Organisatie | Putten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2019 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing 2019 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 228a van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 06-12-2018 |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
een geheel van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen, of gedeelten daarvan, of samenstellen van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen of gedeelten daarvan, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken;
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven om de kosten te bestrijden die voor de gemeente verbonden zijn aan:
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een roerende zaak blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
De belasting als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar:
a. voor recreatieobjecten als bedoeld in artikel 1, onderdeel c: een vast bedrag;
b. voor percelen die slechts hemelwater afvoeren: een percentage van de WOZ-waarde;
c. voor alle overige percelen: het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater of oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:
a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of
b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.
Voor een perceel als bedoeld in lid 1b is de waarde in het economische verkeer de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde, zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt. Indien voor het perceel geen WOZ-waarde is vastgesteld wordt de heffingsmaatstaf bepaald volgens de artikelen 17, 18 en 20 tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.
Voor een perceel als bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel c, bedraagt de belasting eenheid van 250 m³ afvalwater:
a. per eenheid van 0 tot en met 250 m³ € 232,80
b. per eenheid boven de 250 m³ tot en met 500 m³ € 91,80
boven 500 m³ voor elke eenheid van 500 m³:
c. per eenheid boven de 500 m³ tot en met 2.500 m³ € 186,00
d. per eenheid boven de 2.500 m³ tot en met 25.000 m³ € 149,40
e. per eenheid boven de 25.000 m³ tot en met 100.000 m³ € 118,80
Artikel 10 Termijnen van betaling
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.
In afwijking in zoverre van het eerste lid, geldt , ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere heffingen meer is dan € 150,--doch minder dan € 1.500,-- en het totaalbedrag van dat aanslagbiljet door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kan worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in negen gelijke termijnen, of zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste twee en ten hoogste negen bedraagt. De eerste termijn vervalt in de laatste week van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Bij de invordering van de belasting voor percelen die in hoofdzaak tot woning dienen kan kwijtschelding worden verleend. Bij de bepaling van de hoogte van de kwijtschelding wordt rekening gehouden met de bepalingen in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. In afwijking van artikel 26 van die regeling wordt een percentage van 100 van de bijstandsnorm gehanteerd.
Artikel 12Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven over de heffing en de invordering van de rioolheffing.