonruimte.
1 Het is verboden om zonder splitsingsvergunning een recht op een gebouw, aangewezen in artikel 23, te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en derde lid, van boek 5 van het Burgelijk Wetboek, indien een of meer appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte.
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het aangaan van een verbintenis daartoe door een rechtspersoon met betrekking tot een gebouw als bedoeld in het eerst lid.
3 Het college van burgemeester en wethouders kan een toegelaten instelling, waarmee hij prestatieafspraken heeft gemaakt, vrijstellen van de verplichting zoals bedoeld in het eerste lid, voor de duur van voornoemde prestatieafspraken.
1 De aanvraag van een splitsingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende stukken:
a een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van Boek 5 van het Burgelijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde Besluit betreffende splitsing in appartementsrechten; en
b een taxatierapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw, opgemaakt door een beëdigd makelaar. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw.
2 Op of bij de splitsingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:
a de mededeling dat binnen 1 jaar van de splitsvergunning gebruik gemaakt moet worden;
b het gebouwd onroerend goed waarop de splitsing betrekking heeft.
1 Burgemeester en wethouders weigeren een splitsingsvergunning, indien:
a het gebouw of het gedeelte van een gebouw, voor zover dit geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd is met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1985,626) of met enig wettelijk voorschrift, geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik genomen;
b de huurprijs van één of meer van die woonruimten of voormalige woonruimten lager is dan het bedrag genoemd in artikel 20, tweede lid sub b van de Huursubsidiewet (aftoppingsgrens voor huishoudens die bestaan uit drie of meer personen);
c de aanvrager niet kan waarborgen, dat de woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijft of blijven, c.q. de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zullen worden voor verhuur ter bewoning; en
d het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voor zover die voor de verhuur is bestemd. Hierbij wordt mede de ligging en de te verwachten vraag naar de in het betreffende gebouw of een gedeelte van het gebouw opgenomen woonruimten betrokken.
2 Burgemeester en wethouders weigeren eveneens een splitsingsvergunning, indien:
a voor het gebied waarin het gebouw waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft is gelegen, een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de Stads- en dorpsvernieuwing of leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9 van die wet van kracht is, dan wel een ontwerp voor zodanig plan of zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is;
b het ontwerp voor dat plan of voor die verordening, dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag van de splitsingsvergunning is ingediend, dan wel, indien de aanvraag krachtens artikel 3.2.5. is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd;
c de voorgenomen splitsing naar het oordeel van burgemeester en wethouders nadelige gevolgen heeft voor de met het plan of de verordening nagestreefde of na te streven doeleinden; en
d het belang dat de vergunningaanvrager bij de splitsing heeft, niet op weegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.
3 Burgemeester en wethouders weigeren tenslotte een splitsingsvergunning, indien:
a de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet; en
b de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende is verzekerd dat die gebreken zullen worden opgeheven.
4 Van gebreken als bedoeld in het vorige lid is in ieder geval sprake indien:
a burgemeester en wethouders ingevolge de artikelen 14 tot en met 25 van de Woningwet een aanschrijving hebben gedaan en deze aanschrijving nog niet is uitgevoerd;
b het gebouw, waarop de aanvraag om een splitsingsvergunning betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat, die ingevolge de artikelen 29 tot en met 38 van de Woningwet onbewoonbaar zijn verklaard.
1 Burgemeester en wethouders houden de beslising op de aanvraag van een splitsingsvergunning aan, indien:
a voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningsaanvraag betrekking heeft een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht is met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening daarvan;
b dat besluit is genomen voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend; en
c redelijkerwijs verwacht mag worden dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden benvloed door de voorgenomen splitsing.
2 De aanhouding als bedoeld in het vorige lid duurt tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen.
3 Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een daarvoor redelijke termijn de gebreken, als bedoeld in artikel 26, lid 3 met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen.
4 Indien burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om een splitsing overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhouden, vermelden zij in het besluit tot aanhouding welke gebreken met het oog op de voorgenomen splitsing moeten worden hersteld en binnen welke termijn zij dit redelijk achten. Indien de in het besluit tot aanhouding vermelde gebreken zijn hersteld binnen de in datzelfde besluit aangegeven termijn, wordt de vergunning verleend.
Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning intrekken, indien:
a niet binnen één jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgelijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings-of lidmaatschapsrechten;
b de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.
HOOFDSTUK 6 NADERE VOORWAARDEN VOOR KOOPWONINGEN
In afwijking van het bepaalde in artikel 8 wordt de vergunning verleend indien de woonruimte door de eigenaar overeenkomstig de in artikel 30 aangegeven procedure vruchteloos is aangeboden aan de woningzoekenden die ingevolge artikel 8 voor die woonruimte in aanmerking komen.
Indien de woonruimte niet op voorhand verkocht kan worden aan een persoon zoals bedoeld in artikel 8, dan is de nagevolgende procedure van toepassing:
1 De procedure vangt aan op de dag waarop de woonruimte voor de eerste maal via een advertentie wordt aangeboden. De advertentie dient geplaatst te worden in een regionaal huis-aan-huisblad danwel een algemeen bekende publiek toegankelijke internetsite gericht op de publicatie van te verkopen woningen. De advertentie dient te voldoen aan de gebruikelijke vereisten voor het te koop aanbieden van woonruimte met vermelding van een redelijke vraagprijs en de tekst dat ingezetenen van Alphen aan den Rijn of van een andere regiogemeente, danwel economisch of maatschappelijke gebondenen aan de regio de voorkeur genieten.
2 Mocht blijken dat 4 weken na de eerste datum van plaatsing, de woonruimte niet verkocht kan worden aan de onder lid 1 vermelde personen, dan dient een tweede advertentie geplaatst te worden op de wijze zoals is beschreven in lid 1.
3 Blijkt vier weken na de tweede plaatsingsdatum dat de woonruimte niet kan worden verkocht aan een persoon zoals bedoeld in lid 1, dan is in beginsel vrije vestiging toegestaan.
4 Indien de vraagprijs met 10% of meer wordt verlaagd, kan door het college van
burgemeester en wethouders worden bepaald dat nogmaals moet worden geadverteerd op de in lid 1 vermelde wijze met vermelding van de verlaagde vraagprijs.
HOOFDSTUK 7 AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR BIJZONDERE WOONVORMEN
1 Burgemeester en wethouders leggen een register aan van standplaatszoekenden, waarin zij in de volgorde als aangegeven in artikel 32 worden genoteerd.
2 De standplaatszoekenden ontvangen van hun inschrijving bericht.
3 De inschrijving als standplaatszoekende vervalt indien:
a de standplaatszoekende door burgemeester en wethouders en standplaats op een gemeentelijk woonwagencentrum is toegewezen en deze door de aanvrager is aanvaard;
b de standplaatszoekende tweemaal een standplaats door burgemeester en wethouders is toegewezen en deze door de aanvrager is geweigerd.
4 In afwijking van het vorige lid kunnen burgemeester en wethouders beslissen dat de inschrijving niet vervalt indien de aanvrager aannemelijk maakt, dat voor hem dringende redenen het weigeren van de standplaatsen rechtvaardigen.
5 De standplaatszoekende wordt binnen vier weken na het vervallen van zijn inschrijving hiervan schriftelijk in kennis gesteld.
1 Voor een standplaats komt als eerste in aanmerking een standplaatszoekende die afkomstig is van een op te heffen of te verkleinen centrum waar hij een standplaats vrijmaakt.
1 In afwijking van artikel 2 (huurprijsgrens) en artikel 8 (vergunningvereiste) is het verboden een standplaats met een huurprijs beneden de huurprijsgrens zonder huisvestingsvergunning in gebruik te nemen voor bewoning en aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning in gebruik te geven.
2 Hoofdstuk 3 (passendheid) blijft ingeval van standplaatszoekenden buiten toepassing.
3 In afwijking van het bepaalde in artikel 8 wordt de vergunning voor een standplaats voor een woonwagen verleend, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a de standplaatszoekende behoort tot de ingevolge hoofdstuk 2 aangewezen categorieën van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen; en
b voor het plaatsen van de woonwagen op de standplaats is een bouwvergunning verleend.
HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN
1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de betrokkene af te wijken van deze verordening.
2 In gevallen, waarin deze verordening niet of onvoldoende voorziet, beslissen burgemeester en wethouders, waarbij zij zich uitsluitend zullen laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van de beschikbare woningen over de bevolking.
Hij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2, 15, 17 of 24 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbare feiten zijn overtredingen.
1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
2 Met de opsporing van de bij artikel 35 strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de wet aangewezen ambtenaren belast met de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voor zover zij door de minister van justitie daartoe zijn aangewezen.
3 De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in artikel 76, 77 en 78 van de wet.
Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening plegen burgemeester en wethouders overleg met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid van de Woningwet (Stb. 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.
HOOFDSTUK 9 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Aanvragen om verlening van de huisvestingsvergunning welke vóór of op de dag van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend zullen worden behandeld met inachtneming van de voorheen ter zake geldende regelen, indien dit voor betrokkene gunstiger is.
Deze verordening kan worden aangehaald als 'Huisvestingsverordening 1994 van de gemeente Alpen aan den Rijn'