Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eindhoven

Nadere Regeling Sociaal Domein gemeente Eindhoven

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEindhoven
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere Regeling Sociaal Domein gemeente Eindhoven
Citeertitel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlagebijlage incl gewijzigde bijlage 3 PGB

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Wijziging 31 oktober betreft redactionele wijzigingen. Per 1 januari 2019 is bijlage 3 gewijzigd

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Eindhoven/CVDR342426/CVDR342426_5.html

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201901-05-2019wijziging, redactioneel en bijlage 3 PGB tarieven

23-10-2018

gmb-2019-8769

01-07-201801-01-2019nieuwe regeling

26-06-2018

gmb-2018-274956

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere Regeling Sociaal Domein gemeente Eindhoven

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven heeft in zijn vergadering van 26 juni 2018 vastgesteld, de Nadere Regeling Sociaal Domein gemeente Eindhoven. Dit besluit is op 29 juni 2018 bekendgemaakt in Gemeenteblad 2018, nr. 140664 en Gemeenteblad 2018, nr. 153769 (tekstplaatsing).

 

bijgewerkt met gemeentebladen:

- 2014, nr 112, nieuwe regeling m.i.v. 01-01-2015

- 2015, nr 63, aanvulling regeling m.1.v. 01-10-2015

- 2016, nr 14, wijziging regeling m.i.v. 01-03-2016

- 2016, nr 19, wijziging regeling m.i.v. 12-04-2016, bij gemeenteblad 2017, nr 48 is deze regeling opgenomen in Verordening Sociaal Domein in plaats van Nadere Regeling Sociaal Domein

- 2016, nr 45, wijziging regeling met terugwerkende kracht

m.i.v. 01-03- 2016.

- 2016, nr 68, wijziging regeling met terugwerkende kracht

m.i.v. 04-01-2016

- 2016, nr 85, wijziging regeling m.i.v. 01-01-2017

- 2017, nr 49, wijziging regeling m.i.v. 22-06-2017

- 2017, nr 12, aanvulling regeling m.i.v. 01-03-2017

- 2017, nr 73, wijziging regeling m.i.v. 19-10-2017)

- 2017, nr 99, wijziging regeling m.i.v. 01-01-2018 en 01-03-2018)

- wijziging van de regeling m.i.v. 1 juli 2018

- wijziging van de regeling m.i.v. 31 oktober 2018

en

- wijziging van de regeling m.i.v. 1 januari 2019

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, Participatiewet, Wmo, IOAW, IOAZ, Bbz 2001, Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, Besluit Jeugdwet en Verordening SD Eindhoven

2. In deze Nadere Regeling wordt verstaan onder :

a. het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente eindhoven

b. SVB : Sociale Verzekeringsbank

c. Verordening SD : Verordening Sociaal Domein Eindhoven

d. Wlz : Wet langdurige zorg.

Hoofdstuk 2. Jeugdhulp

 

Artikel 2.1 Vormen van jeugdhulp (grondslag artikel 2.2 Verordening SD)

1. Het college biedt de volgende individuele voorzieningen aan:

a. behandeling zonder verblijf, waaronder

1 diagnostiek,

2 jeugdhulp ambulant regulier (middel of zwaar)

3 jeugdhulp ambulant specialistisch (licht, middel of zwaar)

4 jeugdhulp ambulant specialistisch groep (middel of zwaar)

5 vaktherapie

6 diagnostiek en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie

b. 7 controle psychofarmaca jeugdmobiliteit, waaronder

1 vervoer, zonder rolstoel, van en naar behandeling zonder verblijf

2 vervoer, met rolstoel, van en naar behandeling zonder verblijf

c. verblijf, waaronder

1 jeugdhulp verblijf (middel, middelzwaar, zwaar of extra zwaar)

2 logeren

3 gezinshuis

4 begeleiding naar zelfstandig wonen (verblijf excl. behandeling)

d. crisis ambulant, waaronder:

1 ambulante spoedhulp jeugd 0-18

2 ambulante spoedhulp jeugd 18-23

e. crisis verblijf, waaronder verblijf spoedhulp jeugd

f. pleegzorg, waaronder:

1 pleegzorg

2 crisis pleegzorg

g. begeleiding jeugd, waaronder

1 ondersteuning zelfstandig leven (middel of middelzwaar zwaar, of extra zwaar)

2 ondersteuning zelfstandig leven individueel

2. De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar: Alle vormen van ambulante ondersteuning bij opvoeding, ontwikkelingsvragen en begeleiding bij gedragsproblematiek, die uitgevoerd worden door generalistenteams.

 

Artikel 2.2 Toegang jeugdhulp via de gemeente (grondslag artikel 2.3 Verordening SD)

1. Een hulpvraag kan door een jeugdige en/of zijn ouder(s) digitaal, telefonisch, schriftelijk of in persoon worden gemeld bij het college.

2. Het is niet noodzakelijk om de hulpvraag kenbaar te maken door middel van een aanvraag voor een individuele voorziening.

3. Een aanvraag voor een individuele voorziening dient te worden ingediend middels een door het college ter beschikking gesteld format.

4. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

 

Artikel 2.3 Onderzoek (grondslag artikel 2.3 Verordening SD)

1. Het college onderzoekt, na melding van de hulpvraag of aanvraag voor een individuele voorziening, in samenspraak met de jeugdige en of zijn ouder(s) en deskundigen, voor zover nodig:

a. de behoefte, persoonskenmerken en de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

c. de mogelijkheden van de jeugdige of zijn ouder(s) om op eigen kracht of met ondersteuning van het sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

d. de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

c. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

f. de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

g. hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

h. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb waarbij de jeugdige of zijn ouder(s) conform artikel 8.1.6 van de wet, in voor hen begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2. Als een familiegroepsplan, als bedoeld in artikel 1.1 van de wet, is opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouder(s)over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen om hun persoonsgegevens te verwerken.

 

Artikel 2.4 Verslag (grondslag artikel 2.3 Verordening SD)

Het college verstrekt de jeugdige of zijn ouder(s) een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3 van deze Nadere Regeling. De jeugdige of zijn ouder(s) kan zijn opmerkingen of aanvullingen aan dit verslag toevoegen, voordat hij het tekent voor gezien.

 

Artikel 2.4aPgb op basis van prijzen en tarieven individuele voorzieningen in natura (grondslag artikel 2.6b, zevende lid en 7.1 Verordening SD)

Voor de maatwerkvoorzieningen, die de gemeente in natura beschikbaar heeft, wordt de hoogte van het pgb op basis van bijlage 3 bepaald.

 

Artikel 2.4b Pgb bij meerdere zorgverleners

Indien de cliënt voor de uitvoering van een individuele voorziening gebruik maakt van meerdere zorgverleners dan wordt het pgb voor de individuele voorziening berekend op basis van de verhouding van inzet naar categorie zorgverlener.

 

Artikel 2.4cBeschikbaarstelling pgb

1. Het pgb wordt pas ter beschikking gesteld aan de jeugdige of zijn ouder(s) als het college de zorgovereenkomst conform het format van de SVB of de offerte of factuur heeft geaccepteerd en de hoogte en duur van het pgb heeft vastgesteld middels een beschikking.

2. Vanaf de datum van de beschikking, bedoeld in het vorige lid, wordt het pgb beschikbaar gesteld aan de jeugdige of zijn ouder(s) voor de duur van de indicatie in het lopend kalenderjaar. Indien de indicatie het kalenderjaar overschrijdt, dan wordt de hoogte van het pgb uiterlijk op 1 november vastgesteld en in december beschikbaar gesteld voor het daaropvolgend kalenderjaar.

 

Artikel 2.5Pgb-tarieven zorgaanbieders, zelfstandige zonder personeel en sociaal netwerk (grondslag artikel 2.5 en 2.6 Verordening SD)

Vervallen met ingang van 1 juli 2018.

 

Artikel 2.6Algemene verplichtingen pgb (grondslag artikel 2.5 en 7.1 Verordening SD)

Vervallen met ingang van 1 juli 2018.

 

Hoofdstuk 3. Participatie

 

 

Paragraaf 3.1Inkomenstoeslag (grondslag paragraaf 3.3 en artikel 7.1 Verordening SD)

 

 

Artikel 3.1Aanvraag

Een aanvraag individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in paragraaf 3.3 Verordening SD Eindhoven, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld format.

 

Artikel 3.2Zicht op inkomensverbetering

Indien de aanvrager of zijn echtgenoot in de 12 maanden, voorafgaand aan de aanvraag van de individuele inkomenstoeslag, twee of meerdere keren de kans heeft gehad om de inkomenssituatie of zicht daarop te verbeteren, dan vervalt het recht op die individuele inkomenstoeslag gedurende 12 maanden vanaf datum aanvraag.

 

Artikel 3.3Hoogte inkomenstoeslag

1. Indien er op de peildatum, sprake is van gehuwden en één van beiden voldoet niet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.18 lid 1 van de Verordening SD Eindhoven dan is artikel 3.19 lid 1 sub a van de Verordening SD Eindhoven van toepassing.

2. Bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen, bedoeld in artikel 3.17 sub a van de Verordening SD Eindhoven wordt buiten beschouwing gelaten:

a. een eerder verstrekte inkomenstoeslag en/of

b. een premie, als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub j van de Participatiewet en/of

c. een onkostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub k van de Participatiewet

d. inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub n van de Participatiewet

3. Bij toepassing van de indexering worden de bedragen afgerond op € 1,- naar boven.

4. Bij de toepassing van de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub n en r van de Participatiewet:

a. gaat het college er per definitie vanuit dat de vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling;

b. stelt het college het recht op een inkomstenvrijlating ambtshalve vast of, als dit niet mogelijk is,

op schriftelijke aanvraag;

c. stelt het college het recht op een inkomstenvrijlating voor personen die freelance of als zelfstandige werken op aanvraag vast. Dit geldt ook voor personen met een Bbz-uitkering (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen);

d. bepaalt het college, als dit noodzakelijk is, welke gegevens een uitkeringsgerechtigde voor de vaststelling van het recht op een inkomstenvrijlating moet verstrekken, alsmede de wijze en het tijdstip waarop hij de gegevens moet verstrekken;

e. wordt de inkomstenvrijlating éénmalig per bijstandsperiode toegepast.

 

Artikel 3.4WTOS en WSF in referteperiode

Indien in de referteperiode van 60 maanden sprake is van een opleiding als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en scholingskosten of studie op basis waarvan men aanspraak kan maken op Wet studiefinanciering 2000 dan wordt die periode verlengd met de periode van studie.

 

Artikel 3.5Inkomsten uit arbeid

De inkomsten uit arbeid in de referteperiode worden, voor zover deze lager zijn dan € 1.500,- netto per jaar, buiten beschouwing gelaten. Bij overschrijding van dit bedrag tellen de inkomsten uit arbeid volledig mee voor de vaststelling van de hoogte van het inkomen.

 

Paragraaf 3.2Verlaging bijstandsnorm (grondslag artikel 27 Participatiewet)

 

Artikel 3.6Verlaging bijstandsnorm bij ontbreken woonlasten

1. Het college verlaagt de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de wet, met 15% van de gehuwdennorm, voor zover de uitkeringsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

2. Lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden, in elk geval, aanwezig geacht, indien de uitkeringsgerechtigde:

a. geheel of gedeeltelijk geen woonkosten heeft of

b. verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang of

c. zonder woonadres is, als bedoeld in artikel 1 van de Wet basisregistratie personen persoonsgegevens, en aangifte doet van een door het college ter beschikking gesteld briefadres als bedoeld in artikel 1 van die wet.

 

Paragraaf 3.3Participatievoorzieningen

 

Artikel 3.7 Studietoeslag (grondslag artikel 3.14 Verordening SD)

 

1. Een verzoek om een individuele studietoeslag, als bedoeld in artikel 3.14 van de Verordening SD Eindhoven, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld format.

2. Voor de beoordeling of een persoon in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon kan het college het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen om advies vragen.

3. De individuele studietoeslag wordt ineens ter beschikking gesteld aan de belanghebbende persoon en bedraagt per 6 maanden

a. € 1.236,- bij een leeftijd van 18 tot 23 jaar

b. € 1.800,- bij een leeftijd van 23 jaar en ouder.

 

Hoofdstuk 4. Maatschappelijke Ondersteuning

 

Paragraaf 4.1Algemeen

 

Artikel 4.1Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. Bijdrage in de kosten: de bijdrage als bedoeld in artikel 4.9 ‘Verordening SD Eindhoven;

b. Erkende zorginstelling:

- een instelling met een HKZ-keurmerk (stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector) of een daarmee vergelijkbaar keurmerk, of

- een instelling, die een onderaannemer is van een zorginstelling waarmee de gemeente Eindhoven een dienstverleningsovereenkomst betreffende een maatwerkvoorziening heeft gesloten.

 

Paragraaf 4.2Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning (grondslag artikel 4.2 Verordening SD)

 

Artikel 4.2Melding hulpvraag

1. Een hulpvraag kan door of namens de cliënt digitaal, telefonisch, schriftelijk of in persoon worden gemeld bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk danwel digitaal en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek bedoeld in artikel 4.5 van deze Nadere Regeling.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

 

Artikel 4.3Cliëntondersteuning

Het college wijst de cliënt of zijn gemachtigde en/of zijn mantelzorger vóór het onderzoek, bedoeld in artikel 4.5 van deze Nadere Regeling, op de mogelijkheid gratis gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

 

Artikel 4.4Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan, waarin hij de onderwerpen die tijdens het onderzoek aan deorde zullen komen beschrijft en waarin hij aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

  • 2.

    Het college stelt de cliënt gedurende veertien dagen na de melding in de gelegenheid het persoonlijk plan te overhandigen.

 

Artikel 4.5Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek en wordt gevoerd met de cliënt of zijn gemachtigde en/of zijn mantelzorger.

  • 2.

    De volgende factoren maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek:

  • 3.

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • 4.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • 5.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • 6.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • 7.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • 8.

    de mogelijkheden om gebruik te maken van een voorziening op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen en de wijze waarop de verschillende voorzieningen op elkaar worden afgestemd.

  • 9.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • 10.

    de mogelijke bijdragen in de kosten die cliënt verschuldigd zal zijn.

  • 11.

    Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4.4 van deze Nadere Regeling aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 12.

    Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 13.

    De cliënt of zijn vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het onderzoek en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.

  • 14.

    Het college verstrekt de cliënt of zijn vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. De cliënt of zijn vertegenwoordiger kan zijn opmerkingen of aanvullingen aan dit verslag toevoegen voordat hij het tekent voor gezien.

  • 15.

    Het college wijst de cliënt of zijn gemachtigde op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 4.6 van deze Nadere Regeling in te dienen.

 

Artikel 4.6Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.2, negende lid en 2.3.5 Wmo, schriftelijk indienen bij het college, middels een door het college vastgesteld format.

  • 2.

    Een door de cliënt of zijn vertegenwoordiger ondertekende schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 4.5 van deze Nadere Regeling kan, indien de cliënt dit wenst, worden beschouwd als een aanvraag.

 

Artikel 4.7Extern advies

Het college vraagt om extern advies als het college dit in het belang van de beoordeling van het onderzoek of aanvraag acht.

 

Paragraaf 4.3Maatwerkvoorziening(grondslag artikel 4.3 en 7.1 Verordening SD)

 

Artikel 4.8Vormen van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

1. Het college biedt maatwerkvoorzieningen aan voor:

  • a.

    het voeren van een gestructureerd huishouden, onder toepassing van de protocollen indicatiestelling huishoudelijke ondersteuning (bijlage 1.) en gebruikelijke hulp Eindhoven (bijlage 2.), met als resultaat een schoon en leefbaar huis, schone kleding, schoon bedden en linnengoed, het kunnen beschikken over voldoende levensmiddelen, het nuttigen van maaltijden, en het organiseren van huishoudelijke taken. De maatwerkvoorzieningen bestaan uit:

  • b.

    1 o huishoudelijke ondersteuning in natura,

  • c.

    2 o huishoudelijke ondersteuning extra 1 in natura,

  • d.

    3 o huishoudelijke ondersteuning extra 2 in natura,

  • e.

    4 o een pgb in te zetten voor huishoudelijke ondersteuning,

  • f.

    5 o een pgb in te zetten voor huishoudelijke ondersteuning extra 1,

  • g.

    6o een pgb in te zetten voor huishoudelijke ondersteuning extra 2.

  • h.

    het wonen in een geschikte woning, waaronder

  • i.

    1 o een hulpmiddel in het kader van wonen in natura,

  • j.

    2 o een pgb in te zetten voor een hulpmiddel in het kader van wonen,

  • k.

    3 o een pgb in te zetten voor een woningaanpassing,

  • l.

    4 o een pgb in te zetten voor de verhuiskosten naar een geschikte woning,

  • m.

    5 o een pgb in te zetten voor een tijdelijke huisvesting,

  • n.

    6 o een pgb in te zetten voor huurderving;

  • o.

    het zich verplaatsen in en rond de woning, bestaande uit

  • p.

    1 o een rolstoelvoorziening in natura,

  • q.

    2 o een pgb in te zetten voor een rolstoelvoorziening,

  • r.

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, waaronder

    1 o een collectieve vervoersvoorziening,

  • s.

    2 o een vervoermiddel in natura,

  • t.

    3 o een pgb in te zetten voor een vervoermiddel,

  • u.

    4 o een pgb in te zetten voor vervoerskosten,

  • v.

    5 o een pgb in te zetten voor de aanpassing van een in eigendom zijnde auto;

  • w.

    het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden, waaronder

    1 o een maatwerkvoorziening in natura,

  • x.

    2 o een pgb in te zetten voor een maatwerkvoorziening,

  • y.

    3 o een pgb in te zetten voor boven regionaal gebruik,

  • z.

    4 o een pgb voor een sportvoorziening;

  • aa.

    ondersteuning bij zelfstandig leven, waaronder

  • ab.

    1 o een maatwerkvoorziening in natura (middel of zwaar), indien nodig inclusief doventolk,

  • ac.

    2 o dagbesteding in natura,

  • ad.

    3 o logeren in natura,

4o een pgb in te zetten voor ondersteuning bij zelfstandig leven (middel, zwaar of extra),

5o een pgb in te zetten voor dagbesteding,

  • 1.

    6o een pgb in te zetten voor logeren;

g. ondersteuning bij zelfstandig wonen, waaronder

  • 1.

    1 o beschermd wonen in natura

2 o ondersteuning wonen midden, inclusief wooncomponent in natura

3 o ondersteuning wonen midden, exclusief wooncomponent in natura

4 o ondersteuning zelfstandig leven plus in natura

  • 1.

    5 o opvang in natura

  • 2.

    6o een pgb in te zetten voor beschermd wonen

7o een pgb in te zetten voor ondersteuning wonen midden, inclusief wooncomponent ,

8o een pgb in te zetten voor ondersteuning wonen midden, exclusief wooncomponent ,

9 o een pgb in te zetten voor ondersteuning zelfstandig leven plus

  • 1.

    10 o een pgb in te zetten voor ondersteuning wonen midden, exclusief wooncomponent, in ouderinitiatief,

11 o een pgb in te zetten voor ondersteuning wonen plus, exclusief wooncomponent, in ouderinitiatief ;

  • 1.

    h. ondersteuning bij maatschappelijke deelname en werk, waaronder

  • 2.

    1 o dagbesteding (middel) in natura

  • 3.

    2 o een pgb in zetten voor dagbesteding (middel))

  • 4.

    mobiliteit, waaronder

  • 5.

    1 o vervoer, zonder rolstoel, van en naar dagbesteding als bedoeld onder f en h

  • 6.

    2 o vervoer, met rolstoel, van en naar dagbesteding als bedoeld onder f en h

  • 7.

    3 o een pgb in te zetten voor vervoer van en naar dagbesteding als bedoeld onder 1 o en 2 o .

2. Het college biedt een hulp bij huishouden aan als algemene voorziening.

 

Artikel 4.9Woningaanpassing

1. Een maatwerkvoorziening voor een woningaanpassing wordt slechts verstrekt indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling, mits de gemeente, waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de cliënt reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

4. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een voorziening bewerkstelligen dat de cliënt de woonruimte zelf en enkele, van zijn persoonlijke situatie afhankelijk, essentiële ruimten daarin kan bereiken.

5. Een maatwerkvoorziening voor een gemeenschappelijke ruimte kan slechts bestaan uit het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van automatische deuropeners, hellingbanen, het aanleggen van drempelhulpen of vlonders, extra trapleuningen (bij een portiekwoning), een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

6. Voor keuring, onderhoud en reparatie van een woonvoorziening wordt een pgb verstrekt voor de hieronder opgesomde woonvoorzieningen, indien deze bij een woningaanpassing zijn geplaatst:

a. rolstoelliften

b. sta-plateauliften

c. woonhuisliften

d. balansliften

e. mechanische inrichting voor het in hoogte verstellen van een keukenblok, bad of wastafel

f. elektromechanische openings-en sluitingsmechanismen van deuren

g. toilet voorzien van onderspoel en toiletföhn.

 

 

Paragraaf 4.4Persoonsgebonden budget (pgb) (grondslag artikel 4.7, 4.7b t/m 4.7e en 7.1 Verordening SD)

 

Artikel 4.10 Wijze vaststelling pgb-tarieven algemeen (geldig met ingang van 1 maart 2018)

Vervallen met ingang van 1 juli 2018.

 

Artikel 4.10aPgb op basis van prijzen en tarieven maatwerkvoorzieningen in natura

Voor de maatwerkvoorzieningen, die de gemeente in natura beschikbaar heeft en voor beschermd wonen in een kleinschalig wooninitiatief, wordt de hoogte van het pgb op basis van bijlage 3 bepaald.

 

Artikel 4.10b Pgb bij meerdere zorgverleners

Indien de cliënt voor de uitvoering van een maatwerkvoorziening gebruik maakt van meerdere zorgverleners dan wordt het pgb voor die maatwerkvoorziening berekend op basis van de verhouding van inzet naar categorie zorgverlener.

 

Artikel 4.10cBeschikbaarstelling pgb

1. Het pgb wordt pas ter beschikking gesteld aan de cliënt als het college de zorgovereenkomst conform het format van de SVB of de offerte of factuur heeft geaccepteerd en de hoogte en duur van het pgb heeft vastgesteld middels een beschikking.

2. Vanaf de datum van de beschikking, bedoeld in het vorige lid, wordt het pgb beschikbaar gesteld aan de cliënt voor de duur van de indicatie in het lopend kalenderjaar. Indien de indicatie het kalenderjaar overschrijdt, dan wordt de hoogte van het pgb uiterlijk op 1 november vastgesteld en in december beschikbaar gesteld voor het daaropvolgend kalenderjaar.

 

Artikel 4.11Pgb-tarieven zorgaanbieders, zelfstandige zonder personeel en sociaal netwerk

Vervallen met ingang van 1 juli 2018.

 

Artikel 4.12Pgb voor hulpmiddelen (geldig met ingang van 1 maart 2018)

Vervallen met ingang van 1 juli 2018.

 

Artikel 4.13Pgb huurderving en verhuiskosten

1. De hoogte van het pgb bij huurderving is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een

maximum van het per maand subsidiabele bedrag als bedoeld in artikel 13 eerste lid onderdeel a Wet op de Huurtoeslag. Het pgb wordt maximaal zes maanden verstrekt, waarbij de eerste maand voor eigen rekening is.

2. Het pgb voor de verhuiskosten bedraagt:

a. € 2.074,- voor een cliënt, die naar een reeds aangepaste woonruimte verhuist en waarbij geen sprake is van een eerste verhuizing naar een zelfstandige woonruimte.

b. € 3.455- voor de inwoner die op verzoek van het college de woonruimte ontruimt ten behoeve van een cliënt.

 

Artikel 4.14Pgb vervoerskosten voor het zich lokaal verplaatsen

1. Het pgb vervoerskosten voor het zich lokaal verplaatsen bedraagt bij het gebruik van:

a. een (eigen) auto/ vervoer derden €1.159,- per jaar;

b. een bruikleenauto € 747,- per jaar;

c. al dan niet aangepaste (niet-elektrische) gesloten buitenwagen, 50% van de vergoeding zoals

opgenomen in het eerste lid onderdeel b;

d. een taxi € 1.159,- per jaar op basis van declaraties;

e. een rolstoeltaxi € 1.739,- per jaar op basis van declaraties;

f. begeleiding bij openbaar vervoer € 580,- per jaar;

g. de kosten van en voor het aanbrengen van de voorziening in de eigen auto en, indien van toepassing, de keuringskosten van de Rijksdienst voor het Wegverkeer en onderhouds- en reparatiekosten. Voor de bepaling van het pgb is artikel 4.7b Verordening SD van toepassing.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het pgb voor gebruikers van andere vervoersvoorzieningen

zoals scootmobiel, aangepaste fietsen en elektrische buiten rolstoelen, ongeacht de snelheid, maximaal 75% van het gemaximeerde pgb als bedoeld in het eerste lid.

3. Een cliënt, die gebruik kan maken van andere vervoersvoorzieningen, zoals een scootmobiel, aangepaste fiets en elektrische buiten rolstoel, krijgt maximaal 270 zones in het collectief vraagafhankelijk vervoer.

4. In afwijking van het eerste lid krijgen partners met een gezamenlijke huishouding in totaal maximaal 150% van de normbedragen vergoed.

5. In afwijking van het eerste lid gelden voor kinderen tot 15 jaar de onderstaande vergoedingen:

a. 0 tot 4 jaar geen vergoeding;

b. 4 tot 12 jaar per jaar maximaal 25% van het normbedrag genoemd onder het eerste lid, onderdeel a tot en met f;

c. 12 tot 15 jaar per jaar maximaal 50% van het normbedrag genoemd onder het eerste lid,

onderdeel a tot en met f.

6. Het pgb vervoerskosten voor het zich lokaal verplaatsen wordt per kwartaal achteraf ter beschikking gesteld aan de cliënt.

 

Artikel 4.15Pgb voor vervoersvoorziening voor bovenregionaalgebruik

1. Cliënt kan voor een vervoersvoorziening, die verder reikt dan het lokaal vervoer, in aanmerking komen als het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door cliënt zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de cliënt noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen;

2. De bovenregionale vervoersbehoefte van cliënt wordt per kalenderjaar in kilometers bepaald.

3. Het pgb wordt per kwartaal achteraf ter beschikking gesteld aan cliënt

 

Artikel 4.16Pgb voor een sportvoorziening

1. Cliënt kan in aanmerking komen voor een pgb voor de aanschaf van een sportvoorziening, als sportbeoefening uitsluitend mogelijk is met een sporthulpmiddel.

2. De hoogte van het pgb, als bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de werkelijke kosten van de sportvoorziening tot een maximum van € 6.000,-, welk bedrag bedoeld is als vergoeding voor de aanschaf-, onderhouds- en reparatiekosten, voor de duur van een periode van vijf jaar.

3. Het college legt in een programma van eisen vast aan welke voorwaarden de sportvoorziening moet voldoen.

 

Artikel 4.17Pgb-tarieven voor hulp bij het huishouden

Vervallen met ingang van 1 juli 2018.

 

Paragraaf 4.5Algemene verplichtingen pgb (grondslag artikel 4.6 en 7.1 Verordening SD)

 

Artikel 4.19 Algemene verplichtingen pgb

Vervallen met ingang van 1 juli 2018.

 

Paragraaf 4.6Bijdrage in de kosten (grondslag artikel 4.9 Verordening SD)

 

Artikel 4.20Bijdrage in de kosten maatwerkvoorziening in natura of pgb

1. Een cliënt is per periode van 4 weken een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening in natura of pgb verschuldigd aan het college.

2. Voor de berekening van de hoogte van de bijdrage in de kosten wordt aangesloten bij de landelijke berekeningssystematiek van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

3. De bijdrage in de kosten bij huishoudelijke ondersteuning voor een maatwerkvoorziening in natura is € 188,48 per periode en voor pgb maximaal € 188,48 per periode van 4 weken, gedurende de duur van de verstrekking van de maatwerkvoorziening in natura of het pgb.

4. Het totaal van de bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen in natura of pgb, met uitzondering van beschermd wonen en opvang, bedraagt niet meer dan € 270,- per 4 weken per ongehuwde cliënt of (on)gehuwde cliënten tezamen.

5. De bijdrage in de kosten voor collectief vraagafhankelijk vervoer is € 0,70 per zone.

6. In afwijking van het eerste lid en tweede lid is geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een:

a. hulpmiddel in het kader van wonen, die de cliënt reeds vóór 01-01-2011 heeft gekregen, een tillift, badlift en een badplank;

b. maatwerkvoorziening in natura of een pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt.

c. pgb voor huurderving en verhuiskosten, als bedoeld in artikel 4.13 van deze Nadere Regeling.

d. pgb voor vervoerskosten voor het zich lokaal verplaatsen als bedoeld in artikel 4.14, eerste, tweede en vierde tot en met zesde lid van deze Nadere Regeling.

e. maatwerkvoorziening voor een gemeenschappelijke ruimte als bedoeld in artikel 4.9, vijfde lid van deze Nadere Regeling.

f. pgb voor vervoersvoorziening bovenregionaal gebruik, als bedoeld in artikel 4.15 van deze Nadere Regeling.

g. een pgb voor een sportvoorziening, als bedoeld in artikel 4.16 van deze Nadere Regeling.

7. Bij een pgb wordt de bijdrage in de kosten niet ingehouden op het uit te keren pgb-bedrag. Dit betekent dat de cliënt, evenals bij maatwerkvoorzieningen in natura, geld moet reserveren om de bijdrage in de kosten te betalen.

 

Paragraaf 4.7Waardering mantelzorgers (grondslag artikel 4.8 Verordening SD)

 

Artikel 4.21 Jaarlijkse erkenning en waardering mantelzorgers

1. Mantelzorgers komen voor de jaarlijkse blijk van erkenning en waardering in aanmerking, indien zij meer dan 8 uur per week en dan 3 maanden meer dan gebruikelijke zorg verlenen aan een familielid, een vriend of naaste die woonachtig is in de gemeente Eindhoven.

2. De jaarlijkse blijk van erkenning en waardering wordt uitgevoerd door een door het college aan te wijzen instelling en bestaat uit:

a. mantelzorgkoffer, inhoudende informatie over aanbod voor mantelzorgers, mantelzorgpas en deelname aan de collectieve verzekering;

b. gratis passe-partout om tegen een gereduceerd tarief te zwemmen of schaatsen in bepaalde Eindhovense sportcentra;

c. ondersteuning naar behoefte.

 

Paragraaf 4.8Opvang (grondslag artikel 4.3, 4.9, 4.10 en 7.1 Verordening SD)

 

Artikel 4.22 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dakloos of thuisloos zijn. De 24-uurs voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse leefgebieden en eventueel voeding;

b. 24-uurs verblijf vrouwenopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, al of niet op een geheim adres, voor vrouwen met of zonder hun kinderen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld of dreiging van relationeel geweld. De 24-uurs voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid en groepsbegeleiding op diverse leefgebieden en eventueel voeding;

c. Crisisopvang: het bieden van tijdelijke 24-uursverblijf in een crisissituatie door een instelling;

d. Passantenopvang / nachtopvang: het bieden van een verblijf voor de nacht met voeding door de instelling;

e. Instroomhuis: een 24-uurs voorziening voor de eerste opvang van cliënt, waar hij/zij maximaal 16 weken verblijft en waarin gedurende die periode gewerkt wordt aan stabilisatie en diagnosestelling (fase 1) en het in samenspraak ontwerpen en uitvoeren van een passend traject op alle leefgebieden. Na maximaal 16 weken stroomt cliënt uit naar passende en meer permanente vervolghuisvesting.

f. Begeleid wonen: een door een instelling aan een cliënt ter beschikking gestelde woonvorm waarbij de cliënt:

1. zelfstandig woont of in een kleine gemeenschap woont en

2. specialistische ondersteuning krijgt, maar nog geen regie heeft over een aantal aspecten van het wonen en

3. een vergoeding voor gebruik van die woonruimte, op grond van een woonbegeleidingsovereenkomst, aan die instelling is verschuldigd en niet rechtstreeks aan een woningcorporatie of particuliere verhuurder.

g. Instelling: een rechtspersoon die subsidie van de gemeente Eindhoven ontvangt of is gecontracteerd voor het bieden van 24-uurs verblijf, ondersteuning wonen, specialistische ondersteuning, crisisopvang, begeleid wonen of passantenopvang/nachtopvang, bij het verlaten van de thuissituatie door de cliënt, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

 

Artikel 4.23 Vaststelling hoogte en duur bijdrage in de kosten(grondslag artikel 4.9 Verordening SD)

1. De bijdrage in de kosten is verschuldigd vanaf de dag, waarop cliënt gebruik maakt van een vorm van opvang als bedoeld in artikel 4.22 van deze Nadere Regeling, tot aan de dag van vertrek of de dag dat cliënt woonlasten is verschuldigd vanwege het accepteren van een woning.

2. De eigen bijdrage bij 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang, inclusief voeding, bedraagt per maand:

a. € 325,00 voor een alleenstaande van 18 tot en met 20 jaar

b. € 394,00 voor een alleenstaande van 21 jaar en ouder

c. € 325,00 voor een alleenstaande ouder van 18 tot en met 20 jaar

d. € 394,00 voor een alleenstaande ouder van21 jaar en ouder

e. € 576,00 voor gehuwden, inclusief eventueel ten laste komende kind(eren).

3. De bijdrage in de kosten bij 24-uurs verblijf maatschappelijke opvang, exclusief voeding, bedraagt per maand:

a. € 130,00 voor een alleenstaande van 18 tot en met 20 jaar

b. € 200,00 voor een alleenstaande van 21 jaar en ouder

c. € 130,00 voor een alleenstaande ouder van 18 tot en met 20 jaar

d. € 200,00 voor een alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder

e. € 272,00 voor gehuwden, zonder ten laste komende kinderen

f. € 226,00 voor gehuwden, met ten laste komende kind(eren)

4. De bijdrage in de kosten bij 24-uurs verblijf vrouwenopvang, exclusief voeding, bedraagt per maand:

a. € 130,00 voor een alleenstaande van 18 tot en met 20 jaar

b. € 200,00 voor een alleenstaande van 21 jaar en ouder

c. € 130,00 voor een alleenstaande ouder van 18 tot en met 20 jaar

d. € 200,00 voor een alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder

5. De bijdrage in de kosten voor het instroomhuis bedraagt € 4,00 per dag

6. De bijdrage in de kosten bij crisisopvang bedraagt € 4,00 per dag.

7. De bijdrage in de kosten bij passantenopvang / nachtopvang bedraagt € 4,00 per nacht.

8. De bijdrage in de kosten bij ondersteuning zelfstandig leven bedraagt

a. Indien cliënt zelfstandig woont: het huurbedrag dat de instelling ten behoeve van cliënt aan de woningcorporatie is verschuldigd en welk bedrag is vastgelegd in de woonbegeleidingsovereenkomst,

b. Indien cliënt in een kleine gemeenschap woont: de vergoeding voor verblijf die cliënt is verschuldigd aan de instelling en welk bedrag is vastgelegd in de woonbegeleidingsovereenkomst. De totaal door de kleine gemeenschap verschuldigde vergoeding per maand komt overeen met het maandelijks door de instelling aan de woningcorporatie verschuldigde huurbedrag, inclusief een eventuele vergoeding voor zaken en diensten, die verband houden met de bewoning van de woning.

 

Artikel 4.24 Inning en verrekening bijdrage in dekosten(grondslag artikel 4.9 Verordening SD)

1. Het college int de bijdrage in de kosten per maand.

2. Voor zover mogelijk verrekent het college de verschuldigde bijdrage in de kosten met nog uit te keren (periodieke) betaling(en) op grond van de Participatiewet en/of nog uit te keren (periodieke) betaling(en)op grond van de Wmo.

 

Artikel 4.25 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin deze paragraaf niet voorziet, wordt de hoogte van de bijdrage in de kosten afgestemd op de individuele omstandigheden van de cliënt.

 

Hoofdstuk 5. (gereserveerd) Hoofdstuk 6. Debiteurenbeleid

Paragraaf 6.1 Algemeen

 

Artikel 6.1 Algemeen

Dit hoofdstuk is van toepassing bij verhaal en terugvordering van bijstandsuitkeringen, terugvordering van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo en terugvordering van individuele voorzieningen op grond van de Jeugdwet.

 

Paragraaf 6.2 Herziening, intrekking en terugvordering

 

Artikel 6.2 Herziening en intrekking

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot herziening/ intrekking van een besluit als bedoeld in de artikelen 53a, zevende lid, 54, derde lid laatste volzin en vierde lid Participatiewet, 17, derde lid laatste volzin en vierde lid Ioaw/Ioaz, 2.3.10 Wmo, 8.1.4 Jeugdwet, 2.7 en 4.14 Verordening SD Eindhoven.

 

Artikel 6.3Terugvordering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand, uitkering, maatwerkvoorziening of individuele voorziening in situaties als beschreven in de artikelen 58, tweede lid Participatiewet, 25, tweede en derde lid Ioaw/Ioaz, 2.7 Verordening SD Eindhoven en 2.4.1 Wmo.

  • 2.

    Onder kosten van bijstand of uitkering wordt verstaan: respectievelijk de door de gemeente betaalde loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, onderscheidenlijk de Wet financiering sociale verzekeringen, inhoudingsplichtige is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen.

    • 3.

      In bijzondere situaties kan worden afgezien van de verhoging van de vordering met de door de gemeente betaalde loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen, als bedoeld in het tweede lid.

 

Artikel 6.4Terugvordering van gezinsleden/echtgenoten (partners)

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 59 Participatiewet en 26 Ioaw/Ioaz.

 

Paragraaf 6.3 Kwijtschelding bij terugvordering

 

Artikel 6.5 Afzien van terug-/invordering wegens dringende reden

Indien hiertoe een dringende reden aanwezig is wordt geheel of gedeeltelijk afgezien van terugvordering of invordering.

 

Artikel 6.6 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedrag

Van het nemen van een terugvorderingsbesluit wordt afgezien indien het totaal terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,- en het terug te vorderen bedrag niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht.

 

Artikel 6.7 Medewerking aan een schuldregeling

1. Op verzoek van de debiteur kan medewerking worden verleend aan een schuldregeling, waaronder ook wordt verstaan het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van een vordering van teruggevordere bijstand, inkomensvoorziening, uitkering, maatwerkvoorziening en individuele voorziening indien :

a. de vordering niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht of de vordering ouder dan vijf jaar en

b. redelijkerwijs te voorzien is dat degene van wie wordt teruggevorderd niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en

c. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en

d. de vordering van de gemeente tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor een vordering, ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, mits deze ontstaan is vóór 1 januari 2013.

3. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling, als bedoeld onder het eerste lid tot stand is gekomen.

4. Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de debiteur gewijzigd indien:

a. niet binnen twaalf maanden, nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen zoals bedoeld onder het eerste lid of

b. de debiteur zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid of

d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het afzien van verdere invordering worden verbonden.

5. Afzien van invordering als bedoeld onder het eerste en tweede lid is niet mogelijk ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt of geldleningen bij eigen woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet, behoudens voor zover die niet op dat goed of die goederen verhaald kunnen worden.

 

Artikel 6.8 kwijtschelding niet-verwijtbare vordering na verloop van drie jaar

1. Ten aanzien van vorderingen welke niet zijn ontstaan als gevolg van schending van een inlichtingenplicht kan op aanvraag van de debiteur sprake zijn van kwijtschelding indien de debiteur:

a. gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 36 maanden / termijnen heeft betaald), waarbij zijn gemiddelde inkomen in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of

b. gedurende drie jaar jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover eventueel verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of

c. gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

2. De kwijtschelding als bedoeld in het eerst lid vindt enkel plaats indien sprake is van een door het college en debiteur overeengekomen plan van aanpak met betrekking tot de gehele schuldsituatie en mogelijke andere leefgebieden, zoals participatie waaraan de debiteur medewerking verleent.

3. Afzien van verdere invordering als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt of geldleningen bij eigen woning als bedoeld in artikel 50 Participatiewet, behoudens voor zover die niet op dat goed of die goederen verhaald kunnen worden.

 

Artikel 6.9 Kwijtschelding verwijtbare vordering na verloop van tien jaar

Ten aanzien van vorderingen welke zijn ontstaan als gevolg van schending van een inlichtingsplict is het bepaalde in artikel 6.8 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een termijn van:

a. vijf jaar wordt gehanteerd in plaats drie jaar voor vorderingen ontstaan vóór 1 januari 2013;

b. tien jaar wordt gehanteerd in plaats van drie jaar voor vorderingen ontstaan na 31 december 2012.

 

Paragraaf 6.4 Verhaal

 

Artikel 6.10 Verhaal kosten van bijstand en lijkbezorging

1. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot verhaal van de kosten als bedoeld in de artikelen 61 tot en met 62i Participatiewet en artikel 22 Wet op de lijkbezorging.

2. Voor de berekening van de verhaalsbijdrage gelden de richtlijnen en normen opgenomen in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht als leidraad.

3. Van het bepaalde in het tweede lid kan worden afgeweken, indien toepassing daarvan onredelijk en/of onbillijk is voor de onderhoudsplichtige.

 

Artikel 6.11 Indexering verhaalsbijdrage

De vastgestelde verhaalsbijdrage wordt jaarlijks met ingang van 1 januari geïndexeerd met het percentage, bedoeld in artikel 402a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarmee bedragen voor levensonderhoud worden verhoogd. Als maximum geldt de maximaal verstrekte bruto kosten van bijstand van de maand, waarover de verhaalsbijdrage is verschuldigd.

Artikel 6.12 Afzien opleggen of wijzigen verhaalsbijdrage bij kruimelbedrag

1. Indien de berekende verhaalsbijdrage lager is dan € 50,- per maand wordt afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage.

2. Indien bij een heronderzoek een verhaalsbijdrage is berekend die minder dan € 50,- per maand ten nadele van de onderhoudsplichtige afwijkt wordt afgezien van het wijzigen van de reeds opgelegde verhaalsbijdrage.

 

Artikel 6.13 Afzien van verhaal bij dringende reden

Indien, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, een dringende reden aanwezig is wordt afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage.

 

Artikel 6.14 Afzien van verhaal bij schuldenproblematiek

Artikel 6.7, eerste lid aanhef onder b, c en d, tweede, derde en vierde lid is van overeenkomstige toepassing op verhaal van kosten van bijstand, voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen, die op het moment van het besluit opeisbaar zijn.

 

Artikel 6.15 Afzien van verhaal

Er wordt afgezien van verhaal op de onderhoudsplichtige indien de onderhoudsplicht reeds is beëindigd en de verhaalsbijdrage over het te verhalen tijdvak niet meer bedraagt dan € 600,- of als de lopende verhaalsbijdrage naar schatting over het gehele tijdvak lager is dan € 600,-.

 

Artikel 6.16 Kwijtschelding achterstallige verhaalsbijdrage na einde onderhoudsplicht

Bij een achterstallige verhaalsbijdrage wordt afgezien van verdere invordering indien de onderhoudsplicht is beëindigd en de debiteur na einde onderhousplicht:

a. gedurende 3 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan (dan wel in totaal 36 maanden / termijnen heeft betaald), waarbij het gemiddelde inkomen van de debiteur in die periode de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering niet te boven is gegaan of overeenkomstig de vastgestelde draagkracht was; of

b. gedurende 3 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

c. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

 

Paragraaf 6.5 Invordering

 

 

Artikel 6.17Verrekening vordering

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in de artikelen 58, vierde lid, 60, derde en zesde lid onder a, 60a, vierde lid Participatiewet, 25, vierde lid, 28, derde, zesde onder a, zevende lid en 29, tweede lid Ioaw/Ioaz en 4.15 Verordening SD Eindhoven.

 

Artikel 6.18Vaststelling aflossingsbedrag bij niet-actieve debiteur

1. De openstaande vordering dient binnen 6 weken na dagtekening van het besluit tot terugvordering of invordering ineens terugbetaald te worden.

2. Indien betaling ineens binnen 6 weken niet mogelijk is, dan treffen burgemeester en wethouders met de debiteur een zodanige betalingsregeling dat de vordering volledig en binnen een redelijke termijn wordt terugbetaald.

3. Indien een betalingsregeling, als bedoeld in het vorige lid, niet tot stand komt of kan komen, dan vindt een draagkrachtonderzoek plaats. Voor de bepaling van de afloscapaciteit wordt, in elk geval, de beslagvrije voet, als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in acht genomen.

 

Artikel 6.18a Maatwerk bij invordering ten aanzien van vorderingen waarbij geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht

1. Indien de debiteur een bijstandsuitkering van de gemeente Eindhoven heeft en als gevolg van arbeidsinschakeling bijstandsonafhankelijk wordt, kan het college de hoogte van de beslagvrije voet verhogen met 50% van het netto inkomen uit arbeid voor zover dit inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm. Deze verhoging kan nooit meer bedragen dan 50% van het bedrag waarmee de bijstandsnorm wordt overschreden.

2. Het college kan de invordering opschorten gedurende de periode waarin de debiteur naar vermogen, succesvol meewerkt aan een individueel, vastgesteld trajectplan gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en economische zelfstandigheid.

3. Bij het niet of onvoldoende meewerken aan een individueel trajectplan als bedoeld in het tweede lid wordt de invordering hervat en worden de termijnen die gedurende het traject zijn verstreken niet meegeteld voor de aflossingsduur voor mogelijke kwijtscheldingen.

4. Bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichtingen en het als gevolg daarvan opleggen van een maatregel wordt de termijn bedoeld in artikel 6.8 verlengd naar vijf jaar.

5. De leden 1 tot en met 4 gelden voor zover sprake is van terugvordering die niet het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht.

 

Artikel 6.19Beslaglegging

Indien de debiteur niet bereid is een minnelijke betalingsregeling te treffen of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt en/of verrekening niet mogelijk is, dan wordt het terugvorderingbesluit c.q. dwangbevel ten uitvoer gelegd, door middel van vereenvoudigd derdenbeslag of ter executie overgedragen aan een incassobureau/gerechtsdeurwaarder.

 

Paragraaf 6.6 Invorderingskosten en rente

 

Artikel 6.20Aanmaning en vergoeding

Voor de aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Algemene wet bestuursrecht wordt geen vergoeding in rekening gebracht bij de debiteur.

 

Artikel 6.21Dwangbevel en dwangbevelkosten

1. Indien de debiteur de vordering niet binnen de aanmaningstermijn (volledig) heeft betaald dan wel een betalingsregeling heeft getroffen, wordt, voor zover dit wettelijk mogelijk is, een dwangbevel uitgebracht.

2. Het dwangbevel wordt, voor zover dit wettelijk mogelijk is, per post verstuurd.

3. De kosten van het dwangbevel worden in rekening gebracht bij de debiteur.

 

Artikel 6.22Rente en incasso-/deurwaarderskosten

1. Burgemeester en wethouders brengen bij verzuim van betaling geen wettelijke rente, als bedoeld in afdeling 4.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, in rekening bij de debiteur.

2. Wordt de vordering ter incasso overgedragen aan een incassobureau/ gerechtsdeurwaarder dan worden de daarmee gemoeide kosten en rente doorberekend aan de debiteur.

 

Paragraaf 6.7 Debiteurenonderzoeken

 

Artikel 6.23Onderzoeksfrequentie

Debiteurenonderzoeken worden uitgevoerd op basis van maatwerk, waarbij het te verwachten rendement centraal staat. Hiertoe zijn de volgende richtinggevende profielen benoemd:

 

Categorie Debiteur

Onderzoeksfrequentie

1. Debiteuren met een aflossingsverplichting en waarbij door deze aflossingsverplichting de schuld niet binnen 36 maanden wordt afgelost.

Plannen zodra duidelijk is dat andere aflossingsverplichting eindigt of het inkomen wijzigt.

 

2. Debiteuren met een uitgestelde afbetalingsverplichting (tenzij sprake is van werkaanvaarding).

 

Plannen zodra duidelijk is dat andere aflossingsverplichting eindigt of het inkomen wijzigt.

3. Debiteuren die niet aan de vastgestelde aflossingsverplichting voldoen.

Direct nadat is vastgesteld dat niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.

4. Debiteuren met onbekend adres of in het buitenland verblijvend.

Ad hoc. Indien mogelijk registratie paspoortsignalering.

5. Debiteuren die uitstromen.

 

Tijdens het beëindigingsonderzoek.

6. Verhaalsdebiteuren

 

Bij wijziging inkomen en bij einde onderhoudsplicht.

 

 

 

 

 

 

 

 

Paragraaf 6.8 Overgangsregeling

 

Artikel 6.24Overgangsregeling

1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 december 2015, onder intrekking van het debiteurenbeleid 2011, Gemeenteblad 2011, nr 59.

2. Ten aanzien van een debiteur die op 1 december 2015 een aflossingsverplichting heeft lopen en nakomt, blijven de oude beleidsregels tot 1 juni 2016 van toepassing, tenzij op basis van dit nieuw beleid een voordeel voor hem optreedt ten opzichte van het oude beleid. In dat geval komt de debiteur bij het eerstvolgende heronderzoek in aanmerking voor toepassing van deze nieuwe beleidsregels.

Hoofdstuk 7. Cliëntenparticipatie/Inspraak en medezeggenschap(grondslag artikel 6.1 Verordening SD)

 

Artikel 7.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. Cliëntenraad sociaal domein (CRSD): een vaste kern van cliënten Wmo, Jeugdwet, Participatiewet en/of hun wettelijke vertegenwoordigers en een onafhankelijke voorzitter die een continu en zorgvuldige cliënteninbreng borgt bij de beleidsvoorbereiding, -bepaling, -uitvoering, -evaluatie en bij de inkoop Sociaal Domein;

b. Co- creatie: een voor de voorbereiding van beleidsvoorstellen, uitvoeringsplannen, inkoop, evaluaties van beleid en verordeningen samengestelde flexibele werkgroep waaraan, afhankelijk van het onderwerp of beleidsthema, verschillende cliënten en de bij het beleidsvoorstel, verordening of nadere regeling betrokken ambtena(a)r(en) deelnemen.

 

Artikel 7.2 Samenstelling CRSD

1. De CRSD bestaat uit minimaal 12 en maximaal 15 leden en een onafhankelijke voorzitter, die ingezetene zijn van de gemeente Eindhoven. 80% is cliënt of wettelijk vertegenwoordiger van een cliënt, 20% kan een belangenbehartiger of andere vertegenwoordiger zijn.

2. De CRSD is een representatieve afspiegeling van de cliënten van de beleidsterreinen in het Sociaal Domein

3. Het college benoemt de leden van de CRSD en de onafhankelijke voorzitter, op voordracht van de zittende leden.

 

Artikel 7.3Facilitering

1. Het college draagt zorg voor adequate ondersteuning van de CRSD. De ondersteuning bestaat uit het voeren van het secretariaat en beleidsmatige ondersteuning.

2. Het college stelt vergaderaccommodatie beschikbaar voor alle werkzaamheden van de CRSD.

3. Het college wijst een coördinerend wethouder aan voor cliëntenparticipatie.

 

Artikel 7.4 Werkbudget

1. Het college stelt jaarlijks, in overleg met de CRSD, een werkbudget en een reële vergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk voor de CRSD beschikbaar. Uitgangspunt bij de vergoeding zijn de regels van de Belastingdienst ten aanzien van vrijwilligersvergoedingen.

2. Het werkbudget is bestemd voor de kosten van:

a. de gezamenlijke en eventuele individuele scholing van leden van de CRSD.

b. de inhuur van externe deskundigheid.

c. deelname aan (landelijke) themabijeenkomsten, conferenties, seminars en congressen

d. werkbezoeken

e. jaarlijkse jaarafsluiting

f. representatiekosten

g. communicatiekosten

h. mogelijkheid om zelf onderzoek te (laten)doen

3. De inzet binnen en voor de CRSD kan worden erkend als een voorziening richting arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7, eerste lid onderdeel a Participatiewet.

4. De kosten van co-creatie vallen niet onder het werkbudget.

 

Artikel 7.5 Huishoudelijk reglement

De CRSD legt in een huishoudelijk reglement, in elk geval, vast:

a. de zittingsduur van haar leden;

b. de vergaderfrequentie.

 

Artikel 7.6 Inkoop sociaal domein

Het college betrekt tijdig de CRSD bij de opdrachtformulering en evaluatie van (maatwerk)voorzieningen Wmo, Jeugdwet, Participatiewet en overige op het Sociaal Domein betrekking hebbende (maatwerk)voorzieningen.

 

Artikel 7.7 Advies

1. De CRSD geeft gevraagd en ongevraagd advies aan het college en de gemeenteraad.

2. Het college vraagt de CRSD actief om advies wanneer in het Sociaal Domein:

a. nieuw of aangepast beleid wordt voorbereid of ontwikkeld;

b. beleid wordt bepaald;

c. beleid of uitvoering wordt geëvalueerd;

d. beslist moet worden over veranderingen in de beleidsuitvoering;

e. inkoop sociaal domein.

3. In overleg met de CRSD bepaalt het college periodiek welke thema’s via co-creatie uitgewerkt dienen te worden en de dossiers die ter advisering aangeboden worden aan de CRSD.

4. Bij de planning van de ontwikkeling van dossiers wordt rekening gehouden met de tijd die co-creatie en de advisering door de CRSD vraagt. Wanneer hier niet aan kan worden voldaan brengt het college het betreffende dossier pas na ontvangst van een schriftelijk advies van de CRSD, in routing.

5. Het college vraagt op een zodanig tijdstip schriftelijk advies, dat het uitgebrachte advies van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit

6. Het college geeft, binnen een termijn van 4 weken, een schriftelijke, onderbouwde reactie op het advies als bedoeld in het eerste lid.

7. In- en uitgaande bescheiden betrekking hebbend op gevraagde en/of ongevraagde adviezen aan het college gaan via het secretariaat ten behoeve van de CRSD: mailto: secretariaat_CRSD@eindhoven.nl met een ‘CC’ aan de ambtelijk vertegenwoordiger.

8. In-en uitgaande bescheiden betrekkend op gevraagde en/of ongevraagde adviezen aan de gemeenteraad gaan via de griffie: griffie@eindhoven.nl..

 

Artikel 7.8Verslaglegging

1. De CRSD biedt jaarlijks, in februari, met ambtelijke ondersteuning een verslag aan het college waarin, in ieder geval, aandacht wordt besteed aan:

a. het verloop van het co-creatie proces en eventuele aanbevelingen om dit proces te verbeteren;

b. de interne werkwijze van de CRSD, de aangebrachte of te brengen verbeteringen en eventuele aanbevelingen om de CRSD daarbij te faciliteren

c. adviesfunctie van de CRSD en eventuele aanbevelingen om de werkwijze te verbeteren;

d. de samenwerking met de ambtelijke organisatie en aanbevelingen voor een optimalere samenwerking.

2. Indien de CRSD aanleiding ziet voor tussentijds overleg met de door het college aangewezen wethouder of de ambtelijke organisatie, dan zal de ambtelijk vertegenwoordiger de betrokken(en) hiertoe uitnodigen en, in overleg met betrokken(en), het overleg organiseren.

 

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

 

Artikel 8.1Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze Nadere Regeling niet voorziet, beslist het college.

 

 

Artikel 8.2Inwerkingtreding en overgangsbepaling

Deze Nadere Regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, onder intrekking van:

a. Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2014), gemeenteblad 2014, nr 5;

b. Nadere Regeling eigen bijdrage maatschappelijke opvang en vrouwenopvang gemeente Eindhoven 2014, gemeenteblad 2014, nr 55;

 

Artikel 8.3Citeertitel

Deze Nadere Regeling kan worden aangehaald als ‘’Nadere Regeling SD Eindhoven’’.

 

 

 

 

 

 

Eindhoven, .

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

,burgemeester

, secretaris

Mij bekend,

De gemeentesecretaris van Eindhoven