Organisatie | Landgraaf |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening vrijwilligersorganisaties Landgraaf 2009 |
Citeertitel | Subsidieverordening vrijwilligersorganisaties Landgraaf 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 4:23 Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | diverse wijzigingen | 16-12-2010 Landgraaf Aktueel, 29-12-2010 | |||
01-01-2010 | diverse wijzigingen | 15-12-2009 Landgraaf Aktueel, 23 december 2009 | |||
01-01-2009 | 01-01-2013 | Nieuwe regeling | 18-09-2008 Landgraaf Aktueel, 01-10-2008 | Onbekend |
De raad der gemeente Landgraaf;
gelezen het voorstel van het College van Landgraaf d.d. 5 augustus 2008;
gehoord het advies van de commissie Burgers/Middelen d.d. 26 augustus 2008;
gezien de inspraakreacties van diverse verenigingen en instellingen voor vrijwilligers in Landgraaf;
gelet op het advies van de commissie Burgers/Middelen van 26 augustus 2008;
gelet op de Gemeentewet, de artikelen 4.2 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht
Overwegende dat het wenselijk is om het welzijn en welbevinden van de inwoners van de gemeente Landgraaf en de sociale cohesie binnen de gemeente Landgraaf te bevorderen, de gemeenschapsactiviteiten binnen de gemeente te stimuleren en de door de raad vastgestelde doelstellingen te versterken en daartoe vrijwilligersorganisaties in hun activiteiten financieel te ondersteunen;
vast te stellen de "Subsidieverordening vrijwilligersorganisaties Landgraaf 2009".
Artikel 3. Gemeentelijke doelstellingen
De subsidie wordt verstrekt indien de activiteiten van de vrijwilligersorganisatie de door de gemeenteraad vastgestelde gemeentelijke doelstellingen versterken, waaronder het:
Een vrijwilligersorganisatie neemt deel aan door het College gewenst overleg met daartoe door het College aangewezen ambtenaren of instellingen, en verstrekt daarbij de benodigde informatie, indien hier met het oog op de beoordeling van de voorgenomen activiteiten aanleiding toe bestaat dan wel dit nodig is om inzicht te verwerven in het behalen van de gemeentelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 3.
HOOFDSTUK III LEDEN- EN ACTIVITEITENSUBSIDIE
Artikel 8. Inhoud aanvraag ledensubsidie en activiteitensubsidie
Indien de vrijwilligersorganisatie blijkens de statuten, in meer dan een werksoort actief is, kan voor ten hoogste twee werksoorten een aanvraag voor subsidie worden ingediend. De leden die actief zijn in de tweede werksoort mogen niet worden meegeteld in de opgave van leden voor de eerste werksoort.
Artikel 10. Berekening ledensubsidie
Voor de bepaling van het subsidiebedrag dat aan elk punt als bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend, telt het College het totaal aan alle vrijwilligersorganisaties toebedeelde punten per werksoort bij elkaar op, waarna 80% van het per werksoort beschikbare budget wordt gedeeld door het totaal aantal toebedeelde punten.
Artikel 11. Berekening activiteitensubsidie
Voor de berekening van de hoogte van het subsidiebedrag per punt als bedoeld in artikel 9, tweede lid, telt het College per werksoort het totaal aantal punten per vrijwilligersorganisatie zoals bedoeld in lid 1 bij elkaar op, waarna 20% van het per werksoort beschikbare budget wordt gedeeld door het totaal aantal toebedeelde punten.
Indien binnen een werksoort geen activiteitensubsidie is aangevraagd noch aan een vrijwilligersorganisatie punten worden toegerekend, wordt het voor de activiteitensubsidie beschikbare budget op evenredige wijze verdeeld over de vrijwilligersorganisaties aan wie, binnen de werksoort, ledensubsidie wordt verleend.
Artikel 12. Behandeling van de aanvraag ledensubsidie en activiteitensubsidie
Indien de in artikel 8, bedoelde gegevens niet zijn verstrekt, stelt het College overeenkomstig artikel 4:5 Awb een termijn waarbinnen de ontbrekende gegevens kunnen worden ingediend. Na het ongebruikt verstrijken van de gestelde termijn is het College bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen.
Artikel 13. Voorschot ledensubsidie en activiteitensubsidie
Indien het College nog niet op de subsidieaanvraag heeft beslist is het College bevoegd tot het verstrekken van voorschotten tot ten hoogste 60% van de in het voorgaande jaar aan de vrijwilligersorganisatie toegekende subsidie, onder de voorwaarde dat het voorschot onverwijld dient te worden terugbetaald, indien de aanvraag om subsidie wordt geweigerd.
Artikel 14. Subsidievaststelling ledensubsidie en activiteitensubsidie
Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor de in het eerste lid genoemde datum is ontvangen, gaat het College zes weken na een eenmalig rappel, over tot ambtshalve vaststelling van de subsidie. Bij de vaststelling van de subsidie geldt maximaal de hoogte van het bij de subsidieverlening berekende subsidiebedrag.
Bij de vaststelling van de subsidie kan het in de subsidieverlening genoemde bedrag neerwaarts worden bijgesteld indien en voor zover er een afwijkend aantal dan wel soort leden aangesloten blijkt te zijn dan wel de voorgenomen specifieke activiteiten waarvoor activiteitensubsidie werd verleend, niet of niet volledig zijn gerealiseerd.
Het College kan bij de subsidievaststelling, de neerwaartse bijstelling geheel of gedeeltelijk achterwege laten indien de vrijwilligersvereniging in de plaats van een niet gerealiseerde activiteit een andere specifieke activiteit heeft ondernomen en die activiteit indien dit bij de aanvraag was opgenomen, voor activiteitensubsidie in aanmerking zou zijn gekomen.
Artikel 15. Gevolgen neerwaartse bijstelling
Indien het College bij de subsidievaststelling de subsidie voor een vrijwilligersorganisatie neerwaarts bijstelt, heeft dit geen gevolgen voor de subsidievaststelling van de overige vrijwilligersorganisaties binnen de werksoort.
HOOFDSTUK IV WAARDERINGSSUBSIDIE
Artikel 18. Waarderingssubsidie bestaansjubileum
Aan de vrijwilligersorganisatie die een 25-jarig, een 50-jarig, een 75-jarig dan wel een 100- jarig bestaansjubileum viert, kan door het College een waarderingssubsidie worden verstrekt van € 200,00 resp. € 300,00 resp. €400,00 resp. € 500,00. Bij een opvolgend 25-jarig etc. bestaansjubileum gelden telkens de vorengenoemde oplopende bedragen.
HOOFDSTUK V WEIGERINGSGRONDEN SUBSIDIES
Artikel 22. Bijzondere weigeringsgronden waarderingssubsidie
Onverminderd het bepaalde in artikel 20, wordt de waarderingssubsidie eveneens geweigerd indien:
HOOFDSTUK VI INTREKKING EN TERUGVORDERING
Artikel 24. Algemene intrekkingsgronden
Het College kan de subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken en eventueel verstrekte voorschotten geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien de vrijwilligersorganisatie:
Artikel 25. Misbruik en oneigenlijk gebruik
Indien en voorzover blijkt dat door de vrijwilligersorganisatie misbruik of oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de subsidiemogelijkheden, trekt het College de verleende subsidie in en gaat over tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van het reeds uitbetaalde subsidiebedrag.
HOOFDSTUK VIII ACCOMMODATIESUBSIDIE
Aan de in bijlage 3, bij dit besluit genoemde organisaties wordt op schriftelijke aanvraag accommodatiesubsidie verstrekt, indien en voor zover tussen de organisatie en de gemeente Landgraaf voor 1 januari 2010, een huurovereenkomst tot stand komt waarbij een kostendekkende huur wordt overeengekomen.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 18 september 2008.
De griffier, De voorzitter,
Bijlage 1 Matrix, als bedoeld in artikel 9
Limitatieve opsomming van specifieke activiteiten
Bijlage 2 lijst waarderingssubsidies 2011
IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Ubach over Worms | |
IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling De Oude Landgraaf | |
Bijlage 3 accomodatiesubsidie, onderdeel van de Subsidieverordening vrijwilligersorganisatie 2009, artikel 29
Het ontvangen van subsidie is voor veel verenigingen en instellingen in Landgraaf van groot belang. Mede dank zij door de overheid verstrekte subsidie kunnen door vrijwilligersorganisaties vele activiteiten worden ontplooid die de burgers van Landgraaf ten goede komen en die de onderlinge sociale cohesie kunnen stimuleren en versterken. Verenigingen en hun vrijwilligers spelen op diverse beleidsterreinen een belangrijke rol waar ook de overheid actief is. Maar niet alleen verenigingen, ook andere instellingen zijn actief op terreinen die maatschappelijk worden gewaardeerd.
De door de gemeenteraad van Landgraaf in het verleden vastgestelde subsidieverordeningen zoals de Subsidieverordening Welzijn Vrijwilligersorganisaties, gemeente Landgraaf 2003, hebben die vrijwilligersorganisaties gestimuleerd en geholpen om hun activiteiten ten uitvoer te brengen.
De grondslagen in de verordeningen en de uit de verordeningen voortvloeiende subsidiebedragen zijn in belangrijke mate historisch gegroeid. In de praktijk leidde dit tot verschillen die niet altijd meer objectief verklaarbaar waren.
Enige jaren geleden werd dan ook een fundamentele herziening van het subsidiestelsel in het vooruitzicht gesteld.
Vooruitlopend hierop heeft de raad, in verband met eisen van rechtmatigheid, op 1 februari 2007 de op dat ogenblik geldende subsidieverordening ingetrokken en vervangen door de Tijdelijke subsidieverordening Welzijn Vrijwilligersorganisaties 2007.
Bij die fundamentele herziening zijn zoveel mogelijk de verenigingen en welzijnsorganisaties die binnen de gemeente Landgraaf actief waren, betrokken. Daarmee was natuurlijk de nodige tijd gemoeid. Aan de nieuwe verordeningen werd daarom een looptijd van twee jaar meegegeven. In de loop van 2008 zou dan een nieuwe subsidieverordening ter vaststelling aan de raad worden aangeboden die vervolgens met ingang van 1 januari 2009 in werking zou kunnen treden.
Voor de nieuwe subsidieverordening is gezocht naar nieuwe algemeen geldende uitgangspunten.
Bij de oude subsidieverordeningen was niet altijd sprake van een duidelijke verbinding met de gemeentelijke beleidsdoelen; de grondslagen hadden geen of maar in zeer beperkte mate een relatie met de beleidsuitgangspunten zoals die door raad en College waren vastgesteld in diverse beleidsnota’s en visiedocumenten.
Om die reden is gezocht naar een subsidiesystematiek waarbij meer aansluiting is gezocht met de gemeentelijke beleidsdoelen. Die gemeentelijke beleidsdoelen worden via besluitvorming door de raad, vastgelegd in beleidskaders en strategienota.
Beoogd is een subsidieverordening tot stand te brengen die als instrument bij kan dragen aan het realiseren van de gemeentelijke doelstellingen en ambities zoals die zijn vastgelegd in bijvoorbeeld:
- Beleidsnota integraal jeugdbeleid Landgraaf 2004-2007 "Ruimte om te groeien", vastgesteld door de raad op 1 juli 2004.
- Beleidsnota speelruimtebeleid: Ruimte om te spelen, vastgesteld door de raad op 2 februari 2006.
- de Strategienota, vastgesteld door de raad op 28 juni 2006.
- Beleidsnota "Alliantie tegen de Armoede" vastgesteld door de raad op 24 mei 2007.
- Nota Lokaal volksgezondheidbeleid 2007-2011, vastgesteld door de raad op 21 juni 2007.
- Bibliotheeknota "Ruimte om te lezen" , vastgesteld door de raad op 4 oktober 2007.
- Sportnota 2007-2011 "Aanloop tot de echte sprong", vastgesteld door de raad op 4 oktober 2007.
- Beleidskader WMO "Ruimte om (samen) te leven, vastgesteld door de raad op 14 februari 2008.
De in deze nota’s vastgelegde centrale doelstellingen zijn onder andere:
- een levendige Landgraafse samenleving
- maatschappelijke participatie en actief burgerschap
- stimuleren van zelfstandigheid en zelfredzaamheid
- bevorderen van kansen voor jongeren op ontwikkeling en ontplooiing
- gezonder leven door meer te bewegen.
Daarnaast is ingezet op een subsidieverordening die enerzijds voor verenigingen en instellingen niet al te veel administratieve lasten mee zal brengen en anderzijds de toets van rechtmatigheid kan doorstaan.
In de subsidieverordening zijn vier verschillende subsidievormen opgenomen.
In de eerste plaats de ledensubsidie. De ledensubsidie is bedoeld om het betalend lidmaatschap van vrijwilligersorganisaties te bevorderen. De hoogte van de ledensubsidie is afhankelijk gesteld van het aantal geregistreerde contributie betalende leden op de peildatum van 1 januari, waarbij een onderverdeling is gemaakt naar leden die jonger zijn dan 23 jaar en die 23 jaar en ouder zijn. Voor leden die als gehandicapt lid staan geregistreerd geldt een extra puntentoedeling.
In de tweede plaats de activiteitensubsidie. De activiteitensubsidie is bedoeld om vrijwilligersorganisaties te stimuleren om specifieke activiteiten te ontplooien. Deze subsidie kan alleen in combinatie met de ledensubsidie plaatsvinden.
In de derde plaats de waarderingssubsidie. Deze subsidie is bedoeld om tot uitdrukking te brengen dat de activiteiten van de organisatie worden aangemoedigd gezien het maatschappelijk nut hiervan. Leden- of activiteitensubsidie wordt voor deze organisaties minder geschikt geacht. In bijlage 2 van de verordening is een limitatieve lijst opgenomen van organisaties die in elk geval voor deze vorm van subsidie in aanmerking kunnen komen. De bedragen liggen vast. Bij de vaststelling van deze bedragen heeft de raad in een openbaar debat over de opbouw en achtergronden hiervan kunnen debatteren.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een waarderingssubsidie indien een bepaald bestaansjubileum van de organisatie wordt gevierd.
In de vierde plaats de accommodatiesubsidie. Er is voor gekozen om deze subsidie gedurende de eerstkomende vijf jaren te beperken tot die organisaties met wie door de gemeente een nieuwe huurovereenkomst wordt gesloten. De tot dan geldende huren zijn niet kostendekkend. Mede gezien de gewenste en ook noodzakelijke transparantie van de diverse geldstromen, is de keuze gemaakt om alle huurovereenkomsten om te zetten naar kostendekkende huren. Om de vrijwilligersorganisaties niet in financiële nood te brengen is er voor gekozen om hen ten minste tot 2014 te compenseren. In de komende vijf jaren zal dan in beeld kunnen worden gebracht wat de consequenties zijn van de gemaakte keuzes en ook wat een ruimere toepassing van accommodatiesubsidie voor financieel/budgettaire gevolgen zou hebben. Daarnaast kunnen ook de (ongewenste) neveneffecten worden onderzocht die een ruimere toepassing teweeg zou kunnen brengen, bijvoorbeeld dat de huurprijzen worden opgestuwd in de verwachting dat dit dan van overheidswege zal worden gecompenseerd. Dat kan in elk geval niet de bedoeling zijn.
Vier jaar na inwerkingtreding van de subsidieverordening zal de werking van de subsidieverordening worden geëvalueerd en de effecten worden gemeten. Op dat moment kan worden bezien of de subsidieverordening aan de doelstellingen heeft voldaan dan wel op onderdelen moet worden bijgesteld.
Daarnaast wordt de raad jaarlijks geïnformeerd over de ontwikkelingen per werksoort en om de twee jaar over de waarderings- en accommodatiesubsidie.
Begin juni 2007 zijn vrijwilligersverenigingen van Landgraaf in de gelegenheid gesteld een digitale discussie te voeren met betrekking tot een nieuwe subsidiesystematiek van Landgraaf. De Openbare Bibliotheek heeft hieraan een goede impuls gegeven door een interactie met de vrijwilligersorganisaties professioneel te ondersteunen. Aan de vrijwilligersorganisaties werd een aantal stellingen voorgelegd die betrekking hadden op de vragen “Wat kan de gemeente doen om de vrijwilligersorganisaties te ondersteunen?” en “Wat kan de gemeenschap terugverwachten van de vrijwilligersorganisaties in ruil voor subsidie?”. Uit de rapportage van de Openbare Bibliotheek blijkt dat van de 104 verenigingen die op de instructieavond aanwezig waren, er 64 zich vervolgens hebben aangemeld voor de discussie. Daarvan heeft een meerderheid daadwerkelijk een bijdrage geleverd aan het debat. Tijdens deze discussie zijn er zo'n 1000 argumenten ingevoerd op de stellingen die leiden tot antwoorden op deze vragen.
Deze bijdragen waren zeer waardevol en zij hebben een rol gespeeld bij de verdere uitwerking van de onderhavige subsidieverordening.
In de maanden oktober tot en met december 2007 hebben er veertien inspraakbijeenkomsten plaatsgevonden, waarvoor alle verenigingen die actief zijn in Landgraaf werden uitgenodigd. De bijeenkomsten werden gegroepeerd per bekende werksoort. Tijdens deze bijeenkomsten zijn een aantal geformuleerde uitgangspunten toegelicht en uitgediept. Ruim 75% van de betreffende verenigingen heeft aan de bijeenkomsten deelgenomen. Ook de inbreng tijdens deze avonden werd als zeer waardevol ervaren. Omdat de belangen soms wel eens tegenstrijdig waren, zijn de uitkomsten ook niet altijd eenduidig. Dientengevolge moesten er keuzes worden gemaakt. Een van de belangrijke uitkomsten van de inspraakavonden was wel dat niet langer vastgehouden diende te worden aan het lidmaatschap van de koepelorganisaties, bijvoorbeeld van NOC*NSF.
De uitkomsten van de interactieve sessies hebben geleid tot een eerste concept beleidsnota. In deze nota werd een aantal keuzes gemaakt In de periode van 12 februari tot en met 12 maart heeft de beleidsnota ter inzage gelegen en konden de verenigingen nog op de inhoud reageren. Een aantal verenigingen heeft ook van die gelegenheid gebruik gemaakt.
De nota werd vervolgens als discussiestuk aangeboden aan de Raadscommissie Burgers/Middelen van 1 april 2008. Voorafgaand aan die discussie bestond de mogelijkheid voor belangenverenigingen om nog in te spreken. Daar werd ook gebruik van gemaakt.
Tijdens de commissiebijeenkomst bleek er draagvlak te zijn voor de gekozen subsidiesystematiek maar werd nadrukkelijk aangedrongen op vereenvoudiging en het beperken van de administratieve lasten voor de vrijwilligersorganisaties in Landgraaf.
Op 9 juli 2008 werd aan alle bij het College bekende vrijwilligersorganisaties de concept-subsidieverordening toegezonden, vergezeld van door het College vast te stellen concept-aanvraag- en vaststellingsformulieren. Daarnaast werden via een algemene bekendmaking en publicatie op de eigen website van de gemeente Landgraaf, alle organisaties uitgenodigd hun mening ten aanzien van de conceptverordening aan het College kenbaar te maken. Een aantal organisaties heeft ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. Dat heeft nog tot aanpassingen in de conceptverordening geleid.
Uit het voorgaande blijkt dat de voorliggende subsidieverordening in nauwe samenspraak met alle betrokken belangenverenigingen tot stand is gekomen.
In artikel 1, onder a, is opgenomen dat alleen die organisatie die rechtspersoonlijkheid bezit en door vrijwilligers wordt bestuurd, als vrijwilligersorganisatie wordt aangemerkt. Beoogd wordt om natuurlijke personen en commerciële instellingen niet voor subsidie in aanmerking te laten komen op grond van deze subsidieverordening. De raad heeft door een afzonderlijke bepaling de in de bijlage 2, genoemde kerkgenootschappen ook onder deze definitie gebracht.
Sommige professionele organisaties worden (uitsluitend) door vrijwilligers bestuurd. Zij zijn echter voor toepassing van de onderhavige verordening uitgesloten omdat er geen commerciële doelstelling mag zijn. Daarnaast is als weigeringsgrond opgenomen dat, indien een beroep is gedaan op een andere gemeentelijkje subsidieverordening, bijvoorbeeld de subsidieverordening voor professionele organisaties, of de subsidieverordening voor evenementen, geen aanspraak bestaat op subsidie op grond van onderhavige verordening.
De hoofdbepaling wordt gevormd door artikel 2. Alleen als de vrijwilligersorganisatie activiteiten verricht die in belangrijke mate ten goede komen aan de Landgraafse gemeenschap, kan subsidie worden verstrekt. Het is aan het College om te bepalen of daarvan sprake is.
Dit hoofdthema komt in de navolgende bepalingen steeds weer terug.
Het verenigingsleven is op zichzelf genomen een basis waarop de Landgraafse gemeenschap terug kan vallen. Het is van belang om actief aan dit verenigingsleven deel te nemen. Door te subsidiëren wordt het ook voor verenigingen gemakkelijker gemaakt om zich meer naar buiten te richten. Deelname aan het verenigingsleven bevordert de sociale cohesie en stimuleert de gemeenschapzin. Het haalt mensen uit hun isolement. Meer bewegen en participeren, bevordert een gezonde levensstijl. Ook daar dragen verenigingen aan bij.
Daarnaast zijn er organisaties en instellingen die van groot maatschappelijk nut zijn voor de gemeente Landgraaf. Ledensubsidie is voor deze categorie niet geschikt omdat zij niet altijd in de vorm van een vereniging opereren. En daarnaast liggen vaak de activiteiten van die organisatie in aard en omvang al vast zodat ledenwerving geen doel op zich kan zijn. Om die reden is gekozen voor de waarderingssubsidie. Ook hiervoor geldt als hoofdcriterium dat het moet gaan om activiteiten die de Landgraafse gemeenschap ten goede komen.
Nu voor de waarderingssubsidie in de bijlage van de verordening de meeste vrijwilligersorganisaties zijn genoemd, is al direct bekend om welke organisaties het gaat en kan ook al direct subsidie worden vastgesteld.
Medio oktober/november wordt elk jaar de begroting door de raad vastgesteld voor het daaropvolgende kalenderjaar.
Het College zal vervolgens voor 1 januari algemeen bekend maken welk subsidiebudget de raad beschikbaar heeft gesteld voor uitvoering van de subsidieverordening en welke deelbudgetten, onderverdeeld naar werksoorten, voor ledensubsidie en activiteitensubsidie, beschikbaar komen. Daarnaast wordt ook bekend gemaakt welk budget voor waarderingssubsidie in het daaropvolgende subsidiejaar beschikbaar is.
Het kan natuurlijk voorkomen dat bepaalde organisaties niet in de bijlage zijn opgenomen, terwijl mag worden aangenomen dat ook zij aan de doelstelling van de regeling voldoen. Indien in de loop van het jaar dergelijke organisaties zich melden, zou bij de begrotingsbehandeling van enig jaar, door de raad kunnen worden besloten de bijlage van de lijst aan te vullen of de bedragen aan te passen.
Artikel 3. Gemeentelijke doelstellingen
De subsidieverordening is het instrument dat kan bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke doelstellingen en ambities zoals die zijn vastgelegd in allerlei door de raad vastgestelde kaders en regels. In de algemene toelichting zijn een aantal van de door de raad vastgestelde beleidskaders genoemd.
Maar ook na de inwerkingtreding van deze verordening vastgelegde doelstellingen vormen vervolgens het toetsingskader voor toepassing van de subsidieverordening. Op die wijze kan ook op nieuwe ontwikkelingen worden ingespeeld.
Om de gemeente in staat te stellen beleid te maken en vast te stellen of de activiteiten passen binnen de doelstellingen die de gemeenteraad nastreeft, is regelmatig input gewenst van de kant van de vrijwilligersorganisaties. Daarom is het nodig dat een vrijwilligersorganisatie deelneemt aan door het College gewenst overleg met daartoe door het College aangewezen ambtenaren of instellingen. Dat kan voorafgaand aan de beslissing omtrent de subsidie zijn maar ook lopende het subsidiejaar.
Werkt de vrijwilligersorganisatie niet of onvoldoende mee aan het gewenste overleg, dan kan dat worden gesanctioneerd.
Artikel 5. Werksoorten ledensubsidie en activiteitensubsidie
In dit artikel zijn de onderscheidene werksoorten opgenomen.
Een vrijwilligersorganisatie kan slechts onder een werksoort vallen, ook al zouden binnen de organisatie meerdere takken van sport worden beoefend. Dan zal aangesloten moeten worden bij de hoofdactiviteit van de organisatie. Alle leden, ongeacht welke sport zij beoefenen, tellen dan overigens wel mee bij de berekening van de ledensubsidie.
Een werksoort is volgens de definitie een verzameling van activiteiten of belangen die gelijk of gelijksoortig zijn. De ene werksoort sluit de andere werksoort uit, althans in die zin dat een vrijwilligersorganisatie slechts onder een enkele werksoort kan vallen. Uit de statuten van een vereniging valt vaak al op te maken tot welke werksoort de activiteiten moeten worden gerekend.
In het eerste lid is een limitatieve opsomming van werksoorten opgenomen. Voor een deel gaat het daarbij om sportactiviteiten die door het NOC*NSF zijn erkend. Lidmaatschap van deze koepelorganisaties is overigens niet als vereiste voor toepassing van de verordening gesteld. Het lidmaatschap van een koepelorganisatie leidt er wel toe dat het totaal aantal vergaarde punten voor de ledensubsidie alsook de activiteitensubsidie wordt verdubbeld.
Voor de meeste vrijwilligersorganisaties die onder deze werksoorten vallen kan zowel ledensubsidie als activiteitensubsidie worden aangevraagd. Dat is overigens niet verplicht. De organisatie kan er ook voor kiezen uitsluitend ledensubsidie aan te vragen, zij het dat men dan geen aanspraak heeft op de verdeling van de 20% die voor de betreffende werksoort voor activiteitensubsidie beschikbaar is.
Voor de werksoort “ontmoeten” is bepaald dat alleen ledensubsidie kan worden verstrekt. Deze nieuwe werksoort is als het ware een verzamelwerksoort van alle vrijwilligersorganisaties die niet direct onder een van de andere werksoorten geschaard kunnen worden. Te denken valt aan biljartverenigingen, denksportverenigingen, postduivenverenigingen, sjoelverenigingen, schietsportverenigingen (niet zijnde schutterijen) etc.
Ook deze vrijwilligersorganisaties kunnen een bijdrage leveren aan de gemeentelijke doelstellingen en kunnen dus in aanmerking komen voor een stimuleringsbijdrage. Omdat het hierbij gaat om een voor het College nog relatief onbekende groep, is er voor gekozen om vooralsnog uitsluitend tot toepassing van ledensubsidie over te gaan. Het door het College bekend te maken budget voor deze werksoort zal al het eerste jaar worden geëvalueerd zodat de raad hierover op korte termijn kan worden geïnformeerd en de hoogte van het beschikbare budget eventueel kan bijstellen.
Na enkele jaren zullen alle werksoorten worden geëvalueerd. Afhankelijk van de uitkomsten kan dan alsnog worden besloten om tot een andere verdeling te komen alsook voor de werksoort “ontmoeten” tot de reguliere toepassing van verdeling in leden- en activiteitensubsidie over te gaan.
Artikel 6. Aanspraak ledensubsidie en activiteitensubsidie
In dit artikel is bepaald dat het mogelijk is om alleen voor ledensubsidie in aanmerking te komen. Dat volgt uit de redactie van het eerste lid. Activiteitensubsidie kan als gevolg van het derde lid, alleen maar plaatsvinden in combinatie met de ledensubsidie. Wordt dus de ledensubsidie geweigerd dan kan ook geen activiteitensubsidie worden
Artikel 7. Indiening aanvraag ledensubsidie en activiteitensubsidie
In dit artikel is geregeld dat de aanvraag voor ledensubsidie en activiteitensubsidie in elk geval voor 1 maart van het betreffende subsidiejaar moet zijn ingediend. Het gaat hierbij om een fatale datum. Verzoeken die te laat zijn ingediend, worden buiten behandeling gelaten.
Ten aanzien van verzoeken die wel tijdig zijn ingediend maar niet volledig zijn, wordt nog een korte hersteltermijn worden geboden. Is dan de aanvraag niet gecomplementeerd, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. De vrijwilligersorganisatie ontvangt hiervan zo snel mogelijk bericht. Het hanteren van een fatale datum is nodig omdat de hoogte van de subsidies afhankelijk is van het totaal aantal ingediende aanvragen binnen een werksoort.
Om te bevorderen dat organisaties tijdig een aanvraag indienen zal, voordat de termijn is verstreken, een schriftelijk bericht uitgaan van het College om de bij het College bekende vrijwilligersorganisaties er op te wijzen dat voor de genoemde datum, een aanvraag moet zijn ingediend. Daarnaast zullen nog oproepen worden geplaatst via de plaatselijke dagbladen.
Ook vrijwilligersorganisaties die geen subsidie ontvingen op grond van de Tijdelijke subsidieverordening welzijn vrijwilligersorganisaties 2007, kunnen in aanmerking komen voor leden- respectievelijk waarderingssubsidie. Indien zij aan de voorwaarden voldoen, kan een aanvraag om subsidie worden ingediend bij het College. Een aanvraag voor ledensubsidie kan formeel nooit voor 1 januari van het subsidiejaar worden ingediend, omdat 1 januari immers de peildatum is en voor die datum het ledental dus niet vast staat. Aanvragen kunnen daarom pas vanaf 1 januari van enig kalenderjaar worden ingediend.
De datum van ontvangst van het subsidieverzoek is de bepalende datum. De vrijwilligersorganisaties doen er dan ook goed aan om niet tot de laatste dag te wachten met verzending van de aanvraag. Nu het een fatale termijn betreft, is een dag te laat gewoon te laat. De aanvraag wordt dan zoals gesteld, buiten behandeling gelaten.
De verordening gaat er van uit dat de verlening van ledensubsidie voor 1 juni plaatsvindt. Dan zal ook tegelijkertijd op de verzoeken om activiteitensubsidie worden beslist.
Voor de indiening van de aanvraag voor waarderingsubsidie geldt geen fatale datum. In feite kan tot en met 31 december van enig jaar het subsidieverzoek nog worden gedaan. Is het kalenderjaar verstreken, dan kan niet met terugwerkende kracht alsnog over het voorgaande subsidiejaar een verzoek worden gedaan. Bij de waarderingssubsidie kan de subsidie direct door het College worden vastgesteld omdat in bijlage 2 van de verordening de hoogte van de bedragen immers al door de raad is vastgelegd.
Voor zover de besluitvorming niet binnen de gestelde of uit de Awb voortvloeiende termijnen plaatsvindt, kan de vrijwilligersorganisatie bezwaar aantekenen tegen het niet nemen van een tijdige beslissing.
Artikel 8. Inhoud aanvraag ledensubsidie en activiteitensubsidie
Het is niet mogelijk om als vrijwilligersorganisatie een subsidie aan te vragen voor meerdere werksoorten. Getracht is om tot een omschrijving van de werksoorten te komen die tussen de werksoorten zelf voldoende onderscheiding aanbrengt. Bij de aanvraag zal de organisatie duidelijk aan moeten geven hoeveel contributie betalende leden en G-leden staan geregistreerd met een onderverdeling naar leeftijd. Daarnaast zal de vrijwilligersorganisatie duidelijk moeten aangeven welke activiteiten de reguliere activiteiten zijn zodat snel kan worden vastgesteld onder welke werksoort men valt. Bij onduidelijkheid hierover zal de statutaire doelstelling van de organisatie veelal nog uitkomst kunnen bieden. Zou men in beginsel onder meerdere werksoorten kunnen vallen, dan is het van belang dat hierover vroegtijdig met het College contact wordt gezocht opdat dit de besluitvorming naderhand niet zal vertragen.
Door het College wordt een aanvraagformulier vastgesteld op basis waarvan de vrijwilligersorganisatie de aanvraag kan doen. Het gebruik van het formulier is in beginsel verplicht. Wordt het aanvraagformulier niet gebruikt dan bestaat de mogelijkheid dat de aanvraag om subsidie buiten behandeling wordt gesteld.
Artikel 9. Specifieke activiteiten en punten
In dit artikel wordt verwezen naar een in de bijlage opgenomen matrix. De matrix bestaat uit drie tabellen. In tabel 1 is een limitatieve opsomming opgenomen van specifieke activiteiten waarop de vrijwilligersorganisatie punten kan “verdienen” (de basisscore). De specifieke activiteiten die worden ondernomen, moeten dus passen binnen de in deze tabel opgesomde activiteiten en moeten natuurlijk ook passen binnen de gemeentelijke doelstellingen. In tabel 2 is een overzicht opgenomen van criteria waarmee in combinatie met de in tabel 1 genoemde activiteiten, extra punten zijn te verdienen.
Tabel 3 geeft aan op welke wijze er uiteindelijk tot een totaal puntenaantal gekomen wordt.
In de toekomst kan de activiteitenlijst respectievelijk kunnen de tabellen door de raad worden aangepast, afhankelijk van de mate waarin nieuwe ideeën en plannen naar voren komen. Ook uit de evaluatie zouden nieuwe inzichten kunnen ontstaan.
Bij de specifieke activiteiten genoemd in tabel 1, zal de vrijwilligersorganisatie aan moeten geven wat de voornemens zijn in het subsidiejaar. Die specifieke activiteiten moeten worden onderscheiden van de reguliere activiteiten. Het houden van een oefenwedstrijd wordt bijvoorbeeld als een reguliere activiteit beschouwd en kan dus niet worden opgevoerd voor activiteitensubsidie. Maar het organiseren van een toernooi of een concours is geen reguliere activiteit en kan wel onder de activiteitensubsidie vallen. Het is zaak dat bij de aanvraag de vrijwilligersorganisatie ook voldoende gedetailleerd aangeeft om welke specifieke activiteit het precies gaat en met welke omvang, voor wat betreft het aantal deelnemers, de activiteit gaat plaatsvinden. De omvang is namelijk bepalend voor het aantal toe te kennen basispunten aan de activiteit.
Bij een toernooi of concours zijn vaak meerdere organisaties betrokken. Indien blijkt dat het toernooi of het concours samen met een andere vrijwilligersorganisatie wordt georganiseerd, waarbij beide organisaties een gelijk aandeel hebben in de organisatie, kan voor de specifieke activiteit (het organiseren) een extra punt worden gegeven. En indien dan ook nog blijkt dat het toernooi wordt georganiseerd met het uitdrukkelijke doel om nieuwe leden te werven, kan nog een extra punt worden toebedeeld. Dat de activiteit gericht is op het werven van nieuwe leden moet wel aannemelijk worden gemaakt bij de aanvraag, en moet blijken bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie in het daaropvolgende jaar. Bijvoorbeeld door advertenties of publicaties bij te voegen.
Daarnaast kan een extra puntentoedeling plaatsvinden indien tijdens dat toernooi in het bijzonder voor gehandicapte personen, groepsactiviteiten worden ondernomen. Het is bijvoorbeeld bekend dat bij ruiterverenigingen speciale aandacht wordt gegeven aan gehandicapte kinderen. De raad is van oordeel dat het goed is verenigingen die juist aan deze categorie (nieuwe) leden aandacht geven, extra punten toe te delen.
Indien bij de beoordeling van de aanvraag bij het College de indruk ontstaat dat de voorgenomen specifieke activiteiten in het subsidiejaar niet van de grond zullen komen, kan het College vragen om de aanvraag nader te onderbouwen. Om geen twijfel te laten ontstaan over de haalbaarheid en ernst van de voorgenomen activiteiten, kan de organisatie er bij indiening van de aanvraag, voor kiezen om een door de organisatie vastgesteld jaarplan in te dienen.
Bij de specifieke activiteiten die samen met andere vrijwilligersorganisaties worden ondernomen, doet de aanvrager er verstandig aan om de naam van de organisatie met wie men gaat samenwerken, direct al te noemen. In elk geval zal die naam genoemd moeten worden bij indiening van het verzoek tot subsidievaststelling, zodat door het College kan controleren of de specifieke activiteit ook daadwerkelijk samen met de genoemde organisatie werd georganiseerd.
Ingevolge de Awb is het overigens zo dat alleen subsidie kan worden verstrekt indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Het is dus wel zaak om de voorgenomen activiteiten al bij indiening van de aanvraag zo concreet mogelijk te maken en bij indiening van het verzoek tot vaststelling waar nodig met bewijsstukken te onderbouwen. Daartoe behoort bijvoorbeeld een door de ledenvergadering vastgesteld jaarverslag.
Binnen elke werksoort komen de vrijwilligersorganisaties in concurrentie met elkaar. Ieder voor zich heeft er belang bij zoveel mogelijk leden te hebben en zoveel punten bij elkaar te brengen, want dat bepaalt immers de hoogte van de subsidie. Anderzijds kunnen voor de activiteitensubsidie weer punten worden verdiend door samenwerking te zoeken.
Alle activiteiten die vallen onder de omschrijving zoals opgenomen in de matrix (bijlage 1), kunnen worden opgevoerd. Het gaat wel om een limitatieve opsomming. Andere specifieke activiteiten die niet in de matrix staan genoemd, komen niet voor puntentoedeling in aanmerking. Wel kan het zo zijn dat uit de eerste ervaringen met de matrix, tot aanvulling of bijstelling hiervan wordt besloten.
Zoals eerder aangegeven is in de verordening geen verplicht lidmaatschap van een bond opgenomen. Een van de argumenten uit de inspraak was dat de gelden voor het lidmaatschap een groot deel van het subsidiebedrag opsoupeerden. Wel is voor bepaalde werksoorten (sporten) verplicht dat het gaat om een door het NOC*NSF erkende sport. Veelal zullen de verenigingen die deze sporten beoefenen, wel al aangesloten zijn bij de koepelorganisatie. Het in de verordening verplicht stellen van het lidmaatschap, heeft dan geen toegevoegde waarde. Het zijn aangesloten bij een koepelorganisatie levert wel een verdubbeling van het leden en activiteiten puntenaantal op. Daarnaast is vanuit de systematiek van de regeling, het mogelijk om extra subsidie te krijgen indien als specifieke activiteit, een opleiding wordt gevolgd ten behoeve van het vervullen van een kaderfunctie binnen de vereniging. Op die wijze blijft toch de wenselijk geachte deskundigheidsbevordering gestimuleerd.
Artikel 10. Berekening ledensubsidie
De peildatum voor de berekening van de ledensubsidie is 1 januari van het subsidiejaar. Dat is dus het jaar waarin en waarvoor ook de subsidie wordt aangevraagd. Op die manier wordt snel het effect zichtbaar van een stijgend of dalend geregistreerd ledental. De subsidiehoogte is immers direct afhankelijk van het aantal personen dat op 1 januari geregistreerd lid is van de vereniging. Stijgt het aantal leden gedurende het kalenderjaar, dan heeft dit al direct op de eerstvolgende 1 januari effect op de subsidiehoogte voor het volgende subsidiejaar.
Dat is alleen anders indien alle vrijwilligersorganisaties binnen de werksoort op 1 januari in dezelfde mate het ledental zien stijgen. Dan blijft de subsidie uiteraard gelijk omdat het subsidiebudget voor de werksoort (afgezien van de indexering) gelijk blijft. Dat valt echter niet te verwachten. Zou zich dit toch voordoen dan kan de raad eventueel tussentijds het begrotingsbudget bijstellen.
Mocht het overigens zo zijn dat het totaal aantal contributie betalende leden binnen een bepaalde werksoort substantieel groeit, dan kan van jaar tot jaar door raad en College worden bezien of het voor de werksoort beschikbare budget moet worden opgehoogd. Ook gedurende het jaar kan nog worden besloten het budget voor een bepaalde werksoort op te hogen. Daar profiteren dan alle vrijwilligersorganisaties binnen die werksoort van.
Uiteraard is het de bedoeling dat degene die als lid werd geregistreerd per 1 januari dat ook blijft en niet weer op 2 januari zijn of haar lidmaatschap opzegt. Indien dat het geval zou zijn of indien dat een patroon zou worden, hetgeen via controles en steekproeven kan worden achterhaald, zou dat reden zijn om op grond van misbruik en oneigenlijk gebruik, de verleende subsidie bij de definitieve vaststelling lager te bepalen dan wel de verstrekte subsidie alsnog terug te vorderen.
De raad heeft er echter bij het vaststellen van de onderhavige subsidieverordening voor gekozen om uit te gaan van vertrouwen. Het vertrouwen dat de vrijwilligersorganisaties die actief zijn in de gemeente Landgraaf, correcte opgaven zullen doen.
Bovendien heeft elke vereniging er ook belang bij dat het juiste ledental wordt opgegeven. De verwachting is namelijk dat men elkaar nauwlettend zal volgen. Door de nieuwe subsidiesystematiek is men immers voor de hoogte van de subsidie, min of meer met elkaar verbonden.
Mocht er een organisatie zijn die het niet zo nauw neemt met een juiste opgave, zal dit snel genoeg blijken. Ofwel door oplettende organisaties binnen dezelfde werksoort ofwel door de steekproefsgewijze controle die er, al dan niet op verzoek van andere organisaties, zal plaatsvinden.
Voor de ledensubsidie is gekozen voor de leeftijdsgrens van jonger dan 23 jaar en 23 jaar en ouder. De ervaring leert dat veel jongeren zodra zij 21, 22 jaar worden, hun lidmaatschap eindigen omdat er nog zoveel andere dingen zijn. En dat is jammer. Juist deze categorie zou behouden moeten blijven omdat juist zij weer een voorbeeld kunnen zijn voor de jongeren in de club. Daarom wordt deze leeftijdscategorie met dubbele punten gewaardeerd, hetgeen er toe kan leiden dat de vereniging extra moeite zal doen om deze leeftijdsklasse bij de club te behouden.
In eerste aanleg werd nog aan een onderscheid gedacht tussen 55 jaar en ouderen, maar hier is na inspraakreacties en na overleg in de raadscommissie Burgers/Middelen, van afgezien. Het is wel van belang om de leeftijdsontwikkelingen te volgen. Daarom is een algemene bepaling opgenomen dat het College in staat stelt nadere informatie op te vragen voor zover van belang voor de algemene beleidsontwikkelingen. Leden van 23 jaar en ouder worden voor wat betreft de puntentoedeling, allen over een kam geschoren. Zij krijgen een punt en de categorie jonger dan 23 jaar, krijgt 2 punten.
Voor geregistreerde gehandicapte leden vindt een extra puntentoedeling plaats. Onder een gehandicapt persoon wordt in zijn algemeenheid beschouwd de persoon die een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking heeft, of leden met een chronische aandoening. Staat men niet als gehandicapt lid bij de vrijwilligersorganisatie geregistreerd maar heeft het betreffende lid wel een auditieve of visuele beperking, dan vindt geen extra puntentoedeling plaats. Bepalend is dus of men bij de vereniging als gehandicapt lid geregistreerd staat. Ook hier is weer "vertrouwen "het uitgangspunt geweest.
Voor elk gehandicapt lid tot 23 jaar worden zes punten toebedeeld en voor elk ouder gehandicapt lid worden vier punten toegekend.
Een voorbeeld werkt verhelderend.
Het College heeft voor het subsidiejaar bepaald dat voor werksoort X een budget beschikbaar is van € 10.000,00.
Daarvan is 80% (= € 8000,00) bestemd voor de ledensubsidie, en 20 % (= € 2.000,00) voor de activiteitensubsidie.
Binnen de werksoort X dienen drie verenigingen een verzoek om ledensubsidie in.
Vereniging A: 120 jeugdleden tot 23 jaar = 240 punten
100 leden van 23 jaar en ouder 100 punten
220 leden subtotaal 340 punten
Vereniging B: 25 jeugdleden tot 23 jaar = 50 punten
125 leden van 23 jaar en ouder = 125 punten
150 leden subtotaal 175 punten
Vereniging C: 50 jeugdleden tot 23 jaar = 100
60 leden 23 jaar en ouder = 60 punten
110 leden subtotaal 160 punten
Bedrag van € 8.000,00 : totaal aantal punten: 675 = € 11,85185 per punt
Ledensubsidie vereniging A: ·340 X 11,85 = € 4.029,63
Ledensubsidie vereniging B: ·175 X €11,85 = € 2.074,07
Ledensubsidie vereniging C: ·160X € 11.85 = € 1.896,30
Vereniging A ontvangt ten opzichte van vereniging B bijna het dubbele subsidiebedrag hoewel A, niet het dubbele ledental heeft. Vereniging A ontvangt een beduidend hogere subsidie dan B. omdat deze vereniging meer aan de doelstelling van het gemeentelijk beleid voldoet dan B. doordat er veel meer jeugdleden zijn.
Maar vereniging B vertrouwt de uitkomst niet. Tijdens een door vereniging B ingestelde bezwarenprocedure blijkt dat vereniging A. zich heeft vergist en geen 120 jeugdleden heeft, maar slechts de helft (60).
Dat betekent dat er een herberekening binnen de werksoort zou moeten plaatsvinden die er toe zou leiden dat voor alle drie de verenigingen de hoogte van de subsidieverlening wijzigt (dus ook voor de vereniging die geen bezwaar heeft gemaakt). Een dergelijke doorwerking zou het beginsel van rechtszekerheid onder druk kunnen zetten.
Dat lijkt ongewenst. Om die reden is een bepaling opgenomen dat de hoogte van de subsidieverlening alleen kan wijzigen voor degene die bezwaar maakt. Gezien het in artikel 7:11 Awb neergelegde beginsel van reformatio in peius (het beginsel dat het maken van bezwaar de bezwaarmaker niet in een slechtere positie mag brengen) kan dat dan alleen leiden tot een hogere subsidieverlening.
Voor de overige vrijwilligersorganisaties binnen de werksoort heeft de uitkomst van het bezwaar dan geen (direct) effect. De subsidieverleningen zullen in de meeste gevallen dan ook al onherroepelijk zijn geworden. Wel kan het zo zijn dat bij de subsidievaststelling rekening wordt gehouden met de uitkomst van de bezwarenprocedure. In het hiervoor uitgeschreven voorbeeld, zou het dan kunnen betekenen dat vereniging A. niet voor 120 leden maar voor 60 leden de subsidie krijgt vastgesteld.
Daartegen kan vereniging A. dan overigens ook weer bezwaar en beroep aantekenen. De beslissing in bezwaar of beroep heeft geen negatieve gevolgen voor de overige organisaties binnen de werksoort.
Het bedrag dat mogelijk niet tot uitbetaling komt, valt terug in de algemene middelen.
De ledenaantallen geschieden anoniem. Daarmee wordt de privacy gewaarborgd. Wel kan controle plaatsvinden op de door de vrijwilligersorganisatie opgegeven aantallen en hieraan verbonden leeftijd. Dan zal uit de administratie van de vrijwilligersorganisatie tenminste moeten blijken dat het opgegeven aantal jeugdleden en gehandicapte leden klopt met de werkelijkheid.
Artikel 11. Berekening activiteitensubsidie
In dit artikel is opgenomen hoe de berekening van de activiteitensubsidie plaats gaat vinden.
Vooralsnog is er voor gekozen om 80% van het beschikbare budget toe te delen aan de ledensubsidie en 20% aan de specifieke activiteiten. Dat kan na verloop van tijd wijzigen.
Binnen elke werksoort zullen de vrijwilligersorganisaties met elkaar moeten gaan concurreren.
Alle organisaties hebben er belang bij zoveel mogelijk leden te hebben en specifieke activiteiten op te voeren. En dat is precies wat met de subsidieregeling wordt beoogd. Een actief verenigingsleven waar zoveel mogelijk Landgraafse inwoners bij zijn betrokken.
Het gaat in deze limitatieve lijst om specifieke activiteiten, te onderscheiden van de reguliere activiteiten. Ook van de specifieke activiteiten wordt in zijn algemeenheid verwacht dat deze goed zijn voor het verenigingsleven en dus ten goede komen aan de Landgraafse gemeenschap. Er wordt ook van uit gegaan dat zij in beginsel de gemeentelijke doelstellingen zoals benoemd in artikel 3, ondersteunen. Of dat werkelijk zo is zal moeten blijken uit de mate waarin en de wijze waarop de reguliere en de specifieke activiteiten worden georganiseerd.
Indien binnen een werksoort bijvoorbeeld vijf vrijwilligersorganisaties een ledensubsidie aanvragen, en vier van hen een activiteitensubsidie, dan zal 80% van het beschikbare budget voor die werksoort, onder de vijf organisaties worden verdeeld en de resterende 20% zal ten behoeve van de specifieke activiteiten worden verdeeld over de vier organisaties.
De vier organisaties kunnen op basis van een door het College beschikbaar gesteld formulier, aangeven hoe de activiteiten er uit gaan zien, wat de omvang van de activiteit is en om hoeveel specifieke activiteiten het gaat.
De punten worden allen bij elkaar opgeteld (zie bijlage 1, de matrix, tabel 3) en over het budget van 20% verdeeld, zodat de waarde van elk punt bekend wordt. Vervolgens worden de punten vermenigvuldigd met de uitkomst van het bedrag.
Indien er maar een vereniging is die activiteitensubsidie voor specifieke activiteiten aanvraagt, dan zal die ene vereniging dus de volle 20% toebedeeld krijgen.
Uiteraard zullen de activiteiten wel moeten worden uitgevoerd. Maar de overige vrijwilligersorganisaties ontvangen dan maximaal hun deel uit de 80% subsidie. Dat kan voor hen een achteruitgang opleveren ten opzichte van 2008.
In bijlage 1 van de verordening zijn drie tabellen (de matrix) opgenomen. De eerste tabel geeft aan om welke categorie specifieke activiteiten het dient te gaan. Dit is een limitatieve opsomming. De omschrijving is vrij algemeen gehouden. Wel is nog een onderverdeling in "zwaarte"van de specifieke activiteit opgenomen. Bij de indiening van de subsidieaanvraag zal dan ook goed omschreven en onderbouwd moeten worden aangegeven dat de te organiseren activiteit, aan de omschrijving voldoet. De omschrijving bij de categorie opleiding, is bijvoorbeeld zodanig dat het niet alleen gaat om het organiseren van kaderscholing, maar dat het ook andere vormen van scholing kan betreffen. Dan zal wel moeten worden aangetoond dat het uiteindelijke doel is met de opleiding daadwerkelijk een kaderfunctie te gaan vervullen.
In tabel 2 staat een omschrijving van de criteria op basis waarvan extra punten te verdienen zijn.
Tabel 3 laat zien hoe de verschillende activiteiten uiteindelijk tot een totaalscore leiden. Om het onderscheid tussen soortgelijke activiteiten die in omvang variëren goed tot uitdrukking te brengen is er een duidelijk afwijkend aantal punten te verdienen per activiteit afhankelijk van de omvang.
Indien binnen een werksoort geen enkele activiteitensubsidie is aangevraagd noch aan een vrijwilligersorganisatie punten worden toegerekend, wordt het voor de activiteitensubsidie beschikbare budget op evenredige wijze verdeeld over de vrijwilligersorganisaties die, binnen de werksoort, ledensubsidie hebben aangevraagd.
Artikel 12. Behandeling van de aanvraag ledensubsidie en activiteitensubsidie
Voor de leden- en activiteitensubsidie wordt uitgegaan van de systematiek van subsidieverlening resp. subsidievaststelling. Na afloop van het subsidiejaar dient de vrijwilligersorganisatie in het daaropvolgende kalenderjaar voor 1 juni een verzoek tot definitieve subsidievaststelling in. Alsdan zal het College nagaan of aan alle subsidievereisten en voorschriften is voldaan. Is dat het geval dan ontvangt de organisatie een besluit tot subsidievaststelling. De hoogte van het subsidiebedrag kan niet hoger maar uiteindelijk wel lager uitvallen, namelijk indien vast komt te staan, bijvoorbeeld op basis van het jaarverslag of na controle, dat er minder geregistreerde leden zijn dan was opgegeven of dat de beoogde activiteiten niet of onvoldoende zijn gerealiseerd. De verlaging naar aanleiding van het lagere ledental vindt plaats op basis van het per lid geldende bedrag. Verlaging als gevolg van niet uitgevoerde activiteiten zal in een juiste proportionele verhouding moeten staan met de niet of niet volledig uitgevoerde activiteiten. Er dient dan ook voorafgaand overleg met de organisatie plaats te vinden. Op die manier wordt verzekerd dat een zorgvuldige besluitvorming tot stand komt.
Is een bepaalde specifieke activiteit niet uitgevoerd dan zal in elk geval de subsidie met het voor die activiteit geldende bedrag kunnen worden gekort. Onder omstandigheden zou het College toch kunnen besluiten om de subsidie te handhaven, namelijk indien de kosten zijn gemaakt maar door onvoorziene omstandigheden buiten de invloedssfeer van de vrijwilligersorganisatie, de activiteit niet kon plaatsvinden,
Tegen het besluit tot subsidieverlening alsook tot vaststelling van de subsidie, staat op de gebruikelijke wijze bezwaar en beroep open. Als tegen de subsidieverlening geen bezwaar en beroep is ingesteld, kunnen tegen de subsidievaststelling geen bezwaren meer worden aangevoerd die ook tegen de subsidieverlening ingebracht hadden kunnen worden.
Het is overigens mogelijk dat een vrijwilligersorganisatie binnen een bepaalde werksoort belang heeft bij het indienen van bezwaar en beroep tegen een subsidiebeslissing voor een collega-vrijwilligersorganisatie. (Zie hierover ook het gestelde bij de toelichting op artikel 10).
Dat onderstreept te meer het belang dat het College goed en gemotiveerd inzicht geeft in de wijze waarop tot de vaststelling van de hoogte van de subsidiebedragen voor alle vrijwilligersorganisaties wordt gekomen.
Bij de subsidieverlening verschaft het College dus concreet inzicht in de wijze waarop de hoogte van het subsidiebedrag tot stand is gekomen. Omdat de hoogte van de subsidie voor de een afhangt van de hoogte van de subsidie voor de ander, zal dit er toe leiden dat het College binnen de werksoort inzicht zal moeten geven hoe de puntentoedeling er uit is gaan zien en wat de waarde van elk punt is geworden. Op die wijze kunnen de vrijwilligersorganisaties ook zelf nagaan of de hoogte van de subsidie correct is bepaald
De subsidievaststelling komt in het volgende kalenderjaar. Aangenomen mag worden dat dit veelal hetzelfde bedrag zal zijn als bij de subsidieverlening. Maar mochten bepaalde specifieke activiteiten geen doorgang hebben gevonden, kan de subsidie voor de betreffende organisatie neerwaarts worden bijgesteld. Daar hebben de overige verenigingen binnen de werksoort overigens geen voordeel van. Zoals eerder opgemerkt is namelijk in de verordening bepaald dat er dan geen herberekening plaatsvindt. Wel kan het zo zijn dat indien na een bezwarenprocedure blijkt dat aan een andere organisatie te veel punten zijn toebedeeld, hiermee wel rekening wordt gehouden bij de definitieve subsidievaststelling. Het is duidelijk dat dit dan voorafgaand overleg met de betreffende organisatie vergt.
Artikel 13. Voorschot ledensubsidie en activiteitensubsidie
In dit artikel is geregeld dat de vrijwilligersorganisaties niet te lang op de subsidie hoeven te wachten. Wel moet er een aanvraag om subsidie zijn ingediend en er moet positief op zijn beslist. Is dat het geval dan kan het College besluiten om voorschotten te geven tot ten hoogste 90% van het bij de subsidieverlening opgenomen bedrag.
Bij de subsidievaststelling wordt het definitieve bedrag bepaald en kan voor zover het bedrag niet wordt verlaagd, de resterende 10% worden uitbetaald. Dat kan eventueel tegelijkertijd met het verstrekken van een voorschot voor het nieuwe subsidiejaar.
Indien het College nog niet op de subsidieaanvraag heeft beslist is het College toch bevoegd tot het verstrekken van voorschotten. Het voorschot is dan ten hoogste 60% van de in het voorgaande jaar aan de vrijwilligersorganisatie toegekende subsidie. Het voorschot moet direct worden terugbetaald als de aanvraag om subsidie wordt geweigerd. Nu ook is bepaald dat voor 1 juni op de subsidieaanvraag moet worden beslist, kan het niet meer zo zijn dat de vrijwilligersorganisatie in geldnood komt doordat de subsidiebeslissing uitblijft.
Een voorschot van 60% is niet mogelijk indien voor het eerst door de vrijwilligersorganisatie een subsidieaanvraag wordt ingediend. Daar is het voorschot pas mogelijk indien en zodra de subsidie wordt verleend.
Artikel 14. Subsidievaststelling ledensubsidie en activiteitensubsidie
De vrijwilligersorganisatie dient voor 1 juni van het op het subsidiejaar volgende kalenderjaar, een verzoek tot subsidievaststelling in aan de hand van een zogenaamd verantwoordingsformulier. Het College is bevoegd desgevraagd uitstel te verlenen tot een nader door het College te bepalen datum. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien het verenigingsjaar niet samenvalt met het kalenderjaar en de vrijwilligersorganisatie daardoor het verantwoordingsformulier niet tijdig of niet volledig, althans niet voor 1 juni, kan invullen.
Voor wat betreft de toets van het College op de juistheid van de door de vrijwilligersorganisatie overgelegde gegevens, behoeft het College niet bij elke subsidieaanvraag per individueel geval na
te gaan of alle gegevens correct zijn. Zoals gezegd wordt uitgegaan van vertrouwen. Wat door de organisatie wordt aangereikt, is bepalend voor het College, tenzij er redenen zijn om aan de juistheid te twijfelen. Of indien een andere organisatie in de werksoort gemotiveerd aanvoert dat de gegevens niet juist zijn. Dan zal het College de juistheid nader moeten (laten) onderzoeken. De vrijwilligersorganisatie is dan verplicht alle medewerking te verlenen.
Ingevolge artikel 4:46, eerste lid van de Awb en vaste jurisprudentie op dit punt, kan de subsidievaststelling niet hoger zijn dan het bij de subsidieverlening opgenomen subsidiebedrag. De subsidievaststelling kan wel lager uitvallen, namelijk indien blijkt, bijvoorbeeld uit het verantwoordingsformulier dan wel uit een steekproefsgewijze controle, dat de voorgenomen specifieke activiteiten niet zijn uitgevoerd.
Bij het verzoek tot subsidievaststelling voor 1 juni van het volgende subsidiejaar, moet de vrijwilligersorganisatie zich dus tegelijkertijd ook verantwoorden over het voorafgaande subsidiejaar of verenigingsjaar.
Er moet tenminste inzicht worden gegeven in het aantal leden per 1 januari van het subsidiejaar, onderverdeeld naar de leeftijden jonger dan 23 jaar en 23 jaar en ouder. Inzicht in de categorie tot 55 jaar en 55 jaar en oude is weliswaar geen criterium voor toepassing van de subsidieverordening, maar kennisname is eveneens voor het College van belang om de ontwikkelingen op diverse terreinen te kunnen volgen en om te bezien of wellicht de leeftijdscriteria in de verordening na verloop van tijd moeten worden bijgesteld. Daarnaast is een overzicht nodig van de concreet gerealiseerde activiteiten waarvoor activiteitensubsidie is verleend;
Als blijkt dat er toch minder geregistreerde contributie betalende leden waren of indien blijkt dat bepaalde activiteiten waarvoor subsidie werd verleend, niet zijn georganiseerd of zijn doorgegaan, is het College bevoegd de subsidie te verlagen. Dan zal het College ten minste een maal overleg moeten voeren met de vrijwilligersorganisatie. Dat kan door daartoe een bijeenkomst te beleggen, maar ook zou kunnen worden volstaan met een telefonisch overleg. Als tijdens zo'n overleg blijkt dat er goede redenen waren om de activiteit niet te laten doorgaan, maar er toch kosten voor zijn gemaakt, kan het College besluiten om geen verlaging toe te passen. Overigens kan de vrijwilligersorganisatie via de in te dienen formulieren aangeven het overleg niet nodig te achten.
Mocht tijdens de vaststelling van de ledensubsidie in het bij artikel 10 genoemde voorbeeld, blijken dat vereniging B op de peildatum geen 150 maar 160 geregistreerde leden had, blijft de hoogte van de subsidie gelijk. Bij de subsidievaststelling kan immers geen hoger subsidiebedrag ontstaan dan bij de subsidieverlening.
Nadrukkelijk is bepaald dat de neerwaartse bijstelling bij de subsidievaststelling voor een organisatie, geen gevolgen heeft voor de overige organisaties. Mede met het oog op de administratieve belasting die dat voor zowel de vrijwilligersorganisaties als voor de gemeente met zich mee zou brengen, is In de verordening bepaald dat dan geen herberekening plaatsvindt. Dit zou bovendien voor de verenigingen een langdurige en ongewenste onzekerheid inhouden over de definitieve hoogte van het subsidiebedrag.
Artikel 15. Gevolgen neerwaartse bijstelling
Als een subsidiebedrag voor een vrijwilligersorganisatie lager blijkt te worden dan bij de subsidieverlening was voorzien, heeft dat geen gevolgen voor de overige organisaties binnen de werksoort. De daardoor vrijkomende middelen vallen terug in de algemene middelen.
Omdat ook reeds is bepaald dat bij de subsidievaststelling moet worden uitgegaan van de waarde van het punt zoals dat gold bij de subsidieverlening, zal het effect van de neerwaartse bijstelling van de subsidie voor een organisatie, nihil zijn voor de andere organisaties.
Artikel 16. Melding en toestemming College
De vrijwilligersorganisatie is verplicht tijdig melding te maken van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen. In elk geval voorafgaand aan de besluitvorming rondom statutenwijziging of het besluit tot faillissement of surseance van betaling. Veelal is ingevolge de statuten een dergelijke besluitvorming voorbehouden aan de algemene ledenvergadering. Niet naleving van dit artikel kan door het College worden gesanctioneerd.
Artikel 17. Grondslag waarderingssubsidie
Aan organisaties die van maatschappelijke betekenis worden geacht binnen de gemeente Landgraaf kan een zgn. waarderingssubsidie worden verstrekt. In de bijlage 2 bij dit besluit staan de vrijwilligersorganisatie genoemd die hiertoe een aanvraag bij het College kunnen indienen. Er wordt van uitgegaan dat deze organisaties door vrijwilligers wordt bestuurd. Mocht blijken dat dat niet het geval is, dan kan geen subsidie worden verstrekt ook al staat de organisatie als zodanig in de bijlage genoemd. De kerkelijke instellingen zijn daarbij door de raad in elk geval gelijkgesteld met vrijwilligersorganisaties.
De hoogte van de waarderingsbijdrage voor de in de bijlage genoemde organisaties staat al vast. Het openbare debat hierover op basis van door het College aangereikte criteria, heeft in de raad plaatsgevonden bij de vaststelling van de subsidieverordening.
Tegen de hoogte van het subsidiebedrag kan dan ook geen bezwaar worden gemaakt.
De in bijlage 2 genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de prijsontwikkeling bruto binnenlands product zoals in het voorjaar van het subsidiejaar door het Centraal Planbureau gepubliceerd.
Artikel 18. Waarderingssubsidie bestaansjubileum
In dit artikel is geregeld dat aan de vrijwilligersorganisatie, ook een waarderingsbijdrage kan worden verstrekt in het geval een bestaansjubileum wordt gevierd. Het gaat hierbij vooral om een symbolische bijdrage voor de feestvreugde. Hiervoor behoeft geen uitvoerige onderbouwing door de organisatie plaats te vinden. De aanvraag van subsidie is dan ook vormvrij. Het moet wel aannemelijk zijn dat men daadwerkelijk het aangegeven jubileum heeft, hetgeen kan blijken uit de (oorspronkelijke) statuten.Het komt voor dat in de loop der jaren een fusie van verenigingen heeft plaatsgevonden. Er zou dan discussie kunnen ontstaan omtrent het aan te houden jubileumjaar. Het is dan echter redelijk om aan te sluiten bij het ontstaansjaar van de "oudste" vereniging. De bedragen lopen op naargelang de vrijwilligersorganisatie langer bestaat. Een maximumbedrag wordt verstrekt indien de organisatie honderd jaar bestaat. De cyclus begint steeds opnieuw. Dat wil zeggen dat de organisatie € 200,00 ontvangt bij een 125 jarig bestaansjubileum, € 300,00 bij een 150 jarig jubileum € 400,00 bij een 175 jarig jubileum en € 500,00 indien de organisatie 200 jaar bestaat. De maximale waarderingssubsidie is dus telkens € 500,00 ook al bestaat de organisatie bijvoorbeeld 400 jaar.
Carnavalsverenigingen kennen hun eigen jubileumjaren. In het tweede lid is hieraan tegemoet gekomen. Toepassing van het tweede lid sluit uiteraard toepassing van het eerste lid uit.
De waarderingssubsidie bestaansjubileum geldt voor alle vrijwilligersorganisaties en kan dus plaatsvinden, naast de leden- en activiteitensubsidie.
Artikel 19. Aanvraag waarderingssubsidie
In dit artikel is opgenomen dat de aanvraag voor een waarderingsubsidie moet worden ingediend op basis van een door het College beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Dit geldt niet voor de waarderingssubsidie voor een bestaansjubileum.
Waarderingssubsidie en overigens ook accommodatiesubsidie, zijn niet aan een datum gebonden. Het hele subsidiejaar, althans tot uiterlijk op 31 december, kunnen subsidieaanvragen worden ingediend. Wel bestaat dan de kans dat het budget voor de waarderingssubsidie inmiddels is uitgeput door het totaal aan toezeggingen.
Indien de organisatie in het voorafgaande jaar eveneens subsidie ontving, dient bij de aanvraag een ingevuld en door de bevoegde bestuurders ondertekend verantwoordingsformulier te worden toegevoegd. Dat geldt niet voor de aanvraag om subsidie in verband met een bestaansjubileum.
Indien positief op de aanvraag wordt beslist, wordt de subsidie direct vastgesteld.
Artikel 20. Algemene weigeringsgronden subsidie
In dit artikel zijn de algemene weigeringsgronden voor alle vormen van subsidie opgenomen, dus voor de leden- en activiteitensubsidie, de waarderingssubsidie alsook de accommodatiesubsidie
In het eerste lid is bepaald dat subsidie moet worden geweigerd indien de omschreven omstandigheid zich voordoet.
Indien naar het oordeel van het College de reguliere activiteiten dan wel de specifieke activiteiten, niet in belangrijke mate ten goede komen aan de Landgraafse gemeenschap, dan zal zowel de ledensubsidie als de activiteitensubsidie moeten worden geweigerd.
In nauwe samenhang met het eerste lid, is in het tweede lid opgenomen dat subsidie wordt geweigerd indien de activiteiten, naar het oordeel van het College, de gemeentelijke doelstellingen zoals verwoord in artikel 3, niet zullen versterken.
Nadrukkelijk is geregeld dat het oordeel van het College hierbij bepalend is. Indien uit de omschrijving van de specifieke activiteiten blijkt dat deze plaatsvinden binnen Landgraaf, zal aangenomen mogen worden dat die activiteiten dan ook de Landgraafse gemeenschap ten goede komen. Het College zal wel elke weigering van subsidie met voldoende motieven moeten onderbouwen. Daarbij gelden uiteraard onverkort de beginselen van behoorlijk bestuur, zoals de motiveringsplicht.
Het College heeft discrétionaire bevoegdheid de subsidie te weigeren indien blijkt dat de activiteiten niet of in onvoldoende mate binnen de gemeente Landgraaf plaatsvinden. Dat zal uiteraard alleen gebeuren indien vaststaat dat de activiteiten niet meer ten goede komen aan de Landgraafse gemeenschap. Een vereniging in Landgraaf die kajakactiviteiten centraal heeft staan, zal die activiteiten immers veelal buiten de gemeentegrenzen laten plaatsvinden. Het ligt dan niet voor de hand dat dan op die grond de subsidie wordt geweigerd. Wel zal deze vereniging dan moeten onderbouwen dat de activiteiten de Landgraafse gemeenschap ten goede komen; bijvoorbeeld door aan te tonen dat de bestuursvergaderingen binnen Landgraaf plaatsvinden of doordat de leden voornamelijk in Landgraaf zelf woonachtig zijn.
Om privacyoverwegingen zal het College daarbij niet vragen naar naam en toenaam van de leden. Wel kan uit de steekproefsgewijze controle worden nagegaan of de bewering van de vrijwilligersorganisatie juist is geweest.
Artikel 21. Bijzondere weigeringsgronden ledensubsidie en activiteitensubsidie
In dit artikel zijn de bijzondere weigeringsgronden opgenomen die alleen gelden voor de ledensubsidie en activiteitensubsidie. Indien het College de subsidie wil weigeren dan zal in de subsidiebeslissing voldoende moeten worden gemotiveerd waar de weigering op is gebaseerd.
Uitputting van het subsidiebudget is voor de leden- en activiteitensubsidie geen weigeringsgrond omdat immers vooraf de budgetten per werksoort bekend zijn en die vloeien rechtstreeks voort uit de begroting.
Ten overvloede zij vermeldt dat het evenmin kan voorkomen dat de accommodatiesubsidie wordt geweigerd op grond van uitputting van de begroting, omdat de raad zich immers heeft verplicht tot en met het jaar 2014, het verschil tussen de oude en de nieuwe huur te vergoeden.
Artikel 22. Bijzondere weigeringsgronden waarderingssubsidie
In dit artikel is opgenomen dat het niet zo kan zijn dat de vrijwilligersorganisatie voor dezelfde activiteiten reeds subsidie ontvangt of hiertoe een aanvraag heeft ingediend. De waarderingssubsidie kan bovendien worden geweigerd indien het beschikbare budget in dat jaar is uitgeput, ook al wordt de vrijwilligersorganisatie in de bijlage bij de verordening met name genoemd. Het is dus van belang om zo vroeg mogelijk de subsidieaanvraag in te dienen.
Overigens ligt het niet voor de hand te veronderstellen dat de budgetten voor de waarderingssubsidie zijn uitgeput, omdat de raad bij de begrotingsvaststelling de in de bijlage genoemde bedragen wel al kent.
Verder is het zo dat indien zou blijken dat er meer budget nodig is dan werd geprognosticeerd, de raad altijd de bevoegdheid heeft om het budget via een begrotingswijziging op te hogen.
Artikel23. Niet naleving voorschriften
In dit artikel is geregeld dat het College bevoegd is bij de subsidievaststelling de subsidie geheel of gedeeltelijk te weigeren indien de in dit artikel opgesomde omstandigheden zich voordoen.
Artikel 24. Algemene intrekkingsgronden
In dit artikel is geregeld dat het College bevoegd is de reeds verstrekte subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken resp. terug te vorderen indien de in dit artikel opgesomde omstandigheden zich voordoen. Ook hier geldt het proportionaliteitsbeginsel. Het teruggevorderde bedrag dient in een redelijke verhouding te staan tot de overtreding.
Artikel 25. Misbruik en oneigenlijk gebruik
Voor de subsidieverlening mag het College uitgaan van de opgave van de vrijwilligersorganisaties van bijv. het aantal geregistreerde contributie betalende leden. Het College behoeft dus niet na te gaan of het aantal opgegeven leden ook daadwerkelijk lid is en of dit aantal leden ook daadwerkelijk contributie betaald. Bepalend is dus de opgave die de organisatie doet. De raad kiest hier nadrukkelijk voor omdat men uitgaat van vertrouwen. Maar bij de steekproefsgewijze controle zal wel kunnen worden nagegaan of het opgegeven aantal overeenstemt met de werkelijkheid. Mocht blijken dat de vrijwilligersorganisatie misbruik of oneigenlijk gebruik maakt van de subsidiemogelijkheden, trekt het College de ten onrechte verleende subsidie in en gaat over tot terugvordering van het reeds uitbetaalde subsidiebedrag. Dit is imperatief. Bij de subsidieverordening is er dus voor gekozen om primair uit te gaan van de juistheid van de door de vrijwilligersorganisatie verstrekte gegevens. Die keuze impliceert dat de kans dat zich misbruik en oneigenlijk gebruik voordoet, natuurlijk groter wordt. Maar dit weegt naar het oordeel van de raad niet op tegen de voordelen van een administratief gemakkelijk door te voeren systematiek.
Om te voorkomen dat er toch organisaties zijn die misbruik of oneigenlijk gebruik gaan maken, zal er voldoende controle moeten zijn. Steekproefsgewijs zullen bij de verenigingen controles worden uitgevoerd op de opgegeven ledentallen en ook of deze allen contributie betalen. Of de aangekondigde specifieke activiteiten zijn uitgevoerd, valt in de regel vaak al uit eigen waarneming vast te stellen omdat het veelal gaat om openbare en voor het publiek toegankelijke activiteiten. Maar ook hier kan het College aanvullende gegevens opvragen of controles uitoefenen.
Mocht blijken dat sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik, dan is het College gehouden om het ten onrechte verstrekte subsidiebedrag terug te vorderen.
Dit past ook binnen het door de raad op 13 april 2006 vastgestelde beleidskader misbruik en oneigenlijk gebruik.
Dit heeft overigens geen gevolgen voor de overige organisaties die vallen binnen dezelfde werksoort. De dan vrijkomende middelen vallen terug in de algemene middelen.
Mocht na verloop van tijd blijken dat te veel organisaties opportunistisch gedrag vertonen, kan de raad tot aanscherping van de verordening besluiten.
Artikel 26. Voorafgaand overleg
Het is redelijk dat, voordat tot sancties wordt overgegaan, door of namens het College ten minste een maal overleg wordt gevoerd met de vrijwilligersorganisatie. Bij dergelijk overleg kunnen dan over en weer de argumenten worden gewisseld die kunnen bijdragen aan een zorgvuldige besluitvorming.
Artikel 27. Nadere voorschriften
Het College is bevoegd aan de verlening van de subsidie nadere voorschriften te verbinden. Dat mogen alleen maar voorschriften zijn die in directe relatie staan tot de wijze waarop het doel waarvoor de subsidie wordt verleend, wordt verwezenlijkt. Er mogen geen volstrekt nieuwe voorwaarden worden verbonden die niet met het doel van subsidieverstrekking van doen hebben. Dat is in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
Artikel 28. Overleg en controle
Om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen is in dit artikel bepaald dat de vrijwilligersorganisatie alle medewerking verleent en inzage geeft in alle boeken en bescheiden, om de rechtmatigheid van de subsidie vast te kunnen stellen.
Artikel 29. Compensatie voor kostendekkende huur
Binnen de gemeente wordt aan in de bijlage 3 genoemde organisaties een accommodatie verhuurd. Deze accommodaties zijn nodig om de verenigingsactiviteiten te kunnen uitvoeren. In verband met de nodige transparantie in huren is besloten dat voortaan tegen kostendekkende huur de accommodaties beschikbaar worden gesteld. Dit betekent echter voor een aantal organisaties een dermate grote aderlating dat het voortbestaan van de organisatie in gevaar zou komen. Daarom heeft de raad er voor gekozen om deze hogere huren gedurende de gebruikelijke looptijd van vijf jaren in elk geval te compenseren.
Aan de in bijlage 3, bij dit besluit genoemde organisaties wordt op schriftelijke aanvraag accommodatiesubsidie verstrekt indien en voor zover tussen de organisatie en de gemeente Landgraaf voor 1 januari 2010, een nieuwe huurovereenkomst tot stand komt.
Dat betekent dat het gehele jaar 2009 beschikbaar is om de nieuwe huurovereenkomst tot stand te brengen. De organisatie dient wel tijdig, in elk geval binnen drie maanden nadat de huurovereenkomst ingaat, de aanvraag om subsidie bij het College in te dienen. De nieuwe huurovereenkomst dient uiterlijk 1 januari 2010 in te gaan. Te late aanvragen worden buiten meer behandeling gesteld. Dat betekent dat de laatste datum waarop de subsidie kan worden aangevraagd, 31 maart 2010 is. De subsidie kan met terugwerkende kracht, dwz tot het moment dat de nieuwe huur inging, worden verleend.
De door het College vastgestelde aanvraagformulieren zijn beschikbaar op het moment dat de nieuwe huurovereenkomst wordt gesloten.
De aanvraag hoeft slechts een maal te worden gedaan. De subsidie wordt verstrekt zolang de huurovereenkomst doorloopt, althans tot en met het kalenderjaar 2014.
Indien in de huurovereenkomst een indexering is opgenomen, is die index automatisch ook van toepassing op de hoogte van de accommodatiesubsidie, omdat die hoogte is gekoppeld aan het verschil tussen de oude en de nieuwe huursom.
De raad heeft er voor gekozen om aan organisaties die een eigen pand in gebruik hebben of van derden huren, geen accommodatiesubsidie beschikbaar te stellen. Het is duidelijk dat op een later moment de fundamentele discussie zal moeten plaatsvinden of en zo op welke wijze in algemene zin accommodatiesubsidie beschikbaar zal worden gesteld. Vooralsnog is er voor gekozen om uitsluitend in verband met de noodzakelijk geachte transparantie, de subsidie te beperken tot de in de bijlage genoemde organisaties. Nu gekozen wordt voor de formulering organisaties, is darmee bepaald dat het niet persé om een vrijwilligersorganisatie behoeft te gaan.
Artikel 30. Beslissing accommodatiesubsidie
In dit artikel is geregeld dat binnen 8 weken over de aanvraag moet worden beslist.
In het tweede lid is opgenomen dat de raad zich verplicht om ten minste tot en met het kalenderjaar 2014 voldoende middelen beschikbaar ter dekking van de accommodatiesubsidie. Dit is een garantie dat de huurders dan ook daadwerkelijk hun aanspraak te gelde kunnen maken.
Artikel 31. Toestemming College bij verhuur
Het is voor het College van belang te weten of de vrijwilligersorganisatie nog steeds degene is die het pand daadwerkelijk gebruikt. In de huurovereenkomsten zal veelal een vergelijkbare bepaling zijn opgenomen, maar het is ook van belang dat publiekrechtelijke sanctiemogelijkheden bestaan indien niet aan het toestemmingvereiste wordt voldaan.
Artikel 32. Weigering, intrekking en bijstelling accommodatiesubsidie
In dit artikel is opgenomen dat de subsidie wordt geweigerd indien zonder toestemming van het College het pand wordt doorverhuurd.
Het tweede en derde lid bevatten een bevoegdheidsbepaling van het College. In het derde lid is geregeld dat ook al is daarvoor toestemming verleend, de hoogte van de subsidie kan worden aangepast nu de vrijwilligersorganisatie immers zelf de kosten niet meer heeft.
Artikel 33. Uitbetaling accommodatiesubsidie
De accommodatiesubsidie wordt telkens uitbetaald voorafgaand aan de uiterste datum waarop de huur verschuldigd is.
Mocht de vrijwilligersorganisatie in gebreke blijven om de verschuldigde huurpenningen te betalen, dan is het College bevoegd om de uitbetaling van de accommodatiesubsidie op te schorten. Het gaat hierbij om een bevoegdheid. Opschorting zal niet hoeven plaats te vinden indien incidenteel de huurpenningen enkele dagen te laat worden voldaan. Dit wordt anders indien de vrijwilligersorganisatie de huurschuld structureel laat oplopen.
Artikel 34. Einde accommodatiesubsidie
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 35. Periodieke evaluatie
Het College zal elk jaar de raad informeren over de ontwikkelingen per werksoort. Daarvoor is nodig dat er periodiek overleg plaatsvindt tussen de ambtelijke organisatie, de portefeuillehouder enerzijds en de betreffende vrijwilligersorganisaties.
Om de twee jaar informeert het College de raad over de ontwikkelingen met betrekking tot de waarderingssubsidie en de accommodatiesubsidie.
Om de vier jaar vindt evaluatie van onderhavige verordening plaats.
Het ligt in de bedoeling dat bij die evaluatie de vrijwilligersorganisaties worden betrokken en dat bij de evaluatie de ervaringen van de organisaties worden meegenomen.
Mochten zich tussentijds ontwikkelingen voordoen die ten tijde van de totstandkoming van deze verordening, niet waren voorzien, zal dit tijdig ter kennis van de raad komen en zal waar mogelijk en nodig, de verordening door de raad kunnen worden bijgesteld.
De Tijdelijke Verordening welzijn vrijwilligersorganisaties 2007, geldt tot en met 31 december 2008. In deze verordening waren in de bijlage, de organisaties en concrete subsidiebedragen opgenomen.
Het kan zijn dat door de nieuwe systematiek er enkele organisaties er van het ene op het andere jaar flink op achteruit zullen gaan. Indien dat het gevolg is van de omstandigheid dat binnen een werksoort een groter aantal organisaties dan bij de vaststelling van de begroting werd verwacht, een aanvraag voor subsidie indienen, kan de raad er voor kiezen om de begroting tussentijds bij te stellen. Op die wijze kan de achteruitgang dan worden beperkt of zelfs worden voorkomen. Na de vaststelling van de begroting worden door het College de deelbudgetten bekend gemaakt. Het is de bedoeling dat het volledige budget in elk geval voor de leden- en activiteitensubsidie, word ingezet. Indien minder organisaties zich voor deze subsidie melden dan wordt verwacht, betekent dit natuurlijk dat de aanvragende organisaties uiteindelijk op hogere subsidiebedragen aanspraak kunnen maken.
Maar de achteruitgang kan ook worden veroorzaakt doordat in de afgelopen jaren het ledental dat bij de organisatie is aangesloten, is gedaald. Tot en met 2008 was de hoogte van het subsidiebedrag nog gebaseerd op de ledentallen uit 2005/2006. Die organisaties hebben dan enkele jaren voordeel gehad van de bevriezing van de subsidiebedragen doordat de daling niet werd doorvertaald naar de hoogte van de subsidie. Indien dan door de nieuwe systematiek een achteruitgang ontstaat, ligt het niet voor de hand om voor die situatie de begroting tussentijds bij te stellen. Om die reden is dan ook niet voorzien in een overgangsbepaling die de achteruitgang (gedeeltelijk) zou kunnen compenseren.
Of het volledige budget voor de waarderingssubsidie zal worden benut is afhankelijk van de vraag of alle genoemde organisaties zich ook daadwerkelijk zullen melden. Aangezien zij tijdig op de hoogte worden gesteld omtrent de nieuwe subsidieverordening, is het de verwachting dat ook het budget voor de waarderingssubsidie, volledig zal worden besteed.
De nog geldende "Subsidieverordening kerkelijke activiteiten maatschappelijke hulp- en dienstverlening Landgraaf 1994" en de "Subsidieverordening buitengewoon herstel kerkgebouwen Landgraaf 1994" worden per 1 januari 2009 ingetrokken.
De in het verleden voor toepassing van deze regelingen beschikbare budgetten, zijn geïncorporeerd in de aan de kerkelijke instellingen toebedeelde waarderingssubsidie.
De Tijdelijke subsidieverordening welzijn vrijwilligersorganisaties 2007, verloopt van rechtswege.
Uiteraard zal de afwikkeling van subsidieaanvragen op basis van de ingetrokken verordeningen dan wel op basis van de Tijdelijke verordening zoveel mogelijk nog in 2008 plaatsvinden. Maar het kan zijn dat ook nog in 2009 verlate besluiten moeten worden genomen. In artikel 36 is daarom nadrukkelijk bepaald dat dan nog het regime van de ingetrokken dan wel de Tijdelijke verordening van toepassing is. Dat geldt ook voor beslissingen op bezwaar die voortvloeien uit toepassing van die verordeningen.
De nieuwe verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009 en geldt voor onbepaalde duur. Omdat de peildatum voor ledensubsidie op 1 januari is gesteld kunnen pas vanaf 1 januari 2009, aanvragen voor het nieuwe subsidiejaar worden ingediend en niet eerder. Mocht toch al een aanvraag in 2008 zijn ingediend, is daarop evengoed de nieuwe verordening van toepassing. De aanvrager zal dan in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag te completeren, met name met het ledental per 1 januari, hetgeen impliceert dat completering altijd pas kan plaatsvinden vanaf 1 januari van het subsidiejaar.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 18 september 2008.