Organisatie | Neder-Betuwe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota Bovenwijks 2018 |
Citeertitel | Nota Bovenwijks 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-07-2023 | deel B | 20-06-2023 | |||
17-11-2022 | 20-07-2023 | deel B | 28-09-2022 | Z/18/057367 | |
05-08-2022 | 17-11-2022 | deel B | 30-08-2021 | Z/18/057367 | |
11-10-2018 | 05-08-2022 | nieuwe regeling | 27-09-2018 | ZA85408E68F |
De gemeente doet investeringen die van openbaar nut zijn en belangrijk zijn voor de kernen afzonderlijk of als gemeente in haar geheel. Het gaat hierbij om de aanleg van infrastructurele werken, grootschalige groenvoorzieningen of nieuwe gebiedsontwikkelingen. De gemeente moet de kosten (deels) verhalen op partijen die baat hebben bij deze gemeentelijke investeringen.
De kosten die de gemeente kan verhalen staan in het Besluit op de ruimtelijke ordening de kostensoortenlijst: afdeling 6.2 Grondexploitatie, artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro (zie bijlage 1). Naast gebiedseigen kosten, die volledig toerekenbaar zijn aan een exploitatiegebied, zijn ook bijdragen aan bovenwijkse voorzieningen en bovenplanse kosten onderdeel van deze lijst. Dit zijn afdwingbare exploitatiekosten. De gemeente kan daarnaast ook een bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen vragen (artikel 6.24 Wro), waaronder fysieke maatschappelijke functies als natuur, recreatie, waterberging of infrastructuur in een ander gebied. In de vigerende structuurvisie geeft de gemeente reeds aan om van deze regeling gebruik te maken voor de realisatie van een aantal ruimtelijke ontwikkelingen. In de structuurvisie staat een overzicht van deze ruimtelijke ontwikkelingen die de gemeente de komende tien jaar wil realiseren, mits zij voldoende samenwerkingspartners en financieringsmogelijkheden vindt.
Belangrijk bij kostenverhaal is de relatie tussen enerzijds de investeringen van openbaar nut en anderzijds de ontwikkelingen die baat hebben bij deze investeringen: de kostendragers. Bij gebiedseigen kosten is dit meestal duidelijk en goed te onderbouwen. Bij de andere kosten is meer uitleg en onderbouwing nodig om succesvol tot kostenverhaal te kunnen komen. Hoewel het karakter van bovenwijkse voorzieningen verschilt met die van ruimtelijke ontwikkelingen heeft de gemeente Neder-Betuwe er voor gekozen beide instrumenten voor heffing van een bijdrage samen te vatten in één nota, de Nota Bovenwijks. Met deze Nota Bovenwijks 2018 neemt de gemeente onduidelijkheden weg over de verschillende soorten kosten en wordt daar met een eenduidige, transparante uitleg en methodiek invulling aan gegeven.
De Nota Bovenwijks 2018 is een herijking van de Nota Bovenwijks uit 2017. Het beoogde effect van de nota is om de financiering van bovenwijkse voorzieningen en ruimtelijke investeringen binnen de gemeente inzichtelijk te maken en om kostenverhaal hiervan te onderbouwen.
De redenen om een nieuwe nota op te stellen zijn de volgende:
Naar verwachting wordt de nieuwe Omgevingswet in 2021 ingevoerd. Onderdeel hiervan is de Omgevingsvisie, waarin de samenhang van beleid voor de fysieke leefomgeving wordt bevorderd. Deze geactualiseerde Nota Bovenwijks kan wat betreft investeringen en ontwikkelingen (voor een deel) als onderlegger dienen voor de nieuw op te stellen Omgevingsvisie.
Overigens is het niet de bedoeling om met deze nota voor te sorteren op de wijzigingen die de Omgevingswet met zich meebrengt. Tot invoering van de Omgevingswet verandert er niets en blijft de Wro van toepassing als het gaat om wettelijke kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen. De huidige verwachting van de inwerkingtreding van de Omgevinsgwet is 2021.
Het document bestaat uit twee delen:
Deel A wordt geactualiseerd bij veranderende regelgeving en/of beleid en anders gelijktijdig bij de actualisatie van de nota grondbeleid. Het college actualiseert jaarlijks deel B, bij voorkeur gelijktijdig met de actualisatie van de grondexploitaties. De uitkomsten worden betrokken bij de voorbereiding van de kadernota.
Met de Grondexploitatiewet (als onderdeel van de Wro in afdeling 6.4. Grondexploitatie) is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van een gemeentelijke investering te verhalen op grondeigenaren, waaronder projectontwikkelaars. In het bijbehorende Bro in afdeling 6.2. artikel 6.2.3. en 6.2.6. worden enkele praktische zaken nader uitgewerkt. Zoals welke soorten kosten in aanmerking komen om te worden verhaald (de kostensoortenlijst, zie bijlage 1) en wanneer dit mag.
Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden dan is het verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt vanuit de grondopbrengsten in de grondexploitatie. Indien er geen sprake is van gemeentelijke gronduitgifte dan kan de gemeente via het privaatrechtelijke en publiekrechtelijke spoor kosten verhalen.
2.2 Het privaatrechtelijke spoor
Bij het privaatrechtelijke spoor sluit de gemeente voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan of projectbesluit met grondeigenaren een overeenkomst, de zogenaamde anterieure overeenkomst.
Het uitgangspunt van de Grondexploitatiewet is dat het de voorkeur verdient om een dergelijke vrijwillige (anterieure) overeenkomst te sluiten. Het exploitatieplan is ‘slechts’ een stok achter de deur (zie 2.3 Het publiekrechtelijke spoor). Bij een anterieure overeenkomst kunnen beide partijen over alle mogelijke onderwerpen afspraken met elkaar maken. Maar in ieder geval moet men afspraken maken over de te verhalen kosten en indien nodig ook over de fasering en de eisen en regels die de gemeente stelt aan de ontwikkeling.
Ook voor de gemeente Neder-Betuwe heeft het de voorkeur om in eerste instantie met een grondeigenaar tot een anterieure overeenkomst te komen. Dit in lijn met de gedachte achter de Grondexploitatiewet. Niet alleen is de vrijheid hier veel groter dan via het publiekrechtelijke spoor. Afspraken kunnen praktischer en project-specifieker worden ingevuld in samenspraak met de ontwikkelende partij(en). De partijen hebben veel onderhandelingsruimte en ze zijn niet gebonden aan het publiekrechtelijke kader in de Grondexploitatiewet. Er is geen beperking zolang sprake is van minimaal een ruimtelijke en functionele relatie met het specifiek te ontwikkelen gebied en zolang er geen sprake is van onderhouds- en exploitatiekosten.
Overigens is het zo dat ook, als er wel een anterieure overeenkomst tot stand is gekomen, er redenen kunnen zijn om toch tot vaststelling van een exploitatieplan over te gaan. Bijvoorbeeld als er onvoldoende zekerheid bestaat over de uiteindelijke betaling van het kostenverhaal of de nakoming van de locatie-eisen.
2.3 Het publiekrechtelijke spoor
Als er geen anterieure overeenkomst tot stand is gekomen over kostenverhaal omdat de gemeente en de private partij(en) op vrijwillige basis niet tot overeenstemming komen en de gemeente wil toch het bestemmingsplan, projectplan of wijzigingsplan vaststellen, dan wordt (wettelijk voorgeschreven) tegelijk met dit ruimtelijk plan ook een exploitatieplan conform de uitgangspunten van de Wro en Bro vastgesteld. Dit is het publiekrechtelijke spoor.
Een van de belangrijkste doelen van het exploitatieplan is het verhalen van de kosten: de stok achter de deur als de partijen anterieur geen overeenkomst sluiten of dreigen te sluiten. De kosten die verhaald kunnen worden staan in de eerdergenoemde kostensoortenlijst (artikel 6.2.3 t/m 6.2.6 Bro voor zover van toepassing). Op deze lijst komen onder andere voor: kosten voor onderzoeken, kosten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, kosten voor voorbereiding, toezicht en uitvoering en kosten voor de aanleg van voorzieningen. Het gaat dan om voorzieningen als riolering, infrastructuur, groenvoorzieningen, verlichting, brandkranen, straatmeubilair en speeltoestellen. Een voorziening is bovenwijks als de voorziening niet alleen onder andere profijt oplevert voor het aan de orde zijnde te ontwikkelen exploitatiegebied, maar ook profijt oplevert voor andere ontwikkelingen. In de volgende paragraaf staat hier meer informatie over.
Na vaststelling van het exploitatieplan is er alsnog de mogelijkheid voor de grondeigenaar om met de gemeente een overeenkomst te sluiten, de zogenaamde posterieure overeenkomst. Als de partijen geen overeenkomst sluiten, dan moet aan de omgevingsvergunning een financiële voorwaarde, op basis van het exploitatieplan, verbonden worden.
2.4 Te onderscheiden soorten kostenverhaal
De wet gaat uit van vier soorten kostenverhaal:
De spelregels voor de verhaalbaarheid zijn voor iedere groep van kosten verschillend. Overigens moet het gaan om nieuwe investeringen. Investeringen ter vervanging of reconstructie van bestaande werken en gebouwen vallen niet onder te verhalen kosten, tenzij deze herinrichting gekoppeld is aan een ruimtelijke ontwikkeling en het dus geen regulier onderhoud betreft. In voorkomende gevallen kan wel de meer-investering voor een verbetering of vergroting als investering voor kostenverhaal worden geduid (voorbeeld: verbreding van een weg ten behoeve van een nieuwe ontwikkeling).
Onder gebiedseigen kosten vallen de kosten die nodig zijn om een gebied juridisch en fysiek bouwrijp te maken. Naast de fysieke werken horen hier dus ook de procedure- en de plankosten bij. Alle kosten die direct en volledig te maken hebben met een locatieontwikkeling dienen op deze ontwikkeling te worden verhaald. Hieronder kunnen overigens ook kosten vallen voor werkzaamheden die niet binnen het exploitatiegebied zijn gelegen, maar wel noodzakelijk zijn voor en volledig toerekenbaar zijn aan de betreffende locatieontwikkeling. De wetstoelichting noemt als voorbeeld natuurcompensatie.
Bovenwijkse voorzieningen zijn voorzieningen die ten behoeve van meerdere locaties, waaronder bestaand gebied, worden aangelegd. Hierbij zijn vele varianten denkbaar, waarbij de voorziening geheel, gedeeltelijk, of in het geheel niet in een exploitatiegebied kan liggen. In alle gevallen is de voorziening echter voor meer dan één locatieontwikkeling bedoeld. Om kosten van voorzieningen te mogen verhalen dient te zijn voldaan aan volgende drie criteria (P- T- P-criteria).
In principe is het niet nodig dat de gemeente bovenwijkse voorzieningen vooraf in een structuurvisie onderbouwt. Het is wel noodzakelijk dat deze is opgenomen in een vooraf door het gemeentelijk bestuur vastgesteld ander document met een beleidsmatige onderbouwing zoals een Nota bovenwijkse voorzieningen. In het volgende schema (einde van deze paragraaf) staat vermeld wat in het document moet staan.
Een maatschappelijke voorziening, zoals een onderwijsgebouw of dorpshuis, valt hier niet onder. Een sportvoorziening is in de definitieve lijst in artikel 6.2.5 Bro onder e, toegevoegd, maar de reikwijdte is wel verder beperkt. Voorwaarde is dat het gaat om een openbare en niet-commerciële sportvoorziening en die ook van nut zijn voor wijken. Gedoeld wordt op groenvoorzieningen, waaronder begrepen openbare parken, plantsoenen, speelplaatsen, trapvelden en speelweiden, natuurvoorzieningen en openbare niet-commerciële sportvoorzieningen zoals in artikel 6.2.5. onder sub e benoemd.
Naast bovenwijkse voorzieningen en bijdragen ruimtelijke ontwikkelingen zijn er ook de bovenplanse kosten. Deze bovenplanse kosten worden niet meegenomen in de methodiek, maar voor de volledigheid van het wettelijke kader staat hieronder wel wat deze inhouden. De redenen om deze kosten niet mee te nemen zijn:
De bovenplanse kosten komen er op neer dat de tekorten van de ene locatie worden gedekt door de positieve resultaten van een andere locatie (bovenplanse verevening). Bovenplanse kosten kunnen voor meerdere locaties of gedeeltes daarvan in de exploitatieopzet worden opgenomen in de vorm van een fondsbijdrage.
4. Bijdragen ruimtelijke ontwikkelingen
Een bijdrage ruimtelijke ontwikkelingen gaat niet om kostenposten die genoemd zijn op de kostensoortenlijst, maar om een bijdrage aan belangrijke fysieke maatschappelijke invulling zoals natuur, waterberging, recreatie, infrastructuur, culturele en maatschappelijke voorzieningen. Uit het feit dat deze kosten apart in de wet zijn genoemd, en geen onderdeel uitmaken van de kostensoortenlijst volgt dat een bijdrage in de ruimtelijke ontwikkeling geen kostenpost is die in het exploitatieplan kan worden opgenomen.
Anders dan bij het verhalen van kosten gelden de drie criteria profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid niet voor bijdragen aan ‘ruimtelijke ontwikkelingen’. Om een bijdrage te mogen vragen voor ruimtelijke ontwikkelingen is van belang dat er op een hoger schaalniveau sprake is van samenhang tussen de betreffende (opbrengst gevende) ontwikkeling en de ruimtelijke ontwikkeling, waarvoor een bijdrage wordt gevraagd. De ruimtelijke ontwikkeling waarvoor een bijdrage wordt gevraagd dient, in tegenstelling tot bij bovenwijkse voorzieningen, te zijn vastgelegd in een vastgestelde structuurvisie.
In het schema wat als bijlage 2 bij deze nota is opgenomen staan de drie kostensoorten op een rij, waarbij zowel voor het privaatrechtelijke en publiekrechtelijke spoor gekeken wordt naar de verhaalbaarheid en de nodige soorten beleidsmatige onderbouwing.
4.1 Aanpassingen ten opzichte van de huidige methodiek
Het streven is om met de methodiek tot een transparante en eenduidige aanpak te komen.
In de methodiek wordt voor investeringen een categorisering gemaakt aan de hand van de ‘hardheid’ van de investeringen, dat wil zeggen van de mate waarin de gemeente zeker weet dat ze daadwerkelijk worden uitgevoerd. Dit wordt uitgedrukt in de periode dat deze wordt uitgevoerd.
De gemeente onderscheidt drie categorieën.
Gemeentelijk investeringen in categorie 1 betreffen de bovenwijkse voorzieningen en ruimtelijke ontwikkelingen die met zekerheid worden gerealiseerd en waarvoor de nodige onderbouwing aanwezig is (zie schema bijlage 2).
Naast categorie 1 maakt de gemeente ook onderscheid tussen categorie 2 en 3 die onderling verschillen in de mate van ‘hardheid’. Deze investeringen staan in de nota om op deze manier alvast voort te borduren op de (jaarlijkse) actualisatie, waarbij investeringen mogelijk worden omgezet naar categorie 1. Daarnaast kan de gemeente op voorhand bekijken wat onder andere in financiële zin (subsidies, algemene middelen, bijdragen) nodig is.
Categorie 1: de investering die samenhangt met uit te voeren werken vindt binnen 1 à 2 jaar plaats en de gemeente kan met zekerheid stellen dat ze daadwerkelijk gerealiseerd worden. Uitgangspunt is dat 100% van deze projecten daadwerkelijk gerealiseerd worden.
Categorie 2: bijna zekere investeringen en in principe zijn er geen redenen om te veronderstellen dat ze niet worden gerealiseerd. De investeringen vinden (mogelijk) in 2 tot 4 jaar plaats. Zodra meer zekerheid is over het project gaat het naar categorie 1. Deze beoordeling van categorie verschuiving vindt tijdens de jaarlijkse actualisatie plaats.
Categorie 3: deze investeringen zijn als wens in een beleidsdocument of besluit opgenomen, nadere onderzoeken en haalbaarheid moet de gemeente bijvoorbeeld nog verkennen. Ze worden wel alvast genoemd zodat de gemeente zicht en grip kan houden op potentiële uitgaven en zij ze eventueel mee kan nemen in een volgende actualisatie.
Voor ruimtelijke investeringen bedraagt het tarief € 2.000,- per vrije sector woning of € 2.000,- per woningequivalent, zijnde een bijdrage per 1.000 m² (bedrijfs)grond. Deze bijdrage wordt voldaan per toegevoegde woning (voor sloop en nieuwbouw wordt dus geen bijdrage gevraagd) en per m² toevoeging (bedrijfs)grond. Onder bedrijfsgrond vallen ook andere functies, geen woning zijnde, zoals maatschappelijke functies, kantoren, hotels, restaurants, tankstations e.d.
Indien het terrein al een bedrijfsbestemming heeft geldt de bijdrage alleen over de toevoeging van het bebouwde oppervlakte, in andere gevallen telt de toename van het oppervlakte van het perceel.
Indien bestaande bebouwing (her)bestemd wordt naar een nieuwe (commerciële) functies zijn ook bijdragen verschuldigd. Voor een sociale huurwoning wordt een bijdrage gerekend van € 500,- per woning. Voor zorg-appartementen geldt een bijdrage van € 250,- per appartement.
De bijdragen vanuit particuliere ontwikkelingen voor bovenwijkse voorzieningen worden berekend op basis van drie uitgangspunten:
De bijdrage verschilt per te realiseren uitgiftecategorie (woningbouw(categorie), bedrijven et cetera). Verschillende bestemmingen leiden tot verschillende druk op de investeringen. Ook is het opbrengstpotentieel van de verschillende uitgiftecategorieën anders. De gedachte achter deze methode is dat de “sterkste schouders de zwaarste lasten (hoogste bijdragen) dragen” (dit is op basis van de aanname dat een gemiddelde woning 250 meter uitgeefbaar terrein beslaat wordt ook een alternatieve bijdrage berekend). Per uitgiftecategorie is een gewichtsfactor bepaald:
Ook voor bovenwijkse voorzieningen geldt dat enkel over toevoeging van bebouwing bijdragen gevraagd worden. De bouw van 10 woningen en sloop van 5 woningen resulteert in een bijdrage over de toegevoegd 5 woningen.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten wordt het aantal gewogen eenheden van een particuliere ontwikkeling bepaald. Dit aantal gewogen eenheden wordt afgezet tegen het totaal gewogen eenheden van alle particuliere ontwikkelingen tezamen die een bijdrage leveren in een gemeentelijke investering. Het aandeel in de bijdrage wordt hiermee per particuliere ontwikkeling bepaald.
In genoemd voorbeeld is duidelijk in hoeverre de verdeling is tussen het aandeel bestaand gebied en het aandeel particuliere ontwikkelingen. Bij sommige gemeentelijke investeringen is deze verdeling minder duidelijk. Per geval wordt bepaald welk aandeel voor bestaand gebied is.
In deze paragraaf wordt de methodiek stap voor stap uitgeschreven. In onderstaand schema staat welke stappen gezet worden om volgens de methodiek uiteindelijk tot een verdeling van de bijdragen voor gemeentelijke investeringen te komen. Op de volgende pagina staat aangegeven welke stappen worden gezet bij nieuwe particuliere initiatieven / ontwikkelingen waarvan een bijdrage kan worden gevraagd.
De tabel hieronder geeft de procedure voor het vragen van een bijdrage van nieuwe initiatiefnemers aan gemeentelijke investeringen weer.
Via overeenkomsten (anterieur en posterieur)
De insteek is dat de gemeente en particuliere partij hun afspraken door middel van een anterieure overeenkomst vastleggen, waarbij het uitgangspunt is dat afrekening plaatsvindt bij het verkrijgen van een onherroepelijke bestemming. Zoals eerder aangegeven geeft deze vorm van overeenkomst alle partijen de meeste vrijheid wat betreft de invulling van deze afspraken. Mocht het niet lukken met anterieure overeenkomst dan trachten de partijen een posterieure overeenkomst te sluiten. Overeenkomsten zijn in beginsel op basis van vóór-calculatie gesloten. Uitgangspunt is dat bijdrage zoals vastgelegd in de overeenkomst wordt voldaan ondanks eventuele (latere) wijzigingen in de berekeningssystematiek. Dit zodat ontwikkelende partijen zekerheid krijgen over de te betalen bijdragen.
Als laatste wordt gekozen voor een exploitatiebijdrage via de bouwvergunning. De gemeente is hierbij verplicht om na uitvoering van de in het exploitatieplan opgenomen werken een eindcalculatie op te stellen. Hierbij moeten de exploitatiebijdragen worden herberekend (art. 6.20 Wro).
Tegen een besluit over de afrekening en de herberekende exploitatiebijdrage kan beroep worden ingesteld.
Bij de afrekening zal rekening worden gehouden met de stand van zaken van de realisatie van de bovenwijkse voorziening. Is deze al gereed, dan wordt dit mede afgerekend. Is de bovenwijkse voorziening maar 50% gereed dan is sprake van een bijgestelde raming in het exploitatieplan etc. Deze berekening moet onderbouwd worden.
De bovenwijkse voorzieningen en ruimtelijke investeringen wordt periodiek beleidsmatig en financieel te beoordeeld op relevantie en urgentie. Categorie 1 projecten worden betrokken bij de (voorbereiding van de) Kadernota. Bovenwijkse voorzieningen en ruimtelijke investeringen die nu nog in categorie 2 en 3 staan worden dan mogelijk beschouwd als categorie 1 project na een jaarlijkse beoordeling.
Het verantwoordelijke beheer van de bestemmingsreserve ligt bij de Fysieke Pijler. De projectadministrateur beheert de inkomsten en uitgaven, zorgt samen met de planeconoom voor de jaarlijkse actualisatie en de herziening van de bestemmingsreserve.
Door de gemeente worden investeringen gedaan die van openbaar nut zijn en belangrijk zijn voor de kernen afzonderlijk of voor de gemeente in haar geheel. Het gaat hierbij om de aanleg van infrastructurele werken, grootschalige groenvoorzieningen of nieuwe gebiedsontwikkelingen. De gemeente moet de kosten (deels) verhalen op partijen die baat hebben bij deze gemeentelijke investeringen.
De Nota Bovenwijks bestaat uit twee delen; deel A: het theoretische deel en deel B: het praktische deel.
Deel A wordt geactualiseerd bij veranderende regelgeving en/of beleid. Deel A is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2018 en bevat het wettelijke kader, de omschrijving van de reserves tot 2018 en de methodiek.
Deze Nota Bovenwijks 2023 bevat alleen deel B. Het is een herijking van deel B uit de Nota Bovenwijks 2022. Het beoogde effect van de nota is om de financiering van bovenwijkse voorzieningen en ruimtelijke investeringen binnen de gemeente inzichtelijk te maken en om kostenverhaal hiervan te onderbouwen. Deel B wordt jaarlijks geactualiseerd door het college bij voorkeur rondom het vaststellen van de kadernota. De uitkomsten kunnen dan betrokken worden bij het opstellen de kadernota en andersom.
Deel B is het praktische deel waarbij de theorie wordt toegepast op de gemeentelijke investeringen en de kostendragende ontwikkelingen. Onderwerpen in deel B zijn:
1 Ontwikkellocaties en gemeentelijke investeringen
Onderstaand schema toont de kostendragende ontwikkellocaties die in de gemeente Neder-Betuwe voorkomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen woningbouw en economische functies.
Ruimtelijke en functionele relatie met De voorziening heeft een relatie met plan Fructus in Dodewaard. |
50% van de bestemmingsreserve, zijnde € 32.500,- en 50% vanuit de algemene reserve. |
1.3 Ruimtelijke ontwikkelingen
2.1 Bijdragen bovenwijkse voorzieningen
In onderstaande tabel is een opsomming gemaakt van bovenwijkse investeringen en nieuwe projecten (bestemmingsreserve).
Het saldo van de reserve bovenwijks op basis van de gesloten overeenkomsten over bijdragen en de investeringen van projecten in categorie 1 is positief. Dit saldo kan ingezet worden ten behoeve van nieuwe categorie 1 projecten. Dit zijn in principe de wachtkamerprojecten uit categorie 2, mogelijk 3. Deze categorie 2 en 3 projecten kunnen dus uit dit positieve saldo voldaan worden, als ook uit nog toekomstige te ontvangen bijdragen.
2.2 Bijdragen ruimtelijke ontwikkelingen
In onderstaande tabel is een opsomming gemaakt van de bestemmingsreserve ten behoeve van ruimtelijke investeringen.
Het saldo van de reserve ruimtelijke investeringen op basis van de gesloten overeenkomsten over bijdragen en de investeringen van projecten in categorie 1 is positief. Dit saldo kan ingezet worden ten behoeve van nieuwe categorie 1 projecten. Dit zijn in principe de wachtkamerprojecten uit categorie 2, mogelijk 3. Deze categorie 2 en 3 projecten kunnen dus uit dit positieve saldo voldaan worden, als ook uit nog toekomstige te ontvangen bijdragen.