Organisatie | Rhenen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeente Rhenen - Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Rhenen 2019 |
Citeertitel | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Rhenen 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | bijlage bij besluit |
Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Rhenen 2019 wordt ingetrokken
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | 25-02-2021 | nieuwe regeling | 06-11-2018 |
In de raadsvergadering van december 2018 neemt de Raad een besluit over de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2019. In deze verordening zijn de juridische kaders voor invulling van de Wmo in Rhenen vastgelegd. Deze verordening wordt door de gemeenteraad vastgesteld vanuit hun kader stellende bevoegdheid.
In dit Besluit Nadere Regels Maatschappelijke Ondersteuning Rhenen 2019 zijn de rechten en plichten van de betrokkenen bij de uitvoering van deze wet verder ingevuld. Onderdelen van de wet die in de verordening afdoende zijn beschreven komen niet terug in de regels. Zowel de rechten en plichten van de gemeente in de uitvoering van de WMO staan omschreven als de rechten en plichten van inwoners en andere betrokkenen.
Indien de Raad van de gemeente Rhenen akkoord gaat met deze Verordening, dan gelden deze Nadere Regels met ingang van 1 januari 2019.
Ondersteuningsplan: het plan dat door het College op basis van het onderzoek wordt opgesteld en dat de omstandigheden bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet beschrijft, en aangeeft op welke wijze invulling wordt gegeven aan de gezamenlijk geïnventariseerde ondersteuningsbehoefte;
Zijn aangemerkt als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten zij ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregister 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken;
Specialistische individuele begeleiding: Begeleiding in het versterken van zelfregie op alle levensgebieden en accepteren van de beperking en leren omgaan met kansen en mogelijkheden, met aandacht voor gedragscomponenten. Hierbij gaat het om begeleiding in het zelfregelend vermogen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding, persoonlijke zorg, behoud en vergroten van kennis en vaardigheden, woonvaardigheden, het sociale netwerk en participatie in de samenleving;
Hoofdstuk 2: Persoonsgebonden Budget (PGB)
Artikel 2: Over de hoogte van het PGB.
Indien het College voor bepaalde zaken geen prijsafspraken heeft met gecontracteerde aanbieders, dan geldt dat een onderbouwing voor de kosten gegeven moet worden: bij bedragen onder de € 2500 met één offerte en bij bedragen boven de € 2500 met 2 offertes. Controle op de offerte wordt gebaseerd op de offertes die het College zelf opvraagt.
Hoofdstuk 3: Financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening
Artikel 5: Over financiële tegemoetkomingen als maatwerkvoorziening
De tegemoetkoming (prijspeil 2019) bedraagt voor:
Als na onderzoek is aangetoond dat er een vervoersbehoefte is , deze niet kan ingevuld worden met collectief vervoer èn/of het gebruik van de eigen auto de goedkoopst compenserende voorziening is, dan kan het College besluiten een vergoeding toe te kennen voor het gebruik van de eigen auto. De hoogte van de vergoeding wordt gebaseerd op de vervoersbehoefte en is niet hoger dan de kosten die het College betaalt, indien gebruik gemaakt zou worden van collectief vervoer. Het maximaalbedrag dat verstrekt wordt, is € 2584 per jaar.
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). In de Wmo word uitgegaan van een levensduur van minimaal 10 jaar van de aanpassingen. Na deze termijn kunnen opnieuw aanpassingen worden verstrekt uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment. Bij verstrekking van autoaanpassingen, verlangt het College dat de aanvrager aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 10 jaar mee kan). Het maximaalbedrag dat verstrekt wordt is: € 2584 per gebruiksjaar van de auto.
ls na onderzoek is gebleken dat een verhuizing naar een aangepaste woning noodzakelijk is, als een woning niet aanpasbaar is en/of minder kost dan de aanpassing van de bestaande woning, dan kan het College besluiten een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de verhuizing. De maximale vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten is: € 2850. Dit bedrag is inclusief de kosten van de herinrichting van de woning.
Voor woningsanering die noodzakelijk is in verband met een longaandoening, zoals cara en/of allergische aandoeningen. Een vergoeding is alleen mogelijk als de ziekte wordt geconstateerd nadat de woning is ingericht. De allergie moet medisch vastgesteld zijn. De maximum vergoeding voor woningsanering wordt bepaald door in de markt gehanteerde vuistregels voor levensduur van de verschillende elementen, zoals vloerbedekking en gordijnen. Het College hanteert daarbij de volgende systematiek:
Voor het aanbrengen van een rolstoeltapijt is een eenmalige vergoeding mogelijk voor de ruimtes die toegankelijk moeten zijn voor de rolstoel. De maximum vergoeding voor het rolstoeltapijt wordt bepaald door in de markt gehanteerde vuistregels voor levensduur van tapijt. Het College hanteert daarbij de volgende systematiek:
Voor het bezoekbaar maken van een (1) woning
Indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een (WLZ-)instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt, kan het College een tegemoetkoming verstrekken voor het bezoekbaar maken van die woning. Afhankelijk van wat er in dat geval nodig is, kent het College u maximaal een bedrag van € 2300 toe.
Als sporten bijdraagt aan de maatschappelijke participatie van een inwoner, dan kan het College hiervoor een maatwerkvoorziening toekennen. De vergoeding wordt niet vaker dan eens per 3 jaar verstrekt voor een sportrolstoel of andere sporthulpmiddelen. De vergoeding bedraagt maximaal € 2500, voor een elektrische rolstoel kan, indien deze noodzakelijk is, de vergoeding verdubbeld worden tot maximaal € 5000. Dit bedrag is inclusief de instandhoudingskosten. Indien het bedrag van de sportvoorziening duurder is dan de bovengenoemde bedragen, dan kan dit worden toegekend als de voorziening evenredig langer gebruikt gaat worden.
Artikel 6: Over de kwaliteitseisen die gelden voor gecontracteerde aanbieders
Deze ondergrensnormen zijn voor:
Afstemming ondersteuning op cliëntniveau
Een voorziening wordt in elk geval: doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt (Wmo 2015 artikel 3.1, lid 2). De aanbieder heeft per cliënt een ondersteuningsplan en is afgestemd op de behoefte van, en met de cliënt en/of vertegenwoordiger waarbij rekening is gehouden met de relevante levensgebieden van de cliënt. De aanbieder voert het ondersteuningsplan uit en toetst en evalueert dit beleid periodiek in samenspraak met de cliënt en/of vertegenwoordiger (algemeen geldende norm).
Beleid op veiligheid van personeel en cliënten ten aanzien van ongewenst gedrag (algemeen geldende norm).
Een voorziening wordt in elk geval veilig verstrekt (Wmo 2015, artikel 3.1, lid 2).De aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden (Wmo 2015, artikel 3.3, lid 1). De aanbieder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode (Wmo 2015, artikel 3.3, lid 2).
Betaalde beroepskrachten en vrijwilligers, die worden ingezet door de organisatie en werken met de cliënten, zijn in het bezit van een geldige VOG bij aanvang van de werkzaamheden (algemeen geldende norm). Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de situaties waarin een aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, in het bezit dient te zijn van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken (Wmo 2015, artikel 3.5, lid 1).
GGDrU is het meldpunt voor calamiteiten. Aanbieders melden Calamiteiten onverwijld, uiterlijk binnen 3 dagen, volgens het Protocol Calamiteiten bij de GGDrU. Het protocol is te vinden op https://www.ggdru.nl/fileadmin/Adviezen/Bestanden/Documenten/Protocol/Protocol_calamiteitentoezicht_Wmo_GGD_regio_Utrecht_mei_2017.pdf
Artikel 7: Over de kwaliteitseisen die gelden voor formele aanbieders die betaald worden met een PGB
Bij formele ondersteuning geleverd door professionals zijn in ieder geval de volgende kwaliteitseisen van toepassing.
Afstemming ondersteuning op cliëntniveau
De aanbieder heeft per cliënt een ondersteuningsplan en is afgestemd op de behoefte van, en met de cliënt en/of vertegenwoordiger waarbij rekening is gehouden met de relevante levensgebieden van de cliënt. De aanbieder voert het ondersteuningsplan uit en toetst en evalueert dit beleid periodiek in samenspraak met de cliënt en/of vertegenwoordiger (algemeen geldende norm).
Hoofdstuk 5: Toezicht en handhaving
Het College heeft middels een mandaat- en aanwijzingsbeleid dd 8 november 2016 de Directeur Publieke Gezondheid van de GGDrU aangewezen als toezichthouder op de naleving van de bepalingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning, op basis van artikel 6.1, eerste lid, Wet maatschappelijke ondersteuning.
Wanneer de belanghebbende komt te overlijden, wordt de huishoudelijke hulp en de individuele begeleiding als dat gewenst is, voor de nabestaande binnen de leefeenheid waarvan de belanghebbende deel uit maakte, nog gedurende maximaal 8 weken voortgezet.