Organisatie | Castricum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente CASTRICUM 2019 |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente CASTRICUM 2019 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | Nieuwe regeling | 27-11-2018 |
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Als gebleken is dat een houder van een kindercentrum (kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang), een gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Alvorens een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom, een exploitatieverbod op te leggen of de toestemming voor exploitatie in te trekken (en een voorziening te verwijderen uit het LRK), stuurt het college een voornemen, waarbij de houder in de gelegenheid gesteld wordt een zienswijze te geven.
Artikel 5 Verwijderen registratie uit het LRK
Als niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wko voor wat betreft de te registreren voorzieningen (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking overeenkomstig artikel 1.46 lid 5 en 6 Wko. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het LRK.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, als er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. De som van de boetes per overtreding gezamenlijk is op grond van artikel 1.72, eerste lid, van de Wko per keer of, in geval van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom, in totaal niet hoger dan € 45.000,- (vijfenveertigduizend euro).
Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van CASTRICUM van 27 november 2018.
Burgemeester
De heer drs. A.Mans
Gemeentesecretaris
de heer G.A.Suanet QC
Bijlage: Afwegingsoverzicht dagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau
Domein Kinderopvang, Gastouderopvang, Gastouderbureau in de zin van de wet | ||
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. | (boete 4e categorie1 ) | |
Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt. | ||
Kinderopvang door tussenkomst geregistreerd gastouderbureau; in gezinssituatie; op woonadres gastouder of vraagouder. | ||
Een buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek door de GGD heeft plaatsgevonden en uit dit onderzoek blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels uit de Wet kinderopvang. Het college bepaalt de ingangsdatum van de toestemming tot exploitatie. | ||
De houder van een buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf of gastouderbureau meldt een wijziging in de gegevens aan het college met het verzoek de gegevens te wijzigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de te melden gegevens aangewezen. artikel 1.47 lid 1 en 6 Wko; artikel 7 lid 2, 3 en 4 Besluit landelijk register kinderopvang en register buitenlandse kinderopvang | ||
Houder biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen. | Prioritering en boetebedrag aangegeven bij nadere regel volgend uit deze artikelen | |
Houder draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan: a. het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving; b. het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders. | ||
Houder biedt verantwoorde gastouderopvang aan waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. |
Elke buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf beschikt over een pedagogisch beleidsplan.2 bso en kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko | ||
Houder stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. artikelen 1.49 lid 3 en 4, en 1.56 lid 1 en 2 Wko; artikel 11 lid 1 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang; artikel 11 lid 1 Regeling kwaliteit kinderopvang | ||
Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aspecten van verantwoorde dagopvang en rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden: bso artikelen 11 en 12 lid 2a Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Het pedagogisch beleidsplan bevat een concrete beschrijving van de overige kwaliteitseisen. bso artikel 12 lid 2b, c, d en e, 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang kdv artikel 3 lid 2b, c, d en e, 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van de b. persoonlijke en sociale competenties; artikel 12a lid 1 Regeling kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | ||
Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van de overige kwaliteitseisen die aan een voorziening voor gastouderopvang worden gesteld, waaronder de leeftijdsopbouw en aantallen kinderen die door een gastouder worden opgevangen. artikel 12a lid 1 Regeling kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | ||
Houder draagt er zorg voor dat er conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld. bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 Wko | ||
Houder voert een zodanig beleid dat de gastouder de kwaliteitseisen kan naleven en stelt hiertoe het pedagogisch beleidsplan ter beschikking aan de gastouder. | ||
De gastouder handelt overeenkomstig het pedagogisch beleidsplan dat door het gastouderbureau is opgesteld en ter beschikking is gesteld. artikel 1.56b lid 1 en 2 Wko; artikel 16 Besluit kwaliteit gastouderbureau, gastouder en voorziening voor gastouderopvang | ||
Kinderdagverblijf / Voorschoolse educatie 3 | ||
Voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week ten minste 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van ontwikkelingsdomeinen. artikel 1.50b Wko; artikelen 2 en 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
Per acht feitelijk aanwezige kinderen in de groep is tenminste één beroepskracht aanwezig. artikel 3 lid 1 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen. artikel 3 lid 2 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
De beroepskrachten voorschoolse educatie zijn in het bezit van: een getuigschrift of een erkende beroepskwalificatie. artikel 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie; | ||
De houder stelt jaarlijks een opleidingsplan op. artikel 4 lid 4 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling. artikel 5 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie | ||
Een overzicht van alle bij het kinderdagverblijf werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften. |
Verklaring omtrent het gedrag / personenregister4 | ||
1. Verklaring omtrent gedrag (VOG) | per ontbrekende VOG of VOG die ouder is dan 2 maanden voor aanvang werkzaamheden | |
- De houder of voorgenomen houder en de personen die werkzaam zijn of zullen zijn op de kinderopvangvoorziening en waar kinderen worden opgevangen staan, voor zover het natuurlijke personen betreft, ingeschreven in het personenregister kinderopvang. - Dit geldt eveneens voor personen van 18 jaar of ouder die structureel aanwezig zijn op het opvangadres of huisgenoot zijn van de gastouder. | ||
Werkzaamheden van personen worden pas aangevangen nadat de koppeling tussen de persoon en de houder tot stand is gebracht. | ||
Passende beroepskwalificatie of deskundigheidseisen / Algemeen | ||
1. Passende beroepskwalificatie voor beroepskrachten conform de meest recent aangevangen cao kinderopvang; 2. De inzet van beroepskrachten in opleiding gebeurt overeenkomstig de voorwaarden zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao kinderopvang; 3. Gedurende de opvang is er tenminste één volwassene aanwezig die gekwalificeerd is voor eerste hulp aan kinderen. bso, kdv artikel 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 15 lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang; artikelen 9a lid 1 en 2, 9b, 9c Regeling Wet kinderopvang kdv artikel 6 lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang; artikelen 7 lid 1, en 8 en 9 Regeling Wet kinderopvang | geen (juiste) beroepskwalificatie | |
1. Getuigschrift van een (beroeps)opleiding of erkenning van een beroepskwalificatie; 2. Gastouder beschikt over een geregistreerd certificaat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen. artikel 13 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang | ||
Beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een voor de werkzaamheden passende certificaat of diploma | ||
Inrichting administratie beroepskwalificatie, getuigschrift, certificaat | ||
Per voorziening is er een overzicht van alle werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften. bso, kdv artikel 1.53 Wko, artikel 11 lid 2a Regeling Wet kinderopvang | ||
Kopieën van getuigschriften en/of EVC bewijsstukken en certificaten Eerste hulp aan kinderen van gastouders artikel 13 lid 3 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang | ||
De opvang vindt plaats in stamgroepen (dagopvang) of basisgroepen (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 1.1 Wko; artikel 18 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang; | ||
Eisen aan de maximale omvang van de stamgroep (dagopvang) of van de basisgroep (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko | ||
Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouders kan een kind gedurende een vooraf schriftelijk met de ouders overeengekomen periode worden opgevangen in een andere stamgroep (dagopvang) of basisgroep (buitenschoolse opvang). bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko | ||
Eisen aan de maximale omvang van een gecombineerde groep, indien een stamgroep (dagopvang) en een basisgroep (buitenschoolse opvang) gecombineerd worden.5 artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; artikel 9 lid 10 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen. - de mentor is een beroepskracht van het kind; - bespreekt de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (dagopvang); - bespreekt, indien wenselijk, de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (buitenschoolse opvang); - de mentor is voor ouders het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (dagopvang); - de mentor is voor ouders en kind het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (buitenschoolse opvang); bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko | ||
Houder deelt ouders en kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht(en) op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen artikelen 1.49 lid 1 en 2, 1.50 lid 1 en 2 en 1.54 lid 1 Wko; artikel 9 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
- Ten hoogste twee vaste beroepskrachten bij kinderen tot één jaar. - Ten hoogste drie vaste beroepskrachten bij kinderen van één jaar of ouder. artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; artikel 9 lid 4 en 5 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko; artikel 9 lid 6 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
De maximale groepsgrootte per gastouder wordt afgestemd op de leeftijd van de op te vangen kinderen (0 tot 13 jaar). De eigen kinderen in de leeftijd tot 10 jaar worden meegerekend. artikel 1.49 lid 3, 1.56 b lid 1 en 2 Wko; artikel 14 Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang; artikel 13 Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang | ||
Minimaal in te zetten beroepskrachten is afgestemd op het aantal aanwezige kinderen in een - in een basisgroep (buitenschoolse opvang); - in een combinatiegroep (dagopvang en buitenschoolse opvang). Bij de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiaires wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden. bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko bso artikel 16 lid 1, 2, 7 en 8 Besluit kwaliteit kinderopvang; kdv artikel 7 lid 1, 2, 7, 8 en 9 Besluit kwaliteit kinderopvang | ||
Indien kinderen bij een activiteit hun stamgroep (dagopvang) of hun basisgroep (buitenschoolse opvang) verlaten leidt dit niet tot een verlaging van de minimaal in te zetten beroepskrachten. bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko | ||
Minder beroepskrachten inzetten - Op schooldagen kan de buitenschoolse opvang ten hoogste een half uur per dag en op vrije dagen van de basisschool en tijdens schoolvakanties ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten inzetten. - Dagopvang kan ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten inzetten. - Indien bij het afwijken van de beroepskracht-kindratio één beroepskracht aanwezig is, is ter ondersteuning van deze beroepskracht een andere volwassene aanwezig. - Indien conform de beroepskracht-kindratio slechts één beroepskracht aanwezig is wordt dan is een andere volwassene telefonisch bereikbaar en bij calamiteiten binnen 15 minuten aanwezig. bso, kdv artikelen 1.49 lid 1 en 2, en 1.50 lid 1 en 2 Wko | ||
- Gebruik Nederlandse taal als voertaal. - Friese taal of een streektaal kan naast de Nederlandse taal mede als voertaal gebruikt worden. - Eisen indien een andere taal mede als voertaal gebruikt wordt. |
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
• Stap 1: schriftelijke aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid van de Wko)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens de artikelen 1.47 lid 1 en 1.49 tot en met 1.59 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een schriftelijke aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen moeten worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. Bij een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit, dan is de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn moet de overtreding beëindigd zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen en/of de toezichthouder van de GGD opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
• Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb (Algemene Wet Bestuursrecht). Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding. De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Als een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten. Alvorens een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom op te leggen, stuurt het college eerst een voornemen, waarbij de houder wordt uitgenodigd een zienswijze te geven. Datzelfde geldt voor het opleggen van een exploitatieverbod en het verwijderen uit het LRK.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
In een last onder dwangsom wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen moeten worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit, dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden. Een last wordt voor een bepaalde tijd opgelegd. Ook wordt in de last onder dwangsom aangekondigd welke boete zal worden opgelegd op het moment dat er een overtreding op de betreffende punten wordt geconstateerd in de periode dat de last geldt. De hoogte van de boete is net als de hersteltermijn afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. In de last onder dwangsom wordt een plafond aangegeven van het totaal bedrag dat aan boetes kan worden opgelegd. Het totaal van boetes kan in de last onder dwangsom niet meer dan € 45.000,- bedragen.
Een last onder dwangsom wordt beëindigd:
• Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 Wko)
Het college kan de houder verbieden een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau in exploitatie te nemen of de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:
• Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en de verwijdering uit het landelijk register kinderopvang (LRK) (artikel 1.46, vijfde en zesde lid, artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang)
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het LRK kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete (zie hiervoor het afwegingsoverzicht in de bijlage onder ‘overige overtredingen’) en/of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Als de houder de exploitatie wil voortzetten, moet hij een nieuwe aanvraag voor opname in het LRK doen. De aanvraag wordt beoordeeld en het college besluit op basis van een inspectie door de toezichthouder van de GGD opnieuw over al dan niet registreren in het LRK. Zo lang de locatie niet opnieuw in het LRK is opgenomen, mag de houder de opvang niet exploiteren.
Het kan zijn dat de beschouwing van de toezichthouder of de zienswijze van de houder in het inspectierapport er aanleiding toe geven om niet meteen een schriftelijke aanwijzing op te leggen. In dat geval kan aan het herstellend traject overleg en overreding (mondeling) of een schriftelijke waarschuwing worden toegevoegd. De schriftelijke waarschuwing moet dezelfde onderdelen bevatten als een schriftelijke aanwijzing. Ook kan het college kiezen voor overleg en overreding. De afspraken uit het overleg en overreding moeten schriftelijk worden bevestigd. Deze brief moet dezelfde onderdelen bevatten als de schriftelijke aanwijzing. De gemaakte afspraken worden hierin duidelijk verwoord. Daarnaast kunnen gemeente en GGD overeenkomen om in voorkomende gevallen door de toezichthouder van de GGD een herstelaanbod aan de houder te laten doen.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wko is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid van de Wko).
In de ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente CASTRICUM’ is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid. Het beleid houdt in dat het college in geval van een overtreding in de categorie ‘overige overtredingen’ sowieso gebruik kan maken van zijn bevoegdheid en een boete ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag (met inachtneming van de bepalingen over de boete in deze Beleidsregels) oplegt, maar dat er situaties kunnen zijn waarbij deze boete niet wordt opgelegd. In geval van overtreding die volgens het afwegingsoverzicht de prioriteit ‘hoog’ heeft, kan het college een bestuurlijke boete opleggen zonder dat er eerder handhavingsmaatregelen zijn ingezet. Bij een overtreding die volgens het afwegingsoverzicht de prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ heeft, kan het college een bestuurlijke boete opleggen als er al eerder een of meerdere handhavingsmaatregelen zijn ingezet. De hoogte van de bestuurlijke boete is opgenomen in het afwegingsoverzicht. Het college heeft de mogelijkheid om de boete te matigen of af te zien van het opleggen van een boete als daar aanleiding toe is.
Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht in principe wordt gehalveerd. De achterliggende gedachte hierbij is het bijzondere karakter van deze voorziening. Er kunnen redenen zijn de boete niet te halveren, zoals herhaling van een ernstige tekortkoming.
Onder kinderopvang wordt verstaan (artikel 1.1, eerste lid, van de Wko): het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Tot kinderopvang wordt niet gerekend volgens artikel 1.1, tweede lid, van de Wko:
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd. Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wko voldaan moet worden staan in de wet-en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte inspectierapporten.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.
Artikel 5 Verwijderen registratie uit het LRK
Als een geregistreerde voorziening (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang) niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wko, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat in de wet is bepaald dat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen, moeten worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet als herstel niet aan de orde zal zijn.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 6 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is.
In geval van overtredingen in de categorie ‘overige overtredingen’ legt het college in beginsel een boete op, maar het college hoeft van deze bevoegdheid geen gebruik te maken. Deze overige overtredingen betreffen
In het afwegingsoverzicht in de bijlage is beschreven welke boete er voor welke overtreding is bepaald.
Bij overtredingen die door de toezichthouder worden geconstateerd bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 van de in de Wko gestelde eisen, waaraan het college in verband met de naleving ervan een hoge prioriteit heeft toegekend, kan het college een boete opleggen bij de eerste keer dat deze overtreding wordt geconstateerd. Of het college dit doet, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding.
Ook voor de overige overtredingen blijft het college bevoegd een boete op te leggen. Bij overtredingen die door de toezichthouder worden geconstateerd bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 van de in de Wko gestelde eisen, waaraan het college in verband met de naleving ervan een gemiddelde of lage prioriteit heeft toegekend, kan het college een boete opleggen als er al eerder handhavende sancties zijn opgelegd voor overtredingen in hetzelfde domein. Of het college dit doet, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding.
Het college stuurt de houder een brief met een voornemen van het opleggen van een bestuurlijke boete. In deze brief krijgt de houder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. De termijn waarbinnen de zienswijze moet worden ingediend, moet redelijk zijn en wordt vermeld in de brief waarin het voornemen wordt aangekondigd. Afhankelijk van de inhoud van de zienswijze besluit het college de boete al dan niet op te leggen. Hierover stuurt het college een beschikking aan de houder.
Artikel 7 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wko is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag. Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lagere prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wko neergelegde boetemaximum leidt dit tot de volgende verdeling:
Bij overtreding van de artikelen 1.66 en 1.45 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen. Deze boetes zijn te vinden in de categorie ‘overige overtredingen’ in het afwegingsoverzicht.
Overtreding van artikel 5:20 Awb (medewerkingsplicht) is een strafbaar feit, strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie. Deze boete is te vinden in de categorie ‘overige overtredingen’ in het afwegingsoverzicht.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Bij recidive (terugval/herhaling) treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring. Als de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding, verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Dit artikel spreekt voor zich.
De onder punt 1 genoemde VOG en bijbehorend boetebedrag vervalt zodra het personenregister in gebruik wordt genomen. Vanaf dat moment is punt 2 van kracht. De wetgever maakt in een publicatie het wettelijk kader bekend en de datum in gebruik name. Het gaat dan om de inschrijving in het personenregister en de tijdige koppeling van de persoon aan de houder en niet meer om het in het bezit hebben van een verklaring omtrent het gedrag die aan de vereisten voldoet.