Organisatie | Enschede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet Enschede 2019 |
Citeertitel | Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet Enschede 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt: "Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet 2017"
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | Nieuwe regeling | 11-12-2018 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede;
- gelet op de artikelen 2.14 lid 5, 2.15 lid 4 en lid 6, artikel 2.16 lid 2 van de Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2019, waarin aan ons de bevoegdheid is overgedragen om nadere regels te stellen;
Beleidsregels PGB Gemeente Enschede voor maatwerkvoorzieningen Wmo, individuele voorzieningen Jeugdwet en voor Beschermd wonen.
In deze beleidsregels zijn de belangrijkste regels opgenomen over voorwaarden, weigeringsgronden, besteding en verantwoording van het PGB.
Het college verstrekt een persoonsgebonden budget (PGB) alleen ten aanzien van individuele voorzieningen die onder de Jeugdwet vallen en individuele voorzieningen die vallen onder de WMO (maatwerk en Beschermd Wonen) en waarvoor een toegangsbepaling geldt.
1.1 Inleiding, afbakening beleidsregels
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle maatwerkvoorzieningen toegekend op grond van de Wmo, individuele voorzieningen op grond van de Jeugdwet en op Beschermd wonen.
In deze beleidsregels PGB zijn regels opgenomen over:
1.2.1.Voorwaarden om een PGB toegekend te kunnen krijgen
In de Wmo 2015 voor de maatwerkvoorzieningen worden drie voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een PGB. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de aanvrager dan wel zijn (wettelijk) vertegenwoordiger naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
de aanvrager of diens (wettelijk) vertegenwoordiger geeft deze motivatie op grond van zijn eigen situatie door deze te koppelen aan het resultaat wat hij wil bereiken in de ondersteuning. Volgens aanvrager zou dit dan niet kunnen worden bereikt met een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura.
1.2.2. Bekwaamheid van de aanvrager
De eerste voorwaarde betreft de “bekwaamheid” van de aanvrager. Van de aanvrager of diens (wettelijke) vertegenwoordiger wordt verwacht dat deze zelfstandig, een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van zijn aanvraag. Een aanvrager of diens (wettelijk) vertegenwoordiger moet duidelijk kunnen maken welke problemen deze heeft hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning deze gebaat is. Om na te gaan of de aanvrager of diens vertegenwoordiger op verantwoorde wijze met het PGB om kan gaan wordt de bekwaamheid van de budgethouder beoordeeld.
is de aanvrager of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, het (laten)opstellen van de correcte zorgovereenkomsten gelijk aan het model van de SVB, dan wel het accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg.
De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan de gemeente het PGB weigeren.
De keuze voor PGB kan blijken uit de wijze waarop aanvrager zijn verzoek om PGB motiveert. Het gaat om de keuze van aanvrager en niet van de in te huren ondersteuner of aanbieder. Wel kan iemand uit het eigen sociale netwerk of een onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag. Beiden mogen zich niet laten betalen als belangenbehartiger vanuit het PGB.
Niet het oordeel van het college is leidend, maar het oordeel van de aanvrager. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de aanvrager. In deze gevallen kan de gemeente het PGB omwille van enkel de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Het afgeven van een PGB blijft uiteindelijk het besluit van het college.
Enkele concrete voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die aanvragers redelijkerwijs in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een PGB te willen ontvangen, zijn:
tot slot dient gemeente rekening te houden met de behoeften van personen op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen voor aanvragers om te kiezen voor een PGB, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging.
De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB houdt in dat de kwaliteit van de middels het PGB te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Voor de ondersteuning en zorg die wordt ingekocht met het PGB gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura.
In het geval van de Wmo heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert.
Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan de aanvrager deze zo nodig bijsturen.
De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet altijd 1 op 1 worden toegepast op het PGB.
Het college kan een PGB weigeren als er reeds tijdens het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag een ernstig vermoeden is dat de aanvrager problemen zal (gaan) krijgen met het beheren van een PGB.
Te denken valt hierbij aan de volgende situaties:
Bovendien kan er een PGB beëindigd worden in de volgende onderstaande gevallen als:
Verder wordt PGB geweigerd in de volgende gevallen:
Dubbelrol van professionele hulpverlener en bewindvoerder. Indien de professionele hulpverlener tevens de rol als bewindvoerder of wettelijk vertegenwoordiger aanneemt, is dit in strijd met boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Met name als de professionele zorgverlener geregistreerd is als bewindvoerder (voert voor meer dan 3 personen bewind) . Er kan dan sprake zijn van belang dat tegengesteld is aan het belang van de cliënt/budgethouder. Het veronderstelde tegengestelde belang is niet limitatief en dient per situatie te worden beoordeeld.
1.3.1.Voorwaarden om een PGB toegekend te kunnen krijgen
In de Jeugdwet worden drie voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een PGB. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de aanvrager dan wel zijn (wettelijk) vertegenwoordiger naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de in te zetten voorziening behoren en die de aanvrager van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn en bijdragen aan het beoogde resultaat.
1.3.2.Bekwaamheid van de aanvrager
De eerste voorwaarde betreft de “bekwaamheid” van de aanvrager. Van de aanvrager of diens (wettelijke) vertegenwoordiger wordt verwacht dat deze zelfstandig, een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van zijn aanvraag. Een aanvrager of diens (wettelijk) vertegenwoordiger moet duidelijk kunnen maken welke problemen deze heeft hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning deze gebaat is. Om na te gaan of de aanvrager of diens vertegenwoordiger op verantwoorde wijze met het PGB om kan gaan wordt de bekwaamheid van de budgethouder beoordeeld. Er dient een probleemanalyse en een ondersteuningsplan/budgetplan te worden opgesteld samen met de wijkcoach.
is de aanvrager of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, het (laten) opstellen van de correcte zorgovereenkomsten gelijk aan het model van de SVB, dan wel het accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg.
De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan de gemeente het PGB weigeren.
Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders of diens wettelijk vertegenwoordiger die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.
Volgens de Jeugdwet dient de aanvrager te motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is en hij daarom een PGB wenst. Hierbij gaat het om de argumenten van een persoon (de jeugdige of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger) om aan te geven dat de voorziening in natura die door de gemeente is voorgesteld niet passend is, waardoor de aanvrager gebruik wenst te maken van een PGB.
Met deze argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Wanneer de aanvrager de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren.
Niet het oordeel van het college is leidend, maar het oordeel van de aanvrager. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de aanvrager. In deze gevallen kan de gemeente het PGB omwille van enkel de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Het afgeven van een PGB blijft uiteindelijk het besluit van de gemeente, dit geldt ook indien er onder de Jeugdwet sprake is van een niet-gemeentelijke verwijzer.
Enkele concrete voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die aanvragers redelijkerwijs in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een PGB te willen ontvangen, zijn:
tot slot dienen gemeenten rekening te houden met de behoeften van personen op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen voor aanvragers om te kiezen voor een PGB, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging.
De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB houdt in dat de kwaliteit van de middels het PGB te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Voor de ondersteuning en zorg die wordt ingekocht met het PGB gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura.
Er geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. De reden hiervoor is dat het begrip jeugdhulp het brede spectrum omvat van lichtere vormen van jeugdhulp tot aan zware vormen van geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp die ingezet wordt in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Dit zijn de volgende:
Het uitgangspunt van de wetgever is dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau geregeld kan worden. Daarmee worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering.
Bij de financiering van de jeugdhulp kunnen gemeenten middels het contract kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Verder kunnen gemeenten gebruik maken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. De wetgever acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet uniform zijn vastgelegd.
Om duidelijkheid te creëren voor aanvragers en wijkcoaches kan voor de Jeugdwet vooraf een lijst worden opgesteld van aspecten die een rol spelen bij de beoordeling. Hierbij wordt onder meer gedacht aan:
Volgens de Jeugdwet mogen we een PGB alleen weigeren voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare hulpvraag.
Wel sluiten conform de bepalingen in de Jeugdwet de volgende zorg- en ondersteuningsvormen uit van een PGB, op moment van schrijven:
1.4.1.Voorwaarden om een PGB toegekend te kunnen krijgen
In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een PGB. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de aanvrager dan wel zijn (wettelijk) vertegenwoordiger naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
de aanvrager of diens (wettelijk) vertegenwoordiger geeft deze motivatie op grond van zijn eigen situatie door deze te koppelen aan het resultaat wat hij wil bereiken in de ondersteuning. Volgens aanvrager zou dit dan niet kunnen worden bereikt met een beschermd wonen voorziening in de vorm van zorg in natura.
1.4.2. Bekwaamheid van de aanvrager
De eerste voorwaarde betreft de “bekwaamheid” van de aanvrager. Van de aanvrager of diens (wettelijke) vertegenwoordiger wordt verwacht dat deze zelfstandig, een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van zijn aanvraag. Een aanvrager of diens (wettelijk) vertegenwoordiger moet duidelijk kunnen maken welke problemen deze heeft hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning deze gebaat is. Om na te gaan of de aanvrager of diens vertegenwoordiger op verantwoorde wijze met het PGB om kan gaan wordt de bekwaamheid van de budgethouder beoordeeld.
is de aanvrager of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, het (laten) opstellen van de correcte zorgovereenkomsten gelijk aan het model van de SVB, dan wel het accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg.
De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan de gemeente het PGB weigeren.
De keuze voor PGB kan blijken uit de wijze waarop aanvrager zijn verzoek om PGB motiveert. De aanvrager moet beargumenteren waarom de zorg vanuit de zorg in natura aanbieders niet toereikend is. Het gaat om de keuze van aanvrager en niet van de in te huren ondersteuner of aanbieder. Wel kan iemand uit het eigen sociale netwerk of een onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag. Beiden mogen zich niet laten betalen als belangenbehartiger vanuit het PGB.
De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB houdt in dat de kwaliteit van de middels het PGB te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Voor de ondersteuning en zorg die wordt ingekocht met het PGB gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura.
In het geval van Beschermd Wonen heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert.
Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan de aanvrager deze zo nodig bijsturen.
De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het PGB.
Uitgangspunt is dat de (wettelijk) vertegenwoordiger niet zelf ook ondersteuning aan de budgethouder verleent. Wanneer de PGB budgethouder deze dubbelrol wel wil inzetten moet hij dit eerst voorleggen aan het college. In bepaalde situaties kunnen deze rollen toch door één en dezelfde persoon vervuld worden, namelijk: in geval ouders of partner. Uitruil tussen voorzieningen is in principe niet mogelijk. Er kunnen in uitzonderlijke situaties op voorzieningenniveau specificaties zijn aangegeven wanneer er wel uitruil mogelijk is.
PGB budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen bij Wmo 2015 Maatwerk en Jeugdzorg:
Wanneer een budgethouder per kalenderjaar langer dan 6 weken of een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland (binnen EU) gaat, dan moet hij vooraf toestemming vragen aan de gemeente om het PGB in het buitenland (binnen EU) te besteden of dit opnemen in het ondersteuningsplan en budgetplan.
PGB budgethouders mogen vanuit het budget in ieder geval de volgende uitgaven niet doen:
Voor de besteding van het PGB-budget voor Beschermd Wonen wordt verwezen naar de Vergoedingenlijst PGB Beschermd Wonen 2017.
De financieel-administratieve afhandeling van het PGB gebeurt per 2015 verplicht voor alle PGB-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouder en gemeente.
De verantwoording is voor de budgethouder eenvoudiger doordat de gemeente vooraf toetst en het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken (toets SVB bij het betalen van de voor akkoord ondertekende facturen door de budgethouder en de (wettelijk vertegenwoordiger) en gemeenten steeds inzage hebben in de bestedingen.
Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, vraagt het college de budgethouders om bij de herwaardering / (tussen)evaluatie van het ondersteuningsplan ook aan te geven wat de behaalde resultaten zijn met het persoonsgebonden budget en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
Na ontvangst van de beschikking heeft de aanvrager drie maanden de tijd om het PGB te gaan besteden waarvoor het is bedoeld. Gebeurt dit niet, dan wordt de voorziening ingetrokken. Voor die tijd wordt contact gezocht met belanghebbende om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn, dan krijgt belanghebbende alsnog de mogelijkheid om naar een voorziening natura over te stappen.
Het uitgangspunt is en blijft dat de aanvrager (die een ondersteuningsbehoefte heeft) in eerste instantie het zelf oplost, al dan niet met behulp van zijn sociale netwerk.
Eigen kracht en verantwoordelijkheid staat centraal in de Wmo 2015. In sommige situaties is het denkbaar dat ondersteuning door een persoon uit het sociale netwerk beter aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de aanvrager. In deze situaties is het mogelijk om een PGB toe te kennen.
Het PGB kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager. Het college heeft de ruimte om zelf te bepalen wanneer de budgethouder maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp mag betalen uit het eigen sociale netwerk.
6.1 Inwerkingtreding en citeertitel
Deze beleidsregel treedt inwerking de eerstvolgende dag na publicatie en wordt aangehaald als: Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet Enschede 2019.
6.2Intrekking Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet Enschede2017
Met de inwerkingtreding van de beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet 2019 worden de beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet 2017 ingetrokken.