Organisatie | Oisterwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | NADERE REGELS Wmo GEMEENTE OISTERWIJK 2019 |
Citeertitel | Nadere regels Wmo gemeente Oisterwijk 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | zorg en welzijn |
Geen
artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | 11-08-2020 | nieuwe regeling | 11-12-2018 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk;
gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
gelet op de artikelen 5.2, 6.1, 6.2, 7.1, 8.6 en 9.1 van de Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2017;
overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;
overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;
vast te stellen de Nadere regels Wmo Gemeente Oisterwijk 2019.Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
Hoofdstuk 4. Ondersteuning door gebruikelijke hulp en mantelzorg
Artikel 4.1 Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden, het zo lang mogelijk kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving en het behoud van maatschappelijke participatie een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de leefeenheid met zich brengt.
Gebruikelijke hulp wordt verleend ter ondersteuning bij het zelfstandig (kunnen blijven) wonen van de cliënt, waaronder het voeren van een gestructureerd huishouden en het uitvoeren van de dagelijkse noodzakelijke levensverrichtingen en bij het (kunnen blijven) participeren.
Artikel 4.2 Gebruikelijke begeleiding
Gebruikelijke begeleiding is een onderdeel van gebruikelijke hulp.
Onder gebruikelijke begeleiding valt:
het geven van begeleiding op het terrein van de maatschappelijke participatie;
het geven van begeleiding binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals familiebezoek en huisartsenbezoek;
het bieden van hulp of het overnemen van taken, die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;
het leren omgaan van derden met de cliënt;
het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen. Dit is tenminste tot een leeftijd tot en met 17 jaar zowel in kortdurende als in langdurige situaties gebruikelijk.
Hoofdstuk 5. Afwegingskader maatwerkvoorzieningen
Artikel 5.1 Kortdurend verblijf
Kortdurend verblijf is een vorm van respijtzorg en wordt ingezet voor het ontlasten van de mantelzorger. Dit met als resultaat dat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.
Vervoer naar de instelling of accommodatie wordt als maatwerkvoorziening verstrekt indien de mantelzorger niet in staat is de cliënt te brengen en te halen en er ook geen andere vervoersmogelijkheden zijn.
Artikel 5.2 Dagbesteding met een arbeidsmatig karakter
Dagbesteding met een arbeidsmatig karakter wordt toegekend als de cliënt niet beschikt over arbeidsvermogen in de zin van de Participatiewet en deze vorm van dagbesteding de goedkoopst passende ondersteuning biedt.
Bij het onderzoek wordt betrokken in hoeverre de noodzaak voor een woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing, waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning, gelet op de beperkingen van de cliënt, geen aanleiding bestond. Als dit het geval is en er geen andere belangrijke reden voor de verhuizing was, wordt geen woonvoorziening verstrekt.
Als de cliënt niet is verhuisd naar de meest geschikte woning, die beschikbaar was, wordt geen woonvoorziening verstrekt.Als uit onderzoek blijkt dat verhuizen de goedkoopst passende oplossing is, wordt geen woonvoorziening verstrekt voor de woning, waar cliënt op dat moment zijn hoofdverblijf heeft.
Een woonvoorziening in de vorm van een uitraasruimte kan worden verstrekt als er bij cliënt sprake is van beperkingen waardoor hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels aanleiding geven tot problemen bij het verblijf in de woning.
Hoofdstuk 6. Persoonsgebonden budget
Artikel 6.1 Verstrekking op verzoek
De cliënt is verplicht desgevraagd inlichtingen te verstrekken over de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen dan welk in te kopen maatwerkvoorziening.
Artikel 6.2 Budgetperiode en afschrijvingstermijn
Het persoonsgebonden budget wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor zover van toepassing met de normale afschrijvingstermijn die geldt voor de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen dan wel in te kopen maatwerkvoorziening. Daaronder kunnen ook de instandhoudingskosten worden gerekend.
De normale afschrijvingstermijn voor rolstoelen, driewielfietsen en scootmobielen bedraagt 7 jaar.
Artikel 6.3 Persoonsgebonden budget en kwaliteit
Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel, een woningaanpassing, een vervoersvoorziening of diensten, dient te worden voldaan aan de door het college gestelde voorwaarden wat betreft de kwaliteit als bedoeld in de wet. Daaronder wordt in ieder geval verstaan dat de maatwerkvoorziening:
Artikel 6.4 Persoonsgebonden budget woningaanpassing
De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt voor het realiseren van een woningaanpassing aan de eigen woning is verplicht zorg te dragen voor een opstalverzekering die in voldoende mate de te verzekeren waarde van de woning dan wel de getroffen woningaanpassing dekt voor het risico van schade.
Artikel 6.5 Persoonsgebonden budget hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen
De cliënt dient het college desgevraagd in de gelegenheid te stellen de met het persoonsgebonden budget aangeschafte maatwerkvoorziening te bezichtigen en te beoordelen.
Artikel 6.6 Budgetplan bij persoonsgebonden budget voor diensten
In het budgetplan worden de kosten van de in te kopen ondersteuning vermeld.
Artikel 6.7 Bekwaamheidseisen cliënt of vertegenwoordiger
Indien een andere situatie zich voordoet, waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is, kan het college het persoonsgebonden budget gemotiveerd weigeren.
Artikel 6.8 Hoogte persoonsgebonden budget diensten
Het persoonsgebonden budget wordt afgeleid van het hoogste bedrag in de bandbreedte zoals het college de betreffende diensten heeft gecontracteerd (zie bijlage 2 PGB tarieven).
Uit het persoonsgebonden budget mogen de volgende kosten niet worden betaald:
Als sprake is van noodzakelijk vervoer van en naar de locatie waar de maatschappelijke ondersteuning wordt geboden, mogen de reiskosten van de cliënt uit het persoonsgebonden budget worden betaald. Hiervoor geldt een maximum van € 7,50 per dag. Bij rolstoelvervoer geldt een maximum van € 20,04 per dag.
Artikel 6.9 Tariefdifferentiatie persoonsgebonden budget diensten
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten bedraagt maximaal 50% van het tarief van de vergelijkbare door het college gecontracteerde maatwerkvoorziening in natura als de dienst wordt geleverd door een persoon uit het sociaal netwerk van de cliënt.
Artikel 6.10 Hoogte pgb hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur dan wel de aanschafprijs van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening in natura, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de gecontracteerde aanbieder verschuldigd is.
Het college kan bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget rekening houden met de (extra) kosten van de WA-verzekering bij vervoersvoorzieningen als deze verzekering van toepassing is.
Artikel 6.11 Hoogte persoonsgebonden budget woningaanpassing
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing kan worden afgestemd op:
het architectenhonorarium, indien dit noodzakelijk is, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald voor de leden van NLingenieurs en BNA in DNR 2011;
de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;
de leges voor de omgevingsvergunning, voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op het treffen van de woningaanpassing;
de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhoging, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden.
Artikel 6.12 Persoonsgebonden budget bij tijdelijk verblijf in buitenland
Bij tijdelijk verblijf in het buitenland kan het persoonsgebonden budget voor een aaneengesloten periode van maximaal 13 weken per jaar worden doorbetaald.
Artikel 6.13 Afschrijvingsprincipe terugbetaling persoonsgebonden budget
Als een maatwerkvoorziening die is aangeschaft met een persoonsgebonden budget door de cliënt niet meer wordt gebruikt of als de cliënt is verhuisd buiten de gemeente, wordt (een gedeelte van) het persoonsgebonden budget teruggevorderd op basis van de restwaarde van de maatwerkvoorziening. Hierbij geldt het volgende afschrijvingsprincipe:
Hoofdstuk 7. Bijdrage in de kosten en ritbijdrage
Wanneer begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is, reist de begeleider gratis. Heeft de cliënt een indicatie voor medische begeleiding, dan kan deze alleen reizen wanneer de medisch begeleider meereist. Om als begeleider te kunnen worden aangemerkt moet de begeleider 16 jaar of ouder zijn.
Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen
Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze nadere regels en waarop nog niet is beslist per datum inwerkingtreding hiervan, worden afgehandeld krachtens deze nadere regels.
Artikel 9.2 Intrekking Nadere regels Wmo Gemeente Oisterwijk 2018
Met de inwerkingtreding van deze nadere regels worden de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk 2018 ingetrokken met dien verstande dat besluiten die zijn genomen op grond van deze nadere regels met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven.
Oisterwijk, 11 december 2018
Het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk,
Secretaris, de burgemeester,
Ineke Depmann Hans Janssen
1. De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt
Het college inventariseert als eerste de hier genoemde omstandigheden.
De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De cliënt kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de cliënt daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de cliënt wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen (zie hoofdstuk 4 van de Verordening; beoordeling aanspraak). Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt’ van deze beleidsregels.
Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de cliënt zijn aangewezen op permanent toezicht hetgeen zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel kan daarom als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de ondersteuning kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.
Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte
Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de cliënt. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de cliënt. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
Tijdelijk overnemen eenvoudig schoonmaakwerk
Bij de beoordeling van de duur bij het (tijdelijk) overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte. Ook wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid. Dat is in lijn met de regels zoals die golden onder de Wmo 2007. Wel kunnen individuele omstandigheden ertoe leiden dat geen gebruikelijke hulp wordt verlangd. Verder is het zo dat voor eenvoudige schoonmaakwerk geen maatwerkvoorziening wordt verleend.
2. De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt
Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de cliënt. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de cliënt. Zie verder onder het kopje ‘huisgenoten’ van dit protocol.
3. De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen
Als de cliënt thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het (tijdelijk) overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college dan ook in het individuele geval. De inzet van kinderen mag nooit ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder het omgaan met leeftijdgenoten, het doen aan vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties.
Kinderen binnen de leefeenheid
In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder de omstandigheden van het individuele geval kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder geleden de volgende uitgangspunten.
• Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.
• Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.
• Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
Algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer
Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:
• hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera.
• hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie.
• hulp aan derden, die behoren tot de omgeving van de cliënt, in het omgaan met de beperkingen van de cliënt. Denk aan familie, vrienden, leerkracht, et cetera.
• hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen normaal gesproken doen en waar zij door hun ouders bij begeleid worden. Verwezen wordt naar de bijlage ‘uitgangspunten zorg ouder voor kinderen’ bij deze beleidsregels.
4. De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd
Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de cliënt door niet eerder aanwezige beperkingen zoals bij een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt. Het spreekt voor zich dat de leerbaarheid van de cliënt hierbij ook een belangrijke rol speelt. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp. De aard van en de mate van beperkingen spelen hierbij een belangrijke rol.
Geen gebruikelijke hulp verlangen
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de cliënt te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.
Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de cliënt behoort. Onder een leefeenheid worden alle bewoners verstaan die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Zie begripsbepalingen in de Verordening. Van hen wordt in principe verwacht gebruikelijke hulp aan elkaar te bieden. Het kan achtereenvolgens gaan om:
Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders toe. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan dat bij begeleiding wel anders liggen. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een tijdelijke Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.
Huisgenoten ten opzichte van elkaar
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat de ene huisgenoot de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalen zijn.
Uitgangspunten zorg ouder voor kinderen
• hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;
• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;
• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;
• ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;
• hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;
• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);
• hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;
• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).
• hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
Vervoer bij daginvulling 18+ en 18- voor alle treden, additioneel op pgb bij vervoersnoodzaak, | ||||||
Vervoer bij kortdurend verblijf voor alle treden, additioneel op pgb bij vervoersnoodzaak | ||||||