Organisatie | Harderwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk houdende regels omtrent jeugdhulp Nadere regels Jeugdhulp gemeente Harderwijk 2018 |
Citeertitel | Nadere regels Jeugdhulp gemeente Harderwijk 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Harderwijk van 15 december 2014.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-12-2018 | nieuwe regeling | 17-07-2018 | 18.00352 |
Burgemeester en Wethouders van de gemeente Harderwijk;
Overwegende dat het college van Burgemeester en Wethouders nadere regels kan stellen ten aanzien van voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening,
en de Verordening Jeugdhulp gemeente HARDERWIJK 2018,
“Nadere regels Jeugdhulp gemeente Harderwijk 2018”
aldus vastgesteld in de vergadering van College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Harderwijk op:
In de vastgestelde Verordening Jeugdhulp gemeente Harderwijk 2018 is een aantal regelingen benoemd die nog nadere uitwerking behoeven. Deze uitwerking is een bevoegdheid van het College. Deze regels vinden hun plaats in de zogenaamde Nadere regels Jeugdhulp gemeente Harderwijk 2018. Deze regels zijn – zoals reeds beschreven – een nadere uitwerking van de verordening en geven aan hoe de gemeente concreet de regelgeving gaat toepassen.
Zowel de verordening als de nadere regels zijn tot stand gekomen in samenwerking met de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet Oldebroek en Putten. Tevens hebben beide documenten in ieder geval een regionale inspraakprocedure doorlopen.
Hoofdstuk 1: Nadere regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening
Artikel 4 Gespreksverslag of ondersteuningsplan
Van het gesprek zoals bedoeld in artikel 3 wordt een verslag gemaakt, waarin het oordeel van het college over de noodzakelijkheid van verstrekking van een maatwerk- of overige voorziening wordt vastgelegd onder vermelding van de aan de jeugdige of zijn ouders kenbaar gemaakte gevolgen. Indien de jeugdige of zijn ouders niet instemmen met het oordeel van het college, wordt dit eveneens in het verslag vastgelegd.
Artikel 5 De aanvraag voor een maatwerkvoorziening
Een door cliënt niet voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag, gespreksverslag of ondersteuningsplan kan alleen als aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden beschouwd, indien de jeugdige of zijn ouders aan het CJG team te kennen hebben gegeven een dergelijke aanvraag te wensen met het oog op het indienen van bezwaar. In dat geval wordt op het verslag de aantekening ‘gezien/niet akkoord’ gemaakt.
Hoofdstuk 2: Nadere regels met betrekking tot toekenning van een Persoonsgebonden Budget (Pgb)
Artikel 2 Bekwaamheid van de aanvrager
De inzet van een pgb vereist in ieder geval inzicht en verantwoordelijkheid op meerdere gebieden. Overwegende bezwaren zijn er als er een vermoeden is dat de belanghebbende als budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel kunnen zijn:
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld. Tot slot kan het college een persoonsgebonden budget weigeren:
Het college neemt de ingangsdatum van het pgb op in de beschikking. Een pgb wordt niet toegekend met ingang van een datum die ligt voor de datum waarop de jeugdige dan wel zijn ouders/verzorgers zich hebben gemeld bij het CJG, behoudens bijzondere omstandigheden.
Indien de jeugdige per (rolstoel)taxi wordt vervoerd, wordt voor de maximale tarieven voor taxivervoer uitgegaan van de tarieven genoemd op de website www.kilometerafstanden.nl.
Hoofdstuk 3: Nadere regels in het kader van de Jeugdwet omtrent bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
Artikel 1. Bevoegdheid tot terugvordering en verhaal
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien, intrekken en beëindigen van de maatwerkvoorziening danwel het Persoonsgebonden budget en terugvordering van ten onrechte verstrekte Jeugdhulp gelden als bedoeld in de artikelen 4, 9 en 10 van de verordening Jeugdhulp gemeente Harderwijk 2018.
Toelichting Nadere regels Jeugdhulp gemeente Harderwijk 2018
De Verordening Jeugdhulp Gemeente HARDERWIJK 2018 is de verordening waar deze Nadere regels betrekking op hebben.
Artikel 2 Registratie en gespreksvoorbereiding
Lid 1 van dit artikel biedt het college de mogelijkheid om de uitvoering van de onder a. tot en met d. vermelde onderwerpen in overleg met het CJG-team nader uit te werken in, bij voorkeur, werkinstructies.
Lid 2 beoogt de situatie te voorkomen dat een lid van het CJG-team dat tevens als cliëntondersteuner bij een jeugdige of zijn ouders is betrokken, binnen het CJG-team meebeslist over de eventuele inzet van een maatwerk jeugdhulpvoorziening voor de desbetreffende jeugdige. In de ogen van het college zou dit een inbreuk betekenen op een van de leidende principes van het CJG team, te weten dat het CJG-team ‘breed moet kijken’ en niet moet optreden als maatwerk belangenbehartiger.
Lid 3 is ter bestrijding van onnodige bureaucratie. Dit bepaalt dat het college in overleg met de jeugdige of ouders van een gesprek kan afzien indien de gespreksvoorbereiding al een afgerond beeld oplevert. Wel dient dan nog formeel te worden vastgesteld dat er tussen de jeugdige of zijn ouders en het CJG-team overeenstemming is over het wel of niet toeleiden naar een overige voorziening of wel of niet verlenen van een maatwerkvoorziening. In verband hiermee wordt altijd een verslag gemaakt en ter ondertekening voorgelegd. Het verslag kan vervolgens de basis zijn voor het toeleiden naar een overige voorziening of voor het verlenen of weigeren van een maatwerkvoorziening. In het laatste geval regelt artikel 5, derde lid dat van een complete aanvraag in de zin van de Awb wordt uitgegaan.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag duidelijk zijn. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en ouders hierover wordt gesproken. Hierbij kan ook sprake zijn van meerdere, elkaar opvolgende gesprekken. In het kader van deze Nadere regels worden deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel, leidend tot één gespreksverslag en/of ondersteuningsplan, hetgeen vervolgens aan de jeugdige of zijn ouders voor ondertekening wordt aangeboden.
In de aanhef van lid 1 is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk na de voorbereiding van het gesprek dient plaats te vinden. Het hangt af van de situatie hoe snel het gesprek kan of moet plaatsvinden. De elementen die minimaal besproken moeten worden zijn benoemd in de verordening.
In werkinstructies kunnen eventueel aanvullende onderwerpen worden voorgeschreven, mits het items zijn die bijdragen aan maatwerk voor de cliënt. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet altijd meer uitgediept hoeven te worden en kan bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komt een jeugdige of een ouder voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel b. wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt van de wet dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan juist ook nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders te versterken.
Afstemming met andere voorzieningen (zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning en Werk en Inkomen) is van groot belang. De Memorie van Toelichting zegt hierover het volgende: De gemeente dient op grond van onderdeel b in haar verordening de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerkvoorziening plaatsvindt, af te stemmen met andere voorzieningen op het gebied van zorg (curatieve en langdurige zorg), onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. Te denken valt hierbij aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet en een voorziening op het gebied van passend onderwijs. Ook hiermee wordt de inwoner rechtszekerheid geboden.
Ten slotte wordt in het tweede lid de mogelijkheid aan het college geboden om in overleg met het CJG team, bij voorkeur via werkinstructies, te regelen hoe de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan het gesprek worden geïnformeerd over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten, de vervolgprocedure en de toestemming voor verwerking van hun persoonsgegevens.
Artikel 4 Het gespreksverslag of ondersteuningsplan
Lid 1 van dit artikel regelt dat bij een door het college in het gesprek geconstateerde wenselijkheid van toekenning van een overige voorziening, dit duidelijk in het verslag wordt vermeld. Hierbij moet eveneens duidelijk worden aangegeven dat toeleiding naar alleen een overige voorziening tot gevolg heeft dat de procedure met het CJG-team stopt.
Indien de medewerker van het CJG-team en de jeugdige of zijn ouders een maatwerkvoorziening wenselijk achten, al dan niet in combinatie met een overige voorziening, is lid 2 van toepassing. Er wordt dan een ondersteuningsplan opgesteld dat bij de feitelijke hulpverlening kan worden gebruikt. Dit ondersteuningsplan is een hulpverleningsplan als bedoeld in de wet. In de denkbare situaties dat er al een familiegroepsplan is opgesteld of de cliënt op voorstel van de hulpverlener om een dergelijk plan verzoekt, dient dit als onderdeel van het ondersteuningsplan te worden meegenomen. Indien de hulpvraag geen aanleiding geeft voor een ondersteuningsplan, kan de jeugd- en gezinscoach dit achterwege laten.
Het ondersteuningsplan kan enkelvoudige hulp betreffen, maar ook zorgarrangementen. Zowel het gespreksverslag als het ondersteuningsplan dienen conform lid 3 zo spoedig mogelijk na het gesprek te worden verstrekt. De jeugdige of zijn ouders moeten immers zo snel duidelijkheid krijgen over de rest van het traject.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden wordt geregeld in lid 4 van dit artikel.
Toekenning van een maatwerkvoorziening door het college (c.q. de daartoe gemandateerde) kan alleen op basis van een aanvraag. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze Nadere regels wijken daarvan niet af. Lid 1 wordt in de praktijk zo toegepast dat het college in overleg met het CJG-team in werkinstructies vastlegt hoe de aanvraag voor een maatwerkvoorziening concreet moet worden afgehandeld. Het betreft zaken zoals de wijze waarop zal worden omgegaan met schriftelijke aanvragen en verzoeken van jeugdigen of hun ouders om een beschikking, ook in het geval van een verwijzing door de huisarts, jeugdarts, of medisch specialist, of in het geval er reeds acute crisishulp is verleend. De mogelijkheid om een dergelijk verzoek in te dienen wordt geregeld in artikel 5 eerste lid van de Verordening. Ook kan het college in goed overleg met het CJG-team bepalen hoe het aanvraagformulier voor een schriftelijke aanvraag eruit moet komen te zien en of bijvoorbeeld een via internet verkrijgbaar formulier dient te worden gebruikt. Lid 2 regelt dat ten behoeve van een aanvraag die op grond van lid 1 via een schriftelijke aanvraag is ingediend, een ondertekend onderzoeksverslag, of gesprekverslag, of ondersteuningsplan wordt gebruikt. Ingeval van een te verstrekken pro forma beschikking ten behoeve van bezwaar en beroep hoeft slechts vast te staan dát een dergelijk onderzoeksverslag, of gesprekverslag, of ondersteuningsplan is opgesteld.
Het bepaalde in lid 3 borgt de rechtsgang van de jeugdige of zijn ouders indien deze er bijvoorbeeld niet mee instemmen dat zij worden toegeleid naar een overige voorziening, omdat zij recht menen te hebben op een maatwerkvoorziening. Of in het geval dat zij het niet eens zijn met een aanbod voor een specifiek type maatwerkvoorziening. In die gevallen kunnen zij ervoor kiezen het onderzoeksverslag, gespreksverslag of het ondersteuningsplan voor niet-akkoord (en alleen voor gezien) te ondertekenen, waardoor de gemeente deze zal verwerken als een aanvraag, waarop een voor bezwaar vatbare beschikking zal volgen. Alleen indien de cliënt expliciet heeft aangegeven de aanvraag stop te willen zetten, is deze aanmerking als aanvraag niet van toepassing en volgt geen beschikking.
Artikel 6 Inhoud van de beschikking
Artikel 6 bevat, naast de identificatiegegevens van de cliënt en de gezaghebbende ouder, de punten die op basis van de Jeugdwet in de beschikking dienen te zijn opgenomen.
In de verordening Jeugdhulp staan de hoofdlijnen voor het verstrekken van een pgb. Ook is daarin bepaald dat het college nadere regels kan opstellen over de manier waarop de gemeente de hoogte van een pgb vaststelt, onder welke voorwaarden zij een pgb verstrekt en onder welke voorwaarden de jeugdhulp kan worden betrokken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. In de uitvoeringsregels pgb in de Wmo en Jeugdwet is de toepassing van deze nadere regels nog nader uitgewerkt.
Voor de begripsbepalingen wordt verwezen naar de hogere regelgeving waarop de nadere regels zijn gebaseerd. De Jeugdwet kent de begrippen gebruikelijke hulp en respijtzorg niet. Daarom is hiervoor een omschrijving opgenomen.
Artikel 2 Bekwaamheid van de aanvrager
In artikel 8.1.1. van de Jeugdwet zijn de voorwaarden voor een pgb opgenomen. In dit artikel zijn deze voorwaarden geconcretiseerd. Door het opstellen van een ondersteuningsplan wordt de jeugdige, dan wel zijn ouders/verzorgers gestimuleerd na te denken over zijn hulpvraag, deze uit te werken en te concretiseren en ook het behalen van gestelde doelen en de kwaliteit van de geleverde hulp te evalueren.
Een pgb moet worden aangevraagd, voordat de hulp wordt gestart. In de beschikking wordt de startdatum opgenomen. Een pgb wordt in principe niet met terugwerkende kracht toegekend. Alleen in bijzondere gevallen, ter beoordeling van de gemeente, kan een pgb worden toegekend met ingang van een datum die ligt voor de datum waarop men zich heeft gemeld bij gemeente, dan wel het CJG. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een cliënt aantoonbaar verkeerd is voorgelicht of als het aantoonbaar noodzakelijk was de zorg/hulp direct te starten en er geen gelegenheid was dit vooraf te melden bij het CJG.
Artikel 4 De periode waarvoor een pgb wordt toekend
Een pgb wordt voor de duur van maximaal een jaar toegekend. Een kind is in ontwikkeling en de benodigde hulp kan hierdoor wijzigen. Ook kan dan geëvalueerd worden of de hulp bijdraagt aan het behalen van de resultaten. Behoudens bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als duidelijk is dat er geen verbetering zal plaatsvinden of dat het gelet op de aard van de jeugdhulp beter is een langere periode af te spreken. Voor het tarief is het belangrijk ook dan niet een te lange periode af te spreken.
Artikel 5 Voorliggende voorziening
Het college toetst ook of er sprake is van voorliggende voorzieningen. Van een voorliggende voorziening is sprake als er op grond van een andere regeling een vergoeding/ voorziening mogelijk is voor de ondersteuning of hulp dat wordt gevraagd. Als er sprake is van een voorliggende voorziening wordt de aanvraag afgewezen.
Volgens artikel 2.3 lid 2 van de Jeugdwet omvatten voorzieningen op het gebied van jeugdhulp het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp geboden wordt, voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid. Indien vervoer van en naar een bepaalde locatie niet is ingekocht, kan hiervoor, de genoemde voorwaarden in aanmerking genomen, een pgb worden verleend. Een PGB voor vervoer is slechts mogelijk als ouders/verzorger niet in staat zijn te vervoeren, in het netwerk geen oplossing kan worden gevonden, danwel de jeugdige niet in staat is gebruik te maken van een collectieve vervoersvoorziening. Indien noodzakelijk en geïndiceerd, kan de vervoerder die collectief vervoer aanbiedt, ook zorgen voor individueel vervoer van een jeugdige. Om die reden is het niet waarschijnlijk dat er nog een pgb wordt toegekend voor het vervoer van een jeugdige per (rolstoel)taxi. Het werken van ouders/verzorgers is geen reden om een pgb voor vervoer toe te kennen. De verantwoordelijkheid voor vervoer op grond van de Jeugdwet geldt alleen voor vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulplocatie en terug. Vervoer naar andere locaties of vervoer van de ouders/verzorgers valt niet onder de jeugdhulpplicht.
Voor hulp geboden vanuit het sociale netwerk geldt een lager tarief, waarbij aansluiting is gezocht bij de maximumtarieven die door het Zorginstituut Nederland wordt gehanteerd voor het inkopen van hulp bij niet-professionele aanbieders.
Het tarief voor vervoer per auto bedraagt € 0,19 per kilometer. Bij een hoger tarief wordt een reiskostenvergoeding door de belastingdienst gezien als loon en wordt hier inkomstenbelasting op geheven.
Zoals al aangegeven onder de toelichting op artikel 6.4, is het niet waarschijnlijk dat er nog pgb’s worden toegekend voor vervoer per rolstoeltaxi. Voor het geval dat een pgb voor vervoer per (rolstoel)taxi toch noodzakelijk is of zolang er geen sprake is van een collectieve vervoersvoorziening, zijn hiervoor toch tarieven bepaald. Voor de maximale tarieven voor taxivervoer is aansluiting gezocht bij de tarieven genoemd op de website kilometerafstanden.nl, waar de opbouw van het taxitarief is weergegeven, namelijk een starttarief, een kilometertarief en een tijdtarief. Voor berekening van pgb-tarief wordt het tijdtarief is omgerekend naar een gemiddeld kilometertarief uitgaande van een gemiddelde snelheid van 30 kilometer per uur. Voor 2017 komt dit neer op maximaal € 2,91 per kilometer plus € 2.98 instapkosten, indien de jeugdige per taxi wordt vervoerd en op maximaal € 3,55 per kilometer plus € 24,25 instapkosten, indien de jeugdige per rolstoeltaxi wordt vervoerd.
Artikel 7 Indexering tarief sociaal netwerk
Het tarief voor hulp via het sociale netwerk wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de tariefsaanpassingen voor pgb in de Wlz echter gedurende de looptijd van de beschikking blijft het tarief ongewijzigd.
Artikel 8 Beslissing college in gevallen waarin regels niet voorzien
Dit artikel behoeft geen verdere uitleg.
Toelichting Nadere regels in het kader van de Jeugdwet omtrent bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
In de wet is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de nota van wijziging is vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten.
Op grond van artikel 18 (Herziening, intrekking en terugvordering) van de verordening Jeugdhulp kan het college een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening of het ten onrechte ontvangen pgb.
Als het college een terugvorderingsbesluit heeft genomen, maar de jeugdige/ouder weigert het gevorderde bedrag te betalen, kan het college besluiten tot invordering te gaan. Daar moet echter wel een bevoegdheid voor bestaan.
Bevoegdheid tot invordering bij schending inlichtingenplicht pgb
Invordering kan in de Jeugdwet maar in één situatie, namelijk als de gemeente een pgb heeft ingetrokken of herzien omdat onjuiste of onvolledige gegeven s zijn verstrekt (zie artikel 8.1.4 lid 1 onder a Jeugdwet). Alleen voor die situatie heeft de wetgever het college de bevoegdheid gegeven tot invordering over te gaan.
Bevoegdheid tot invordering in andere gevallen
Invordering van een pgb in andere gevallen dan wegens schending van de inlichtingenplicht, is niet geregeld in de Jeugdwet. Ook de invordering van geldwaarde van in natura verleende Jeugdhulp is niet geregeld. Dat betekent dat de gemeente in die overige gevallen niet makkelijk aan een executoriale titel kan komen. Wellicht bestaan er mogelijkheden langs een privaatrechtelijke weg (onverschuldigde betaling), maar daar zal de recht over moeten besluiten.
De gemeente kan pas een dwangbevel uitvaardigen als deze de jeugdige/ouders eerst een aanmaning heeft gestuurd. Wanneer ook niet binnen de termijn van de aanmaning wordt betaald, kan het college het dwangbevel uitvaardigen.
Voor verrekening is geen dwangbevel nodig. De bevoegdheid tot verrekening bestaat echter slechts als een wettelijk voorschrift daarin voorziet (zie art. 4:93 lid 1 Awb). In de Jeugdwet of aanverwante regelgeving ontbreekt een dergelijk voorschrift, waardoor de gemeente in principe niet de bevoegdheid heeft een vordering op de jeugdige/ouders te versturen.
De Jeugdwet kent geen eigen regels inzake terugvordering. Een terugvorderingsbepaling, zoals benoemd in deze nadere regels (zie hieronder) biedt de grondslag om tot terugvorderen over te gaan. Volgens de rechtbank is (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel aanvaard dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet kunnen worden gemaakt. Omdat er geen wettelijke verplichting tot terugvordering is, is daarmee sprake van een discretionaire bevoegdheid van het college. Er is vrijheid voor het college om te besluiten al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen. Zo'n beslissing vereist een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb. Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt. Dan kan ook terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en de te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.