Organisatie | Almere |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting |
Citeertitel | Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting |
Vastgesteld door | gemandateerde functionaris |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-12-2018 | nieuwe regeling | 04-12-2018 | geen |
Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na hun bekendmaking.
Als belanghebbende of zijn partner tijdelijk wordt opgenomen in een inrichting, wordt, de norm gedurende die periode niet omgezet naar een persoonlijke toelage (artikel 23 WWB).
Mocht direct bij aanvang, of tijdens de eerste drie maanden duidelijk worden dat de opname langer dan de gestelde 3 maanden gaat duren, dan wordt de norm onmiddellijk, d.w.z. op zijn vroegst na afloop van de maand van opname en verder per de eerste van de volgende maand, omgezet naar een persoonlijke toelage.
De bijstandsnorm kan nooit langer dan drie maanden op het oude niveau gehandhaafd blijven.
Bij een verblijf in een inrichting van langer dan 3 maanden vindt aanpassing van de bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op de volgende manier plaats:
Belanghebbende is diegene die is opgenomen en ontving tot datum opname bijstand naar de norm voor een gezin. Men ontvangt een bijstandsuitkering:
de norm van belanghebbende wordt verlaagd naar de norm voor verblijf in een inrichting (artikel 23 WWB). Doorbetaling vaste lasten is niet van toepassing, omdat de achterblijvende partner in de onderhavige kosten moet voorzien; ook wordt belanghebbende in verband met zijn ziekte ontheven van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 9 WWB (zie paragraaf B5.2).
Ook moet worden bezien of er aanleiding bestaat belanghebbende vrij te stellen van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 9 WWB . Het kan namelijk zijn dat deze als gevolg van de verzorgingstaak van eventueel aanwezige kinderen, niet langer aan de verplichtingen kan voldoen. N.B.: Geen van de gezinsleden hoeft dus een nieuwe aanvraag in te dienen.
Belanghebbende is alleenstaande ouder. Belanghebbende ontvangt een bijstandsuitkering:
Als de achterblijvende minderjarige kinderen in de woning blijven wonen, kunnen zij een bijstandsaanvraag indienen. Afhankelijk van de omstandigheden zal er bekeken moeten worden in hoeverre en tot welk bedrag er bijstand verstrekt moet worden.Bij de vaststelling van het recht op bijstand zal rekening worden gehouden met de vaste lasten die voor de woning betaald moeten worden. Als de achterblijvende kinderen ergens anders worden ondergebracht en er geen aanspraak kan worden gemaakt op voorliggende voorzieningen (pleeggeldvergoeding door WVC of, bij een maatregel van kinderbescherming, een vergoeding door Justitie), moet de bevindgemeente oordelen of en in hoeverre er bijstand verleend moet worden.De vaste lasten kunnen in een dergelijk geval in bepaalde omstandigheden worden doorbetaald.
de norm wordt verlaagd naar de norm voor verblijf in een inrichting;
ook moet belanghebbende in verband met zijn ziekte worden ontheven van de verplichtingen, zoals genoemd in artikel 9 WWB.
de vaste lasten kunnen in een dergelijk geval in bepaalde omstandigheden worden doorbetaald.
N.B.: Er hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend
Wanneer de in de inrichting opgenomen belanghebbende in een vast patroon met (weekend)verlof naar huis gaat, wordt de bijstandsnorm van belanghebbende op de volgende wijze te worden aangepast:
De volledige norm en de norm PT worden naar rato aangepast. Bijvoorbeeld iedere week weekendverlof (2 dagen): 2/7 volle norm en 5/7 PT; Indien vaste lasten worden doorbetaald wordt deze bijzondere bijstand ook naar rato aangepast. In het zelfde voorbeeld dus 5/7 van de vaste lasten.
Op de dag dat belanghebbende in detentie wordt genomen is deze uitgesloten van het recht op bijstand. De dag van in detentie neming telt als een volledige dag detentie en resulteert derhalve in uitsluiting van het recht op bijstand per die dag. Uit het dagenbegrip 'ten minste een dag' zoals verwoord in artikel 10 Sr kan worden afgeleid dat de dag van invrijheidstelling als volledige vrije dag wordt aangemerkt. Op die dag is de uitsluitingsgrond op grond van die redenering niet langer van toepassing.