Organisatie | Purmerend |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | FINANCIELE VERORDENING GEMEENTE PURMEREND 2018 |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Purmerend 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Financiën |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-12-2018 | 01-01-2018 | Nieuwe regeling | 20-12-2018 | 1456160 |
ln deze verordening wordt verstaan onder:
Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.
ARTIKEL 3 INRICHTING BEGROTING EN JAARSTUKKEN
Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen, de lopende investeringen en de vervangingsinvesteringen, per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven. Van de lopende investeringen wordt het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie(s).
Het college biedt jaarlijks vóór het zomerreces een kaderbrief aan de raad aan. ln de kaderbrief staat het actuele financiële perspectief en worden kader stellende keuzes voorgelegd voor de opstelling van de meerjarenbegroting voor het volgende jaar. De raad stelt deze kaderbrief vóór het zomerreces vast.
ARTIKEL 5 AUTORISATIE BEGROTING, INVESTERINGSKREDIETEN EN BEGROTINGSWIJZIGINGEN
De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma- en beleidsveld, de overzichten van algemene dekkingsmiddelen, de overhead, vennootschapsbelasting en onvoorzien en de toevoegingen en onttrekkingen per programma- en beleidsveld en het resultaat.
Bij de begroting worden jaarlijks twee lijsten overlegd: een lijst met (vervangings-) investeringen en een lijst met voorgenomen investeringen. De jaarlijkse lasten die voortvloeien uit deze investeringen zijn verwerkt in de programmabegroting. Voor de lijst met vervangingsinvesteringen geldt dat de raad wordt gevraagd deze expliciet bij de vaststelling van de begroting goed te keuren. Voor de lijst met voorgenomen investeringen wordt een afzonderlijke kredietaanvraag aan de raad aangeboden.
Bij de behandeling van de tussentijdse rapportage in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de baten en lasten van de programma's en beleidsvelden zoals geautoriseerd in de begroting, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. Voor overschrijdingen van de investeringskredieten kleiner dan 3% worden geen kredietverhogingen voorgelegd. Bij een overschrijding van 3% en/of een materiële overschrijding van groter dan € 100.000 moet een aanvullende kredietaanvraag aan de raad ter goedkeuring worden voorgelegd.
ARTIKEL 6 TUSSENTIJDSE RAPPORTAGE
Het college informeert de raad twee maal per jaar door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente van het lopende jaar. De rapportages geven inzicht in inhoudelijke alsmede financiële afwijkingen. Afwijkingen als gevolg van structurele effecten die in het voorgaande jaar zijn gebleken worden vermeld in de kaderbrief.
ARTIKEL 9 WAARDERING EN AFSCHRIJVING VASTE ACTIVA
De afschrijving van de vaste activa vindt lineair plaats. Voor het afschrijven van de vaste activa worden de afschrijvingstermijnen gehanteerd zoals vermeld in de bijlageI 'Tabel afschrijvingstermijnen gemeente Purmerend' die onderdeel uitmaakt van deze verordening. De afschrijvingen vangen aan in het jaar volgend op het jaar van oplevering of ingebruikname. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.
ARTIKEL 10 RESERVES EN VOORZIENINGEN
Met het vaststellen van de nota reserves en voorzieningen stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.
ARTIKEL 11 KOSTPRIJSBEREKENING
1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de gemiddelde rente van de inzet van vreemd en eigen vermogen voor de financiering van de in gebruik zijn activa betrokken.
2. Bij de directe kosten worden betrokken:
• de bijdragen en onttrekkingen aan voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa;
• de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa;
• voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.
3. Voor de inzet van materiële activa worden naast directe kosten, indirecte kosten en afschrijvingskosten, de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Deze rente is een vergoeding voor de inzet van vreemd vermogen en van eigen vermogen. Het rentepercentage voor deze vergoeding worden bij de behandeling van de begroting vastgesteld (de zogenaamde omslagrente).
4. Voor de berekening van de tarieven van de rechten en heffingen wordt de overhead als volgt extracomptabel toegerekend aan de verschillende taakvelden:
((Personeelslasten taakveld + inhuur derden taakveld) / (totale personeelslasten alle taakvelden + inhuur derden alletaakvelden exclusief overhead) x 0,5 overhead + ((omvang taakveld / (omvang alle taakvelden exclusief overhead)) x0,5 overhead = opslag taakveld.
5. De overheadkosten die betrekking hebben op bouwgrondexploitaties, investeringen en groot onderhoudsprojecten die ten laste van een voorziening worden gebracht worden comptabel aan de betreffende programma's- en beleidsvelden toegerekend en binnen het overzicht overhead apart als toegerekende overhead geadministreerd.
ARTIKEL 12. PRIJZEN ECONOMISCHE ACTIVITEITEN
1. Voor de levering van goederen, diensten of werken en bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel door middel van een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken en lening of garantie wordt gemotiveerd.
2. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
ARTIKEL 13 VASTSTELLING HOOGTE BELASTINGEN, RECHTEN, HEFFINGEN EN PRIJZEN
1. De raad stelt jaarlijks de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen en heffingen vast. De heffingen zijn maximaal kostendekkend.
2. lndexatie van de erfpacht canons vindt plaats conform CBS indices.
3. Bij verhuur van vastgoed worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
ARTIKEL 14 FINANCIERINGSFUNCTIE
l. Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:
2. Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende regels in acht:
3. Bij de uit te voeren treasury activiteiten is functiescheiding doorgevoerd als leidend principe op het gebied van administratieve organisatie en interne controle.
4. Tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestiging van iedere opdracht te versturen naar de financiële administratie zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties.
5. Een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten.
6. Na ontvangst van de overeenkomst tot geldlening wordt de overeenkomst direct gecontroleerd met de geregistreerde transactie.
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college conform het Besluit begroting en verantwoording minimaal de verplichte onderdelen van de paragrafen op.
ARTIKEL 16 GARANTIES EN ZEKERHEDEN
1. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college zoveel mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.
2. Door de gemeente worden drie soorten garanties en borgstellingen onderkend:
ARTIKEL 17 TUSSENTIJDSE WINSTNEMING GRONDEXPLOITATIES
1. Voor het bepalen van de tussentijdse winst wordt de Percentage of Completion (POC)-methodiek gehanteerd, zijnde het percentage tussentijdse winstneming.
2. De tussentijdse winstneming wordt genomen naar rato van de voortgang van het project. Maatgevend is de realisatie tot en met het lopende jaar ten opzichte van het totaal van de kosten en opbrengsten van de grondexploitatie. De voorgeschreven POC-rekenregel luidt:
percentage gerealiseerde kosten * percentage gerealiseerde opbrengsten = percentage winstneming.
3. Deze rekenregel wordt toegepast op individuele grondexploitaties met een positief resultaat onder de volgende voorwaarden:
4. De tussentijdse winsten komen ten gunste van de bestemmingsreserve Gronden, conform de nota reserves en voorzieningen.
5 Financiële organisatie en financieel beheer
Het college zorgt voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de financiële beheersbehandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
BIJLAGE I AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN
Hieronder vindt u de tabel met afschrijvingstermijnen zoals bedoeld in artikel 9 lid 4 van de Financiële Verordening,uitgesplitst naar materiële vaste activa met economisch en maatschappelijk nut.
Materiele vaste activa met economisch nut, Afschrijvingstermijn
- Verharding/terreininrichting 40 jaar
- Inrichting / renovatie sport-, spel en schoolterrein 20 jaar
- Gebouw gebonden technische installaties 20 jaar
- Functieverbeterende verbouwingen 20 jaar
- Inrichting schoolgebouwen 20 jaar
- Inrichting gymnastiekgebouwen/sporthallen 20 jaar
- Kunststof sportveld onderlaag 20 jaar
- Kunststof sportveld gemengde activering 15 jaar
- Kunststof sportveld bovenlaag 10 jaar
C. Rioleringswerken en waterinvesteringen:
D. Inventaris, meubilair en installaties:
- Containers anders dan glas-, papier- en rolcontainers 20 jaar
- Gebouw inrichting (w.o. stoffering / meubilair) 10 jaar
- Installaties / machines en overige materiële vaste activa 10 jaar
- Glas-, papier- en rolcontainers 15 jaar
- Bijzondere voertuigen 15 jaar
- Zware voertuigen (tractors, veegauto's, vrachtwagens) 10 jaar
- Lichte voertuigen en bijbehorende apparaten 8 jaar
Materiele vaste activa met maatschappelijk nut, Afschrijvingstermijn
G. Bruggen en overige grote kunstwerken:
- Stalen/beweegbare-/stenen bruggen/kunstwerken 50 jaar
- Betonnen bruggen / tunnels / viaducten 75 jaar
- Composiet beschoeiing 30 jaar
- Kademuren / metselwerk / beton / stalen- en kunststof damwanden 50 jaar
I. Openbare verlichting en verkeersinstallaties
- Verkeerslichten en lantaarnpalen 25 jaar
Immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven. Hierbij worden de regels aangehouden zoals opgenomen in de artikelen 34 en 64 van het BBV.
BIJLAGE II Artikelsgewijze toelichting
Hieronder staat een korte toelichting op de artikelen. Getracht is, waar mogelijk, de artikelen die reeds zijn vastgelegd in andere regelgeving niet nogmaals in de verordening op te nemen.
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheden (Fido), het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten (BAPG). Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. Op grond van artikel 192 Gemeentewet kan de raad besluiten nemen tot wijziging van de begroting. Met het BBV is bepaald dat de begroting (en daarmee de jaarstukken) van gemeenten wordt ingedeeld naar programma's.
Een programma is volgens BBV een samenhangend geheel van activiteiten. Per programma dient expliciet te worden ingegaan op de maatschappelijke effecten en de wijze waarop er naar gestreefd zal worden die effecten te verwezenlijken. Dit dient te worden gedaan aan de hand van de volgende drie vragen (drie w-vragen): Wat willen we bereiken? Wat gaan we daarvoor doen? Wat gaat dat kosten? De gedachte hierachter is dat de gemeenteraad door het beantwoorden van deze vragen zijn kaderstellende rol goed kan invullen. De beoogde maatschappelijke effecten, worden tenminste toegelicht aan de hand van de bij ministeriële regeling vast te stellen beleidsindicatoren.
Een programma kan bestaan uit een aantal beleidsvelden. De raad stuurt op het niveau van de programma’s en beleidsvelden.
ARTIKEL 3 INRICHTING BEGROTING EN JAARSTUKKEN
ln dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting.
De begroting is het integrale kader waarin alle te verwachten baten en lasten voor een bepaald kalenderjaar zijn gekoppeld aan te realiseren doelen en daarvoor uit te voeren activiteiten. De begroting vormt tevens de basis voor de verantwoording. Begroting en jaarstukken moeten daarom identiek zijn van indeling.
De begroting is het centrale instrument voor het realiseren van het budgetrecht van de raad. Dat recht houdt in dat de raad de eigenaar is van de middelen en vanuit die positie het college machtigt om over budgetten te beschikken. Het college mag slechts uitgaven doen tot de bedragen die door de raad in de begroting zijn geautoriseerd.
Met de jaarstukken legt het college integraal verantwoording af aan de gemeenteraad over de uitvoering van de begroting. Volgens BBV bestaan de jaarstukken uit de jaarrekening en het jaarverslag. ln BBV zijn de (minimale) eisen geformuleerd waaraan de jaarstukken moeten voldoen.
De accountant controleert jaarlijks het onderdeel 'jaarrekening' van de jaarstukken. Die controle heeft als primair doel het afgeven van een verklaring. De accountant richt zich bij zijn controle op de getrouwheid en de rechtmatigheid van baten, lasten en balansmutaties, zoals die tot uitdrukking komen in de jaarrekening.
Dit artikel biedt kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Het college biedt, als aftrap van de nieuwe Planning- en Controlcyclus aan de raad een Kaderbrief aan waarin de beleidsmatige en budgetttaire uitgangspunten alsmede de vertaling daarvan naar budgettaire kaders voor het begrotingsjaar en de meerjarenraming op hoofdlijnen duidelijk worden. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet.
ARTIKEL 5 AUTORISATIE BEGROTING, INVESTERINGSKREDIETEN EN BEGROTINGSWIJZIGINGEN
ln dit artikel staan nadere regels met betrekking tot de autorisatie van de begroting en investeringskredieten.
De wet bepaalt dat het college ten laste van de gemeente slechts uitgaven kan doen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189 Gemeentewet). Dit voorschrift vormt de kern van het budgetrecht van de raad. Met het vaststellen van de begroting geeft de raad het college toestemming (of machtiging (autorisatie)) tot het doen van uitgaven. De gemeenteraad van Purmerend autoriseert op programma/beleidsveldniveau. Dat betekent dat voor wijzigingen van het doel van een programma of voor extra uitgaven voor de uitvoering van het programma, altijd vooraf een door de raad vastgestelde begrotingswijziging nodig is.
Een begrotingswijziging is een aanpassing van de begroting tijdens het begrotingsjaar. Net zoals alleen de raad de begroting kan vaststellen kan ook de raad alleen de begroting wijzigen.
Voor wijzigingen van het doel van een programma of voor extra uitgaven voor de uitvoering van het programma, is altijd vooraf een door de raad vastgestelde begrotingswijziging nodig. Hiervoor doet het college gedurende het jaar voorstellen aan de raad. Bij kredieten geldt dat ook als tegenover de hogere uitgaven hogere baten staan (zoals extra subsidie) er instemming van de raad is vereist voor het bijgestelde krediet. Hiermee wordt de kredietbewaking aangescherpt. De vraag om instemming kan worden voorgelegd als onderdeel van de tussentijdse rapportages.
Het valt binnen de beschikkingsbevoegdheid van het college om overschotten en tekorten op beleidsvelden binnen één programma met elkaar te compenseren en daarover uitleg te geven bij de jaarrekening.
Naast de lopende uitgaven doet de gemeente ook investeringen. Ook deze uitgaven moeten geautoriseerd worden. Er is voor gekozen om deze uitgaven te autoriseren bij de begroting.
ARTIKEL 6 TUSSENTIJDSE RAPPORTAGE
De tussenrapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.
In de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.
Tevens verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg. De bepalingen ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.
ARTIKEL 8 ONDERZOEKEN (ARTIKEL 213A GW)
Het college onderzoekt in afdoende mate de doelmatigheid en doeltreffendheid van (onderdelen van) van het gevoerde beleid. Anders dan de onderzoeken door de Rekenkamer(functie), gaat het hierbij om zelfonderzoek. Het onderzoek wordt ingezet als ontwikkelinstrument en is gericht op leren en verbeteren. Centraal staan de vragen welke (maatschappelijke) effecten het gevoerde beleid heeft gesorteerd vanuit de belevingswereld van onze burgers, bedrijven en (maatschappelijke) instellingen en wat daarin beter kan en/of moet. De uitkomsten van deze onderzoeken worden gebruikt om concrete verbeteringen door te kunnen voeren. Het college kan in raadsvoorstellen met betrekking tot nieuwe beleidsvoornemens aangeven hoe deze evaluaties vorm worden gegeven en hoe de gewenste maatschappelijke effecten eventueel gemeten kunnen worden. Het college informeert de raad schriftelijk over de gehouden onderzoeken.
ARTIKEL 9 WAARDERING EN AFSCHRIJVINGEN VASTE ACTIVA
ln dit artikel zijn alle bepalingen over waardering en afschrijving van activa opgenomen. Uitgangspunt is dat de voorschriften in het BBV en de uitspraken van de commissie BBV bepalend zijn. Daar waar het BBV keuzevrijheid laat over de te volgen methodiek zijn hierover in deze verordening bepalingen opgenomen. De afschrijvingstermijnen dienen gezien te worden als richtlijn. ln het BBV is namelijk reeds vastgelegd dat de afschrijvingstermijn gelijk moet zijn aan de verwachte toekomstige levensduur.
ARTIKEL 10 RESERVES EN VOORZIENINGEN
Voor de de wettelijke kaders en het beleid omtrent de reserves en voorzieningen wordt verwezen naar de betreffende nota.
ARTIKEL 11 KOSTPRIJSBEREKENING
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs. Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.
Het eerste lid bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.
Op grond van lid 2 worden ook meegenomen de kosten van de compensabele BTW voor rioolrechten en afvalstoffenheffing. De begroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor dit soort heffingen is echter in de wet bepaald dat ze wel meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening, omdat de gemeente deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd. Dit omdat de gemeente hiervoor is gekort in het Gemeentefonds. Bij riool- en afvalstoffenheffingen wordt rekening gehouden met de lasten van de kwijtscheldingen.
Op grond van lid 3 is het verplicht om de renteomslag te hanteren. Hierbij worden de uitgangspunten gevolgd zoals beschreven in de notitie rente van de commissie BBV. Deze uitgangspunten maken onderdeel uit van de begroting en worden expliciet vastgesteld door de raad.
Lid 4 en 5 gaan over de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en over de kostprijs van prijzen van goederen, diensten en werken die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden. Uitgangspunt is dat de overhead aan rechten en heffingen extracomptabel worden toegerekend middels de in lid 4 opgenomen methodiek. In deze methodiek wordt de overhead voor de ene helft via de personeelslasten toegerekend en voor de andere helft via de omvang van de taakvelden. Voor de combinatie van beide systematieken is gekozen omdat de toerekening o.b.v. omvang van het taakveld een relatief grotere toerekening aan de investeringen (rioolheffing) betreft en bij de toerekening o.b.v. personeelslasten een relatief kleinere toerekening aan arbeidsintensieve diensten (leges/afval) plaatsvindt. De effecten bij de toerekening van de overhead worden door deze keuze verzacht. Door te middelen gaan de scherpe kantjes van de beide methoden af.
Voor bouwgrondexploitaties, investeringen en groot onderhoudsprojecten die ten laste van een voorziening worden gebracht wordt de overhead comptabel toegerekend (lid 5).
ARTIKEL 12 PRIJZEN ECONOMISCHE ACTIVITEITEN
Dit artikel geeft aan dat de integrale kostprijs in rekening moet worden gebracht wanneer voor de levering van goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven en derden, waarmee de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt.
Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat overheden hun eigen overheidsbedrijven niet mogen bevoordelen boven concurrerende bedrijven en hierbij ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.
Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.
ARTIKEL 13 VASTSTELLING HOOGTE BELASTINGEN, RECHTEN, HEFFINGEN EN PRIJZEN
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor belastingen en heffingen jaarlijks vaststelt.
Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet eigen belastingen heffen. De mogelijkheid daartoe is wel beperkt. Gemeenten mogen alleen belastingen heffen die de wet uitdrukkelijk toestaat. Het gaat om de volgendebelastingen:
• onroerende zaakbelasting en roerende ruimtebelasting (artikel 220 en 221)
• forensenbelasting (artikel 223)
• toeristenbelasting (artikel 224)
• parkeerbelasting (artikel 225)
• hondenbelasting (artikel 226)
• reclamebelasting (artikel 227)
• precariobelasting (artikel 228)
• reinigingsheffing (wet milieubeheer artikel 15.33)
ln Purmerend worden de volgende belastingen geheven:
• onroerende zaakbelasting en roerende ruimtebelasting
Naast belastingen kan de gemeente ook inkomsten genereren met rechten (artíkel 229). Belangrijkste verschil tussen deze twee is dat bij een belasting de belastingheffer geen direct aanwijsbare tegenprestatie hoeft te leveren. Bij rechten is dat wel nodig.
• het gebruik van bepaalde werken van de gemeente;
• voor het verstrekken van verleende diensten;
• voor gebruik van voorzieningen;
De geraamde inkomsten uit rechten mogen niet hoger zijn dan de geraamde lasten. ln plaats van rechten wordt ook wel gesproken van retributies en leges. Voor het heffen van rechten dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen.
Deze verplichting volgt uit BBV. De paragraaf lokale heffingen dient ertoe de raad een betrouwbaar inzicht te bieden in de eigen inkomsten en de lastendruk die de lokale heffingen veroorzaken. ln (de toelichting op) BBV worden de volgende onderdelen voor de paragraaf lokale heffingen genoemd. ln de begroting respectievelijk het jaarverslag moet voor de raad de volgende informatie beschikbaar zijn:
• het beleid ten aanzien van de lokale heffingen;
• een overzicht op hoofdlijnen van de diverse heffingen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe bij de berekening van tarieven van heffingen, die hoogstens kostendekkend mogen zijn, wordt bewerkstelligd dat de geraamde baten de ter zake geraamde lasten niet overschrijden, wat de beleidsuitgangspunten zijn die ten grondslag liggen aan deze berekeningen en hoe deze uitgangspunten bij de tariefstelling worden gehanteerd;
• een aanduiding van de lokale lastendruk;
• een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.
De paragraaf lokale heffingen in de programmabegroting en de jaarstukken geeft jaarlijks inzicht in de gemeentelijke heffingen in totaliteit van zowel heffingen met een specifiek doel (retributies) als belastingen waarvan de besteding niet gebonden is. lndexatie van de erfpachtcanons vindt voor de vooraf betalers plaats op basis van de CBS index Netto binnenlands product tegen marktprijzen. Voor de achteraf betalers vindt indexatie plaats op basis van de CBS index CPI alle huishoudens. Bij verhuur van maatschappelijk vastgoed kan middels subsidie (een deel van de) huurlasten worden gecompenseerd.
ARTIKEL 14 FINANCIERINGSFUNCTIE
De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft. Het gaat om de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie.
ln de verordening dienen regels te staan over in ieder geval:
• de algemene doelstelling van deze functie;
• te hanteren richtlijnen en limieten;
• de administratieve organisatie, daaronder begrepen taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheidsrelaties en informatievoorziening.
De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de financieringsparagraaf in de begroting en de rekening zoals die in het BBV is voorgeschreven.
ln dit artikel stelt de raad doelstellingen, richtlijnen en limieten die voor het college gelden. Deze functie betreft alle activiteiten die te maken hebben met het verwerven en beheren van financiële middelen door de gemeente. Concreet gaat het dan om zaken zoals het aantrekken van geld in diverse vormen, bijvoorbeeld deposito’s en leningen, het beheersen van geldstromen (zodat een minimale hoeveelheid middelen aangetrokken hoeft te worden) en een optimaal beheer van aanwezige middelen (zodat een optimaal rendement van deze middelen kan worden behaald).
Het derde tot en met het zesde lid bepaalt dat bij de treasury activiteiten functiescheiding is doorgevoerd. Debelangríjkste voorwaarden zijn:
a) iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier ogen principe);
b) de uitvoering en controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;
c) de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen.
Het BBV geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan.
ARTIKEL 16 GARANTIES EN ZEKERHEDEN
Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 van de Wet fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 van de Gemeentewet, dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.
Het tweede lid draagt het college op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zoveel mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan, te verminderen. Dit is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. De gemeente is terughoudend met het verstrekken van garanties.
Binnen het borgstelsel van de sociale woningbouw is de achtervang van het Rijk (50%) en de gemeenten (50%) het sluitstuk van de zekerheidsstructuur. Deze zekerheidsstructuur maakt het mogelijk dat corporaties met voordelige financiering sociale volkshuisvesting kunnen realiseren. De gemeente is terughoudend met het verstrekken van garanties.
ARTIKEL 17 TUSSENTIJDSE WINSTNEMING GRONDEXPLOITATIES
Dit artikel heeft betrekking hebben op de waardering en presentatie binnen de grondexploitatie. Bij meerjarige projecten betekent dit dat (de verwachte) winst niet pas aan het eind van het project als gerealiseerd moet worden beschouwd, maar gedurende de looptijd van het project tot stand komt en ook als zodanig moet worden verantwoord. Het verantwoorden van tussentijdse winst is daarmee een verplichting vanuit het BBV en derhalve geen keuze. Bij het bepalen van de tussentijdse winst is het wel noodzakelijk de nodige voorzichtigheid te betrachten. De tussentijdse winstneming maakt onderdeel uit van de Meerjarenprogramma Grondexploitaties (MPG).
Voor het bepalen van de tussentijdse winst hanteert Purmerend de POC-methodiek (percentage of completion). Vanuit het BBV is aansluiting gezocht bij een algemeen aanvaardbare methodiek (bedrijfsleven, fiscaal), waarbij rekening is gehouden met de bijzondere kenmerken van gemeentelijke grondexploitaties. De doelstelling van het gemeentelijk grondbeleid is immers niet primair gericht op het behalen van financieel rendement, maar op het bereiken van het gewenste voorzieningenniveau voor inwoners en bedrijven. De POC-methode houdt rekening met de fase waarin de grondexploitatie, zowel wat betreft de opbrengsten als de kosten, verkeert. Daarnaast is deze methode eenvoudig toepasbaar en kan eenduidig worden gehanteerd voor alle positieve grondexploitaties die door gemeenten worden uitgevoerd.
ln dit artikel worden de kaders gegeven voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. ln hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.
Met interne controle wordt gedoeld op de controle-activiteiten die in de administratieve organisatie (AO) zijn ingebouwd als waarborg voor het noodzakelijk gewenste verloop van die AO. Bij verbijzonderde interne controle heeft iemand van buiten het betreffende werkproces zichtbaar, dat wil zeggen waarneembaar door derden, een controle uitgevoerd op de naleving van de AO. Voor de accountant is de kwaliteit van (verbijzonderde) interne controle bepalend voor de noodzakelijke breedte en diepgang van zijn controle. Hoe hoger de kwaliteit van de (verbijzonderde) interne controle door de organisatie, hoe minder controlewerkzaamheden de accountant hoeft uit te voeren. De jaarlijkse interim-controle van de accountant is specifiek gericht op de kwaliteit van de AO en de (verbijzonderde) interne controle. Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen omtrent de inrichting van de AO. Het lC-plan wordt meerjarig geactualiseerd. Dit wordt afgestemd met de externe accountant en kan met de audit commissie worden besproken.
ARTIKEL 20 FINANCIËLE ORGANISATIE
ln dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de invulling van de ambtelijke organisatie. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan het zich moet houden.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheerhandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.
ARTIKEL 21 INTREKKEN OUDE VERORDENING EN OVERGANGSRECHT
De Financiële verordening gemeente Purmerend 2017 wordt ingetrokken per 1 januari 2018, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop deze is bekendgemaakt.
Deze verordening wordt aangehaald als: Financiele verordening gemeente Purmerend 2018.