Organisatie | Staphorst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening PW, IOAW, IOAZ gemeente Staphorst |
Citeertitel | Verordening re-integratie PW, IOAW, IOAZ Gemeente Staphorst 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-12-2018 | 01-01-2018 | Nieuwe regeling | 11-12-2018 | 18 - 13200 |
Artikel 2. Beleid en evenwichtige verdeling
Het college onderzoekt nauwkeurig de individuele wensen, acties gericht op vergroting van zelfstandigheid, mogelijkheden en capaciteiten van een inwoner om de ondersteuning zo doelmatig en duurzaam mogelijk te realiseren. Waar mogelijk wordt rekening gehouden met individuele wensen. Het college legt dat vast in het persoonlijk actieplan van de betreffende bewoner.
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college kan een voorziening beëindigen als:
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
Artikel 6. Werkervaringsplek en proefplaatsing
Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden gericht op de arbeidsinschakeling worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. De werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten ondertekenen de overeenkomst met een maximale looptijd van 2 jaar. De looptijd kan hierna worden verlengd tot maximaal 2 jaar.
Artikel 8. Participatievoorziening beschut werk
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en waarvoor een andere voorziening niet passend is en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde beschut werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie op basis van de volgende voorwaarden:
Het college kan advies inwinnen over het oordeel of de aanvrager tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. De adviseur neemt daarbij de in het tweede lid neergelegde criteria in acht.
Artikel 11. Ondersteuning bij leer-werktraject
Het college kan ondersteuning bieden aan een persoon uit de doelgroep voor wie volgens het college een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
Artikel 12. Persoonlijke ondersteuning
Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Staphorst van 11 december 2018.
T.C.Segers,
voorzitter.
L.Roest-Jonkers,
griffier.
Algemene toelichting verordening re-integratie
Deze verordening geeft uitvoering aan artikel 8a van de Participatiewet (Pw). Overeenkomstig deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen voor de doelgroep en de werkgevers.
Er is gekozen voor een algemene, globale verordening die grotendeels overeenkomt met afspraken die regionaal, binnen het Regionaal Werkbedrijf, zijn gemaakt.
Als gevolg van een aantal wijzigingen in wet- en regelgeving in 2015 en 2016 dient de Verordening re-integratie Pw, IOAW en IOAZ 2015 te worden gewijzigd. Belangrijkste wijzigingen:
In de verordening moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet voor het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.
Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:
Deze verordening regelt de verstrekking van re-integratievoorzieningen aan inwoners van de gemeente, werkgevers en andere relevante organisaties. Bij een voorziening gaat het in de eerste plaats om de verstrekking van de gemeente aan een inwoner. Sommige verstrekkingen hebben een indirect karakter, zoals bijvoorbeeld een proefplaatsing of een indienstnemingssubsidie aan een werkgever. Voorbeelden van verstrekkingen met een direct karakter zijn ondersteuning/begeleiding of een training van een klant. Elke voorziening is gericht op het zelforganiserende vermogen van de inwoner in relatie tot de arbeidsmarkt. De voorziening is daarmee afgestemd op de vraag van de werkgever én de mogelijkheden van de inwoner.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft personen:
als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdeel b, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdeel b, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen indienstnemingssubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering
Op grond van artikel 8a Pw moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen regelen. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen, inclusief de mensen met een handicap, conform het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
In artikel 2, derde lid, is opgenomen waarmee het college in ieder geval rekening moet houden.
Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen
De Participatiewet schrijft niet uitputtend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door een persoon. Dit betekent bijvoorbeeld voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt dat sociale activering de aangewezen voorziening is gericht op arbeidsinschakeling en dat voor mensen met een kortere afstand tot de arbeidsmarkt dit scholing is in de vorm van het halen van een VCA-certificaat. Zo weegt het college steeds per individueel geval af wat de meest adequate weg is richting werk.
Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 3, derde lid, van deze verordening. Met de genoemde redenen wordt het volgende bedoeld:
Van c) is sprake als de klant betaald werk heeft gevonden1 en in dat werk geen aanspraak hoeft te maken op ondersteunende voorzieningen of ondersteuning van de gemeente. Tenzij de klant nog voor een deel afhankelijk blijft van een bijstandsuitkering en onder de Participatiewet blijft vallen.
Toepassen van e) is aan de orde als er (grote) veranderingen hebben plaatsgevonden bij de klant en de voorziening daarom niet meer toereikend is. Voorbeelden hiervan zijn dat de klant in therapie grote stappen heeft gezet en daarom sociale activering niet meer een geschikte voorziening betreft of dat de klant in een auto-ongeluk betrokken is geweest en daarom niet meer kan deelnemen in de voorgestelde werkervaringsplek.
Bij alle redenen van beëindiging dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet-uitkeringsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd (RBARN:2006:AZ3540). Terugvordering dient te geschieden op grond van het Burgerlijk Wetboek.
Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel.
Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening (artikel 5, eerste lid).
Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Een klant kan zelf ook komen met een vorm van sociale activering als dit bijdraagt aan arbeidsinschakeling op de lange termijn. Een taak genoemd voorbeeld is het schenken van koffie bij het verzorgingshuis.
College stemt duur activiteiten af op de persoon
Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen. Het college moet de duur afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, zal een al te rigide termijn moeilijk zijn.
Maatwerk en ontwikkeling van de klant staan altijd voorop. Het is belangrijk dat goed wordt geëvalueerd voordat een volgende voorziening kan worden aangeboden door het college.
Het college kan scholing aanbieden aan een klant indien dat bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Dit is altijd maatwerk en het varieert van een startkwalificerende opleiding2 tot een functiegerichte training (bv. Vca-certificering). Er moet altijd sprake zijn van het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt voor de klant in de zin van duurzame uitstroom of in ieder geval duurzaam werk.
Scholing is geïndiceerd voor mensen die zonder scholing geen kans maken op plaatsing op de arbeidsmarkt. Als die kansen er niet zijn, bijvoorbeeld omdat terugkeer naar het oude beroep onmogelijk is, behoort scholing tot de mogelijkheden. Hierbij wordt gekeken of men al in het bezit is van een diploma van een startkwalificerende opleiding, de arbeidsmarktrelevantie, de motivatie en cognitieve vaardigheden van een klant. Indien een kandidaat in aanmerking komt voor een lening van DUO voor de scholing wordt de scholing niet vanuit de gemeente vergoed.
Artikel 6. Werkervaringsplek en proefplaatsing
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een werkervaringsplek of proefplaatsing aanbieden voor zover hij een afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Het gaat dan om het algemeen om personen die langer dan 12 maanden buiten het arbeidsproces hebben gestaan.
De werkervaringsplek kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een persoon de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkervaringsplek kan een persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het doel van de proefplaatsing is het beoordelen van iemands vaardigheden en kennis ten behoeve van een concrete werkplek. De beoogde kandidaat heeft een afstand tot de arbeidsmarkt zodat een normale proefperiode niet reëel is. De beoogde kandidaat heeft door de proefplaatsing geen recht op loon. De werkgever dient wel voldoende vertrouwen te hebben in de beoogde kandidaat met het oog op de indienstneming.
Bij indienstneming moet sprake zijn van een dienstverband van minimaal 6 maanden, voor minimaal hetzelfde aantal uren als tijdens de proefplaatsing.
Opstellen schriftelijke overeenkomst
Voor de werkervaringsplek en een proefplaatsing moeten een schriftelijke overeenkomst worden opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de werkervaringsplek worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Dit waarborgt dat het niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Een werkervaringsplek of proefplaatsing mag uitsluitend worden verstrekt als er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt. Er is sprake van verdringing als de vacature ook regulier ingevuld had kunnen worden. De klant staat centraal in ontwikkeling van werknemersvaardigheden (werkervaringsplek) of in het toetsen van de vaardigheden en competenties op een specifieke werkplek (proefplaatsing). Het opvullen van een vacature is niet toegestaan als de vacature is ontstaan door afvloeiing.
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (art 7 lid 3 Pw).
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar.
Een participatieplaats mag uitsluitend worden verstrekt als er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt. Er is sprake van verdringing als de vacature ook regulier ingevuld had kunnen worden. De klant staat centraal met het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Het opvullen van een vacature is niet toegestaan als de vacature is ontstaan door afvloeiing.
De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden. Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor een premie van telkens € 100,- per 6 maanden. De premie wordt vrijgelaten (artikel 31 lid 2 sub j Pw).
Er kan verwarring ontstaan over de verschillen tussen verschillende voorzieningen. Hieronder is daarom schematisch de verschillen tussen tegenprestatie, vrijwilligerswerk (vorm van sociale activering), participatieplaats en werkervaringsplek weergegeven.
Artikel 8. Participatievoorziening beschut werk
Het college biedt ambtshalve of op verzoek de voorziening beschut werk aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon behoort tot de doelgroep van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of een persoon is aan wie het UWV een uitkering verstrekt (eerste lid). Het college is verplicht om iemand de voorziening beschut werk aan te bieden wanneer die persoon daarop aangewezen is (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschut werkplekken zijn bereikt (artikel 10b, zesde lid, van de Participatiewet).
Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk (eerste en tweede lid) zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid) en welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt (vierde lid).
Om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet), verricht het UWV voor het college de werkzaamheden ten behoeve van die vaststelling en adviseert het college hierover. Dit wordt uitgevoerd op basis van landelijke criteria een beoordeling uit of een persoon behoort tot de doelgroep beschut werk. Het college kan ook zonder advies van het UWV een voorziening beschut werk aanbieden, wanneer op basis van een onderzoek door het college is vastgesteld dat iemand aangewezen is op een beschutte werkomgeving.
Het UWV verricht de hier bedoelde werkzaamheden op verzoek van gemeente dan wel betrokkene. Een dergelijk verzoek kan alsdan alleen door de persoon zelf worden gedaan en niet door een andere belanghebbende zoals een werkgever. Als het UWV tot het oordeel komt dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, adviseert UWV het college van de gemeente waar de betreffende persoon staat ingeschreven.
Op basis van het advies van het UWV beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het UWV, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.
Stap 3: dienstbetrekking beschut werk
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Het college kan zelf bepalen waar de beschutte werkplek wordt georganiseerd. Dat kan zijn binnen de gemeente, maar ook bij de bestaande SW-bedrijven, bij maatschappelijke organisaties of bij een andere, aan de gemeente gelieerde organisatie. Het kan ook zijn dat een reguliere werkgever bereid is de benodigde beschutte omstandigheden te bieden. Het toekennen van een beschut werkplek is een besluit in de zin van de Awb.
Als is vastgesteld dat een persoon alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde plaatsen al is gerealiseerd, dan wordt een wachtlijst gehanteerd en krijgt deze persoon in principe voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Dit is conform de bedoeling van de wetgever.
In artikel 10c van de Pw is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:
personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
In artikel 10c van de Pw is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet. In lid 1 van artikel 9 van deze verordening is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Pw. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd.
Bij de vaststelling of iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie kan het college zich laten adviseren. Het college draagt dan de personen voor die zouden kunnen behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Op basis van het advies beslist het college of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies, kan besloten worden het advies niet te volgen.
In artikel 10d, eerste lid, van de Pw is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Het college stelt de loonwaarde vast van een persoon. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.
In lid 3 wordt de methode die het college gebruikt om de loonwaarde van die persoon te bepalen omschreven.
De afgelopen jaren is naar tevredenheid gewerkt met de Dariuz Works loonwaardemethodiek. Er zijn naast de loonwaardemethodiek van Dariuz nog een tweetal gelijkwaardige methodieken. Deze verordening laat de mogelijkheid open om in samenwerking met partners in het Regionaal Werkbedrijf nog te kiezen voor één van de andere gevalideerde methodieken. Dariuz-methodiek is ontwikkeld vanuit kennis op het gebied van uitstroom van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het systeem heeft een wetenschappelijke basis waarmee voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt een bijdrage wordt verzorgd aan effectieve en efficiënte re-integratie.
Het ligt voor de hand te kiezen voor een betrouwbare methode die de competenties van de werknemer of potentiële werknemer meet. Het systeem dient ervaring en kennis te hebben van functies en arbeidsomstandigheden aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De definitieve bepaling van de loonwaarde vindt eerst plaats na bedrijfsbezoek. De theoretische meting wordt geverifieerd aan de praktijk en/of beoogde werkplek. Periodiek kan de loonwaarde opnieuw worden bepaald. Immers iemand kan groeien in zijn functie; competenties en capaciteiten kunnen wijzigen.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden waaronder ook een verband op detacheringsbasis om werkervaring op te doen.
Het college zorgt ervoor dat een persoon uit de doelgroep een dienstverband krijgt aangeboden. Dat kan door een derde. Die derde kan bijvoorbeeld een detacheringsbureau zijn. Voor de gemeente Staphorst kan een detacheringsbaan bijvoorbeeld via de gemeenschappelijke regeling Reestmond plaatsvinden. Een detacheringsbaan kan worden ingezet indien de werkgever het een te groot risico vindt om de klant zelf een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Dit kan bijvoorbeeld zijn vanwege functionele beperkingen van de klant.
Artikel 11. Ondersteuning bij leer-werktraject
Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.
De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar3 die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan achttien jaar en aan personen van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is.
Artikel 12. Persoonlijke ondersteuning
In het artikel wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het moet gaan om een systematische ondersteuning voor de werknemer. Het gaat hier om een veel toegepast instrument, bijvoorbeeld valt een jobcoach en stage-jobcoach hieronder. Die ondersteunt op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Verstrekking aan de werknemer of de werkgever kan plaatsvinden in natura of geld.
Aan een niet-uitkeringsgerechtigde of een bijstandsgerechtigde kan ter voorbereiding voor het starten van een bedrijf of zelfstandig beroep ook een noodzakelijke voorziening worden geboden. Een voorziening kan bestaan uit begeleiding of onderzoek door een deskundige.
Ook de startende zelfstandige kan behoefte hebben aan en een beroep doen op deze voorziening. De gevestigde zelfstandigen valt niet onder de doelgroep ex artikel zeven lid 1 Pw.
Deze voorziening beoogt de indiensttreding voor de potentiële werknemer te vereenvoudigen. Soms is de afwezigheid van een fiets, werkschoenen bij Staphorst Werkt! of iets dergelijks een blokkade voor indiensttreding. Deze voorziening biedt daarvoor een oplossing. Ook reiskosten kunnen worden verstrekt onder verwervingskosten.
Artikel 14. Indienstnemingssubsidie kwetsbare werknemers
Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te helpen.
De hier bedoelde indienstnemingssubsidie is niet gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt kwetsbare personen in de doelgroep. Het betreft een andere subsidie dan bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. De laatstgenoemde loonkostensubsidie is geïntroduceerd in de Participatiewet voor personen met een arbeidsbeperking van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van een wettelijk minimumloon. De loonkostensubsidie kan niet tegelijkertijd worden verstrekt met de indienstnemingssubsidie. Het betreft verschillende groepen personen.
Het doel van de indienstnemingssubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever iemand niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een indienstnemingssubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen. In het vierde lid is de maximaal toe te kennen indienstnemingssubsidie opgenomen.
Een indienstnemingssubsidie mag uitsluitend worden verstrekt als er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt. Er is sprake van verdringing als de vacature ook regulier ingevuld had kunnen worden. De indienstnemingssubsidie wordt ingezet, omdat het van de werkgever logischerwijs niet kan worden verwacht de last van het volledige loon zelf te dragen en het geen loonkostensubsidie betreft. Het opvullen van een vacature is niet toegestaan als de vacature is ontstaan door afvloeiing.
Het college kan bij wijze van experiment afwijken van het bepaalde in deze verordening. De duur van een experiment is ten hoogste drie jaar. Na afloop van de drie jaar moet het college besluiten of zij het experiment stopt dan wel de afwijkende werkwijze borgt in de organisatie.
In het laatstgenoemde geval kan het noodzakelijk zijn dat de periode van afwijkende behandeling wordt verlengd. Ook daarin voorziet dit artikel.
In dit artikel is onder andere het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de vorige re-integratieverordening of de verordening loonkostensubsidie, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordeningen.
Voor het behoud van de lopende voorzieningen is in dit artikel geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor maximaal 1 jaar of voor de duur dat de voorziening is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de oude verordening. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd.
Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het college ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt.