Organisatie | Amstelveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavings- en afstemmingsverordening inkomensvoorzieningen gemeente Amstelveen |
Citeertitel | Afstemmingsverordening inkomensvoorziening gemeente Amstelveen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Handhavings- en afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Amstelveen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2010 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 02-06-2010 www.amstelveen.nl - Bekendmakingen – Officiële bekendmakingen – Gemeenteblad, Officiële bekendmakingen 2010, week 23, blz. 3 | 10-10 |
Artikel 3 Het besluit tot afstemming en het afzien van afstemming
Als belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan dan wel de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 van de WWB, artikel 20 van de IOAW/IOAZ of de artikelen 30c lid 2 en 7 van de wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening de hoogte van de inkomensvoorziening afgestemd op deze gedragingen.
In het besluit tot afstemming van de inkomensvoorziening wordt in ieder geval vermeld: de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, de ingangsdatum van de maatregel, het percentage of het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.
Het college ziet af van afstemming van de inkomensvoorziening indien:
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Afstemming wegens schending van de inlichtingenplicht gebeurt niet meer na verloop van vijf jaren nadat betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 5 Tekortschieten in de naleving van arbeids- en reïntegratieverplichtingen of door eigen toedoen niet behouden van arbeid
De inkomensvoorziening wordt afgestemd op de mate waarin de belanghebbende tekortschiet in de naleving van diens verplichtingen op grond van artikel 9 van de WWB, artikel 37 van de IOAW/IOAZ of aanvullende plichten gericht op arbeidsinschakeling op grond van artikel 55 van de WWB. De gedragingen van belanghebbenden waardoor de reïntegratieverplichtingen niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in verschillende categorieën. De onderscheiden categorieën zijn:
Tweede categorie: het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden, waaronder begrepen het zo nodig trachten kinderopvang te organiseren, het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder ook een medisch of psychologisch onderzoek;
Derde categorie: gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren, het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB, waaronder begrepen sociale activering en de inburgeringplicht op grond van de WIN;
Er is sprake van recidivegedraging indien:
in de twaalf maanden voorafgaande aan een besluit waarmee de inkomensvoorziening wordt afgestemd, reeds een afstemming heeft plaatsgevonden vanwege een recidivegedraging, kan het college de inkomensvoorziening verlagen met honderd procent van de inkomensvoorzieningnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste tot en met de derde categorie en kan het college de inkomensvoorziening met honderd procent van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende drie maanden verlagen bij gedragingen van de vierde categorie.
Artikel 6 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, wordt de algemene bijstand afgestemd op de mate waarin de belanghebbende als gevolg van eigen toedoen of nalatigheid niet beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Met uitzondering van de in lid 5 van dit artikel genoemde gedragingen, wordt de hoogte van de algemene bijstand afgestemd op de voor belanghebbende geldende bijstandssnorm verminderd met 10% van het benadelingsbedrag, met een minimum van € 50,- en een maximum van 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.
Indien sprake is van onverantwoord interen van het eigen vermogen of het niet of te laat indienen van een aanvraag voor een voorliggende voorziening vindt, in afwijking van het tweede lid, afstemming plaats door het verstrekken van de algemene bijstand als renteloze lening gedurende de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op algemene bijstand.
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2 inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de afstemming uitgegaan van een cumulatie van afstemmingen op basis van deze verschillende gedragingen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening naar hun oordeel tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
De raad mandateert het college om ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vast te stellen en/of aan te passen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 2 juni 2010.
De griffier,
drs. P. Georgopoulou
De voorzitter,
mr. J.H.C. van Zanen
Algemene toelichting Het handhavingsbeleid
In de WWB, IOAW en de IOAZ staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger om in zijn levensonderhoud te voorzien centraal. Pas als mensen hiertoe niet in staat blijken te zijn kunnen zij aanspraak maken op ondersteuning van de overheid. Dat brengt met zich mee dat er meer nadruk is komen te liggen op de vangnetgedachte van de inkomensvoorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende. Deze nadruk op de eigen verantwoordelijkheid vraagt een duidelijk beleid gericht op het naleven van de deze rechten en plichten, het handhavingsbeleid van de Inkomensvoorzieningen. Dit beleid wordt vastgelegd in deze verordening.
Ambitie ten aanzien van handhavingsbeleid sociale zekerheid
De gemeente Amstelveen heeft de volgende ambities voor het handhavingsbeleid:
1. Rechtmatige inkomensvoorzieningen: Het rechtmatig verstrekken van inkomensvoorzieningen staat bovenaan de lijst. Alleen mensen die er recht op hebben, moeten ook daadwerkelijk een inkomensvoorziening ontvangen.
2. Minder sociale zekerheidsfraude: Vermindering van sociale zekerheidsfraude is de tweede belangrijke doelstelling. Hoewel niet objectief is vast te stellen hoe vaak er gefraudeerd wordt, is wel duidelijk dat voor de samenleving elke frauderende klant er een te veel is. Door misbruik wordt immers collectief geld ingezet ter verrijking van het individu. Bovendien frustreren fraudeurs de uitstroom uit de sociale verzekeringswetten- en daarmee ook verlaging van de uitkeringslasten.
3. Spontane naleving van de wet: Klanten zouden spontaan de juiste en volledige gegevens aan de afdeling Werk & Inkomen moeten verstrekken, zodat deze kan bepalen of iemand ook echt recht heeft op een inkomensvoorziening.
4. Geen onnodige strafrechtzaken: Voorkomen moet worden dat klanten onnodigin eenstrafrechttraject terechtkomen. Onnodig wil zeggen: doordat de afdeling Werk & Inkomen onvoldoende controleert. De gemeente draagt dan mede schuld - en dat is zeer onwenselijk.
5. Optimale handhaafbaarheid: Om misbruik effectief te voorkomen of te bestrijden, moet de wet- en regelgeving zo handhaafbaar mogelijk zijn. Dat betekent dat de uitvoering zodanig georganiseerd moet worden dat er optimaal grip ontstaat op de efficiëntie, de effectiviteit en de fraudebeheersing.
6. Maatschappelijk draagvlak: Als de samenleving het idee krijgt dat iedereen die dat wil (dus ook de fraudeur) gemakkelijk een inkomensvoorziening kan krijgen, dan brokkelt het draagvlak voor sociale zekerheid snel af. Dat zou betekenen dat degenen die wél recht hebben op een inkomensvoorziening, moeten lijden onder de fraudeurs.
Gekozen aanpak Hoogwaardig Handhaven
Om deze ambitie te realiseren heeft Amstelveen gekozen voor de methodiek van Hoogwaardig Handhaven om haar handhavingsbeleid vorm te geven. Deze methodiek richt zich zowel op preventie als op repressie. De methodiek is ontwikkeld met en uitgetest door verschillende Nederlandse gemeenten. De eerste resultaten van de aanpak zijn zodanig positief ervaren dat het ministerie van Sociale Zaken besloten heeft een stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven in te voeren. Amstelveen maakt van deze regeling gebruik en heeft de methodiek aangepast aan de eigen organisatie en geïmplementeerd.
Het uiteindelijke doel van Hoogwaardig Handhaven is dat (potentiële) klanten de wet en regelgeving uit zichzelf naleven. De kans dat mensen zich aan de regels houden, wordt groter als:
1. zij goed en tijdig geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten;
2. zij de regels - en de controlepraktijk die daaruit voortvloeit - accepteren;
3. zij de pakkans bij overtreding van de regels als hoog ervaren;
4. voldoende worden afgeschrikt door opgelegde en uitgevoerde straffen.
Vertaald naar de uitvoeringspraktijk betekent dit dat de gemeente Amstelveen:
1. klanten en burgers adequaat en vroegtijdig voorlicht;
2. de dienstverlening optimaliseert;
3. vroegtijdig het niet nakomen van afspraken, overtredingen en fraudeconstateert en afhandelt (sanctioneert); en
4. overtredingen daadwerkelijk sanctioneert.
De eerste twee punten richten zich op preventie, de laatste twee op repressie. Het is de visie van de gemeente Amstelveen dat met preventie draagvlak verkregen en geconsolideerd wordt. Het hiermee verdiende krediet is nodig om de repressieve elementen in te kunnen zetten. Belanghebbenden worden bijvoorbeeld goed geïnformeerd over hun rechten en plichten (preventief: krediet verdienen), maar worden zo nodig ook intensief gecontroleerd (repressief: krediet benutten). Het gaat met name om het realiseren van de balans tussen preventie en repressie. Deze visie wordt met deze verordening nader geconcretiseerd.
Uitwerking van het handhavingsbeleid sociale zekerheid in Amstelveen
Ad 1: klanten en burgers tijdig en adequaat informeren over rechten en plichten
Het college stelt een onderzoeksplan voor de Inkomensvoorzieningen op waarin aangegeven is op welke wijze Amstelveen burgers en klanten informeert over het doel en de werkwijze de handhaving. Op basis van dit plan wordt een informatiepakket voor klanten samengesteld waarmee zij geïnformeerd worden over de rechten en plichten rond de Inkomensvoorziening. Nieuwe klanten worden ook altijd door middel van een gesprek met een medewerker van de gemeente of het UWV WERKbedrijf op de hoogte gesteld van de rechten en plichten behorende bij een inkomensvoorziening. De invulling van dit gesprek wordt ook in het onderzoeksplan vastgelegd. Ten slotte worden alle klanten via een schriftelijke berichtgeving daarbij op de hoogte gesteld van hun rechten en plichten. Daarmee is de klant altijd in de gelegenheid om bezwaar of mogelijk zelfs beroep aan te tekenen tegen de opgelegde verplichtingen.
Ad 2: optimaliseren van de dienstverlening: acceptatie van de regels en controlepraktijk vergroten
Uit diverse klantonderzoeken blijkt dat belanghebbenden het heel logisch vinden dat hun gegevens gecontroleerd worden, ook zij vinden namelijk dat misbruik van inkomensvoorzieningen voorkomen en bestreden moet worden. Kortom: daar is voldoende draagvlak voor. Dat draagvlak neemt wel aanzienlijk af, zodra dezelfde gegevens meerdere malen gevraagd worden of bijvoorbeeld een vergissing van een klant die zich al jaren aan de regels houdt, als zware overtreding wordt aangepakt. Om de acceptatie van de regels en de controlepraktijk groot te houden, wordt op drie sporen ingezet:
1. klanten worden duidelijk geïnformeerd over de regels waaraan zij zich moeten houden en de wijze waarop gecontroleerd wordt of de regels worden nageleefd;
2. de verificatie en controle praktijk wordt op maat afgestemd op het soort onderzoek, de soort aanvraag, frauderisico en/of de situatie van de klant. Dit maakt het mogelijk om alleen die gegevens van klanten te vragen die echt noodzakelijk zijn om het recht op inkomensvoorziening of de mate waarin de verplichtingen worden nageleefd te bepalen. Dit verhoogt het gemak voor de klant, want de procedures worden over het algemeen eenvoudiger en worden minder als overbodig ervaren door de klant. De verwachting is dat dit de medewerking en de bereidheid om de regels na te leven zal verbeteren. Voor de gemeente Amstelveen is het voordeel dat veel minder energie wordt gestoken in gevallen van ‘geen bijzonderheden’;
3. daarentegen gaat juist meer aandacht dan voorheen uit naar gevallen met een groter risico op fraude en gevallen die hun verantwoordelijkheid niet nemen. Doordat de pakkans van overtreders groter wordt, groeit het draagvlak van degenen die zich wel aan de regels houden.
Het college legt in het onderzoeksplan vast welke onderzoeken hoe vaak uitgevoerd worden. In ieder geval vindt een controleonderzoek plaats bij aanvang van de inkomensvoorziening, periodiek bij lopende inkomensvoorzieningen en bij beëindiging van de inkomensvoorziening. De controle richt zich zowel op de vraag of de belanghebbende nog wel aan de voorwaarde van de inkomensvoorziening voldoet en of de opgelegde verplichtingen worden nagekomen, met andere woorden de rechtmatigheid van de inkomensvoorziening wordt vastgesteld. De frequentie en uitgebreidheid van de onderzoeken worden afgestemd op de mate van frauderisico en op de mate waarin belanghebbende zijn verplichtingen nakomt. Dit wordt ook wel controle-op-maat genoemd.
In het onderzoeksplan legt het college vast wanneer sprake is van verhoogd risico en wanneer een klant een intensiever of strafrechtelijk onderzoek krijgt en wanneer met een regulier controleonderzoek kan worden volstaan. In het onderzoeksplan worden ook nadere regels gesteld omtrent de frequentie waarmee de rechtmatigheid wordt onderzocht. De intensieve controleonderzoeken mogen ook plaatsvinden zonder dat er sprake is van een signaal, bijvoorbeeld op basis van een ad random steekproef. De wijze waarop de diverse controles worden uitgevoerd, wordt ook vastgelegd in het onderzoeksplan.
Ad 3: verhogen pakkans bij overtredingen
Amstelveen verhoogt de pakkans bij overtredingen door de frequentie van de controles en/of de intensiteit van de controle af te stemmen op het frauderisico en de mate waarin belanghebbende zijn verplichtingen nakomt. Dit wordt controle-op-maat genoemd. Als het frauderisico groter is, vindt vaker en/of intensiever controle plaats. Het frauderisico wordt bepaald op basis van concrete signalen. Het college legt in een onderzoeksplan vast op welke wijze zij signalen verzamelt (de middelen). Hoe meer signalen dat er verhoogd risico is op fraude, des te intensiever het onderzoek.
Naast signaalsturing, wordt gebruik gemaakt van risicoprofielen. Op basis van bestandsanalyses, evaluatie van fraudegevallen en landelijke onderzoeken e.d. kunnen profielen opgesteld worden van situaties waarin er vaker dan gemiddeld sprake is van fraude of misbruik. Zo kan bijvoorbeeld uit onderzoek blijken dat bij belanghebbenden die in het bezit zijn van een auto vaker dan gemiddeld sprake is van vermogensfraude. Er kan op basis van deze informatie onderzocht worden in welke mate hiervan in Amstelveen ook sprake is, door een gerichte themacontrole uit te voeren. Bij alle belanghebbenden in bezit van een auto worden dan gecontroleerd of bij hen mogelijk sprake is van deze vorm van fraude. Het college voert regelmatig themacontroles uit. Op welke thema’s extra gecontroleerd wordt en op basis van welk protocol de controle plaatsvindt, wordt vastgelegd in het onderzoeksplan. Klanten en burgers kunnen vooraf via de media geïnformeerd worden over de themacontroles die worden uitgevoerd, omdat hiervan een preventieve werking uitgaat en hiermee ook duidelijk wordt gemaakt dat fraude in Amstelveen wordt aangepakt. Voorwaarde voor zo’n themacontrole is dat er sprake is van een administratief vast te stellen verhoogd risico.
Tot slot vinden er ook op basis van ad random steekproeven intensieve controles plaats. Op deze manier wordt gecontroleerd of sommige groepen terecht onderworpen worden aan een beperkte controle. Daarnaast gaat hiervan een preventieve werking uit, ook al behoor je niet tot een risicogroep, er bestaat altijd een kans dat je intensief gecontroleerd wordt. Dit voorkomt calculerend fraudegedrag.
Ad 4: het sanctioneren van overtredingen
Het sanctioneren van overtredingen gebeurt op verschillende manieren. In het geval van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens kan het voorkomen dat het besluit omtrent toekenning van de inkomensvoorziening wordt ingetrokken of herzien. Indien dit niet mogelijk is, wordt ofwel de hoogte van de inkomensvoorziening ofwel de nadere verplichtingen afgestemd op de mate waarin de afspraken en regels worden nagekomen. Daarnaast wordt de mogelijk te veel of ten onrechte betaalde inkomensvoorziening teruggevorderd of op een derde verhaald.
In de WWB, IOAW en IOAZ zijn de mogelijkheid om het toekenningsbesluit in te trekken of te herzien en de mogelijkheid om teveel of ten onrechte betaalde inkomensvoorziening terug te vorderen of op een derde te verhalen (verhaal is alleen van toepassing op de WWB) bevoegdheden van het college. In Amstelveen maakt het college van al deze bevoegdheden gebruik mede om overtredingen daadwerkelijk te kunnen sanctioneren en het maatschappelijk draagvlak voor de sociale voorzieningen te waarborgen.
Het college stelt een onderzoeksplan op waarin in ieder geval de volgende onderwerpen terugkomen:
- op welke wijze het college burgers en klanten informeert over het
doel en de werkwijze van de handhaving;
- welke controle onderzoeken worden uitgevoerd;
- wanneer welk onderzoek wordt uitgevoerd;
- wanneer een regulier en wanneer een intensief onderzoek wordt uitgevoerd;
- welke wijze het college fraudesignalen verzamelt;
- welke risicoprofielen gehanteerd worden;
- welke themaonderzoeken worden uitgevoerd.
Het afstemmen van de inkomensvoorziening op betoond verantwoordelijkheidsbesef en het nakomen van verplichtingen
De WWB, en vanaf 1 juli 2010 geldt dit ook voor de IOAW en de IOAZ, verplicht het college om de inkomensvoorziening en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Hiermee wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de inkomensvoorziening en de daaraan verbonden verplichtingen voor belanghebbenden maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van belanghebbenden. Vervolgens verplicht de WWB het college om de inkomensvoorziening te verlagen als de belanghebbende zijn verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (dit geldt vanaf 1 januari 2010 ook voor de IOAW en IOAZ) of als zijn verantwoordelijkheidsbesef tekortschiet (artikel 18 WWB). Dit wordt in de terminologie van de WWB, IOAW en IOAZ aangeduid als het afstemmen van de inkomensvoorziening op de mate waarin de belanghebbende zijn verantwoordelijkheid betoont en de opgelegde verplichtingen nakomt. Met het begrip afstemmen wordt het uitgangspunt van de WWB, IOAW en IOAZ benadrukt dat rechten en plichten twee kanten van dezelfde medaille vormen.
Afstemming van de inkomensvoorziening op het betoonde verantwoordelijkheidsbesef en de mate waarin de verplichtingen nagekomen worden, moet plaatsvinden overeenkomstig een door de raad vastgestelde verordening. Dit is voor de gemeente Amstelveen de afstemmingsverordening Inkomensvoorziening gemeente Amstelveen. De verordening regelt de verlaging van de inkomensvoorziening bedoeld in artikel 18, tweede en derde lid van de WWB en vervangt het Maatregelenbesluit IOAW en IOAZ, die met de wet Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorziening aan Gemeenten (wet BUIG) komt te vervallen.
Uitgangspunten voor het afstemmingsbeleid
Het afstemmingsbeleid, zoals vastgelegd in de verordening, beschrijft de wijze waarop de gemeente Amstelveen overtredingen sanctioneert. Uitgangspunten bij dit afstemmingsbeleid zijn:
1. Afstemmen moet er in principe toe leiden dat belanghebbende zijn gedragingen corrigeert en in de toekomst zich houdt aan de plichten en verantwoordelijkheden die horen bij de inkomensvoorziening.
2. Gestreefd wordt naar een lik-op-stuk beleid, het ongewenste gedrag moet zo snel mogelijk consequenties hebben. Dit betekent dat er zo min mogelijk tijd moet zitten tussen de gedraging en de beschikking dat belanghebbende een maatregel of afstemming krijgt. Daarna moet er zo min mogelijk tijd zitten tussen de beschikking en de daadwerkelijke uitvoering van de maatregel of afstemming. Eventuele terugvordering van teveel betaalde inkomensvoorziening moet weer zo snel mogelijk na het opleggen van de afstemming plaatsvinden.
3. De mogelijkheid voor het geven van waarschuwingen wordt niet opgenomen in de verordening. Een hardheidsclausule en de mogelijkheid om af te wijken van het voorgeschreven bedrag is al voldoende mogelijkheid om te individualiseren. Daarnaast past een waarschuwing niet in een lik-op-stuk-beleid en een beleid waarbij je vooraf goed duidelijk maakt wat je van iemand verwacht en wat de consequenties zijn van het niet nakomen van de verplichtingen.
Het besluit tot afstemming en het afzien van afstemming
Dit lid regelt dat de hoogte van de inkomensvoorziening wordt afgestemd op het betoonde verantwoordelijkheidsbesef en de mate waarin de verplichtingen verbonden aan de inkomensvoorziening worden nageleefd.
De WWB, de IOAW en de IOAZ verbinden aan het recht op een inkomensvoorziening de volgende verplichtingen:
1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 18, tweede lid WWB). Deze verplichting geldt alleen voor de WWB.
2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9 WWB, artikel 37 IOAW/IOAZ). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen:
a. De plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en
b. De plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen worden nader uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de belanghebbende. De Amstelveense reïntegratieverordening vormt de juridische basis voor het opleggen van deze specifieke verplichtingen. De klant wordt via een beschikking en indien van toepassing een trajectplan als bijlage bij deze beschikking op de hoogte gebracht van de voor hem geldende specifieke verplichtingen.
3. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid WWB; artikel 13 eerste lid van de IOAW/IOAZ). Op een belanghebbende rust de verplichting aan het college op verzoek of verwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op inkomensvoorziening.
4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid WWB; artikel 13 tweede lid IOAW/IOAZ). Dit is de plicht van belanghebbenden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:
a. Het toestaan van huisbezoek;
b. Het meewerken aan een psychologisch onderzoek.
Daarnaast legt de wet SUWI ook verplichtingen op aan de belanghebbenden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het UWV te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 30c, tweede en derde lid SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan het UWV, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op inkomensvoorziening, het geldend maken van het recht op inkomensvoorziening of de hoogte of de duur van de inkomensvoorziening.
In de verordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardafstemmingen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de inkomensvoorzieningsnorm of het benadelingsbedrag. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient de mate van verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen afstemming zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardafstemming geboden is. Afwijking van de standaardafstemming kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat het college bij het beoordelen of moet worden afgestemd, en zo ja in welke mate, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:
- Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging;
- Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid;
- Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd. Matiging van de opgelegde afstemming wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:
- bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;
- sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;
- bij een opeenstapeling van afstemmingen: de zwaarte van het geheel van de afstemmingen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Dit lid regelt wat in ieder geval in de schriftelijke mededeling, in de vorm van een beschikking moet staan omtrent de afstemming van de inkomensvoorziening.
Vierde lid, onderdelen a en b:
Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18 lid 2 van de WWB en artikel 20 lid 4 van de IOAW/IOAZ.
Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die stond in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Belanghebbende wordt altijd schriftelijk op de hoogte gebracht van het besluit om af te zien van afstemming van de inkomensvoorziening, omdat dit wel reden kan zijn een eventuele volgende gedraging als recidivegedraging te beschouwen.
Berekeningsgrondslag, ingangsdatum en tijdvak
Hier wordt bepaald dat afstemming in principe alleen op de inkomensvoorzieningsnorm plaatsvindt. In artikel 1, eerste lid, onderdeel h van deze verordening is uitdrukkelijk verstaan de daarop van toepassing zijnde norm plus de toeslag. De wet biedt de mogelijkheid om ook de langdurigheidstoeslag te verlagen, maar daarvoor wordt hier niet gekozen.
Op het eerste lid worden twee uitzonderingen gemaakt. De eerste uitzondering betreft bijzondere bijstand die aan jongeren wordt verstrekt voor noodzakelijke kosten van het bestaan die uitgaan boven de voor jongeren geldende norm op grond van de wet Investeren in Jongeren. De 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de afstemming alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van 21-jarigen. Daarnaast biedt dit lid de mogelijkheid om gedragingen die verband houden met het vaststellen van of het recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag ook af te stemmen op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag zelf.
De eerste twee leden regelen wanneer de verlaging geëffectueerd wordt. Met het vijfde lid wordt de mogelijkheid geboden om de afstemming toch te effectueren met terugwerkende kracht, door herziening van de inkomensvoorziening. Dit zal aan de orde zijn in het geval dat de recht op inkomensvoorziening in de nog komende maanden niet meer bestaat. Omdat deze methode administratief arbeidsintensief is, heeft deze methode niet de voorkeur. In het geval er sprake is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht als gevolg waarvan toch al een terugvordering plaatsvindt, is de extra administratieve last verwaarloosbaar. In dat geval is het gebruik maken van het gestelde in het vijfde lid aan de orde.
Tekortschieten in de naleving van de arbeids- en reïntegratieverplichtingen
De gedragingen die verband houden met geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. De gedragingen die in dit artikel worden genoemd zijn minder concreet omschreven dan in het Maatregelenbesluit. De reden hiervoor is dat de WWB, in tegenstelling tot de Abw, volstaat met een algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele belanghebbende. Nadere verplichtingen die op grond van de Amstelveense reïntegratieverordening of individuele situatie gelden, worden altijd in een beschikking of een bijlage daarbij kenbaar gemaakt aan de klant. Daarbij wordt ook steeds vermeld tot welke categorie gedragingen het niet nakomen van die verplichtingen leidt.
1. De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV en ingeschreven te doen blijven.
2. De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep.
3. In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op inkomensvoorziening of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen, waaronder de inburgeringplicht op grond van de WIN. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld.
4. De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmede door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de inkomensvoorziening deeltijdarbeid niet behouden.
Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de vier categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. De percentages waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd, zijn overgenomen uit het Maatregelenbesluit. Bij het vaststellen van de percentages waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd, moeten twee vragen gesteld worden:
1. In hoeverre voldoet de beoogde verlaging van de inkomensvoorziening aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid als de betreffende gedraging in ogenschouw wordt genomen?
2. In hoeverre zal het opleggen van de maatregel effectief zijn, in de zin dat de maatregel de beoogde gedragsverandering bij de belanghebbende zal bewerkstelligen?
Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van het percentage van de afstemming bij gedragingen uit de eerste tot en met derde categorie en met een verdubbeling van de periode bij gedragingen uit de vierde categorie. Met een eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een afstemming, ook indien de afstemming wegens dringende redenen niet is geëffectueerd en ook afstemming wegen het niet nakomen van de inlichtingenplicht of tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de afstemming is aangekondigd, bekend is gemaakt.
Vindt binnen 12 maanden na het opleggen van de recidiveafstemming opnieuw een verwijtbare gedraging plaats, dan vindt afstemming plaats door 1 maand de inkomensvoorziening 100% te verlagen.
Op basis van deze bepalingen kan een recidiveafstemming slechts twee keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een drie verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de afstemming individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Omdat tekortschietend besef van verantwoordelijkheid alleen is opgenomen in de WWB, gelden de bepalingen in dit artikel alleen voor de algemene bijstand.
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, het college bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door de hoogte van de bijstand hierop af te stemmen. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:
- een onverantwoorde besteding van vermogen;
- geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;
- het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering.
In het tweede en derde lid wordt een relatie gelegd tussen de hoogte van de afstemming en het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit geval het bedrag aan inkomensvoorziening dat door het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid eerder of langer verstrekt wordt.
Derde lid/vierde lid/zesde lid:
Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van opnieuw een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de periode van de afstemming. Met een eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een afstemming, ook indien de afstemming wegens dringende redenen niet is geëffectueerd en ook afstemming wegen het niet nakomen van de arbeidsplicht of inlichtingenplicht. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de afstemming is aangekondigd, bekend is gemaakt.
Vindt binnen 12 maanden na het opleggen van de recidiveafstemming opnieuw een verwijtbare gedraging plaats, vindt afstemming plaats door de periode te verdrievoudigen.
Op basis van deze bepaling kan een recidiveafstemming slechts twee keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een derde verwijtbare gedraging wederom verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de afstemming individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken moet worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting.
Bij het niet nakomen van de inlichtingenplicht worden een aantal vormen onderscheiden:
- het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 54 WWB of artikel 20 IOAW/IOAZ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op inkomensvoorziening opschorten en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen;
- het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een inkomensvoorziening is verstrekt of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt. In deze situatie heeft de belanghebbende niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17 WWB of artikel 13 IOAW/IOAZ. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente, met het oogmerk een (hogere) inkomensvoorziening te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplicht van artikel 17 WWB of artikel 13 IOAW/IOAZ;
- Het niet melden van een vakantie, niet opkomen opdagen bij gemaakte afspraken, zonder af te zeggen.
Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de inkomensvoorziening niet vaststellen. De inkomensvoorziening moet dan buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 4:5 Awb (in de situatie dat een inkomensvoorziening wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de inkomensvoorziening moet worden ingetrokken (bij een lopende inkomensvoorziening). Het afstemmen van de inkomensvoorziening is dus bij het niet verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de inkomensvoorziening niet aan de orde.
In het tweede lid wordt geregeld dat als de gedraging niet leidt tot een benadelingsbedrag, er een afstemming plaatsvindt door middel van een vast bedrag. Bij het te laat inleveren van stukken zal altijd een termijn worden gesteld waarbinnen de belanghebbende zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college inkomensvoorziening stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de inkomensvoorziening). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens de inkomensvoorziening afgestemd door middel van een vast bedrag.
De afstemming wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB en artikel 13 IOAW/IOAZ wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald. Hierbij wordt een groter benadelingsbedrag zwaarder aangerekend dan een laag benadelingsbedrag. Bij een benadelingsbedrag vanaf de € 10.000,- (zie Aanwijzing sociale zekerheidsfraude) vindt strafrechtelijke vervolging plaats door de sociale recherche. Mocht dit niet tot vervolging leiden, dan wordt als nog afgestemd op basis het gestelde in het tweede lid.
Indien het niet of niet voldoende nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingbedrag kan toch een afstemming plaats vinden door het verlagen van de inkomensvoorzieningsnorm van € 50,-.
Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de periode van de afstemming. Met een eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een afstemming, ook indien de afstemming wegens dringende redenen niet is geëffectueerd en ook afstemming wegen het niet nakomen van de arbeidsplicht of tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de afstemming is aangekondigd, bekend is gemaakt. Vindt binnen 12 maanden na het opleggen van de recidiveafstemming opnieuw een verwijtbare gedraging plaats, vindt afstemming plaats door de periode te verdrievoudigen.
Op basis van deze bepaling kan een recidiveafstemming slechts twee keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een derde verwijtbare gedraging wederom verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de afstemming individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken moet worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een belanghebbende die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.