Organisatie | Kampen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening sociaal domein gemeente Kampen |
Citeertitel | Verordening sociaal domein gemeente Kampen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
De in art. 13.4 genoemde verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2019 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 01-11-2018 | 18ADV00422 |
De raad van de gemeente Kampen;
gelezen het voorstel van het college van 25 september 2018, kenmerk 18ADV00422;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet; de artikelen 6, tweede lid, 8, 8a, 8b, 10b, vijfde lid, 41, derde lid, en 47 van de Participatiewet; artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; en de artikelen 121, 122, 147 en 150 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de Adviesraad MO d.d. 10 september 2018;
Verordening sociaal domein gemeente Kampen
Hoofdstuk 1. Inleiding verordening sociaal domein gemeente Kampen
Hoofdstuk 3. Werk en Participatie
Hoofdstuk 4. Gezond en veilig opgroeien
Hoofdstuk 5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Hoofdstuk 6. De vorm van de hulp
Hoofdstuk 7. Inkomen en schulden
Hoofdstuk 8. Afspraken tussen inwoner en gemeente
Hoofdstuk 9. Inwonersparticipatie
Hoofdstuk 10. Kritiek op de uitvoering
Hoofdstuk 11. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
1. Inleiding verordening sociaal domein gemeente Kampen
In Nederland vinden we het belangrijk dat:
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld.
De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. De gemeente betrekt daarbij de volgende kernwaarden:
Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 12.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets is terug te vinden. Dat verschilt per artikel. Per artikel is aangegeven op welke wettelijke regeling(en) een artikel is terug te voeren. Soms is een paragraaf of hoofdstuk in zijn geheel gebaseerd op een of meerdere specifieke wettelijke regelingen. Dan is dat aangegeven bij het begin van die paragraaf of hoofdstuk. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt daarmee de algemene aanvullingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 Gemeentewet) die het mogelijk maakt om aanvullende regels over bepaalde onderwerpen te maken. Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ genoemd. Bedoeld wordt de Algemene wet bestuursrecht. Deze wordt genoemd als er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op het betreffende artikel van toepassing zijn. Dat is bijvoorbeeld zo bij artikel 3.4.11 en 3.4.12 (over subsidies), 6.2 (over geld) en 10.1 t/m 10.3 (over klachten). Daarover heeft de Awb iets bijzonders geregeld. Dit gaat dus verder dan de algemene toepasselijkheid van de Awb op besluiten die op grond van deze verordening worden genomen.
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. Hierin beschrijven wij hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer kunnen worden gesteld en dat er één procedure is. Maar soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route. Dat wordt dan ook benoemd.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
Inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. De inwoner kan deze melding schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal doen. Het is ook mogelijk dat iemand anders een melding namens de inwoner doet. Een melding voor bijstand in het levensonderhoud of een IOAW-uitkering kan alleen digitaal worden gedaan via www.werk.nl. De gemeente zorgt ervoor, dat inwoners goed worden geïnformeerd over de mogelijkheden om een melding te doen.
Het doel van de melding is om de hulpvraag met de inwoner te bespreken en te onderzoeken of er hulp nodig is. De gemeente bevestigt de melding per brief of e-mail aan de inwoner en nodigt de inwoner daarbij uit voor een gesprek met een medewerker, tenzij dit niet nodig is (zie 2.3.1 lid 3). In de uitnodiging maakt de gemeente duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek zal gaan. Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn (huisbezoek), als de inwoner dit wil of als dat van belang is voor de hulpvraag. De gemeente geeft informatie over de mogelijkheid om in bepaalde gevallen (bij de Wmo of Jeugdwet) binnen 7 dagen na de melding zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (dit noemen we een persoonlijk plan of familiegroepsplan).
De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek en het daaropvolgende onderzoek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn te leveren. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn.
2.2.1 Doel en procedure gesprek
Een medewerker van de gemeente maakt zo snel mogelijk nadat de inwoner zich heeft gemeld een afspraak voor een gesprek over de hulpvraag en informeert de inwoner over de gang van zaken bij dat gesprek. De medewerker zet zich ervoor in, dat dit gesprek binnen 10 dagen na de melding plaatsvindt. Het doel van dit gesprek is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie.
De gemeente informeert de inwoner en eventueel zijn mantelzorger dat zij gebruik kunnen maken van kosteloze cliëntondersteuning en/of financiële hulpverlening via FINOK. Daarbij staat het belang van de inwoner centraal. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van de persoonlijke situatie van de inwoner. De medewerker kan afzien van een gesprek als een gesprek niet nodig is en de inwoner daarmee instemt.
Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs, tenzij de identiteit al bij de medewerker bekend is . Als de inwoner een persoonlijk plan of familiegroepsplan heeft gemaakt, betrekt de medewerker dit bij het gesprek. De inwoner kan iemand (bijvoorbeeld een familielid) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.
Gaat het om Wmo-hulp, dan betrekt de gemeente ook anderen bij het gesprek, als dat nodig is. Het kan dan gaan om deskundigen, iemand die de inwoner vertegenwoordigt, een mantelzorger(s) of familie. Als de inwoner mantelzorg krijgt, gaat de gemeente na of er maatregelen genomen moeten worden om die mantelzorger te ondersteunen.
Als het gaat om Wmo- of jeugdhulp, dan stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner, tenzij de inwoner heeft aangegeven dat niet te wensen. De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven. Als de inwoner hulp-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag. De gemeente ziet het verslag dan als een aanvraag.
Als het om Wmo-hulp gaat, kan de medewerker ook tijdens het gesprek een verslag maken en daarin aangeven wat er nodig is voor de inwoner. Als de inwoner en de medewerker tijdens het gesprek samen vaststellen welke voorziening er nodig is, dan wordt het door de inwoner ondertekende verslag gezien als een toekenningsbesluit.
Na de melding en het onderzoek van de gemeente, kan de inwoner een aanvraag indienen . Het gespreksverslag en een eventueel persoonlijk plan vormen het uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag. De aanvraag kan schriftelijk of digitaal worden ingediend, via de route die de gemeente daarvoor heeft vastgesteld. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp verleent en welke vorm die hulp dan heeft.
2.3.2 Aanvraag voor hulp-op-maat
[Jeugdwet, Wmo, PW, Wgs, Gemeentewet]
Vraagt de inwoner hulp-op-maat, dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Dat is bijvoorbeeld zo, als de inwoner gebruik kan maken van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. De inwoner kan het gewenste effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat een deskundige een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Awb]
Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente de volgende stappen:
Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.
Stap 2: De gemeente stelt hierna vast welke problemen en beperkingen er precies zijn.
Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.
Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociale netwerk en van andere voorzieningen of organisaties.
Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Awb]
De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven. De gemeente kan de inwoner ook op een andere manier informeren, als de inwoner van de gemeente krijgt, wat hij heeft gevraagd en voor de inwoner duidelijk is wat de gemeente heeft besloten.
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering worden geholpen bij het vinden van passend werk, als zij kunnen werken. Welke hulp dat kan zijn wordt in dit hoofdstuk beschreven. De hulpmiddelen die worden ingezet heten voorzieningen. Deze voorzieningen moeten op een goede manier worden verdeeld over verschillende doelgroepen. Hoe de voorzieningen worden verdeeld wordt vooral bepaald door de kansen op betaald werk van de inwoners en hun persoonlijke situatie. Dit hoofdstuk gaat ook over de tegenprestatie die de gemeente van de inwoner kan vragen en over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving sterker wordt.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
De gemeente kan voor de verschillende soorten voorzieningen een budgetplafond vaststellen, als dat nodig is om de financiële risico’s voor de gemeente te beperken. Een budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente aan een bepaalde soort voorziening per kalenderjaar kan uitgeven. Als dit budgetplafond bereikt is, verstrekt de gemeente geen voorziening meer waarvoor dit budgetplafond geldt, tenzij in de wet anders is bepaald. Een budgetplafond moet voorafgaand aan het kalenderjaar worden vastgesteld en bekendgemaakt.
De gemeente kan hulp aanbieden in de vorm van voorzieningen (diensten, geld of goederen) . Voorzieningen kunnen worden gegeven aan inwoners uit de doelgroep, maar ook aan werkgevers die deze inwoners aan werk helpen. Doel van de inzet van voorzieningen is om de inwoner te helpen aan het werk te komen of aan het werk te houden. De gemeente kan voorwaarden en verplichtingen verbinden aan de voorzieningen.
De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. Als dit het geval is beoordeelt de gemeente welke voorziening zij inzet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar een aantal factoren, zoals de omstandigheden van de inwoner, zijn eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de beschikbaarheid van voldoende budget.
De gemeente kan een inwoner bij wijze van proef tijdelijk en met behoud van uitkering laten werken bij een werkgever. Een proefplaatsing duurt maximaal 3 maanden. Deze termijn kan worden verlengd met nog eens 3 maanden als dat nodig is om een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden van de inwoner.
De inwoner die nog geen beschutte werkplek kan krijgen omdat het voorgeschreven aantal beschutte werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, heeft voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij in aanmerking kunnen komen voor een beschutte werkplek. Zolang er nog geen geschikte werkplek voor de inwoner beschikbaar is, kan het wel zijn dat die andere personen voorgaan.
3.4.8 Hulp bij een leer-werktraject
De gemeente kan een jongere die een leer-werktraject nodig heeft om de stap richting werk te zetten, hulp aanbieden die nodig is voor het volgen van een leer-werktraject. Het moet gaan om jongeren:
3.4.12 Wettelijke loonkostensubsidie
De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het gaat dan om inwoners, die in het doelgroepenregister voor de banenafspraak staan, omdat UWV dat heeft bepaald, of omdat de gemeente heeft vastgesteld, dat ze dit minimumloon niet kunnen verdienen (via de zgn. ´praktijkroute´).
3.5.2 Inhoud van de tegenprestatie
De werkzaamheden die als tegenprestatie kunnen worden opgedragen:
3.5.3 Duur en omvang tegenprestatie
De tegenprestatie die de gemeente van de inwoner verwacht duurt maximaal 12 maanden en maximaal 20 uur per week of 260 uur per kwartaal. Na afronding van de tegenprestatie legt de gemeente 6 maanden lang geen nieuwe tegenprestatie op.
3.5.4 Voorwaarden tegenprestatie
3.6.2 Hulp bij deelname aan de samenleving
De hulp-op-maat houdt in dat inwoners begeleid worden. De begeleiding kan een-op-een of in een groep plaatsvinden. Het betekent, dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider kan ook helpen bij vaak terugkerende activiteiten, zoals het structureren van de dag, het doen van de administratie en het beheren van de financiën. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over.
3.7.2 Verplaatsen dichtbij huis
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die vanwege een beperking in hun mobiliteit onvoldoende mogelijkheden hebben om binnen redelijke grenzen contact met anderen te hebben, hulp-op maat kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 2.3.2 en 5.1 van deze verordening.
Kinderen en tieners in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van hun ouders, de jeugdigen zelf en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te beperken. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jeugdigen en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. Met jeugdigen bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 waren en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
4.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
Als het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociale netwerk bereikt kan worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het Centrum voor jeugd en gezin (CJG) of door een jeugdwelzijnsorganisatie. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan wordt een individuele voorziening (hulp-op-maat) ingezet.
Deze hulp is vrij toegankelijk. De jeugdige of zijn ouders heeft hiervoor geen verwijzing of een besluit van de gemeente nodig.
5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking en/of met psychische en/of psychosociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. De gemeente heeft de taak om deze inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor problemen bij het normale gebruik van hun woning, bij hun normale dagelijkse activiteiten en bij het voeren van een huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente op grond van de Wmo aan deze inwoners kan geven, zoals hulp-op-maat (maatwerkvoorziening).
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
De gemeente kan niet altijd hulp-op-maat geven. De gemeente geeft geen hulp, als
de inwoner de voorziening zelf al heeft gerealiseerd of aangeschaft nadat hij zich bij de gemeente heeft gemeld voor hulp, maar voordat een besluit is genomen. Dit is anders als de gemeente daarvoor toestemming heeft verleend of als achteraf nog kan worden vastgesteld dat de voorziening noodzakelijk was;
5.2.2 Een schone en leefbare woning
De hulp op maat houdt in dat de inwoner de voorziening ´hulp bij het huishouden I´ of ´hulp bij het huishouden II´ aangeboden krijgt. Hulp bij het huishouden I bestaat uit schoonmaakhulp. Deze hulp maakt alleen schoon. Hulp bij het huishouden II wordt ingezet voor schoonmaakhulp, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het aanbrengen van structuur in de huishouding.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van beschermd wonen als hij deze woonvorm nodig heeft als gevolg van psychische of psychosociale problemen. De inwoner moet wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 2.3.2 en 5.1 van deze verordening. Beschermd wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving. Beschermd wonen kan hierbij nodig zijn om:
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang, als de inwoner de thuissituatie heeft verlaten en deze opvang nodig is omdat de inwoner zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen. De inwoner moet wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 2.3.2 en 5.1 van deze verordening.
5.3.1 Ondersteuning mantelzorger
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg geven, hulp-op-maat kunnen krijgen als het voor een korte periode niet meer lukt om de mantelzorg vol te houden en de mantelzorg niet overgenomen kan worden door vrijwilligers. De hulp-op-maat houdt in dat de mantelzorg wordt overgenomen door een professional.
De hulp die de gemeente geeft is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget. In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage van de inwoner kan vragen.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Awb]
De inwoner die hulp van de gemeente krijgt ontvangt hulp in de vorm van geld, als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald. Hulp in de vorm van geld hoeft meestal niet terugbetaald te worden. Alleen als in de wet of in deze verordening anders is bepaald en dit aansluit bij de persoonlijke situatie van de inwoner, dan moet het geld wel worden terugbetaald.
De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven, tenzij het doel van de betaling alleen maar op een andere manier kan worden bereikt. Dan kan de gemeente het geld op een andere manier, in een andere vorm betalen of aan een andere persoon betalen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een betaling aan een leverancier of een betaling in contant geld, als de inwoner geen bankrekening heeft.
In plaats van hulp in natura kan de inwoner een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als het om Wmo-hulp of jeugdhulp gaat en voldaan is aan de voorwaarden die de Wmo en de Jeugdwet stellen. De inwoner moet gemotiveerd aangeven waarom hij een pgb wil ontvangen in plaats van hulp-op-maat in natura. Hierbij moet de inwoner alle informatie aan de gemeente geven die nodig is. Hieronder valt bijvoorbeeld het doorgeven wie namens de inwoner zijn belangen behartigt of op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd. De inwoner doet dit in een pgb-budgetplan.
De inwoner levert bij de aanvraag voor hulp-op-maat één of meer offertes van leveranciers aan. In deze offerte(s) moet staan hoe hoog de kosten van de dienst of het product zijn. Het tarief dat in de offerte staat mag niet hoger zijn dan wat gebruikelijk is voor die dienst of product. De offerte bevat tenminste de volgende onderdelen: de activiteiten of het product, het tarief, de tijd en indien van toepassing de frequentie van de zorg, en tenslotte de effecten die de inwoner wil bereiken. De offerte maakt onderdeel uit van het pgb-budgetplan.
De hoogte van het pgb is gelijk aan de hoogte van de offerte of het pgb-budgetplan dat de inwoner aanlevert. Er geldt wel een maximumbedrag. Dat is het bedrag dat de gemeente zou betalen aan een gecontracteerde leverancier voor de hulp die nodig is (hulp in natura-tarief). Dit maximumbedrag is besproken met de inwoner en is vastgelegd in het gespreksverslag. Wanneer de offerte hoger is dan dit maximumbedrag, vergoedt de gemeente de meerprijs niet.
Als de gemeente geen afspraken heeft gemaakt met een leverancier over het inkopen van de hulp in natura die de inwoner nodig heeft, dan geldt er geen maximumbedrag voor het pgb. De hoogte van het pgb is dan gelijk aan het bedrag dat genoemd is in de offerte of in het pgb budgetplan. Alleen in uitzonderlijke situaties zal hiervan sprake zijn.
Uitzonderingen op bovenstaande regels zijn:
Bij hulp-op-maat in de vorm van beschermd wonen is de hoogte van het pgb afhankelijk van de zorg die de inwoner ontvangt. Het pgb bedraagt maximaal 81% van de prijs van hulp-op-maat in natura voor beschermd wonen. De prijs is lager dan de hulp in natura prijs omdat bij een pgb voor beschermd wonen de inwoner zelf de huur van de accommodatie betaalt, terwijl bij hulp-op-maat in natura de zorgaanbieder de huur voor de accommodatie betaalt. De prijzen van hulp in natura zijn neergelegd in het Wmo-besluit van de gemeente Kampen.
6.4 Wat is de bijdrage in de kosten?
Voor het bepalen van de kostprijs van voorzieningen wordt bij de kostprijs opgeteld de noodzakelijke kosten die aan de voorziening zijn verbonden (zoals onderhoud, reparatie en verzekering).
Gaat het om de kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner, dan betalen de onderhoudsplichtige ouders de bijdrage. Dat geldt ook voor de ouder tegen wie een vaderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft afgewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek), en voor degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner.
De inwoner betaalt geen bijdrage in de kosten:
als de gemeente verwacht dat het opleggen van een bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder(artikel 1.1 van de Jeugdwet). Dit besluit wordt genomen na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het meldpunt ‘Veilig thuis’;
De gemeente heeft een financieel vangnet voor inwoners die te weinig inkomen en vermogen hebben om de dagelijkse kosten te betalen: een maandelijkse bijstandsuitkering. Deze inwoners en andere inwoners met een lastige financiële situatie kunnen bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste extra’s geregeld. Voor een aantal extra’s wordt een inkomensgrens genoemd. Dit is geen harde grens, maar een uitgangspunt (kompas) bij het beoordelen van aanvragen. Inwoners die in een vergelijkbare financiële situatie zitten als inwoners met een inkomen onder de inkomensgrens, kunnen vaak ook geholpen worden. Dat beoordeelt de gemeente per situatie.
Daarnaast geven we enkele basisregels voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
In deze paragraaf wordt beschreven waar de gemeente rekening mee houdt bij het maken en uitvoeren van beleid om armoede en schulden in de gemeente te voorkomen en tegen te gaan.
Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt bij het toepassen van de regels over bijzondere bijstand uit de Participatiewet.
Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgt de student een zetje in de rug omdat het inkomen wordt aangevuld. In deze paragraaf geeft de gemeente aan voor welke studenten de studietoeslag is bedoeld, welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald.
Nadat de student een aanvraag heeft ingediend, onderzoekt de gemeente of de beperking van de student zo groot is dat hij met werk niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.
Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de inkomenstoeslag bedoeld. Dat is een extraatje dat jaarlijks kan worden aangevraagd en waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven voor welke inwoners de inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.
Kinderen vormen een belangrijke én kwetsbare groep waar de gemeente zich verantwoordelijk voor voelt. De gemeente heeft maatregelen genomen om armoede onder kinderen tegen te gaan en kinderen te helpen mee te doen aan maatschappelijke activiteiten. Deze maatregelen worden het kindpakket genoemd. Hier zijn de uitgangspunten benoemd die voor het kindpakket gelden.
Het kindpakket is bedoeld voor gezinnen (met minderjarige kinderen) die geen financiële mogelijkheden hebben om schoolkosten te betalen of andere kosten die voor de ontwikkeling van het kind belangrijk zijn. Het gaat om gezinnen zonder goede financiële buffer en een laag inkomen.
Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden. Inwoners met een laag inkomen en zonder goede financiële buffer kunnen zgn. meedoenbonnen krijgen. Daarmee kunnen inwoners kosten betalen om te sporten en om mee te doen aan maatschappelijke activiteiten.
De meedoenbon is bedoeld voor sportieve, culturele, politieke, religieuze en andere maatschappelijke activiteiten. Het moet gaan om activiteiten van organisaties die meedoenbonnen als betaalmiddel voor de kosten accepteren omdat daarover met de gemeente afspraken zijn gemaakt.
De inwoner die een laag inkomen en geen goede financiële buffer heeft kan in aanmerking komen voor ‘meedoenbonnen'. Inwoners hebben in ieder geval een laag inkomen als zij een inkomen hebben dat lager is dan 110% van de bijstandsnorm. Voor ieder gezinslid kan de inwoner per kalenderjaar meedoenbonnen ter waarde van € 100,- krijgen.
7.7.1 Collectieve zorgverzekering
Inwoners die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis kunnen zich tijdens het kalenderjaar aanmelden bij de gemeente om mee te doen aan de collectieve zorgverzekering. Inwoners die ergens anders verzekerd zijn kunnen pas het volgende kalenderjaar meedoen. Zij moeten zich voor 31 december van het lopende kalenderjaar aanmelden bij de gemeente.
De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hieronder zijn de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.
7.8.2 Schuldhulpverlening en budgetbeheer
De hulp die de gemeente geeft, past bij het financiële probleem van de inwoner. Eén van de mogelijkheden die de gemeente kan aanbieden is hulp bij het regelen van de inkomsten en uitgaven (budgetbeheer). Budgetbeheer is erop gericht dat de inwoner orde krijgt in de financiële huishouding en daardoor zijn uitgaven kan betalen.
8. Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat niet door de beugel kan. De gemeente zorgt voor het volgende:
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
8.2.2 Geen schuld en verjaring
De gemeente verlaagt de uitkering niet als het gedrag van de inwoner meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden of als het gedrag hem niet te verwijten is.
8.2.3 Ingangsdatum en periode verlaging
De gemeente verlaagt de uitkering vanaf de kalendermaand na de maand waarin de gemeente het besluit tot verlaging aan de inwoner per brief bekend heeft gemaakt. Het is mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald.
Als de inwoner maandelijks bijzondere bijstand ontvangt, kan de gemeente de bijzondere bijstand verlagen met een percentage van de bijzondere bijstand. Gaat het om eenmalige bijzondere bijstand, dan kan de gemeente die bijstand weigeren als de bijstand nodig is vanwege verwijtbaar gedrag van de inwoner.
8.2.6 Niet nakomen andere arbeidsverplichtingen
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 20% van de uitkeringsnorm, voor het volgende gedrag:
bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening die de kans op werk kan vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.
De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 20% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:
bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening die de kans op werk kan vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.
Als de gemeente de IOAW- of IOAZ-uitkering tijdelijk of blijvend kan weigeren omdat de inwoner verwijtbaar werkloos is, wordt de uitkering niet met toepassing van lid 4 verlaagd, maar tijdelijk of blijvend geweigerd. De uitkering wordt dan geweigerd naar de mate waarin de inwoner inkomen zou hebben kunnen ontvangen als hij niet verwijtbaar werkloos was geworden of gebleven.
De gemeente kan de verlaging stoppen (niet uitvoeren) als uit houding en gedrag van de inwoner overduidelijk blijkt dat hij alsnog de arbeidsverplichtingen nakomt. De inwoner moet de gemeente zelf verzoeken om de verlaging te stoppen. Hij kan het verzoek per brief of e-mail indienen binnen veertien dagen nadat het besluit om de uitkering te verlagen is genomen.
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich onacceptabel gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt een maand verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm.
De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de uitkering binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd opnieuw wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente de eerdere verlaging vanwege dringende redenen van de inwoner heeft gewijzigd in € 0,- (nihil). Een verlaging op grond van artikel 8.2.5 kan maximaal 3 maanden worden verlaagd.
De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het pgb helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet]
Om de doelen van de wetten te bereiken, is het belangrijk, dat inwoners hun verplichtingen nakomen en dat de gemeente inwoners daarbij helpt. De gemeente doet dat door:
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente streeft ernaar om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Dat wordt inspraak genoemd. Ook is geregeld dat er een adviesraad MO is en is de taak van deze raad beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor de inwoners die hulp nodig hebben.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]
De gemeente zet zich ervoor in dat er een Adviesraad MO is die een afspiegeling vormt van de verschillende groepen inwoners voor wie deze verordening iets regelt. De Adviesraad MO bestaat uit personen die een doelgroep vormen of een voorziening ontvangen op grond van één van de wetten die in artikel 9.1 zijn genoemd, of uit personen die hen vertegenwoordigen. Personen die bij dezelfde doelgroep horen, eenzelfde soort voorziening ontvangen of hen vertegenwoordigen vormen samen een cluster. De Adviesraad MO stelt de clusters vast. Een cluster komt regelmatig bijeen om met elkaar het beleid, de regels en de uitvoering daarvan te bespreken.
9.3 Taken en bevoegdheden Adviesraad MO
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]
De gemeente neemt adviezen van de Adviesraad MO over of wijst de adviezen gemotiveerd af. Gaat het om besluiten van de gemeenteraad, dan worden het advies van de Adviesraad MO en de reactie van de gemeente (burgemeester en wethouders) aan de gemeenteraad gestuurd, zodat deze informatie bij de besluitvorming kan worden betrokken.
Leveranciers die jeugdhulp of Wmo-hulp geven, zijn verplicht om inwoners die gebruik maken van hun diensten, inspraak te geven en daarover regels te maken. Voor Wmo-hulp bepaalt de gemeente over welke onderwerpen de inspraak gaat en welke vorm de inspraak heeft. Voor jeugdhulp is dit geregeld in de Jeugdwet.
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken. Daarbij is aangesloten bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
10.4 Ombudsfunctie en vertrouwenspersoon
De ombudsman/vrouw vormt een aanvulling op andere mogelijkheden voor inwoners waarop zij informatie, advies en ondersteuning kunnen krijgen. Een inwoner die beroep doet op de ombudsman/vrouw kan ook gebruik blijven maken van andere voorzieningen die er zijn voor het oplossen van knelpunten, zoals de gemeentelijke klachten- of bezwaarregeling.
Naast de Ombudsman/vrouw kan de inwoner ook beroep doen op een vertrouwenspersoon als het gaat om jeugdhulp. De vertrouwenspersoon kan de inwoner (jeugdige, ouder of pleegouder) op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).
De inwoner die het niet eens is met een besluit dat is genomen op grond van de genoemde wetten en van deze verordening, kan binnen zes weken bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de Verordening behandeling bezwaarschriften gemeente Kampen. De inwoner kan zijn bezwaar ook voorleggen aan de ombudsman/vrouw, voordat de inwoner officieel bezwaar maakt bij de gemeente.
Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt een medewerker contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente.
11. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
De gemeente zorgt ervoor dat met de tarieven diensten kunnen worden ingekocht die voldoen aan de kwaliteitseisen die gelden voor die diensten, waaronder de eisen aan de deskundigheid die aan hulpverleners worden gesteld. De gemeente zorgt er ook voor, dat de tarieven niet zo laag zijn, dat de hulpverlening tijdens de looptijd van het contract gevaar loopt.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én die gewoon verkrijgbaar is én niet veel duurder is dan vergelijkbare producten én waarover een ‘gezonde’ persoon in dezelfde omstandigheden ook zou kunnen beschikken.
Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.
Arbeidsinschakeling: aan het werk (kunnen) gaan.
Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet.
Armoedeval: achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.
Beperking: de vermindering van mogelijkheden waardoor een belemmering ontstaat in het sociaal-maatschappelijk functioneren
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
CAK: Centraal Administratie Kantoor
Cliëntondersteuning: hulp aan een inwoner door een onafhankelijke professional in de vorm van informatie, advies en algemene ondersteuning. De hulp aan de inwoner is gericht op het benutten van diensten die door gemeenten en andere organisaties worden geleverd op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (artikel 1.1.1 van de Wmo).
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Computer: een elektronisch apparaat voor gegevensverwerking, zoals een desktop, laptop of een tablet (geen smartphone).
Diploma: een HAVO-, VWO-, of MBO2-diploma.
Effect: het resultaat of het doel.
Financiële buffer: vermogen. Een goede financiële buffer is een vermogen op of boven de vermogensgrens bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet.
FINOK: afkorting van ‘Financiën Op Koers’, een samenwerkingsverband tussen maatschappelijke organisaties in Kampen, gericht op ondersteuning (met name doorverwijzing) bij financiële problemen van inwoners.
Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. De gemeente heeft in beleidsregels uitgelegd wat er precies bedoeld wordt met gebruikelijke hulp.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen.
Geldig identiteitsbewijs: een document waarmee de inwoner zich kan identificeren. Dit kan per voorziening verschillen.
Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.
Hulp: ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, of schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs.
Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet.
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in hoofdstuk 9 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente Kampen volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp, dan wordt onder inwoner verstaan: de ingezetene als bedoeld in artikel 1.2.1 Wmo. Gaat het om schuldhulpverlening, dan wordt onder inwoner verstaan: degene die in de basisregistratie personen van de gemeente Kampen is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 8 en 10 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente Kampen heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer in de gemeente Kampen heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jongere: de inwoner in de leeftijd tot 27 jaar.
Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren, zoals kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel heeft.
Kindpakket: een pakket van voorzieningen, meestal in natura, dat de gemeente voor gezinnen met een laag inkomen beschikbaar stelt. Het doel van het pakket is te voorkomen dat kinderen die opgroeien in armoede niet mee kunnen doen aan bijvoorbeeld sport, culturele activiteiten of activiteiten van school.
Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert tegen betaling.
Mantelzorg: De hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (artikel 1.1.1 Wmo). Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de inwoner regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de cliënt hoeven niet per se in één huis te wonen.
Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
NIBUD-prijzengids: een handboek dat wordt uitgegeven door het NIBUD. In deze gids staan gangbare, actuele prijzen van producten en diensten.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.
Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de gemeente opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en de gemeente mogelijke oplossingen aandraagt.
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt aangegeven. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
Pgb: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand zelf hulp(middelen) in kan kopen.
Pgb-budgetplan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
Professional: iemand die beroepsmatig hulp verleent.
Samenwonen: een gemeenschappelijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
SVB: Sociale verzekeringsbank.
Tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten: de tegemoetkoming die UWV verstrekt aan inwoners met een WIA-, WAO-, Wajong- of WAZ-uitkering die 35% of meer arbeidsongeschikt zijn, recht hebben op hulp om werk te vinden of te behouden, of recht op hulp om te studeren (artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten).
Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering in de persoonlijke situatie van de inwoner; dit is de toepasselijke bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Vermogen: totaal aan bezit in geld en goederen; het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.
Verwijtbaar werkloos: werk niet behouden of accepteren, zoals omschreven in artikel 20 lid 1 van de IOAW of van de IOAZ.
Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb of geldbedrag.
Vrij toegankelijke hulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente.
Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet.
Wettelijk minimumloon: het minimumloon per maand, zoals dit is omschreven in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Als het om een werknemer jonger dan 21 jaar gaat, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, zoals het is omschreven in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van die wet. De vorige zin geldt niet bij het toepassen van artikel 7.3.3 van deze verordening (studietoeslag).
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wlz-instelling: een zorginstelling die op grond van de Wet langdurige zorg gefinancierd wordt, zoals een verpleeg- of verzorgingshuis.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo-hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening gaat gelden. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
____________________________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________________________________
13.1 Onderzoek naar de werking van de verordening
De gemeente onderzoekt met een zekere regelmaat of de verordening voldoende bijdraagt aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Om dat te kunnen nagaan verzamelt de gemeente systematisch informatie over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen. De gemeente houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
13.3 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
13.4 Intrekken oude verordeningen
De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:
Een maandelijkse voorziening of uitkering die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, blijft ook na de ingangsdatum van deze verordening doorlopen. Deze voorziening of uitkering loopt door totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit wordt ingetrokken.
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór de ingangsdatum geldt juist dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening.