Organisatie | Emmen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening rioolheffing 2019 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing 2019 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 228a van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | 01-01-2020 | Wijziging van een regeling | 20-12-2018 |
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
Met betrekking tot de heffing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
Ingeval voor het eigendom geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat eigendom bepaald met overeenkomstige toepassing van de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken, naar de waarde die het eigendom op 1 januari voorafgaande aan het belastingjaar heeft en naar de staat waarin het eigendom op 1 januari van het betreffende belastingjaar verkeert.
In afwijking in zoverre van artikel 5 wordt bij het bepalen van de maatstaf van heffing buiten
aanmerking gelaten, voorzover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel
bedoelde waarde, de waarde van:
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder medebegrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanig gebouwde eigendommen -niet zijnde gebouwen- welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 5 van deze verordening. Het percentage bedraagt voor:
Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b in de loop van het heffingstijdvak aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. De belastingschuldigheid gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op het ontstaan van de belastingplicht.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar is geëindigd, wordt gedeeltelijk ontheffing van belasting verleend. Het bedrag der ontheffing wordt gesteld op zoveel twaalfde delen van het verschuldigde jaartarief als er nog kalendermaanden in het belastingjaar moeten verstrijken nadat de aanvraag is ingediend, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,--.
Artikel 11 Termijnen en wijze van betaling
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of indien het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,--, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of indien het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder of gelijk is aan € 50,--, dat de aanslag in één termijn moet worden betaald. Deze termijn vervalt vóór de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 13 Inwerkingtreding en citeerartikel
De ‘Verordening op de heffing en invordering van rioolrechten 2018’, vastgesteld bij besluit van 14 december 2017, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.