Organisatie | Groningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening gemeente Groningen 2018 |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Groningen 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 212 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-12-2018 | 01-01-2018 | 01-01-2020 | Nieuwe regeling | 31-10-2018 | 7172361 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Business case GrESCo: instrument waarmee de financiële haalbaarheid van een energiebesparende maatregel wordt nagegaan door een beschrijving van de maatregel te geven en inzichtelijk te maken wat de investering en de begeleidingskosten zijn en hoe deze kosten worden gedekt binnen de vooraf vastgestelde afschrijvingstermijnen.
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Voor routine-investeringen, opgenomen in de uiteenzetting van de financiële positie, worden met de vaststelling van de begroting de kredieten vastgesteld. Voor de overige investeringen, opgenomen in de uiteenzetting van de financiële positie, zijn de bedragen slechts indicatief. Kredieten hiervoor worden in de loop van het jaar door middel van een afzonderlijk raadsbesluit vastgesteld.
Voor sleutelprojecten en investeringsprojecten met een kostentotaal van meer dan 2,5 miljoen euro en een looptijd langer dan 2 jaar wordt het uitvoeringskrediet niet ineens, maar gefaseerd verstrekt. De raad kan andere projecten aanwijzen, waarvoor het krediet gefaseerd wordt verstrekt. De regel is niet van toepassing op routine-investeringen.
Het gefaseerd verstrekken van kredieten, zoals bedoeld in lid 1, kan op twee manieren geschieden. De eerste manier is dat kredieten worden verstrekt voor steeds twee kalenderjaren. De omvang van het krediet wordt gebaseerd op de voor die jaren geraamde feitelijke kosten en de reeds aangegane en aan te gane verplichtingen in die periode. De tweede manier is dat kredieten worden verstrekt voor territoriale of functionele onderdelen.
Artikel 9. Herziening grondexploitatie, investeringskredieten en slot- en nacalculaties
Investeringsprojecten met een krediet van boven de 450 duizend euro worden nagecalculeerd. Uitgezonderd hiervan zijn routine-investeringen, investeringen in huisvesting voor het bijzonder en het openbaar onderwijs, aankoop onroerende zaken en participatie in investeringsprojecten van derden.
Een investeringsproject wordt nagecalculeerd als 95% van de te verwachten kosten is gerealiseerd, er zekerheid is over de definitieve omvang van de eventueel ingezette subsidies en wanneer de verwachting bestaat dat de verdere uitvoering volgens de investeringsopzet zal verlopen.
Artikel 10. Overschrijding van kredieten
Bij overschrijdingen van kredieten vanaf afgerond 1 duizend euro wordt tussentijds een aanvullend krediet gevraagd. Als overschrijding wordt hier bedoeld een overschrijding ten opzichte van het tot dat moment beschikbaar gestelde -cumulatieve- krediet. Indien aan de orde worden hierbij de omvang en de fasering van het totaal benodigde krediet herzien.
Artikel 11. Voortgangsrapportages
De voortgangsrapportages gaan in op afwijkingen ten opzichte begroting na laatste wijziging voor zover groter dan 250 duizend euro. In ieder geval wordt aandacht besteed aan afwijkingen op de algemene uitkering en de uitputting van de post onvoorzien. Daarnaast wordt inzicht gegeven in het verwachte besteedbaar resultaat.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 12. Werkwijze ten aanzien van resultaatbepaling en resultaatbestemming
In de nota ‘Eén integraal afwegingsmoment, kader op te nemen bestemmingsvoorstellen jaarrekening’ (nr. 6108694, d.d. 29-3-2017) zijn afspraken opgenomen over resultaatbepaling en resultaatbestemming.
De volgende categorieën resultaat worden onderscheiden bij de bestemmingsvoorstellen bij de jaarrekening:
De helft van het besteedbaar resultaat dat resteert na verrekening van resultaten waarvan de raad heeft besloten dat ze vallen onder één van de categorieën opgesomd in lid 1, wordt toegevoegd aan het weerstandsvermogen totdat een ratio van 1,0 is bereikt in alle vier de jaren t+1 tot en met t+4 in de gemeenterekening en de jaren t tot en met t+3 in de gemeentebegroting.
De bestemming van het resultaat van de jaarrekening jaar t wordt (na verrekening van resultaten waarvan de raad heeft besloten dat ze vallen onder één van de categorieën opgesomd in lid 1 en na eventuele verrekening met het weerstandsvermogen conform lid 2) doorgeschoven naar de voorjaarsbrief/begroting jaar t+2.
Artikel 13. Waardering en afschrijving vaste activa
De materiële vaste activa worden afgeschreven in het aantal jaren zoals weergegeven in bijlage 1 - Afschrijvingstermijnen bij deze verordening. Voor activa die niet met name genoemd zijn en waarover twijfel is over de te hanteren afschrijvingstermijn, stelt het college de afschrijvingstermijn vast op basis van een realistische schatting van de levensduur.
In principe wordt de volledige aanschafwaarde afgeschreven. In uitzondering hierop wordt bij vastgoed met maatschappelijke functie afgeschreven tot aan de restwaarde. De hoogte van de restwaarde wordt ingesteld afhankelijk van de functie van het vastgoed en dan alleen bij verwachte instandhouding van het vastgoed na afloop van de gebruiksduur. Voor de bepaling van de restwaarde wordt het vastgoed met maatschappelijke functie ingedeeld in clusters uitgaand van de functie van dat vastgoed. De indeling in clusters is weergegeven in bijlage 2 – Clustering vastgoed met maatschappelijke functie.
2-4 Startmoment van afschrijving
Afschrijving gaat in met ingang van het jaar volgend op het jaar waarin de investering gereed komt / de verwerving plaatsvindt.
2-5 Overige bepalingen met betrekking tot afschrijving:
Vernieuwingen aan een vastgoed die niet leiden tot verlenging van de levensduur van dat vastgoed en/of niet als zelfstandige investering los van dat vastgoed zijn te beschouwen, worden geactiveerd als vast onderdeel van het vastgoed (bedrag investering vernieuwing wordt op de aanschafwaarde van het vastgoed bijgeboekt). Afschrijving op dit totaalbedrag vindt plaats over de restant afschrijvingstermijn van de oorspronkelijke investering.
De raad besluit op voordracht van het college de indeling van vastgoed naar maatschappelijke dan wel bedrijfseconomische functie. Vastgoed met een maatschappelijke functie, waarvoor niet (langer) een intentie tot duurzame exploitatie is en waarbij de directe opbrengstwaarde lager is dan de boekwaarde, wordt afgewaardeerd tot die directe opbrengstwaarde.
Afkoopsommen bij voortdurende erfpacht worden via de resultaatbestemming aan de bestemmingsreserve afkoopsommen toegevoegd. Aan zowel de bestemmingsreserve afkoopsommen als aan de erfpachtgronden waarvoor afkoopsommen zijn ontvangen, wordt geen rente toegerekend. Aan erfpachtgronden waar jaarlijks een canon voor wordt ontvangen, wordt wel rente toegerekend.
Artikel 14. Bovenwijkse voorzieningen in grondexploitaties
Investeringen met een meerjarig maatschappelijk nut die worden uitgevoerd in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geactiveerd indien de raad vaststelt dat het algemeen nut van de investering(en) hoger is dan het specifieke nut voor de grondexploitatie. Naast de integrale begroting van de ruimtelijke ontwikkeling ontvangt de raad per ruimtelijke ontwikkeling een grondexploitatie waarin de uitgaven met een overwegend specifiek nut zijn opgenomen en een investeringsbegroting waarin de investeringen met een overwegend algemeen nut zijn opgenomen. Indien investeringen gedeeltelijke toerekenbaar zijn aan de grondexploitatie wordt het toerekenbare gedeelte meegenomen in de grondexploitatie en het overige gedeelte in een investeringsbegroting. Jaarlijks wordt de integrale herziene begroting tezamen met de afzonderlijke investeringsbegroting en grondexploitatie ter besluitvorming voorgelegd aan de Raad. De eerste vaststelling van de grondexploitatie is startpunt van een grondexploitatiecomplex. De indeling wordt gemotiveerd. Bijdragen van derden in de grondexploitatie worden in mindering gebracht op de aanschafwaarde van de investering naar rato van de kosten van de investering in de totale kosten van de grondexploitatie. Van deze wijze van toerekening kan gemotiveerd bij raadsbesluit worden afgeweken.
Artikel 15. Lokale heffingen, tarieven en kostprijs
Het college biedt jaarlijks de verordeningen en tarieventabellen aan de raad aan ter vaststelling van de tarieven voor de leges en heffingen, waarin onder meer de druk van de lokale belastingen en heffingen met betrekking tot de woonlasten is opgenomen. Het beleid voor de tarieven en de kwijtschelding is opgenomen in de paragraaf Lokale heffingen van de programmabegroting.
Voor het bepalen van de hoogte van rechten en heffingen van de gemeente Groningen wordt een kostenverdeelstaat gehanteerd. In de kostenverdeelstaat worden naast de directe kosten ook de indirecte kosten (waaronder de overhead) toegerekend op basis van een verdeelsleutel. De verdeelsleutel voor toerekening van overhead werkt op basis van het aantal fte’s dat wordt ingezet ten behoeve van het recht of de heffing.
Artikel 16. Financieringsfunctie
Het college draagt zorg voor het beheer van het Treasurystatuut, waarin regels worden gegeven inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie. Het college biedt deze, indien bijstelling nodig is, ter vaststelling aan de raad aan. Het Treasurystatuut kent een geldigheidsduur van telkens 2 jaar.
In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het BBV in ieder geval op:
Als informatie over lokale heffingen in de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de onderdelen die op grond van het BBV verplicht zijn voor de paragraaf lokale heffingen, in ieder geval op:
Artikel 19. Weerstandsvermogen & risicobeheersing en reserves & voorzieningen
Het college draagt zorg voor het beheer van de nota weerstandsvermogen en risicomanagement en biedt deze, indien bijstelling nodig is, ter vaststelling aan de raad aan. In deze nota wordt ingegaan op het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, het weerstandsvermogen of anderszins en op de gewenste weerstandscapaciteit.
Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen
Het college draagt zorg voor een actueel beheerplan openbare ruimte en biedt deze ter vaststelling aan de raad aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. Het college draag er zorg voor dat het beheerplan minimaal eens per vijf jaar wordt geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling wordt aangeboden. Indien het beheerplan binnen deze periode in belangrijke mate niet meer aansluit bij de actuele situatie van de staat van het onderhoud zorgt het college voor tussentijdse bijstelling van het beheerplan.
Het college draagt zorg voor een actueel rioleringsplan en biedt deze ter vaststelling aan de raad aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de uitbreidingen. Het college draag er zorg voor dat het beheerplan minimaal eens per vijf jaar wordt geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling wordt aangeboden. Indien het beheerplan binnen deze periode in belangrijke mate niet meer aansluit bij de actuele situatie van de staat van het onderhoud zorgt het college voor tussentijdse bijstelling van het beheerplan.
Het college draagt zorg voor een actueel beheerplan voor het gemeentelijk vastgoed en biedt deze ter vaststelling aan de raad aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud. In het plan wordt aangegeven of en in welke mate sprake is van achterstallig onderhoud. Het college draag er zorg voor dat het beheerplan minimaal eens per vijf jaar wordt geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling wordt aangeboden. Indien het beheerplan binnen deze periode in belangrijke mate niet meer aansluit bij de actuele situatie van de staat van het onderhoud zorgt het college voor tussentijdse bijstelling van het beheerplan.
Als informatie neemt het college in de begroting en de jaarstukken naast de onderdelen die op grond van het BBV verplicht zijn voor de bedrijfsvoering, in ieder geval op:.
Artikel 22. Verbonden partijen
Het college draagt zorg voor het beheer van de nota verbonden partijen en biedt deze, indien bijstelling nodig is, ter vaststelling aan de raad aan. Van elk van de verbonden partijen wordt weergegeven het publieke belang voor de gemeente, het financieel belang van de gemeente, de vertegenwoordiging en het eigen vermogen.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Bijlage 1 Afschrijvingstermijnen
I. Investeringen met economisch nut:
Bijlage 2 Clustering vastgoed met maatschappelijke functie
Voor vastgoed met maatschappelijke functie worden de volgende hoofdclusters onderscheiden:
Binnen de hoofdclusters is een verbijzondering naar clusters en daarbinnen kan een verdere verbijzondering naar subclusters worden gemaakt. De hoofdclusters zijn gebaseerd op een landelijk gehanteerde indeling. De verdere verdeling in clusters en subclusters is door de gemeente zelf opgemaakt door specifiek de betreffende panden te beoordelen. Voor elke cluster dan wel subcluster is een referentiegebouw genomen uit Bouwkostenkompas. De restwaarde is gebaseerd op de stichtingskosten van fundering en ruwbouw van het referentiegebouw uit het Bouwkostenkompas. Daarbij wordt rekening gehouden met sloopkosten op basis van kengetallen uit het Bouwkostenkompas.
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Het begrip administratie is gedefinieerd ten behoeve van artikel 23 van de verordening.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen. In een bijlage in de begroting en jaarrekening geven wij de lasten en baten per taakveld weer. Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld.
Artikel 3. Planning en controlcyclus
Hier is een artikel over de planning en controlcyclus opgenomen. Het artikel geeft de data aan waarop ieder jaar het college aan de raad de belangrijke financiële stukken aanbiedt.
Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn aanvullend op het BBV-bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel schrijft voor, dat de baten en lasten onder de programma’s in de begroting per deelprogramma en beleidsveld worden weergegeven.
In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.
In het derde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de uitputting van investeringskredieten geregeld.
Artikel 5. Kaders (ontwerp-)begroting
Artikel 5 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staat een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.
Het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze nota draagt de naam Voorjaarsbrief.
Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Dit artikel bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op 25 maart 2015 heeft de raad ingestemd met het per 1 januari 2016 autoriseren op programmaniveau (voorstel nr. 4840440). In de financiële verordening is dit verwerkt in het eerste lid van artikel 6. Het college autoriseert op deelprogrammaniveau en de gemeentesecretaris autoriseert op beleidsveldniveau. Het autorisatieniveau van het college en de gemeentesecretaris is nu ook opgenomen in de financiële verordening. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s (eerste lid).
Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Het tweede lid bepaalt dat voor routine-investeringen het krediet meteen bij de begroting wordt vastgesteld. Voor de overige investeringen in de begroting wordt in de loop van het jaar, op het moment dat er voldoende duidelijkheid bestaat omtrent de uitvoering, door de raad een krediet vastgesteld. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering staat wel in de begroting, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Daarnaast komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens naar voren die bij het opstellen van de begroting nog niet waren voorzien.
Projecten moeten worden voorbereid. Hiervoor stelt de raad een plankostenkrediet beschikbaar. Dit geldt niet voor routine-investeringen.
Zodra de planontwikkelingsfase doorlopen is, wordt een project in uitvoering genomen, Hiervoor stelt de raad gefaseerd een uitvoeringskrediet beschikbaar. Dit geldt niet voor de routine-investeringen.
Artikel 9. Herziening grondexploitatie, investeringskredieten en slot- en nacalculaties
Dit artikel bevat regels voor de herziening van grondexploitaties, van investeringskredieten en het opstellen van slot- en nacalculaties. Gekoppeld hieraan wordt de voortgangsrapportage hiervan geregeld. Gekozen is voor het jaarlijks aan de raad ter besluitvorming voorleggen voor alle grondexploitaties. Het advies in de notitie Grondexploitaties 2016 van de commissie BBV om in de financiële verordening de financiële marges voor onderscheid in materialiteit van wijzigingen (grenzen waar beneden herziening via de raad niet nodig is) behoeft daardoor niet te worden opgevolgd.
Artikel 10. Overschrijding van kredieten
Bij overschrijdingen van kredieten vanaf afgerond 1 duizend euro wordt deze gemeld aan de raad. Zo spoedig mogelijk wordt tussentijds een aanvullend krediet gevraagd. Als overschrijding wordt hier bedoeld een overschrijding ten opzichte van het tot dat moment beschikbaar gestelde -cumulatieve- krediet. Indien aan de orde worden hierbij de omvang en de fasering van het totaal benodigde krediet herzien.
Artikel 11. Voortgangsrapportages
De Voortgangsrapportages zijn onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van Voortgangsrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Er is gekozen voor twee Voortgangsrapportages, waarvan de eerste op tijd is om te gebruiken als input voor de Voorjaarsnota. Het tweede lid bevat bepalingen over de inrichting van de rapportage. Het derde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting na wijziging het college in de Voortgangsrapportages moet toelichten. Tevens is hier bepaald dat de raad via de Voortgangsrapportages geïnformeerd wordt over de begrotingswijzigingen op deelprogrammaniveau.
Artikel 12. Werkwijze ten aanzien van resultaatbepaling en resultaatbestemming
Lid 1. In de nota ‘Eén integraal afwegingsmoment, kader op te nemen bestemmingsvoorstellen jaarrekening’ (nr. 6108694, d.d. 29-3-2017) zijn afspraken opgenomen over resultaatbepaling en resultaatbestemming. In de nota ‘kader meerjarige exploitatie projecten’, nr. 6455412, d.d. 27-09-2017) zijn aanvullende afspraken opgenomen hoe om te gaan met meerjarige projecten.
In lid 3 wordt een toelichting gegeven op de werkwijze van één integraal afwegingsmoment.
Lid 4. Incidentele resultaten behaald met aanbestedingen op rioolheffing en afvalstoffenheffing mag de raad inzetten voor andere onderwerpen dan rioolheffing en afvalstoffenheffing. De raad heeft besloten om ook deze resultaten te verrekenen met de burgers en dus te verrekenen met de voorziening afvalstoffenheffing respectievelijk de voorziening rioolheffing.
Artikel 13. Waardering en afschrijving vaste activa
In artikel 212 lid 2a van de Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Uitgangspunt is dat in de Financiële verordening alleen die aangelegenheden worden geregeld waarbij de raad beleidsvrijheid heeft. Onderwerpen die in de wet (BBV) zijn geregeld en die dwingend moeten worden opgevolgd, komen niet in de Financiële verordening aan de orde.
In het eerste lid is geregeld hoe met bijzonderheden voor activering wordt omgegaan. Die bijzonderheden zijn het omgaan met de kosten met betrekking tot financiële vaste activa en de voorwaarden die gelden voor het activeren van activa.
Geactiveerd worden aanschaffingen en investeringen met een meerjarig nut. Voorwaarde voor activering is dat de raad een investeringskrediet heeft verstrekt. Uit het oogpunt van het in de hand houden van de administratieve lasten is er een grensbedrag voor activering (10 duizend euro) vastgesteld. Dit grensbedrag geldt niet voor investeringen beneden dit grensbedrag die onderdeel uitmaken van een (totaal)investering.
Rente op investeringsprojecten voor gebouwen en parkeergarages wordt geactiveerd, rente op overige investeringsprojecten wordt in beginsel niet geactiveerd. Rente wordt daarmee alleen geactiveerd wanneer in het kader van vervolgacties de noodzaak aanwezig is om over de integrale kosten van een investering, dus inclusief de bouwrente, te beschikken.
In het tweede lid is de afschrijving op vaste activa geregeld. Aangegeven is welke methoden per soort activa worden gehanteerd, welke termijnen bij specifiek benoemde immateriële vaste activa gelden, tot welke waarde wordt afgeschreven en wat het startmoment is van afschrijving. Voor wat betreft tot welke waarde wordt afgeschreven (restwaarde), is aangegeven voor welke activa een restwaarde kan worden ingesteld en de wijze waarop de restwaarde daarbij dan wordt vastgesteld. Restwaarde is alleen mogelijk bij vastgoed. Bij vastgoed met maatschappelijke functie wordt het vaststellen van de restwaarde uitgevoerd op basis van de indeling naar clusters van gelijksoortige functies van het vastgoed en dan alleen bij verwachte instandhouding van het vastgoed na afloop van de gebruiksduur. Op vastgoed met bedrijfseconomische functie wordt geen restwaarde ingesteld.
De afschrijvingstermijnen voor de materiële vaste activa zijn in de bijlage 1 bij de verordening uiteengezet. In de bijlage 2 is de indeling van vastgoed met maatschappelijke functie naar clusters weergegeven.
Onder ‘overige bepalingen met betrekking tot afschrijving’ is de wijze van omgaan met vervangingsinvesteringen van onderdelen in de totale investering die een kortere afschrijvingstermijn hebben dan die van het vastgoed zelf en de wijze van omgaan met vernieuwingsinvesteringen in vastgoed uiteengezet.
In het derde lid is de indeling van vastgoed naar maatschappelijke dan wel bedrijfseconomische functie geregeld. De raad besluit op voordracht van het college over de indeling van het vastgoed naar functie. Deze indeling heeft geen directe gevolgen voor de waardering, met uitzondering van de situatie van vastgoed met een maatschappelijke functie waarvoor niet (langer) een intentie tot duurzame exploitatie is: indien de directe opbrengstwaarde lager is dan de boekwaarde vindt afwaardering plaats tot die directe opbrengstwaarde.
De raad stelt de indeling van vastgoed naar maatschappelijke dan wel bedrijfseconomische functie vast. De kwalificatie van het gebouw (materieel vast actief met economische nut) naar bedrijfseconomische functie dan wel maatschappelijke functie, vindt plaats op basis van de doelstelling van het aanhouden van het vastgoed, gebaseerd op het overwegende gebruik van het betreffende vastgoed. De volgende criteria worden gebruikt voor de indeling van vastgoed naar maatschappelijke dan wel bedrijfseconomische functie:
Vastgoed met een maatschappelijke functie waarbij geen intentie meer is tot duurzame exploitatie en waarbij de directe opbrengstwaarde lager is dan de boekwaarde wordt afgewaardeerd tot de directe opbrengstwaarde.
De commissie BBV geeft geen limitatieve opgave met betrekking tot de toewijzing van de functie aan het vastgoed. Belangrijk uitgangspunt bij de toewijzingen van de functies, is de omschrijving van het bedrijfseconomisch vastgoed, “vastgoed dat wordt aangehouden om bewust winst te creëren en/of waardestijging te creëren”. Daarmee wordt al het vastgoed wat niet een bedrijfseconomische functie kent, als vastgoed met een maatschappelijke functie beschouwd.
De commissie BBV geeft twee mogelijkheden voor de verwerking van de afkoop van een voortdurend erfpachtrecht:
In lid vier is bepaald dat de tweede mogelijkheid wordt gehanteerd, het ‘financieringsmodel’.
Artikel 14. Bovenwijkse voorzieningen in grondexploitaties
Hier gaat specifiek over het activeren van investeringen met maatschappelijk nut die onderdeel zijn van een ruimtelijke ontwikkeling. De commissie BBV geeft aan dat investeringen in de openbare ruimte geactiveerd moeten worden wanneer uit de afweging van de raad blijkt dat het algemeen nut hoger is dan het specifiek nut voor de grondexploitatie. Als investeringen een directe causale relatie hebben met de ontwikkeling van de grondexploitatie en voldoen aan het proportionaliteit en profijtbeginsel (het uit de investering voortvloeiend nut is hoger dan het algemeen nut) dan worden investeringen verantwoord als directe kosten van de grondexploitatie. In dat geval is geen sprake van een investeringen met maatschappelijk nut. Om de afweging te kunnen maken of sprake is van een investering met maatschappelijk nut of een overwegend meer grondexploitatie nut krijgt de raad per ruimtelijke ontwikkeling een grondexploitatie en een investeringsbegroting met een gemotiveerde indeling van de investeringen, naar investeringen met een overwegend algemeen nut en investeringen met een overwegend specifiek nut. De raad dient hier expliciet een besluit over te nemen. In de wet op de ruimtelijke ordening is een nadere uitwerking opgenomen van het begrip voorziening met een algemeen nut. De wet op de ruimtelijke ordening definieert een voorziening met algemeen nut als een voorziening die ten dienste is van meer exploitatiegebieden en/of bestaande gebieden. Een opsomming van mogelijke voorzieningen in een exploitatiegebied is opgenomen in artikel 6.2.5 van het besluit ruimtelijke ordening.
Bijdragen van derden in de grondexploitatie worden in mindering gebracht op de aanschafwaarde van de investering naar rato van de kosten van de investering in de totale kosten van de grondexploitatie. Van deze wijze van toerekening kan gemotiveerd bij raadsbesluit worden afgeweken.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. De raad kan zelf paragrafen toevoegen. De toegevoegde paragrafen zijn 1. Integraal gebiedsgericht werken en duurzaamheid.
Artikel 15. Lokale heffingen, tarieven en kostprijs
Tarievenonderzoek: Doel van het tarievenonderzoek is een beeld te verkrijgen over de juistheid en volledigheid van toerekening van kosten in combinatie met de kostendekkendheid van de publiek- en privaatrechtelijke tarieven.
Tarievennota, verordeningen en tarieventabellen: De tarievennota is de basis voor de gemeentelijke belastingheffing voor de komende periode.
Paragraaf Lokale heffingen van de programmabegroting: Doel van de paragraaf Lokale heffingen is onder andere het formaliseren van de gemeentelijke beleidslijn voor de lokale belastingen en heffingen, inzicht geven in de geraamde inkomsten en de kostendekkendheid.
Kostprijsberekening: Om de raad op eenvoudige wijze meer inzicht te geven in de totale kosten van de overhead voor de gehele organisatie wordt in het nieuwe BBV voorgeschreven dat in de programmabegroting een apart overzicht moet worden opgenomen van de kosten van de overhead oftewel het taakveld ’04 ondersteuning organisatie’. In de overige programma’s worden alleen de kosten opgenomen die betrekking hebben op het primaire proces. Het BBV hanteert als definitie van overhead: alle kosten die samenhangen met de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces. Bij elk tarief wordt duidelijk welk bedrag aan overhead is toegerekend.
Artikel 16. Financieringsfunctie
Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. In de gemeente Groningen is dit sinds 2001 vormgegeven door middel van een aparte verordening, het zogenaamde Treasurystatuut. Hier is ervoor gekozen deze lijn voort te zetten.
Artikel 17. Paragraaf financiering
In het BBV staat in artikel 13 welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd.
In het BBV staat in artikel 10, welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd.
Artikel 19. Weerstandsvermogen & risicobeheersing en reserves & voorzieningen
In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven, dat het college zorg draagt voor het beheer van deze nota en dat, indien bijstelling nodig is, deze ter vaststelling aan de raad aangeboden zal worden. Ook het omgaan met reserves en voorzieningen komt daarbij aan de orde (lid 2). In het derde lid wordt aangegeven welke extra informatie de raad wenst in de paragraaf ‘weerstandsvermogen en risicobeheersing’ in begroting en rekening, naast de verplichte informatie volgens het BBV.
Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen
De raad stelt voor de kapitaalgoederen die de gemeente in eigendom heeft, het te handhaven kwaliteitsniveau vast. Dit te handhaven kwaliteitsniveau is basis voor de uitwerking in de beheerplannen voor het onderhoud van kapitaalgoederen. In de beheerplannen wordt aangegeven welke kosten hieraan zijn verbonden en wat de verwachte ontwikkeling hiervan is. Uit het oogpunt van risicobeheersing en inzicht in de financiële positie is de actualiteit van het beheerplan een vereiste. Minimaal eens per vijf jaar is actualisatie noodzakelijk, bij tussentijdse significante afwijkingen tussen plan en werkelijkheid zorgt het college voor directe bijstelling van het beheerplan. Op basis van het beheerplan stelt de raad jaarlijks de middelen ter beschikking. Voor de realisatie van groot onderhoud en de verantwoording van de kosten daarvan is het hebben van een actueel beheerplan waarin dit groot onderhoud is verwerkt, vereist.
In het BBV staat in artikel 14, welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd. Er is opgenomen, dat de raad ook wordt geïnformeerd over de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand, inclusief de loonkosten, en de budgetten voor de griffie, de rekenkamer en de ombudsfunctie.
Artikel 22. Verbonden partijen
In het BBV staat in artikel 15, welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. In dit artikel is deze aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er bestaat reeds een nota ‘Verbonden partijen’, waarin op de stand van zaken van de verbonden partijen wordt ingegaan en de raad de kaders voor het toekomstig beleid heeft uiteengezet.
Lid 1 en 2 van artikel 22 geven aan dat het college zorg draagt voor het beheer van deze nota en dat, indien bijstelling nodig is, deze ter vaststelling aan de raad aangeboden zal worden. In het derde lid wordt aangegeven welke extra informatie de raad wenst in de paragraaf ‘Verbonden partijen’ in begroting en rekening, naast de verplicht voorgeschreven informatie volgens het BBV
In het BBV staat in artikel 16, welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. Er bestaat reeds een nota grondbeleid. In het eerste lid van artikel 23 wordt aangegeven, dat het college zorg draagt voor het beheer van deze nota en dat, indien bijstelling nodig is, deze ter vaststelling aan de raad aangeboden zal worden. Met deze nota heeft de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vastgesteld. In het tweede lid van artikel 23 is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.
Onder artikel 24 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging ervan moeten voldoen.
Artikel 25. Financiële organisatie
Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.
Artikel 25 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt. Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden. Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.
In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van artikel 26 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiële bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd. Bij afwijkingen in de registratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.
Artikel 27. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken.
Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel geeft de naam aan, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.
Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (eerste lid artikel 75 van de Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c van de Gemeentewet). De financiële verordening moet worden gepubliceerd.
Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 van de Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (artikel 215 van de Gemeentewet).