Organisatie | Flevoland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent deskundigheidsbevordering 3e Openstellingsbesluit Trainingen, Workshops, Ondernemingscoaching en Demonstraties |
Citeertitel | 3e Openstellingsbesluit Trainingen, Workshops, Ondernemingscoaching en Demonstraties |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/historie/Flevoland/389957/389957_6.html
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-06-2019 | 13-10-2018 | 11-01-2019 | aanhef | 11-06-2019 | 2416603 |
13-10-2018 | 26-06-2019 | nieuwe regeling | 02-10-2018 | 2191954 |
Besluit van Gedeputeerde Staten van Flevoland tot vaststelling van het derde openstellingsbesluit van de maatregel ‘Trainingen, Workshops, Ondernemingscoaching en Demonstraties’, op grond van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Flevoland 2014-2020
Gedeputeerde Staten van Flevoland, overwegende dat:
het wenselijk is om steun te verlenen aan deskundigheidsbevordering, studiegroepen, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsactiviteiten, workshops en gezamenlijke coaching van ondernemers in de landbouw, gericht op de overdracht van kennis aan groepen met als doel het stimuleren van de toepassing van kennis en innovaties in de praktijk;
Subsidie wordt verstrekt aan degene(n) die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert aan landbouwers in Flevoland.
Artikel 4. Subsidiabele kosten
Conform artikel 2.1.4 van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten, voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project:
Artikel 5. Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 van de Verordening zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:
Artikel 10. Verplichtingen aanvrager
Onverminderd artikel 1.17 van de Verordening heeft de subsidieontvanger de verplichting om tijdens de uitvoering van het project het aantal gegeven trainingen, de locaties waar de trainingen hebben plaatsgevonden, het aantal deelnemers aan deze trainingen en de herkomst van de deelnemers bij te houden.
Aldus vastgesteld In de vergadering van Gedeputeerde Staten van 2 oktober 2018.
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
de secretaris,
de voorzitter,
Met dit 3e openstellingsbesluit van de maatregel ‘Trainingen, Workshops, Ondernemingscoaching en Demonstraties’ op grond van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma Flevoland 2014-2020 (POP3) wordt ingezet op kennisoverdracht. Steun voor activiteiten is vooral gericht op activiteiten die gericht zijn op meerdere landbouwers tegelijk. De activiteiten hebben een collectief karakter en kunnen ook in een samenwerkingsverband worden uitgevoerd. Het gaat met name om activiteiten zoals trainingen, workshops en coaching van landbouwers. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om deze landbouwers te informeren over nieuwe kennis, innovaties en maatregelen in de landbouw die leiden tot toepassing daarvan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector.
Ook activiteiten die betrekking hebben op de opzet en het in stand houden van studiegroepen waarbij een groep van landbouwers onderling en met adviseurs en andere partijen, waar nuttig, kennis en ervaring kunnen uitwisselen rond een specifiek thema of over een vakgebied komen in aanmerking.
Bij demonstratieactiviteiten gaat het er voornamelijk om dat landbouwers kennisnemen van nieuwe kennis, innovatie en maatregelen en de toepassing daarvan in de praktijk en die bijdragen aan de verduurzaming van de sector. De demonstratieactiviteiten vinden plaats op elke willekeurige locatie waar nieuwe kennis dan wel praktijkkennis kan worden gedemonstreerd.
De maatregel richt zich vooral op overdracht van kennis aan groepen van ondernemers in de agrosector met als doel om kennis en innovaties in de praktijk toe te passen. Projecten dienen zich om die reden te richten op de thema’s, zoals benoemd in dit Openstellingsbesluit.
Artikel 1. Subsidiabele activiteiten
Via deze openstelling kan steun worden verleend voor verwerving van deskundigheid, studiegroepen, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsacties, workshops en gezamenlijke coaching van ondernemers in de landbouw. Verspreiding van informatie en bedrijfsbezoeken kunnen onderdeel vormen van trainingen en demonstratieactiviteiten die vaak in samenhang worden uitgevoerd.
De activiteiten moeten bijdragen aan de thema’s zoals beschreven in artikel 1, lid 2.
In Flevoland hebben de volgende onderwerpen een hoge prioriteit als het gaat om kennisdeling:
Duurzaam bodembeheer is in potentie de trekker van de Flevolandse landbouw. Het stimuleren van toepassing van duurzaam bodembeheer als structureel onderdeel van de bedrijfsvoering om daarmee het landbouwkundig gebruik, de bodemconditie en tevens het watersysteem te verbeteren is de sleutel.
Het Actieplan Bodem & Water (ABW) stelt zich tot doel om – door gezamenlijke inzet – het perspectief op een duurzame landbouw voor de langere termijn in Flevoland te versterken. Belangrijke basisvoorwaarden daarvoor zijn een goed functionerende bodem (structuur, vruchtbaarheid en bodemgezondheid) die in staat is om water en voedingsstoffen op maat te leveren en kan bijdragen aan de weerbaarheid van gewassen. Een bijkomstigheid is dat er ruimte ontstaat voor waterberging en dat de waterkwaliteit in het oppervlaktewater verbetert door geringere af- en uitspoeling, hetgeen een stimulerend effect heeft op de biodiversiteit in de sloten. Ook hoe we in bodemdalingsgebieden komen tot vormen van landgebruik - die aansluiten op de veranderende omstandigheden - wordt hierbij als een urgent punt aangemerkt. Daarnaast is de aanpak van erf- en perceelemissie van belang om de waterkwaliteit te verbeteren. Deze thema’s komen ook terug in de Flevolandse opgaves.
Het ABW werkt aan bewustwording door stimuleren van kennisdeling, demonstratie en het uitnodigen van ondernemers om initiatieven en maatregelen te nemen voor duurzaam bodemgebruik en schoon en voldoende water. Hierbij is een belangrijk doel van het actieplan – bijvoorbeeld via de kennis van koplopers - de ondernemers in het peloton te bereiken. Dat vraagt dat alle partijen die ondernemers ontmoeten (zoals toeleverende en afnemende partijen) mee willen doen in deze bewustwording en activering van de ondernemers.
Binnen het ABW staat een aantal procescriteria centraal. Van meerdere maatregelen weten we dat ze werken voor een beter bodem- en waterbeheer, de voorlopers passen het toe, maar hoe komen we verder naar iedere ondernemer? Hierbij wil het ABW vraag gestuurd werken omdat op het moment dat het eigenaarschap van de activiteiten meer bij de ondernemers ligt, er meer kans is dat het resultaat is geborgd bij ondernemers. Dit heeft geleid tot het ABW-procescriterium ‘Initiatief bij de ondernemer’: het is belangrijk dat boeren zelf initiatief nemen (in welke vorm dan ook), dat zij gemotiveerd zijn kennis toe te passen en dat duidelijk wordt hoe de kennis en de toepassing voor de lange termijn is geborgd, ook na afloop van de activiteit.
Voor meer informatie wordt verwezen naar de ABW-website: www.bodemenwaterflevoland.nl.
De provincie Flevoland heeft de ambitie om tot ver buiten Europa bekend te zijn als groene, gezonde en voedselproducerende regio. Uit de lucht lijkt Flevoland misschien nog monofunctioneel; op het erf blijkt elk bedrijf zijn eigen specialisatie en bedrijfsmodel te hebben. Verwerking, handel, technologie, stadslandbouw, alles vindt zijn plek. Een sector met meerdere smaken. Economie en werkgelegenheid groeien vooral buiten de primaire sector, maar zijn daarbinnen wel sterk geworteld. In onderwijs, onderzoek en agrotechniek gebeurt veel, zowel gangbaar als biologisch. De uitdaging is om kennis, onderwijs en onderzoek meer te laten aansluiten op de vraag in de hele voedselketen én de praktijk de kans te geven bij te dragen aan de ontwikkeling van de landbouw.
De Nederlandse land- en tuinbouwsector staat voor de grote uitdaging om nieuwe voedselproductie concepten te ontwikkelen die erop gericht zijn de groeiende wereldbevolking te voeden en de milieubelasting te verminderen. Aan deze doelstelling, kortweg aangeduid met “twee keer meer met twee keer minder”, draagt de provincie bij door het versterken van duurzame, innovatieve productieketens die gericht zijn op de grondgebonden landbouw, de biobased economy en de metropolitane landbouw.
In de Flevolandse landbouw gaan schaalvergroting en specialisatie in de komende jaren onverminderd door. Dit gaat gepaard met de introductie van nieuwe technologieën, met name op het gebied van robotisering, sensortechnologie en gebruik van ‘big data’. Voor de Flevolandse landbouw ligt hier dan ook een belangrijke innovatie-opgave. De ontwikkelingen in deze hightech precisielandbouw gaan snel. Er zijn in de afgelopen jaren al diverse proef- en demonstratieprojecten in Flevoland uitgevoerd. Ook zijn er themadagen georganiseerd, waarvoor vanuit het agrarisch bedrijfsleven veel belangstelling is. Toch moet ook worden geconstateerd dat veel ondernemers nog wat afwachtend zijn.
Bestaande kennis en technologieën moeten verder worden ontsloten en toepasbaar gemaakt voor de dagelijkse praktijk. Hier ligt een belangrijke opgave.
Sensortechnologie (bijv. met GPS en drones), automatisering en andere ICT-toepassingen bieden steeds meer mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen de diverse schakels in de productie- en verwerkingsketen. Door tracking en tracing wordt het mogelijk om de productstroom door de gehele keten te sturen en te optimaliseren en transparant te maken. Zo kan bijvoorbeeld met gegevens over de teelt- en oogstomstandigheden de bewaartechniek worden geoptimaliseerd. Dit leidt tot energiebesparing, een reductie van bewaarverliezen en een verbetering van de kwaliteit van het eindproduct.
Een succesvolle circulaire economie draait om het bundelen en afstemmen van grondstofstromen. Massa en volume combineren met een productieketen is voorwaarde voor een sluitende businesscase.
Binnen het brede thema van de biobased economy ligt de kracht van Flevoland in het gebruik van groene grondstoffen, reststofverwerking en het gebruik hiervan in nieuwe materialen. Voor het verwaarden van biomassa zijn nieuwe inzichten nodig. Er zijn mogelijkheden om uit biomassa grondstoffen te winnen voor de verpakkingsmiddelen-, voedingsmiddelen- en de bouwindustrie. Hier ligt voor Flevoland een significante uitdaging, zeker ook gelet op de expertise die hierover door de aanwezige kennis- en onderwijsinstellingen reeds is ontwikkeld.
Wereldwijd voltrekt zich een verschuiving van een rurale naar een urbane samenleving. Verwacht wordt dat in de nabije toekomst meer dan 60 % van de wereldbevolking zal zijn geconcentreerd in stedelijke gebieden. De landbouw, als grondstofleverancier van ons voedsel, vindt plaats in de periferie van de stad en ook ver daarbuiten.
Dat heeft ook nadelen. Consumenten raken vervreemd van de wijze waarop hun voedsel wordt geproduceerd en ons voedsel wordt over steeds grotere afstanden getransporteerd. Er is daarom een duidelijke tendens om voedselproductie weer terug naar de stad te halen. Daarbij wordt gezocht naar een verbinding tussen landbouw en stedelijke ontwikkeling. Metropolitane landbouw, of agro city engineering kan als een verbijzondering van stadslandbouw worden gezien. Bij metropolitane landbouw gaat het vooral over de vervlechting van stedelijke ontwikkeling met grootschalige, hoogtechnologische landbouw. Metropolitane landbouw focust op het robuust maken van de voedselvoorziening in een grootstedelijke omgeving door inzet van slimme technologie.
Subsidie kan worden verstrekt aan degene(n) die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert. De kennisoverdracht of- voorlichting wordt geleverd aan landbouwers.
Het is ook mogelijk als samenwerkingsverband een aanvraag in te dienen. In dat geval dient bij de aanvraag een samenwerkingsovereenkomst toegevoegd te worden. Een format van een dergelijke overeenkomst vindt u op de website van de provincie. Een samenwerkingsverband waarbij deelnemers een netwerk opzetten waarin de nieuwste kennis en ervaringen kan worden uitgewisseld, kan uitkomst bieden bij de organisatie van demonstraties, dit kan ook in de vorm van een ‘community of practice’, proeftuinen of dergelijke.
Bij een aanvraag dienen curricula vitae van de uitvoerders van de acties te worden overgelegd met informatie over (bij)scholing en ervaring, waaruit blijkt dat er voldoende bekwaamheid is om de activiteiten succesvol uit te voeren.
Artikel 5. Niet-subsidiabele kosten
Deze openstelling is toegespitst op de overdracht van bestaande kennis aan een grotere groep landbouwers. Kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis zijn dan ook niet subsidiabel, omdat het hierbij niet gaat om overdracht van bestaande kennis. Uitzondering hierop vorm nieuwe kennis die ontwikkeld wordt ten tijde van demonstraties, denk hierbij aan de eerder genoemde ‘community of practice’, waarbij uit ervaringen van individuen nieuwe kennis kan ontstaan.
Ook de inbreng van eigen uren door landbouwers om aan trainingen, cursussen en coaching deel te nemen (het halen van kennis) is niet subsidiabel binnen deze openstelling.
De hoogte van de subsidie is op grond van de Verordening POP3 80% van de subsidiabele kosten.
Er geldt voor deze maatregel een ondergrens: de som van de subsidiabele kosten moet minimaal € 50.000 bedragen.
Subsidie waarvan het subsidiabele bedrag onder deze ondergrens uitkomt, wordt niet uitgekeerd. Dit betekent dat per aanvraag minimaal een bedrag van €62.500 moet worden geïnvesteerd, er daarbij vanuit gaande dat de investering voor 80% subsidiabele kosten omvat.
Met deze bepaling wil de provincie te hoge uitvoeringskosten van POP3 tegengaan en tegelijkertijd een meerjarige en programmatische aanpak stimuleren.
Attentiepunt: een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 62.500 kan dus worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijkt te zijn.
Artikel 7. Selectiecriteria, weging en selectie
In deze openstelling wordt gewerkt volgens de tendersysthematiek. Dit betekent dat de aanvragen worden beoordeeld op kwaliteit aan de hand van een toetsing aan vooraf gekozen selectiecriteria.
Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een rangorde op een lijst geplaatst op basis van de score op de selectiecriteria. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te komen. In het geval van deze openstelling is dat minimaal 27 punten.
Het doel van deze systematiek is om de beste projecten uit het totaalaanbod van aanvragen te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt overschreden, de projecten met de laagste scores geen subsidie ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt, dan worden alle projecten die de minimumscore hebben gehaald, gesubsidieerd.
Wij adviseren aanvragers zich tijdig en terdege te oriënteren op de selectiecriteria: na sluiting van de indieningstermijn kunnen aanvragen niet meer gewijzigd of aangevuld worden.
Na sluiting van de openstellingstermijn worden alle aanvragen beoordeeld op basis van een aantal selectiecriteria en via een wegingsfactor in een bepaalde rangorde geplaatst. Per criterium kunnen 0, 1, 2, 3, 4 of 5 punten worden toegekend. Aan elk criterium wordt een wegingsfactor 1, 2, 3 of 4 toegekend.
Voor deze openstelling gelden de volgende selectiecriteria en wegingsfactoren:
Omdat de gemiddelde score op de criteria minimaal voldoende dient te zijn, wordt de minimumscore vastgesteld op minimaal 60% van de totaal te behalen score. De minimumscore bedraagt derhalve voor deze openstelling 60% van 30 = 27 punten.
De selectiecriteria worden hieronder toegelicht.
Ad 1. Kans op succes/ haalbaarheid
De kans dat het project succesvol uitgevoerd kan worden en/of succesvol zal zijn in het ‘verder gaan’.
De kans op succes wordt bij kennisoverdrachtsacties door verschillende aspecten beïnvloed. Deze aspecten zullen in samenhang worden bezien. Er zal in gelijke mate worden getoetst op:
Toelichting selectiecriterium 2a: kwaliteit van de kennisaanbieder
De aanbieder moet aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het uitvoeren van het project. Als daaraan is voldaan, kan de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten - in staat zijn de kennis over te brengen.
De mate waarin de door de aanvrager in te zetten personen voldoende gekwalificeerd zijn voor het uitvoeren van het project blijkt o.a. uit Cv’s en de opdrachtenlijsten, ook wel trackrecord genoemd. Ervaring in Flevoland of andere vergelijkbare gebieden zoals polders en kleigebieden is een pré. Daarnaast wordt er beoordeeld of de personen ervaring hebben met voorlichten, coachen en motiveren van ondernemers in de Flevolandse agrarische context.
Toelichting selectiecriterium 2b: kwaliteit van het projectplan
Een andere belangrijke factor die de kans op een succesvolle kennisoverdrachtsactie bepaalt is de kwaliteit van het projectplan: hoe realistisch is het plan, zijn relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken, kent het project een realistische planning, opzet en begroting, zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.
De kwaliteit van het projectplan moet in ieder geval voldoen aan:
Toelichting selectiecriterium 2c: mate van toepassing in de praktijk
Van belang is dat de kennis praktisch toepasbaar dan wel toegesneden is op de situatie in Flevoland. Hierbij spelen zaken als:
Om dit te bewerkstelligen is het belangrijk om de doelgroep te bereiken en daar actie te genereren met behulp van o.a. bestaande praktijkkennis en nieuwe toepassingen. Doel is het uitdagen van de deelnemers om de geleerde kennis daadwerkelijk (blijvend) toe te passen en in te zetten op verdere verspreiding van de kennis (‘van koploper naar peloton’).
De effectiviteit van een kennisoverdrachtactie is gerelateerd aan de doelstelling van deze openstelling.
Bij de bepaling wat de bijdrage van het ingediende project is aan die doelstelling zal worden gelet op de volgende aspecten:
Toelichting selectiecriterium 1a en b:
In artikel 1 zijn de doelen (onderwerpen en thema’s) van deze openstelling uitgewerkt. Voor achtergrond van deze doelen verwijzen we u ook naar de algemene toelichting.
Toelichting selectiecriterium 1c:
Het initiatief ligt bij de ondernemer, het is belangrijk dat boeren zelf initiatief nemen (in welke vorm dan ook), dat zij gemotiveerd zijn kennis toe te passen en dat duidelijk wordt hoe de kennis en de toepassing voor de lange termijn is geborgd, ook na afloop van de activiteit.
Gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen).
Toelichting scores bij de selectiecriteria
voor de criteria ‘effectiviteit’ en ‘kans op succes/haalbaarheid’ worden de scores als volgt bezien:
Voor het selectiecriterium ‘efficiëntie’ worden de scores anders beoordeeld en als volgt bezien:
De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.
Samen met de wegingsfactor die wordt toegelicht bij het artikel over de rangschikking, bepaalt de gewogen score op deze criteria de positie op de ranglijst.
Plafond behaald en gelijke puntentelling
Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal totaalpunten hebben gekregen en hun som dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: a. effectiviteit, b. efficiëntie, c. kans op succes/haalbaarheid. Mochten ook deze afzonderlijke scores gelijkluidend zijn, dan wordt de rangschikking bepaald door loting.
De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.