Organisatie | Dronten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Dronten 2019 |
Citeertitel | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Dronten 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Nadere regels MO.schema |
Geen
artikel 156, derde lid, van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | 05-10-2020 | Nieuwe regeling | 04-12-2018 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten,
gelet op artikel 156, derde lid Gemeentewet;
gelet op artikel 14, eerste lid Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Dronten 2017;
overwegende dat het college bevoegd is nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze wet en verordening;
Vast te stellen de hierna volgende Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Dronten 2019.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning Dronten 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft een aantal verordenende bevoegdheden gedelegeerd aan het college. De gedelegeerde regelgeving moet het college vaststellen in de vorm van een algemeen verbindende voorschrift, zijnde het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Dronten.
In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen opgenomen en wordt de toegangsprocedure beschreven.
Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan het algemene beoordelingskader en de algemene toegangscriteria die voor alle resultaten/maatwerkvoorzieningen gelden.
In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de hulp in de huishouding.
Dit hoofdstuk gaat uitgebreider in op wonen en verplaatsen.
In dit hoofdstuk worden begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf besproken.
In dit hoofdstuk gaat het over de vorm van de verstrekking: de maatwerkvoorziening in natura (ook wel zorg in natura oftewel ZIN genoemd) en het persoonsgebonden budget (pgb).
Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan het onderscheid tussen beëindigen, intrekken en herzien. Daarnaast wordt ingegaan op de bevoegdheid tot terugvorderen en het terugvorderen bij een in natura verstrekte maatwerkvoorziening
In dit laatste hoofdstuk worden relevante bedragen en tarieven vermeld.
In de toelichting worden een aantal begrippen vanuit het algemene beoordelingskader nader uitgewerkt.
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN PROCEDURE
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
• Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
• Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Dronten 2017
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening.
De wet kent een uitgebreide toegangsprocedure tot (maatwerk)voorzieningen die bestaat uit drie delen:
Onderzoeksverslag: hiermee wordt de onderzoeksfase afgesloten; eventuele maatwerkvoorzieningen staan in het onderzoeksverslag. Om er voor te zorgen dat de hulpvraag zo integraal mogelijk in beeld wordt gebracht wordt in principe de zelfredzaamheidsmatrix gebruikt.Het onderzoeksverslag wordt in de Dronter Koers het routeplan genoemd. Voor een uitgebreide uitleg van de Dronter Koers wordt verwezen naar https://www.dronten.nl/mozard/!suite86.scherm0325?mVrg=1022&mAlle=J
HOOFDSTUK 2. MAATWERKVOORZIENINGEN: BEOORDELING
Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de wet, de Verordening en de onderhavige beleidsregels. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk. Daarom wordt bij de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening in ieder geval gekeken naar:
In de Verordening is aangegeven dat een maatwerkvoorziening slechts wordt verstrekt wanneer sprake is van een langdurige noodzaak.
Deze bepaling geeft een tweetal begrenzingen aan met betrekking tot het verstrekken van voorzieningen, t.w. een begrenzing in tijd en de noodzakelijkheid. Voor het criterium ‘langdurig noodzakelijk’ is ook gekozen vanwege het nadrukkelijkere beroep op de inwoner om problemen zelf of met het netwerk op te lossen, zeker als die problemen kortdurend zijn. Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.
Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend, is er sprake van ontwikkelingspotentieel (positief of negatief) of niet. Kenmerkend voor een blijvend probleem is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de inwoner. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de inwoner na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Bij een inwoner die nog een korte levensverwachting heeft, is er sprake van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt.
Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, kan worden gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij een ontregeld huishouden.
Bij ontslag na een ziekenhuisopname behoort het regelen van hulp bij de huishoudelijke taken tot de eigen verantwoordelijkheid. Van de inwoner mag worden verwacht dat hij zelf een oplossing vindt voor deze tijdelijke situatie, zeker als de ziekenhuisopname vooraf gepland was.
2.2.2 GOEDKOOPST PASSENDE VOORZIENING
Maatwerkvoorzieningen die worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopste maatwerkvoorziening. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de inwoner. In dergelijke situaties zal de verstrekking, indien de inwoner met een PGB kan omgaan, plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening.
2.2.3 VERMIJDBAARHEID EN VOORZIENBAARHEID
Hoewel van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, bijvoorbeeld door rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt, staat dit niet in de weg aan het toekennen van een maatwerkvoorziening. Zo zal degene die weet dat traplopen, wat al lastig is, binnen afzienbare tijd onmogelijk gaat worden, toch aanspraak kunnen maken op de Wmo. Voorzienbaarheid gaat in de jurisprudentie alleen over het feit wanneer verhuisd wordt naar een woning die niet adequaat is of te voorzien is dat deze op termijn niet meer adequaat is.
Indien er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad, en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet. Voorzienbaarheid moet goed onderzocht en in kaart gebracht worden. Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de inwoner had kunnen weten. Als een inwoner een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, inwoner al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden gaan ontstaan.
2.2.4 EERDER VERSTREKTE VOORZIENING
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling én de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen. Het is eveneens redelijk te achten dat de inwoner – indien een andere dan hemzelf schade heeft veroorzaakt – diegene aansprakelijk stelt.
Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de inwoner, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.
2.2.5 GEEN AANLEIDING VOOR VERHUIZEN, TENZIJ BELANGRIJKE REDEN
Maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de inwoner geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing van een maatwerkvoorziening. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.
Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening als de inwoner geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de inwoner vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst passende oplossing is.
Mantelzorg is de hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de cliënt regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de cliënt hoeven niet per se in één huis te wonen.
Het college moet volgens artikel 2.2.2 Wmo 2015 mantelzorg bevorderen en hiertoe algemene maatregelen treffen. Mantelzorgers zorgen langdurig en onbetaald voor zieke familieleden of vrienden. Mantelzorg is intensief. De gemeente Dronten waardeert de inzet van mantelzorgers en vindt het belangrijk dat mantelzorgers, indien noodzakelijk, kunnen worden ontlast met ondersteunende diensten.
Het ontlasten van mantelzorgers heeft als beoogd resultaat dat de mantelzorger de ondersteuning thuis kan volhouden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld. Het ontlasten kan middels kortdurend verblijf, maar ook door begeleiding in de thuissituatie, huishoudelijke hulp of dagbesteding. Mantelzorgers hebben zo nodig recht op een maatwerkvoorziening.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de inwoner huisgenoten heeft met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Bij huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd kunnen worden.
De gemeente neemt het protocol gebruikelijke zorg van het CIZ als uitgangspunt. Aan de hand van deze objectieve criteria, aangevuld met de persoonlijke omstandigheden van de inwoner, zijn gezinsleden en eventueel zijn sociaal netwerk, beoordeelt de gemeente, samen met het gezin, of in ieder individueel geval de eigen kracht van het gezin toereikend is om het probleem op te lossen.
2.3.1 DE VERHOUDING TUSSEN DE DRAAGLAST EN DE DRAAGKRACHT
Het kan zijn dat in individuele situaties er sprake is van een uitzonderingsgrond waarbij toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts (via een medisch adviseur) over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen.
Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de huisgenoot moet dat door de inwoner aannemelijk worden gemaakt en dan rust op het college de plicht daar onderzoek naar in te stellen. De betreffende huisgenoot is dan overigens wel verplicht zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert hij dit, dan kan het recht op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Voorkomen of oplossen overbelasting
Wanneer er bij de huisgenoot, die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen, eigen mogelijkheden zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde zorg, kan het college verlangen dat men die overbelasting opheft door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren, tenzij daar bezwaren tegen bestaan. Bijvoorbeeld omdat iemand niet door anderen (derden) verpleegd of verzorgd wil worden maar door de mantelzorger. Bij de beoordeling weegt het college mee of de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt voorkomen. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Alle begeleiding van de inwoner door huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat Wmo-ondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen inwoner gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door huisgenoten onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een inwoner:
In bepaalde situaties is gebruikelijke hulp niet van toepassing of dient er soepeler mee omgegaan te worden. Die situaties zijn:
2.4 ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening voor die persoon algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken inwoner, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken gezien de leeftijd of de gezinssituatie.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Dit laat onverlet dat in ieder individueel geval moet worden beoordeeld of de voorziening voor de betreffende inwoner algemeen gebruikelijk is of bij de levensfase hoort. Een elektrische fiets is bijvoorbeeld voor een kind van 12 niet persé algemeen gebruikelijk.
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de inwoner toch worden verstrekt. Deze uitzondering kan zich voordoen als:
1. de inwoner een inkomen heeft dat door aantoonbare voor eigen rekening komende
kosten van de beperkingen onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm ligt.
2. een nog niet (economisch) afgeschreven zaak ten gevolge van een plotseling
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente kan overigens na het onderzoek dat volgt op een melding nog steeds verwijzen naar een algemene voorziening.
Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op de een of andere laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden.
Van een algemene voorziening is alleen sprake indien deze wordt geleverd door een aanbieder. Een voorziening die door een private partij wordt geboden waarmee het college geen overeenkomst heeft gesloten of geen subsidierelatie heeft, wordt niet door een aanbieder geboden en is daarmee dus geen algemene voorziening (denk aan Medipoint, een klussendienst of tafeltje dekje).
Voorbeelden van algemene voorzieningen kunnen zijn:
De inwoner komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:
In het algemeen geldt dat het college allereerst een standpunt moet innemen of het zelf over de deskundigheid beschikt om de aanspraak op een maatwerkvoorziening te kunnen beoordelen. Daarvoor moet het college zelf in staat zijn:
De gids zal hiertoe via een vraagverhelderingsgesprek of nadat de aanvraag is ingediend de relevante sociaal-medische en ergonomische gegevens van een inwoner in kaart brengen en vervolgens een advies geven.
Als dat advies betrekking heeft op een medische kwalificatie van lichamelijke of geestelijke gebreken en de beperkingen die daaruit kunnen voortvloeien, kan het zijn dat het college in beginsel niet ter zake kundig zal zijn (vergelijk CRVB:2009:BK4567 en CRVB:2012:BY0324). Afhankelijk van de aard van de problematiek kan het college de inwoner laten oproepen door een deskundige die (zo nodig) op het niveau van een arts functioneert. Gaat het niet om het vaststellen van beperkingen dan kan het advies bijvoorbeeld ook door een paramedicus worden gegeven.
Het college kan advies vragen gedurende de procedure (melding, onderzoek) alvorens te beslissen op de aanvraag. Ook indien het college het besluit heroverweegt als bedoeld in artikel 2.3.9 van de wet kan er aanleiding zijn om advies op te vragen. Het college is dus niet verplicht om advies op te vragen.
Vraagstelling voor de medische adviesaanvraag
De gemeente bepaalt de inhoud en reikwijdte van de adviesaanvraag. Essentiële onderdelen van de medische adviesaanvraag zijn:
De inhoud van het (medische) advies wordt beoordeeld aan de hand van de volgende indicatoren:
Onderzoeksmethode en informatie
Hieruit moet blijken op welke datum, manier en plaats door welke adviseur (naam en zijn deskundigheid) onderzoek is verricht. Dat kan door een huisbezoek, een telefoongesprek, maar ook zonder de inwoner te spreken. In dat laatste geval heeft mogelijk alleen dossieronderzoek plaatsgevonden of heeft de adviseur contact gehad met de behandelende sector, bijvoorbeeld de huisarts of een andere behandelaar. Dat moet blijken uit het advies. Ook moet het advies vermelden of de adviseur zelf (lichamelijk) onderzoek heeft gedaan, en zo niet, wat daarvan de reden is.
Dat overleg betrekking op had en wat de invloed is geweest op de inhoud en de conclusie(s) van het advies.
HOOFDSTUK 3. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Het kunnen voeren van een huishouden vergroot de zelfredzaamheid en maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Hulp bij het huishouden is een vorm van ondersteuning die ervoor zorgt dat inwoners een huishouden kunnen voeren. De gemeente heeft binnen de Wmo een compensatieplicht voor het bereiken van het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’, ‘het hebben van schone en draagbare kleding’ en het ‘bereiden van de maaltijden’.
Hieronder wordt uitgewerkt wat hieronder precies wordt verstaan met benoeming van een aantal (sub)resultaten:
3.2 EEN SCHOON EN LEEFBAAR HUIS
In het kader van de Wmo 2015 dient rekening te worden gehouden met de volgende definitie van een woning, welke schoongemaakt dient te worden: de inwoner dient gebruik te kunnen maken van een aantal elementaire woonruimten, zoals een woonkamer, slaapkamer of een als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s), keuken, sanitaire ruimtes (maximaal 1 badkamer en maximaal twee toiletten) en aangrenzende hal/trap/overloop. Het gaat over de primaire leefruimten in het huis die de inwoner daadwerkelijk frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik heeft. Daarnaast betreft het de “binnenkant” van het huis. Onderhoud van tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen, ramen zemen aan de buitenkant, een bijkeuken, werkkamer, zolder of logeerkamer vallen hier dus niet onder. Ook de zorg voor dieren valt buiten de werkzaamheden.
Het huis dient zodanig ‘schoon’ te worden gehouden dat het niet vervuilt en zo een basisniveau van schoon (visueel stof- en vlekvrij) wordt bereikt. Concrete taken bij deze vorm van maatwerk ondersteuning zijn het afnemen van stof, bed verschonen, stofzuigen, reinigen van vloeren, sanitair en keuken. De werkzaamheden die hierbij uitgevoerd dienen te worden, zijn beschreven in het ondersteuningsplan dat de gids samen met de inwoner invult.
Om te kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis worden, niet limitatief, de volgende activiteiten in de genoemde ruimten uitgevoerd indien de leefeenheid dit niet op eigen kracht kan:
De werkzaamheden die bijdragen aan het resultaat ‘Schoon en leefbaar’ kunnen onderscheiden worden in 3 type taken, te weten niet-uitstelbare taken, uitstelbare taken en laag frequente werkzaamheden. Deze indeling is van belang bij het vaststellen van de noodzaak van hulp bij het huishouden wanneer bijvoorbeeld een partner/huisgenoot doordeweeks van huis is in verband met werkzaamheden/studie.
Het niet kunnen verschuiven van taken naar een later tijdstip. Deze taken dienen direct te worden uitgevoerd. Wachten tot de volgende dag is niet mogelijk.
Het verschuiven van taken naar een later tijdstip is mogelijk. Deze taken kunnen zo nodig verschoven worden naar een andere dag of week.
Laag frequente/incidentele werkzaamheden:
Naast de taken die frequent worden uitgevoerd, zijn er ook zogenaamde laag frequente werkzaamheden te benoemen: taken die niet behoren tot de gangbare standaard taken en zich (ook) kenmerken door een bepaalde mate van uitstelbaarheid. Denk aan het wassen van de ramen, het poetsen van deuren, boenen van de keuken, etc.
3.3 FREQUENTIE/OMVANG HUISHOUDELIJKE TAKEN
De frequentie van bovenstaande taken is mede afhankelijk van de persoonlijke situatie en leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid) van de inwoner. Het kan heel praktisch betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van de inwoner. De inzet moet in ieder geval in voldoende mate aansluiten bij de persoonlijke situatie (mogelijkheden en beperkingen). Daarbij is het aan de inwoner om, als men wil afwijken van de geïndiceerde taken, samen met de zorgaanbieder keuzes te maken en prioriteiten te stellen.
De meeste werkzaamheden kunnen worden onderscheiden in activiteiten die wekelijks/twee-wekelijks of met een lagere frequentie (bijvoorbeeld: 1x per kwartaal of 2x jaar) hoeven te worden gedaan.
Activiteiten die wekelijks of twee-wekelijks moeten worden gedaan:
Activiteiten die met een lage frequentie worden gedaan:
Een hogere intensiteit van huishoudelijke ondersteuning, ter aanvulling op schoon en leefbaar huis en schone en draagbare kleding, is nodig als de inwoner op grond van (ernstige)
beperkingen zelf geen mogelijkheden heeft om enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of medische beperkingen heeft waaruit een hoger niveau van hygiëne noodzakelijk is. Voorbeelden hiervan zijn:
Bij de noodzaak tot een hogere frequentie wordt ook beoordeeld of de woning zo efficiënt mogelijk is ingericht.
Het begrip “leefbaar” staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De aanwezigheid van dieren of een druk interieur van het huis is geen reden om in het normenkader een hogere intensiteit voor ondersteuning toe te kennen.
3.4 SCHONE EN DRAAGBARE KLEDING
Het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding houdt in dat de inwoner, indien nodig, ondersteuning ontvangt zodat deze over schone en draagbare kleding kan beschikken. Onder schone en draagbare kleding wordt ook het bed- en linnengoed verstaan.
Concrete taken bij deze maatwerk ondersteuning zijn het sorteren, wassen en drogen van het wasgoed. Ook omvat dit het wasgoed opvouwen en opbergen.
De wasservice is een algemene voorziening waardoor hulp bij het huishouden pas in beeld komt als geconcludeerd wordt dat de wasservice voor de inwoner geen goede of geen compenserende oplossing is.
De kosten van de wasservice komen ten laste van de inwoner. De transportkosten (halen en brengen) komen ten laste van de gemeente.
3.5 BEREIDEN VAN DE MAALTIJDEN
Het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden houdt in dat, indien nodig, iemand ondersteuning ontvangt zodat deze over de benodigde maaltijden kan beschikken.
Bij de inzet wordt gekeken naar de mogelijkheden van, niet limitatief, de boodschappendienst en kant en klaarmaaltijden als algemene voorziening
De kosten voor de aanschaf van de maaltijden c.q. de maaltijdvoorziening komen ten laste van de inwoner.
Om te kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden worden, niet limitatief, de volgende activiteiten uitgevoerd:
Het verzorgen van de boodschappen en de bereiding van de warme maaltijd behoort niet tot de uit te voeren activiteiten.
Dit houdt in het organiseren/coördineren van het huishoudelijk werk met als doel te komen tot een schoon en leefbaar huis, schone en draagbare kleding en/of maaltijden bereiden. Concrete taken van de zorgaanbieder bij deze maatwerkondersteuning zijn het samen-op-werken van inwoner en huishoudelijke hulp tijdens de uitvoer van de schoonmaakwerkzaamheden, het aansturen van inwoner door de huishoudelijke hulp tot uitvoer van huishoudelijke werkzaamheden, het geven van instructies door de huishoudelijke hulp aan inwoner / volwassen huisgenoten (gebruikelijke zorg) met betrekking tot gebruik (technische) hulpmiddelen. Het is daarmee een taak die als begeleiding kan worden ingezet.
Bij ernstige regieproblemen maakt de gids de afweging of een indicatie begeleiding beter passend is, gezien taken, frequentie en de in te zetten deskundigheid. In dat geval moet er sprake zijn van een objectiveerbare aandoening in relatie tot het totaal van te verrichten (schoonmaak en begeleidings) activiteiten.
3.7 OMVANG EN NORMERING HULP BIJ HET HUISHOUDEN
De gemeente Dronten heeft naar aanleiding van landelijke rechterlijke uitspraken in mei 2016 de wekwijze aangepast waarbij gebruik is gemaakt van een onafhankelijk onderzoek van de gemeente ’s-Hertogenbosch door het medisch adviesbureau Triviumplus (Normering van de basisvoorziening Schoon Huis, empirisch onderzoek uitgevoerd door Bureau HHM, Plexus en KPMG, 2016). Met de resultaten van dit onderzoek is een objectief normenkader hulp bij het huishouden Dronten vastgesteld.
Tijdens het persoonlijk onderzoek wordt beoordeeld of en in welke mate deze normtijden passend zijn in de individuele situatie en afgestemd op de persoonskenmerken van de betreffende inwoner. Hieronder wordt het normenkader schematisch weergegeven.
Eenpersoonshuishouden lichte taken: 30 minuten
Eenpersoonshuishouden zware taken: 75 minuten
Mogelijkheid tot meer tijd toekennen bij structureel extra bevuiling ten gevolge van ernstige objectiveerbare beperkingen: extra toe te kennen tijd maximaal 2 x 30 minuten per week.
Meerpersoonshuishouden: indien geobjectiveerd kan worden dat er meer tijd nodig is, kan 15 minuten extra tijd worden berekend.
Sociaal contact, administreren van werkzaamheden: 15 minuten per week
Voor- en najaar schoonmaak 2 x dagdeel per jaar
Voor onderstaande taken is in principe geen hulp bij het huishouden mogelijk:
Deze taken vallen onder voorliggende- / algemeen gebruikelijke-/ algemene voorzieningen. Zie onderstaande documenten:
Indien geobjectiveerd kan worden dat inwoner structureel geen gebruik kan maken van voorliggende- / algemeen gebruikelijke-/ algemene voorzieningen kunnen onderstaande werkzaamheden onderdeel uitmaken van de indicatie.
Mogelijkheid tot meer tijd toekennen bij extra bevuiling ten gevolge van ernstige beperkingen: Extra toe te kennen tijd maximaal 30 minuten per week.
3.8 WERKWIJZE HULP BIJ HET HUISHOUDEN IN NATURA
De gids maakt samen met de inwoner het ondersteuningsplan waarin benoemd wordt welke taken door wie en met welke frequentie worden uitgevoerd. De gids stelt vast binnen welke bandbreedte/tarifering het ondersteuningsplan past. De zorgaanbieder dient met het ondersteuningsplan maatwerk te leveren.
Het ondersteuningsplan wordt als bijlage bij de beschikking gevoegd zodat het voor de inwoner duidelijk is wat hij/zij kan verwachten van het resultaat schoon en leefbaar.
De gids meldt de inwoner aan bij de zorgaanbieder van voorkeur. De zorgaanbieder ontvangt het ondersteuningsplan met de uit te voeren taken.
HOOFDSTUK 4. WONEN EN VERPLAATSEN
4.1 NORMAAL GEBRUIK VAN DE WONING
Het normale gebruik van de woning omvat in ieder geval het kunnen bereiken en gebruiken van de woning en het zich kunnen verplaatsen in en om de woning. De persoon moet de elementaire woonfuncties kunnen verrichten of te wel de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij onder andere om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Ook gaat het over bevorderen, behoud of compenseren van de zelfredzaamheid en participatie. Onder de zelfredzaamheid valt ook ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. De wet bevat geen nadere omschrijving van ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. Daaronder kunnen zowel resultaten vallen die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning die hij normaal kan gebruiken. Het gaat om het compenseren van de beperkingen die een persoon bij het normale gebruik van zijn woning ondervindt en het kunnen meedoen aan de samenleving.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ‘normale gebruik van de woning’ ook te bereiken is via een verhuizing. Slechts als de huidige woning voor minder dan € 5.000,00 langdurig geschikt te maken is, kan worden afgezien van het primaat van verhuizen.
Bij de afweging van het primaat van verhuizen kunnen diverse factoren een rol spelen. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen bij het primaat van verhuizen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, dat afhankelijk van de situatie, een rol kan spelen bij de besluitvorming:
Een zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Renovatie of aanpassing aan de eisen van de tijd
Er bestaat geen aanspraak op een woonvoorziening indien de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd. Iedere badkamer zal eens in de zoveel jaar worden vernieuwd. Bij de aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer. Hierbij wordt aangesloten bij de afschrijvingstermijnen die zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering. Daarin staat dat een badkamer na twintig jaar in beginsel volledig is afgeschreven. Indien een badkamer twintig jaar of ouder is, wordt deze geacht te zijn afgeschreven. Op dat moment is renovatie algemeen gebruikelijk en vindt geen vergoeding vanuit de Wmo 2015 plaats. Hetzelfde kan worden gezegd van keukens.
Alhoewel een verhuizing en de kosten daarvan in beginsel algemeen gebruikelijk zijn (volgens gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving verhuizen Nederlanders gemiddeld zeven keer in hun leven, het verhuizen behoort voor een ieder dus tot het normale leven en een ieder heeft dus enkele malen in het leven te maken met verhuiskosten) wordt als er sprake is van het primaat van verhuizen, een verhuiskostenvergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt. Het pgb is een tegemoetkoming in de meerkosten en bedraagt € 2.000,00.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.
Als het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van de woningcorporatie. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
Het aantal m2 dat voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komt is per vertrek in beginsel gemaximaliseerd volgens onderstaande tabel.
Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.
Woonvoorzieningen (niet bouwkundig of woontechnisch)
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Het college kan, indien de inwoner in een Wlz-instelling verblijft, bijdragen aan het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente. Het betreft hier een buitenwettelijke voorziening, omdat de inwoner ofwel geen ingezetene is van de gemeente ofwel niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning die bezoekbaar wordt gemaakt. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de inwoner de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college daarbij ook uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Op 1 november 2014 is het gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Hierin is onder meer een aantal wijzigingen opgenomen voor het vergunningvrij bouwen of gebruiken. Zo wordt het mogelijk om op het achtererfgebied een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen, zonder omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning). Iemand die mantelzorg nodig heeft, kan nu in het achtererfgebied van zijn mantelverzorger gaan wonen. Andersom is ook mogelijk, mantelzorgverlener in de woongelegenheid en mantelzorgontvanger in de hoofdwoning. Het moet daarbij gaan om de huisvesting in of bij een woning van maximaal één huishouden van maximaal twee personen, waarvan ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
Het college werkt zo veel mogelijk mee aan het verstrekken van een vergunning. Inwoners kunnen een melding doen voor een mantelzorgwoning (zie hoofdstuk 2).
4.2 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel kan een rolstoel toegekend krijgen. Het gewenste resultaat daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen. Het gaat om verplaatsingen die in of direct vanuit de woning worden gedaan.
Voor een individuele maatwerkrolstoel geldt nog als eis dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit met een maatwerkvoorziening te bereiken resultaat.
De beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een voorziening gebeurt door de gids. Welke specifieke voorziening het is, wordt beoordeeld door de leverancier van het middel.
De algemene rolstoelvoorziening (uitleen, maar ook een scootmobielpool) biedt mogelijkheden voor die inwoners die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan inwoners die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulpmiddelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit, of een middagje winkelen de afstanden die worden afgelegd te groot worden zodat een rolstoel noodzakelijk is.
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die de inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Bij het pgb wordt een bedrag opgenomen voor reparatie en onderhoud. Met het pgb moet minimaal zes jaar in de verplaatsingsbehoefte worden voorzien.
4.3 LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving. De directe woon- en leefomgeving kan het beste beschreven worden in te bereiken bestemmingen. De inwoner moet 1500 tot 2000 kilometer per jaar kunnen afleggen in zijn directe omgeving. Daarbij mag rekening gehouden worden met de combinatie van de beschikbare voorzieningen, zoals een rolstoel, een scootmobiel of collectief vervoer.
De vervoersbehoefte is mede bepalend of aanspraak bestaat op een (maatwerk)voorziening en in geval van een maatwerkvoorziening, waaruit deze moet bestaan.
Bij het maken van de keuze gericht op het compenseren van beperkingen bij het verplaatsen per vervoermiddel moet ermee rekening gehouden worden dat deze in beginsel gericht is op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving”. Bij het opstellen van een programma van eisen en de selectie moet rekening gehouden worden met de vervoersbehoefte, frequentie, de sociale en de medische omstandigheden.
Bij alle vervoersvoorzieningen gelden een aantal algemene uitgangspunten:
Kinderen tot 12 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen, autostoel of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets (drie- of vierwieler of tandem) worden verstrekt.
De inwoner komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening (collectief vervoer) indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de inwoner 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo lopen, dan wordt de inwoner in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de inwoner het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de inwoner niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen.
Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte, de mogelijkheden van vervoer door vrijwilligers (b.v. via De Meerpaal) etc.
4.3.3 PRIMAAT EN AANVULLENDE VERVOERSVOORZIENINGEN
Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de inwoner in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de inwoner geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt. De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar de (inventarisatie van) beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de inwoner. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de inwoner alsmede zijn beperkingen en vervoersbehoeften, rekening houdend met de vraag op welke wijze het behoud of het bevorderen van zelfredzaamheid of de deelname aan het maatschappelijk verkeer bereikt wordt.
Bij gebruik van de regiotaxi wordt beoordeeld of iemand tot profiel A of profiel B behoort.
Bij profiel A kan altijd gebruik gemaakt worden van de regiotaxi. Bij profiel B is de afstand tot en vanaf de bushalte bepalend of de regiotaxi mogelijk is of dat de reiziger aangewezen is op regulier OV.
Aanvullende vervoersvoorziening
Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand, bijvoorbeeld een scootermobiel. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.
De beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een aanvullende voorziening gebeurt door de gids. Welke specifieke voorziening het is, wordt beoordeeld door de leverancier.
Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen kan onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen:
Collectief vervoer wordt in natura verstrekt. Voor het collectief vervoer (regiotaxi) betaalt een Wmo-reiziger voor een rit een opstaptarief van € 0,75 en € 0,20 voor iedere kilometer. Overige vervoersvoorzieningen in natura, zoals een rolstoel of een scootermobiel worden door de gemeente betaald aan de leverancier.
Er is, in tegenstelling tot andere voorzieningen, geen keuzevrijheid voor het kiezen voor een pgb wanneer iemand gebruik kan maken van het collectief vervoer. Hieraan ligt ten grondslag dat het collectief vervoer een algemene voorziening is en mensen met een Wmo-indicatie een korting voor het gebruik krijgen. Deze korting is niet om te zetten in een pgb.
Het persoonsgebonden budget voor de kosten van het gebruik van de taxi, rolstoeltaxi of eigen auto wordt op declaratiebasis verstrekt. De hoogte is een afgeleide van het tarief voor collectief vervoer. De inwoner dient een pgb-uitvoeringsplan te overleggen.
HOOFDSTUK 5. BEGELEIDING, DAGBESTEDING EN KORTDUREND VERBLIJF
Bij dit resultaat gaat het ten eerste om het bevorderen, behouden of het compenseren van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner, teneinde opname in een instelling, verwaarlozing en/of escalatie te voorkomen. Deze resultaten zijn op te delen in vijf categorieën:
De gids formuleert in het routeplan de resultaten die met de hulp moeten worden bereikt. Deze resultaten vallen in een of meerdere categorieën. De inwoner en de aanbieder stellen doelden over de wijzen waarop de resultaten moeten worden bereikt.
De opsomming hieronder geeft de resultaten per categorie weer:
A Zelfstandig leven en zelfredzaamheid
B Deelnemen aan maatschappelijk leven
5.2 PROFIELEN BEGELEIDING EN DAGBESTEDING
Profiel 12: Behoefte aan individuele begeleiding aan volwassenen als gevolg van ouderdomsklachten.
In dit profiel is er bij de oudere sprake van een lichamelijke beperking of een somatische aandoening als gevolg van veroudering. Ook ouderen met psychogeriatrische aandoeningen
vallen onder dit Ondersteuningsprofiel. Het kan ook gaan om volwassenen die vroegtijdige dementie ervaren of om Inwoners met een verstandelijke beperking waarvan wij weten dat
zij op jongere leeftijd ouderdomskwalen ontwikkelen.
Deze aandoeningen zijn van invloed op de zelfredzaamheid en kunnen een drempel opwerpen tot zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen omgeving.
Deze doelgroep heeft extra ondersteuning nodig in de vorm van begeleiding aan huis.
Profiel 13: Behoefte aan individuele begeleiding aan volwassenen als gevolg van een lichamelijke, zintuigelijke of chronische ziekte.
In dit profiel is er bij de volwassene sprake van een lichamelijke of een somatische aandoening. Deze aandoeningen zijn van invloed op de zelfredzaamheid en kunnen een drempel opwerpen tot zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen omgeving.
Dit vraagt om extra ondersteuning in de vorm van begeleiding aan huis. De beperking van de volwassene kan hoge eisen stellen aan de partner, kinderen, mantelzorgers.
Profiel 14: Behoefte aan individuele begeleiding aan volwassenen in het omgaan met psychosociale of psychiatrische problematiek.
In dit profiel is er bij de volwassene sprake van een psychosociale of psychiatrische problematiek. De volwassene kan gedragsproblemen vertonen, emotionele problemen en
problemen op school of werk als gevolg van deze aandoening. Problematiek kan gepaard gaan met disfunctioneren in meerdere levens en ontwikkelingsgebieden. De volwassene
vraagt door zijn problematiek om specifieke vaardigheden van de omgeving.
Er kan sprake zijn van een problematische thuissituatie waaronder de relatie met ouders of partner. De begeleiding dient hiermee rekening te houden met het oog op de effectiviteit van
de begeleiding van de volwassene met de omschreven aandoening. Vaak zal er sprake zijn (geweest) van behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet. Ook kan het gaan om motiveren en toe leiden naar andere vormen van hulpverlening zoals behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet.
Deze problematiek is van invloed op de zelfredzaamheid en kan een drempel opwerpen tot zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen omgeving. Dit vraagt om extra ondersteuning in de vorm van begeleiding aan huis.
Profiel 15: Behoefte aan individuele begeleiding aan volwassenen met een autisme spectrum Stoornis in combinatie met een normale/ hoge begaafdheid.
In dit profiel is er bij de volwassene sprake van ernstige psychosociale of psychiatrische problematiek. De volwassene kan gedragsproblemen vertonen, emotionele problemen en problemen op school of werk als gevolg van deze aandoening. Problematiek kan gepaard gaan met disfunctioneren in meerdere levens en ontwikkelingsgebieden. De volwassene vraagt door zijn problematiek om specifieke vaardigheden van de omgeving.
Er kan sprake zijn van een problematische thuissituatie waaronder de relatie met ouders of partner. De begeleiding dient hiermee rekening te houden met het oog op de effectiviteit van
de begeleiding van de volwassene met de omschreven aandoening. Vaak zal er sprake zijn (geweest) van behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet. Ook kan het gaan om motiveren en toe leiden naar andere vormen van hulpverlening zoals behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet. Deze problematiek is van invloed op de zelfredzaamheid en kan een drempel opwerpen tot zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen omgeving. Dit vraagt om extra ondersteuning in de vorm van begeleiding aan huis.
Profiel 16: Behoefte aan individuele begeleiding aan volwassenen met een (licht) verstandelijke beperking.
In dit profiel is er bij de volwassene sprake van een (licht) verstandelijke beperking waardoor er problemen dreigen te/zijn ontstaan op het terrein van de zelfredzaamheid en participatie.
De verstandelijke beperking kan voor komen in combinatie met psychiatrische stoornissen waar bij het een het ander kan beïnvloeden en versterken. Dit vraagt om extra ondersteuning in de vorm van begeleiding aan huis.
Profiel 17: Behoefte aan individuele begeleiding aan volwassenen als gevolg van een niet aangeboren hersenletsel.
In dit profiel is er bij de volwassene sprake van een somatische aandoening met grote gevolgen voor het psychosociaal functioneren. De aandoening is van invloed op de zelfredzaamheid en kan een drempel opwerpen tot zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen omgeving. Problematiek kan van invloed zijn op de ontwikkeling en gepaard gaan met disfunctioneren in meerdere levens en
ontwikkelingsgebieden. De volwassene vraagt door zijn problematiek om specifieke vaardigheden van de omgeving. Dit vraagt om extra ondersteuning in de vorm van begeleiding aan huis. De inzet van Wmo individuele begeleiding is gericht op de hieronder beschreven resultaten.
Profiel 18: Behoefte aan dagbesteding voor volwassenen als gevolg van verminderde
maatschappelijke participatie in combinatie met de behoefte aan dagstructuur.
In dit profiel is er bij de volwassene sprake van een lichamelijke, somatische, verstandelijke, psychiatrische of psychosociale beperking met grote gevolgen voor het psychosociaal functioneren. Voor alle doelgroepen zoals omschreven bij de Ondersteuningsprofielen 12 t/m 17 worden vormen van dagbesteding gezocht. De aandoening is van invloed op de zelfredzaamheid en kan een drempel opwerpen tot zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen omgeving. Problematiek kan van invloed zijn op de ontwikkeling en gepaard gaan met disfunctioneren in meerdere levens en ontwikkelingsgebieden. De volwassene vraagt door zijn problematiek om specifieke vaardigheden van de omgeving. Dit vraagt om extra ondersteuning in de vorm van dagbesteding. De dagbesteding kan ook gericht zijn op het toe leiden naar vrijwilligerswerk of een vormen zijn van arbeidsmatige dagbesteding. De activiteiten van de dagbesteding moeten aansluiten bij de interesse en het functioneringsniveau van de volwassene en voldoende uitdaging en flexibiliteit bieden. Onderdeel van de begeleiding bij dagbesteding is het signaleren of alle leefgebieden stabiel blijven.
Een sportvoorziening kan worden verstrekt als deze noodzakelijk is voor de participatie. De inwoner komt voor een sportvoorziening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk is door beperkingen. Het is niet noodzakelijk dat de inwoner lid is van een sportvereniging, wel dat de inwoner door de voorziening in staat is tot sociale contacten. Als er sprake is van voldoende participatie is het daardoor niet altijd noodzakelijk een sportvoorziening te treffen.
Via een persoonsgebonden budget kan een sportvoorziening worden aangeschaft. Dit bedrag is bedoeld als vergoeding in aanschaf, onderhoud en reparatie van de sportvoorziening voor een periode van tenminste drie jaar.
Kortdurend verblijf is bedoeld ter ontlasting van de mantelzorger (maar ook van huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren). Het zwaartepunt ligt bij kortdurend verblijf vooral op het logeren elders met als beoogd resultaat het overnemen van het permanent toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorg. Het kortdurend verblijf is dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie.
Kortdurend verblijf is uitdrukkelijk preventief bedoeld: het kortdurend verblijf heeft als beoogd resultaat om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen, zodat zij de zorg thuis vol kunnen houden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld.
De inwoner komt in aanmerking voor kortdurend verblijf indien hij voldoet aan alle hieronder genoemde voorwaarden:
de inwoner is hierop gedurende een etmaal per week aangewezen; Het is mogelijk om etmalen te sparen, zodat bijvoorbeeld in verband met vakantie meer etmalen per week kunnen worden afgenomen. Wel geldt dat het maximum aantal etmalen per jaar 52 bedraagt en dat etmalen niet mogen worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar.
Er bestaan een aantal vormen van opvang, zoals (vrouwen)opvang bij huiselijk geweld en maatschappelijke opvang. Van maatschappelijk opvang kunnen bijvoorbeeld verslaafden en dak- en thuislozen gebruik maken.
Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen met een psychische aandoening. Het gaat om personen bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat.
Onder beschermd wonen wordt in de Wmo 2015 verstaan:
zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Centrale toegang (GGD Flevoland)
De toegang tot en de beoordeling of een inwoner in aanmerking komt voor deze voorzieningen wordt in regionaal verband uitgevoerd. De zogenoemde Centrale toegang wordt uitgevoerd door de GGD.
HOOFDSTUK 6. NATURA EN PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Op basis van de wet zijn er twee verstrekkingsvormen voor maatwerkvoorzieningen. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college de inwoner een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. Met de voorziening die de inwoner in natura krijgt moet het probleem voldoende opgelost zijn.
De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor het persoonsgebonden budget geldt het trekkingsrecht. Dat wil zeggen dat de betaling van hulpverleners verloopt via de SVB. Een uitzondering geldt voor eenmalige pgb’s, die kan de gemeente zelf uitbetalen.
6.2.1 DE VOORZIENING IN NATURA
Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.
6.2.2 HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Een persoonsgebonden budget kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor de inwoner die zelf de regie over zijn leven kan voeren. De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een persoonsgebonden budget kunnen inzetten. De gemeente zet daarom in op de keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget met een stevige beoordeling aan de voorkant (uitvoeringsplan/voorlichting) waardoor voor controle achteraf een lichte en goedkope vorm volstaat.
6.2.3 PROCESSTAPPEN OM TE KOMEN TOT EEN PGB
Wil de inwoner de voorziening als pgb geleverd krijgen, dan worden de volgende processtappen genomen:
Een inwoner moet voldoen aan de voorwaarden om voor een pgb in aanmerking te komen.
Het college kan een pgb weigeren als naar oordeel van het college niet is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Onder goede kwaliteit wordt in ieder geval verstaan ondersteuning die veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt geleverd.
Het college toetst aan de hand van het pgb-uitvoeringsplan en het onderzoek door de gids vooraf of de kwaliteit van de voorzieningen die de aanvrager van het budget wil betrekken voldoende is gegarandeerd.
6.2.4VOORWAARDEN OM IN AANMERKING TE KOMEN VOOR EEN PGB
Er is een pgb-uitvoeringsplan en de aanvrager, de budgethouder en de ondersteuner/hulpverlener conformeren zich aan dat plan. Aan het recht op een pgb is de verplichting verbonden dat de aanvrager (al dan niet met hulp) een pgb-uitvoeringsplan opstelt. In dit plan wordt in ieder geval aangegeven:
De gemeente zal het pgb alleen verstrekken als de aanvrager, de budgethouder en de ondersteuner/hulpverlener zich conformeren aan dat plan.
In het pgb-uitvoeringsplan wordt een budgethouder aangewezen. Dit kan zijn de aanvrager zelf, familie maar ook een gemachtigde. De aanvrager kan een persoon uit zijn sociale netwerk, een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde vragen hem te helpen bij het uitvoeren van de aan het pgb verbonden taken. De budgethouder mag niet een professionele zorgaanbieder zijn.
Als de aanvrager niet zelf de budgethouder is, is naast de aanvrager ook de budgethouder aanwezig bij de gesprekken die de gids voert met de aanvrager over het persoonsgebonden budget.
De aanvrager dient in het pgb-uitvoeringsplan aan te tonen dat de budgethouder in staat is om deze taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarbij toont de aanvrager in elk geval aan dat de budgethouder:
6.2.5 KOSTEN DIE NIET VERGOED WORDEN
Kosten die niet uit het pgb vergoed kunnen worden:
De doorlopende administratiekosten die de budgethouder bij derden heeft belegd
komen niet voor vergoeding uit het pgb in aanmerking. De pgb-administratie doet
een budgethouder zelf of een vertegenwoordiger doet dit zonder hiervoor geld uit het
pgb te ontvangen. Sinds de invoering van het trekkingsrecht zijn de administratieve lasten beperkt.
Een budgethouder komt in principe alleen in aanmerking voor een Pgb als hij zelf (of
een vertegenwoordiger) op verantwoorde wijze regie kan voeren. Bij een budgethouder zal daarom coördinatie niet aan de orde zijn; deze rol vervult de budgethouder immers zelf of is belegd bij de vertegenwoordiger.
Ad 3) Crisishulp/crisisopvang:
Wanneer in geval van crisis direct hulp moet worden ingezet is er geen tijd om een
plan op te stellen, de hoogte van het pgb te bepalen en een (arbeids- of zorg)overeenkomst te sluiten met een hulpverlener/organisatie. Bovendien moet deze hulp voldoen aan kwaliteitseisen. Voor crisishulp is het om deze redenen niet mogelijk een pgb te ontvangen.
Wanneer de aanvrager een bemiddelaar wenst in te zetten, dan wel heeft ingezet, om de juiste zorgverlener(s) te vinden, komen de bemiddelingskosten niet in aanmerking voor vergoeding vanuit het pgb.
Het is niet toegestaan om een extra bedrag aan de zorgverlener(s) uit te betalen in het kader van de vakantie en/of de feestdagen. De budgethouder wordt geacht dit op te nemen in het uurloon/maandloon dat met de zorgverlener(s) word afgesproken.
De eenmalige uitkering is bedoeld om zorgverlener(s) tegemoet te komen wanneer de zorgovereenkomst onvoorzien per direct wordt beëindigd. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de inwoner/budgethouder is komen te overlijden. Met de eenmalige uitkering krijgt de zorgverlener maximaal één maandsalaris doorbetaald. Aangezien dit een betaling betreft voor zorg die niet is geleverd, is dit niet toegestaan.
Ad 7) Verantwoordingsvrije bestedingen
Het pgb heeft geen verantwoordingsvrij budget. De uitgaven vanuit het pgb zullen volledig verantwoord moeten kunnen worden.
6.2.6 DE TOETS OP DE ZORGOVEREENKOMST
De budgethouder sluit met elke zorgverlener een zorgovereenkomst.
De SVB heeft (digitaal) modelovereenkomsten opgesteld. Op grond van de nieuwe Regeling Jeugdwet en Uitvoeringsregeling Wmo, die op 1 april 2017 zijn ingegaan, zijn de budgethouder en degene die de ondersteuning/hulp gaat leveren verplicht deze modelovereenkomsten als basis te gebruiken. De budgethouder blijft verantwoordelijk voor het pgb en het nakomen van de voorwaarden die daarvoor gelden.
In de overeenkomst moeten ten minste de volgende gegevens te worden opgenomen voordat het zorgkantoor of het college die overeenkomst kan goedkeuren:
Een wijziging van een goedgekeurde overeenkomst moet door de budgethouder onmiddellijk met een formulier aan de SVB kenbaar worden gemaakt. De SVB stelt daarvoor het vereiste modelformulier beschikbaar. De wijziging moet in overeenstemming blijven met de toekenningsbeschikking.
Op de zorgovereenkomst vindt een zorginhoudelijke toets plaats door de gemeente en een arbeidsrechtelijke toets door de Sociale Verzekeringsbank.
Het pgb-uitvoeringsplan dient als toets voor de zorgovereenkomst(en). Zorgovereenkomst(en) die inhoudelijk afwijken van hetgeen in het pgb-uitvoeringsplan is opgenomen, zullen door de gemeente worden afgewezen.
De looptijd van de zorgovereenkomst(en) mag niet langer zijn dan de looptijd van de door het college afgegeven beschikking.
6.2.7 DE EISEN AAN DE KWALITEIT VAN DE INZET VAN PROFESSIONELE HULPVERLENERS OP BASIS VAN EEN PGB
Uit het pgb-uitvoeringsplan moet blijken dat de hulp van goed niveau is en dat de hulp in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de inwoner.
De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele aanbieders:
De gemeente overweegt daarbij nog dat
6.2.8 DE EISEN AAN DE KWALITEIT VAN DE INZET VAN NIET-PROFESSIONELE HULPVERLENERS OP BASIS VAN EEN PGB
Voor de inzet van niet-professionals zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing:
De persoon die de ondersteuning/hulp verleent is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene is gaan werken voor de aanvrager. Deze eis geldt niet voor leden van het gezin van de aanvrager
Het college kan een pgb-aanvraag weigeren wanneer de aanvrager niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Daarnaast kan het college een pgb-aanvraag weigeren wanneer:
Persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
De gemeente formuleert het concrete resultaat dat met hulp bij het huishouden moet worden bereikt én neemt dat resultaat op in de beschikking. Bij het bepalen van de omvang van de hulp wordt eveneens het normenkader hulp bij het huishouden gehanteerd.
De inwoner stelt een pgb-uitvoeringsplan op waarin is beschreven op welke wijze het betreffende resultaat wordt bereikt.
Persoonsgebonden budget beschermd wonen
Een pgb voor beschermd wonen in de thuissituatie is mogelijk indien:
Een pgb voor beschermd wonen in een kleinschalige woonvorm is mogelijk indien:
Situaties van verblijf bij ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) zijn uitgesloten van de definitie kleinschalige woonvorm.
De inwoner stelt een pgb-uitvoeringsplan op waarin is beschreven op welke wijze het betreffende resultaat wordt bereikt.
Persoonsgebonden budget hulpmiddelen/zaken
Als de inwoner een pgb wenst voor een verplaatsingsmiddel, geldt dat de inwoner een aantal jaar met het pgb moet doen. Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb wordt rekening gehouden met een component voor aanschaf, onderhoud en reparatie. De offerte(s) die de inwoner moet aanleveren, dienen deze componenten te bevatten. De offerte wordt afgezet tegen de prijs die de gemeente in die zes jaar aan de leverancier zou betalen. Deze huurprijs is het uitgangspunt.
Bij een sportvoorziening geldt een minimale afschrijvingstermijn van drie jaar, bij autoaanpassingen een minimale afschrijvingstermijn van 5 jaar en bij andere verplaatsingsmiddelen geldt een termijn van 6 jaar. Bij een nieuwe aanvraag wordt de staat van het middel beoordeeld. Een en ander betekent dus niet dat automatisch na drie jaar een nieuwe sportrolstoel wordt verstrekt.
Persoonsgebonden budget woningaanpassingen
Het college verleent slechts een pgb voor woningaanpassingen indien:
Het college zal de eigenaar-bewoner aan wie het Pgb ten behoeve van een woonvoorziening is verstrekt die leidt tot waardestijging van de woning, verplichten om 85% van het Pgb terug te betalen, indien de aangepaste woning binnen 1 jaar na aanpassing wordt verkocht. Binnen 2 jaar na aanpassing dient 70% te worden terugbetaald, binnen 3 jaar 55%, binnen 4 jaar 40%, binnen 5 jaar 25% en binnen 6 jaar 10% van het Pgb.
Persoonsgebonden budget na overlijden budgethouder
HOOFDSTUK 7. BEËINDIGEN, INTREKKEN, HERZIEN EN TERUGVORDEREN
De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening wordt genomen, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de inwoner om te participeren zwaar dient te wegen.
7.2.1 BEVOEGDHEID TOT TERUGVORDERING
Er bestaat voor het college geen verplichting tot terugvordering (discretionaire bevoegdheid). Het besluit al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het college. Zo'n beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb). Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de casus.
Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde
terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van de wet (de inwoner heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt). Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.
7.2.2 TERUGVORDERING VOORZIENING IN NATURA
Op grond van de Verordening kan het college besluiten de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terug te vorderen. Voor de vaststelling van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening gaat het college uit van de dagwaarde. Hierbij wordt de beginwaarde van de maatwerkvoorziening gerelateerd aan de reële afschrijvingsduur.
7.2.2 TERUGVORDERING VOORZIENING IN PGB
Op grond van de Verordening kan het college besluiten de geldwaarde van het ten onrechte genoten pgb terug te vorderen. Voor de vaststelling van de restwaarde van het pgb gaat het college uit van de dagwaarde. Hierbij wordt de beginwaarde van het verstrekte pgb gerelateerd aan de reële afschrijvingsduur of realistisch gebruik. Is het pgb geheel niet gebruikt voor de aanschaf van de geïndiceerde voorziening, dan wordt het volledige bedrag teruggevorderd.
HOOFDSTUK 8. TARIEVEN EN BEDRAGEN
Tarieven voor schoon en leefbaar huis, begeleiding en dagbesteding:
Het tarief voor een professional schoon en leefbaar, begeleiding of dagbesteding is gelijk aan de tarieven die vastgesteld zijn voor zorg in natura. De hoogte van het PGB is gebaseerd op het door de gids bepaalde profiel en intensiteit.
Het tarief voor schoon en leefbaar door een niet-professional is maximaal € 15,00 per uur.
Het tarief voor begeleiding door een niet-professional is maximaal € 20,00 per uur. Voor zowel schoon en leefbaar en begeleiding door een niet-professional bepaald de gids de intensiteit.
Het tarief voor dagbesteding niet-professional bedraagt 50% van de tarieven die zijn vastgesteld voor dagbesteding in natura. De hoogte van het PGB is gebaseerd op de door de gids bepaalde intensiteit.
Het tarief voor kortdurend verblijf bedraagt € 167,11 per etmaal.
Tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten: € 2.000,00
Tegemoetkoming voor het vrijmaken van een aangepaste woning: € 2.000,00
Bij de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een auto, bruikleenauto, taxi of rolstoeltaxi wordt uitgegaan van een aantal normbedragen op jaarbasis en wordt rekening gehouden met het inkomen van de aanvrager, met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en met de mate waarin een systeem van collectief aanvullend vervoer in de vervoersbehoefte kan voorzien.
Een aantal begrippen wordt hieronder nader uitgewerkt.
Een belangrijk uitgangspunt met betrekking tot het vaststellen van de doelgroep heeft te maken met het begrip ingezetene. Een gemeente is voor wat betreft zelfredzaamheid en participatie namelijk alleen verantwoordelijk indien een inwoner ingezetene is van de betreffende gemeente. Een en ander hangt samen met het hoofdverblijf van de inwoner. Verblijft iemand in een Wlz-instelling? Dan is daar het hoofdverblijf.
Bij beschermd wonen en opvang geldt niet dat de inwoner ingezetene moet zijn, omdat daar sprake is van landelijke toegankelijkheid.
De eigen kracht van de inwoner is een belangrijke pijler van de wet. Het uitgangspunt van de wet is immers dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. De inwoner wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook dat hij of zij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociaal netwerk – alvorens hij of zij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Uitgangspunt is dat iedere burger eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.
Oplossingen die een inwoner zelf redelijkerwijs kan realiseren gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. De gids van de gemeente vervult hierin een onderzoekende en sturende rol. Inwoners ervaren soms een drempel als zij hun netwerk om hulp moeten vragen; de gids kan hier eventueel bij helpen.
Ook komt de eigen verantwoordelijkheid tijdens het gesprek met de inwoner aan de orde.
Eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld de aanschaf en het gebruik van een magnetron of afwasmachine om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen hierbij worden betrokken. Via algemene voorlichting kunnen inwoners worden geïnformeerd over hun eigen mogelijkheden voor het tijdig nemen van maatregelen, die leiden tot zelfredzaamheid en participatie, bijvoorbeeld bij het organiseren van vrijwillige hulp en het geschikt maken en op orde houden van hun woningen.
Het sociaal netwerk bestaat uit personen uit de huiselijke kring (familieleden, huisgenoten, de (voormalig) echtgenoot en mantelzorgers) en andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt. Dit laatste zijn personen met wie de inwoner regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld buren en medeleden van een vereniging.
2.1 VOORLIGGENDE VOORZIENINGEN
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die voor gaan op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Dit voor zover de voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt en/of de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk wordt aangemerkt. Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:
• Zittend ziekenvervoer op grond van de Zorgverzekeringswet;
• Hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet;
• Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg.
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan wordt een (aanvullende) maatwerkvoorziening geboden. Indien de inwoner geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de inwoner dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken, behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die voor gaan op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Dit voor zover de voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt en/of de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk wordt aangemerkt. Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:
• Zittend ziekenvervoer op grond van de Zorgverzekeringswet;
• Hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet;
• Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg.
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan wordt een (aanvullende) maatwerkvoorziening geboden. Indien de inwoner geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de inwoner dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken, behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.