Hoofdstuk 2 Belastingbepalingen
Artikel 2 Belastbaar feit en aard van de belasting
- 1.
Onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ wordt gedurende een periode van 5 jaar jaarlijks een directe belasting geheven ter zake van binnen de BIZ gelegen onroerende zaken die op grond van artikel 220a Gemeentewet niet in hoofdzaak tot woning dienen.
- 2.
De BIZ-bijdrage wordt geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten in de openbare ruimte en op internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de BIZ of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de BIZ.
Artikel 3 Belastingobject
Belastingobject is de onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Belastingplicht
- 1.
De BIZ-bijdrage wordt geheven van de eigenaar, zijnde degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een in de BIZ gelegen belastingobject.
- 2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt als eigenaar aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
De BIZ-bijdrage wordt geheven naar de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het belastingobject vastgestelde waarde zoals deze geldt voor het kalenderjaar 2019.
- 2.
De BIZ-bijdrage wordt geheven in het gebied zoals bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart met adressenlijst.
- 3.
Indien met betrekking tot het belastingobject geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van dat belastingobject bepaald met toepassing van artikel 6, alsmede met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 6 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 5 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
- a.
voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst voor het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
- k.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- l.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- m.
objecten die vanuit de WOZ-administratie zijn aangemerkt als trafo, telefooncentrale, pension/logiesgebouw en bijzondere woonfunctie;
- n.
belastingobjecten voor zover die bestemd zijn en in gebruik zijn voor het geven van onderwijs.
- 2.
In afwijking in zoverre van artikel 5 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 5 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de BIZ-bijdrage van de eigenaar van de belastingobjecten die bestemd zijn voor kantoor, kantoor (solitair), opslag/distributie, praktijkruimte en productie (fabriek) een gereduceerd tarief gehanteerd, waarbij onder meer de bestemming van de onroerende zaak in relatie tot het belang van de eigenaar bij de activiteiten in aanmerking zijn genomen, een en ander in overeenstemming met artikel 2, lid 5, van de Wet.
Artikel 7 Tarief BIZ-bijdrage
- 1.
Het reguliere tarief van de BIZ-bijdrage bedraagt gedurende de looptijd van deze verordening voor de eigenaar bij een vastgestelde waarde van:
- 1.
meer dan € 0,99, maar niet meer dan € 99.000: € 200, -,
- 2.
meer dan € 99.000, maar niet meer dan € 199.000: € 300, -,
- 3.
meer dan € 199.000, maar niet meer dan € 299.000: € 400, -,
- 4.
meer dan € 299.000, maar niet meer dan € 399.000: € 500, -,
- 5.
meer dan € 399.000, maar niet meer dan € 499.000: € 600, -,
- 6.
meer dan € 499.000, maar niet meer dan € 599.000: € 700, -,
- 7.
meer dan € 599.000: € 800, -.
- 2.
Het gereduceerde tarief van de BIZ-bijdrage bedraagt voor de eigenaar, bij een vastgestelde waarde van:
- 1.
meer dan € 0,99, maar niet meer dan € 99.000: € 100, -,
- 2.
meer dan € 99.000, maar niet meer dan € 199.000: € 150, -,
- 3.
meer dan € 199.000, maar niet meer dan € 299.000: € 200, -,
- 4.
meer dan € 299.000, maar niet meer dan € 399.000: € 250, -,
- 5.
meer dan € 399.000, maar niet meer dan € 499.000: € 300, -,
- 6.
meer dan € 499.000, maar niet meer dan € 599.000: € 350, -,
- 7.
meer dan € 599.000: € 400, -.
Artikel 8 Wijze van heffing
De BIZ-bijdrage wordt jaarlijks bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt:
- a.
in het geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 25,- en niet meer is dan € 2500,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
- b.
in het geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder of gelijk is aan € 25,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in één termijn. Deze termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.
- 3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10 Looptijd belastingheffing
De BIZ-bijdrage wordt ingesteld voor een periode van 5 jaar.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de BIZ-bijdrage.
Artikel 12 Kwijtschelding
Bij de invordering van de BIZ-bijdrage wordt geen kwijtschelding verleend.
Hoofdstuk 3 Subsidiebepalingen
Artikel 13 Aanwijzing Vereniging
De BIZ-bijdrage wordt als subsidie verstrekt aan de Vereniging BIZ Vastgoed Doetinchem, waarmee een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht is gesloten, waarin is bepaald dat de activiteiten waarvoor de BIZ-subsidie wordt verstrekt verplicht moeten worden verricht.
Artikel 14 Buiten toepassing Algemene Subsidieverordening
Op de subsidie op grond van deze verordening is de Algemene Subsidieverordening van de gemeente Doetinchem niet van toepassing.
Artikel 15 Subsidieverlening
- 1.
De BIZ-subsidie wordt jaarlijks door het college verleend aan de Vereniging voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst. De BIZ-subsidie wordt verleend op een daartoe gedane aanvraag, die vergezeld moet gaan van de in de uitvoeringsovereenkomst genoemde stukken.
- 2.
De BIZ-subsidie wordt bepaald op de jaarlijks ontvangen BIZ-bijdragen verminderd met de perceptie- en organisatiekosten voor de heffing en invordering van de BIZ-bijdragen zoals opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
Artikel 16 Subsidieverplichtingen
Naast de in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde verplichtingen kunnen aan de Vereniging ook andere doelgebonden verplichtingen worden opgelegd. Deze verplichtingen zijn opgenomen in de met de Vereniging gesloten uitvoeringsovereenkomst.
Artikel 17 Subsidievaststelling
- 1.
De Vereniging is verplicht om binnen 6 maanden na afloop van het subsidiejaar de in de uitvoeringsovereenkomst opgenomen stukken over te leggen.
- 2.
De BIZ-subsidie wordt vastgesteld uiterlijk 8 weken na ontvangst van de in het voorgaande lid genoemde stukken.
Artikel 18 Wijze van betalen
- 1.
De gemeente betaalt de BIZ-subsidie uit in twee voorschottermijnen, namelijk:
- 1.
een maand na de dagtekening van de aanslagoplegging 50 % van de begrote subsidie;
- 2.
drie maanden na de dagtekening van de aanslagoplegging het restant van de begrote subsidie.
- 2.
In de uitvoeringsovereenkomst worden nadere regels gesteld over de wijze van uitbetaling van de voorschotsubsidie en het vaststellen van de definitieve BIZ-subsidie.
Artikel 19 Melding van relevante wijzigingen
De Vereniging stelt het college zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van:
- a.
meer dan ondergeschikte veranderingen in haar financiële situatie,
- b.
een wijziging van de statuten,
- c.
verandering of beëindiging van activiteiten.