Organisatie | Oldenzaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal houdende regels omtrent bestuurlijke boete Uitvoeringsregels Bestuurlijke Boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Oldenzaal 2019 |
Citeertitel | Uitvoeringsregels Bestuurlijke Boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Uitvoeringsregels boete WWB, IOAW en IOAZ Oldenzaal.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | nieuwe regeling | 20-11-2018 | INTB-18-03842 |
gelet op het bepaalde in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht; op artikel 18a Participatiewet, artikel 20a Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 20a Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
vast te stellen de volgende uitvoeringsregels: Uitvoeringsregels Bestuurlijke Boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Oldenzaal 2019
Alle begrippen die in deze Uitvoeringsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, het Boetebesluit socialezekerheidswetten en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3. Schending inlichtingenplicht
De verplichting om de volledige gegevens op verzoek of onverwijld uit eigen beweging te melden vloeit voort uit artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi en artikel 13, eerste lid onder a van de IOAW/IOAZ en is van toepassing op alle gegevens, die van invloed zijn op de arbeidsinschakeling of het geldend maken van het recht, de duur en de hoogte van de uitkering of de inkomensvoorziening.
Belanghebbende verstrekt op verzoek van het college de gevraagde gegevens binnen de daarbij gestelde termijn.
Artikel 6. Eenzelfde gedraging
Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 18a vijfde lid van de PW en artikel 20a, vijfde lid van de IOAW/IOAZ wordt verstaan een schending van de inlichtingenplicht.
Hoofdstuk 2: Nulfraude of beperkte benadeling (minder dan € 150,00)
Artikel 9 Waarschuwing of boete
Hoofdstuk 3: Hoogte van de boete
Artikel 11. Mate van verwijtbaarheid
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten kan worden uitgegaan van normale verwijtbaarheid indien sprake is van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht en geen sprake is verzwarende omstandigheden (grove schuld en opzet) noch van verzachtende omstandigheden (verminderde verwijtbaarheid).
Indien het benadelingsbedrag hoger is dan 100/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, bedraagt de maximale boete:
In bijzondere gevallen kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van deze bepalingen indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Vastgesteld in de vergadering van 20 november 2018,
het college van burgemeester en wethouders
de secretaris de burgemeester
Toelichting Uitvoeringsregels Bestuurlijke Boete PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2004
Schending van de inlichtingenplicht leidt tot terugvordering. Verwijtbare schending van de inlichtingenplicht geeft aanleiding tot een boetebeoordeling. Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep zich in een aantal uitspraken over de boete gebogen en is het Boetebesluit sociale zekerheidswetten aangepast. Die ontwikkelingen zijn in deze uitvoeringsregels verwerkt.
Artikel 18a PW, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ geven de regels met betrekking tot de bestuurlijke boete. Er bestaat slechts een beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid. In artikel 2 wordt aangegeven op welke punten het college een eigen bevoegdheid heeft en of van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. In sub a is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om een schriftelijke waarschuwing te geven in plaats van een boete op te leggen. In sub b is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om te kunnen afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van het opleggen van een boete kan worden afgezien. De vraag wat onder deze zogeheten dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Bij dringende redenen is echter altijd uitsluitend sprake van redenen van immateriële aard. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. In sub c is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om onder voorwaarden kwijtschelding van een opgelegde boete te verlenen. In artikel 18a, lid 13 en 14, PW zijn deze voorwaarden opgenomen.
Er wordt aan belanghebbende een boete opgelegd bij een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht. Het gaat hier om de verplichting van de belanghebbende om op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn of bekend had kunnen zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand of de inkomensvoorziening. In het eerste lid wordt aangegeven wat de basis is van de verplichting tot het verschaffen van gegevens die nodig zijn voor de bepaling van het recht op uitkering of de inkomensvoorziening. In het tweede lid wordt aangegeven dat overtreding van deze regels schending van de inlichtingenplicht tot gevolg heeft.
Onverwijld wil zeggen ‘onmiddellijk’. Dit houdt in dat belanghebbende op het moment dat het te melden feit of omstandigheid zich voordoet of bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, dit op eigen initiatief direct moet melden aan de gemeente. De gemeente Oldenzaal maakt gebruik van maandelijkse Periodieke verklaringen. Indien dit formulier tijdig en volledig ingevuld wordt ingeleverd (rekening houdende met een eventuele hersteltermijn voor inlevering) wordt aan de inlichtingenplicht voldaan.
In uitzonderlijke gevallen kan tijdelijk ontheffing worden verleend van de verplichting om maandelijkse Periodieke verklaringen in te leveren. Een dergelijke ontheffing doet niet af aan de wettelijke plicht om tijdig inlichtingen te verstrekken. In deze bepaling is vastgelegd dat binnen 10 dagen melding moet worden gedaan van wijzigingen.
In dit artikel gaat het om gegevens, die op verzoek van het college dienen te worden ingeleverd om het recht op uitkering of inkomensvoorziening te beoordelen. Indien de belanghebbende deze termijn overschrijdt, is er sprake van schending van de inlichtingenplicht. Het gaat om termijnen, die van geval tot geval kunnen verschillen. In de brief wordt aangegeven wat de termijn in dat specifieke geval is
Inn artikel 18a, vijfde lid, PW en artikel 20a, vijfde lid van de IOAW/IOAZ wordt gesproken over eenzelfde gedraging in verband met recidive. In artikel 6 is opgenomen dat onder eenzelfde gedraging ieder schending van de inlichtingenplicht wordt verstaan – ongeacht de aard van aard van de inlichtingen. Het maakt daarbij geen verschil of het de eerste keer bijvoorbeeld om inkomsten gaat en de tweede keer om een gezamenlijke huishouding.
Bij de vaststelling van het benadelingsbedrag wordt gekeken naar het bedrag dat te veel is uitbetaald. Of het bedrag kan worden ingevorderd middels verrekening is niet van belang. Het gaat om het bedrag dat door de schending van de inlichtingenplicht te veel is uitbetaald.
Als de voortzetting van de onjuiste uitbetaling het gevolg is van het niet tijdig reageren door het college wordt dit niet meegeteld bij het benadelingsbedrag.
Voorheen was in artikel 2, lid 2, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten opgenomen, dat de boete wordt afgerond op een veelvoud van € 10,00. Nu dit is komen te vervallen, is de afronding opgenomen in de uitvoeringsregels. Om misverstanden te voorkomen wordt in alle gevallen naar beneden afgerond.
Hoofdstuk 2: Nulfraude of beperkte benadeling (minder dan € 150,00)
Dit artikel gaat in op een schending van de inlichtingenplicht als er geen sprake is van een benadelingsbedrag of van een benadelingsbedrag van minder dan € 150,00. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid een rol:
Daarnaast moet aan de overige criteria zijn voldaan.
In dit artikel is vastgelegd dat een boete wordt opgelegd indien binnen een periode van 24 maanden na een voorafgaande waarschuwing wederom sprake is van een verwijtbare schending van de inlichtingenverplichting. Het gaat daarbij om gedragingen die – indien zij een eerste gedraging zouden betreffen – op grond van artikel 9 tot een waarschuwing of een boete van maximaal € 150,00 zouden leiden. Ook in deze bepaling wordt rekening gehouden met de mate van verwijtbaarheid:
Daarnaast moet aan de overige criteria zijn voldaan.
Hoofdstuk 3: Hoogte van de boete
Indien een schending van de inlichtingenplicht wordt geconstateerd, dient beoordeeld te worden in hoeverre die schending verwijtbaar is. Bij het ontbreken van iedere verwijtbaarheid, wordt geen boete opgelegd. Indien de schending van de inlichtingenplicht wel verwijtbaar wordt geacht, dient vastgesteld te worden in welke mate die schending verwijtbaar wordt geacht. Bij die beoordeling is normale verwijtbaarheid het uitgangspunt: als het daderschap vaststaat kan schuld - in de zin van verwijtbaarheid - worden verondersteld. De vaststelling dat er sprake is van grove schuld of opzet zal door het college moeten worden aangetoond en onderbouwd; verminderde verwijtbaarheid zal veelal gebaseerd zijn op door belanghebbende aangevoerde argumenten. Het college zal altijd zelf een beoordeling moeten van de mate van verwijtbaarheid, ook eventuele verminderde verwijtbaarheid. De in dit artikel gebruikte formuleringen komen voort uit artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.
Op basis van jurisprudentie zijn de volgende beschrijvingen te geven van deze begrippen.
Onder opzet wordt verstaan: het willens en wetens handelen of nalaten, wat ertoe heeft geleid dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen. Grove schuld is aan de orde wanneer sprake is van ernstig nalatig of verwijtbaar slordig handelen, wat er toe heeft geleid dat er ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
Op grond van artikel 2a, lid 2 van het Boetebesluit socialezekersheidwetten is sprake van verminderde verwijtbaarheid indien:
de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake als belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de uitvoeringsinstantie niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Van de betrokkene mag worden verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis hiervan. Evenmin is sprake van verminderde verwijtbaarheid indien een betrokkene langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen. Van de betrokkene mag worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Laat hij dit na, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.
Ook indien de schending van de inlichtingenplicht en een daaruit voortvloeiende terugvordering zijn vastgesteld, kunnen de voorwaarden voor boeteoplegging niet zonder meer worden aangenomen. De boete is immers een bestraffende sanctie waarvoor een zwaardere bewijslast geldt dan voor een bestuursrechtelijk besluit als intrekking en terugvordering. Het college dient dan ook overtuigend aan te tonen dat voldaan is aan de voorwaarden om een boete op te leggen.
Indien bij de besluiten twee partners betrokken zijn zal ten aanzien van ieder van hen moeten worden bepaald in hoeverre er sprake is van een verwijtbare gedraging. Gelet op het bestraffende karakter van de boete is het essentieel dat wordt bepaald in hoeverre iedere betrokkene persoonlijk een verwijt valt te maken van de schending van de inlichtingenplicht Het is immers denkbaar dat beide partners niet in dezelfde mate een verwijt kan worden gemaakt. (zie CRVB:2018:538)
Bij partners moet dus voor iedere belanghebbende afzonderlijk worden beoordeeld in welke mate sprake is van verwijtbaarheid. Daarbij kan het zo zijn dat de verwijtbaarheid ten aanzien van de ene persoon zwaarder is dan de verwijtbaarheid ten aanzien van de andere. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat een van de partners niet op de hoogte was van de verzwegen inkomsten uit arbeid van de andere partner. Als de beide individuele beoordelingen zijn gemaakt, dan is het niet de bedoeling dat de resultaten daarvan simpelweg bij elkaar worden opgeteld. Het totaal te incasseren bedrag mag namelijk niet hoger worden dan het bedrag van de hoogste van de twee boetes (zie CRVB:2018:538 en Rb Rotterdam 19-12-2014, nr. ROT 14/3597).
De beperking van de boete komt voort uit artikel 2, lid 7 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten en artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Op basis van de huidige bepalingen (2017) gelden de volgende bedragen.
Indien het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.934,00 (=100/75 x 8.200) bedraagt de maximale boete:
Dringende redenen komen in feite neer op een bijzondere en uitzonderlijke situatie, waardoor een afwijking van de regel gerechtvaardigd is. Net als bij bijzondere omstandigheden gaat het om gevolgen voor belanghebbende zelf, in het geval de boete aan belanghebbende wordt opgelegd. Er kan geen opsomming gegeven worden van wat dringende redenen zijn, wel kunnen dringende redenen omschreven worden:
bij dringende redenen wordt niet gedacht aan financiële redenen. Financieel nadeel is immers inherent aan het punitieve karakter van de boete. Wat de financiële omstandigheden betreft, dient te worden bedacht, dat in het algemeen reeds voldoende bescherming wordt geboden door regelgeving inzake de toepasselijke beslagvrije voet;
Naast de mate van verwijtbaarheid is de financiële draagkracht bepalend voor de hoogte van de boete. In het eerste lid is opgenomen, dat voor de berekening van de boete wordt aangesloten bij de mate van verwijtbaarheid. Naar mate de verwijtbaarheid groter is wordt de draagkracht over een langere termijn, uitgedrukt in aantal maanden, meegenomen.
In het tweede lid is opgenomen, dat bij recidive de termijn zoals genoemd in het eerste lid, met 50% wordt verlengd.
In het derde lid is opgenomen, dat gerekend wordt met een fictieve draagkracht. Daaronder wordt verstaan de financiële ruimte boven 90% van de bijstandsnorm. Indien betrokkene een bijstandsnorm ontvangt voor een kostendelende medebewoner, wordt van dat bedrag uitgegaan. (Op dit moment belemmert de kostendelersnorm - nog - de feitelijke invordering van de boete omdat een kostendelersnorm altijd minder dan 90% van de reguliere bijstandsnorm bedraagt.)
In het vierde lid is geregeld dat wordt uitgaan van een draagkracht van € 45,00 per maand als iemand geen inkomen heeft of een lager inkomen (anders dan een bijstandsuitkering) dan 90% van de bijstandsnorm.
In het vijfde lid is geregeld in welke gevallen het vermogen wordt betrokken bij de vaststelling van de draagkracht.
Hoofdstuk 4: Overige bepalingen
De procedure tot het opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de Awb. Er wordt in de Awb onderscheid gemaakt tussen de lichte procedure bij boetes tot € 340,00 en de zware procedure bij boetes vanaf € 340,00. Met het bedrag van de boete wordt het oorspronkelijke/maximale boetebedrag bedoeld en niet het boetebedrag dat resteert nadat er sprake blijkt te zijn van verminderde verwijtbaarheid.
Zowel in de lichte als de zware procedure krijgt betrokkene de gelegenheid om zijn zienswijze te geven: dat kan schriftelijk als mondeling. Uit praktische overwegingen wordt in beginsel gekozen voor een schriftelijke procedure. De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door het college te bepalen datum te reageren. Daarbij wordt aangegeven, dat de belanghebbende zijn zienswijze ook mondeling mag geven als hij dat wenst. Bij de brief tot het voornemen wordt de onderliggende boeterapportage gevoegd dan wel een gedetailleerde beschrijving van de (mogelijk) verwijtbaar geachte gedragingen alsmede een reactieformulier. De belanghebbende is niet verplicht zijn zienswijze te geven. Het kan ook voorkomen dat de gemeente de voorkeur heeft de belanghebbende mondeling te horen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de volgende situaties
Als er sprake is van mondeling horen dan geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).
In het tweede lid is vastgelegd dat een beschikking inzake een boeteoplegging deugdelijk gemotiveerd dient te worden.
Het besluit tot boeteoplegging wordt zo spoedig mogelijk vastgesteld na het moment waarop geconstateerd wordt dat terugvordering aan de orde is. Overweging is daarbij dat de oplegging van een boete aan wettelijke termijnen gebonden is. Bovendien vraagt het belang van de wettelijke inlichtingenplicht en een verwijtbare schending daarvan om een adequate en tijdige reactie.
Indien een bezwaar- of beroepsprocedure een wijziging brengt in de (hoogte van) terugvordering kan dat nadien een herbeoordeling van de boete noodzakelijk maken.
Invordering geschiedt met toepassing van de gemeentelijke beleidsregels inzake terugvordering.
Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.