Organisatie | Metropoolregio Rotterdam Den Haag |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van de bestuurscommissie Vervoersautoriteit van de Gemeenschappelijke Regeling Metropoolregio Rotterdam Den Haag houdende regels omtrent systeemkenmerken ten behoeve van verkeersregels, specificaties en normen lokaal spoor Beleidsregels Systeemkenmerken 2018 |
Citeertitel | Beleidsregels Systeemkenmerken 2018 |
Vastgesteld door | gemandateerde functionaris |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-10-2018 | nieuwe regeling | 16-05-2018 |
Per 1 december zijn op lokaalspoor niet meer van toepassing: de Spoorwegwet; de Spoorwegwet 1875; de Locaalspoor- en Tramwegwet; de Wet aanleg locaalspoor- en tramwegen, en het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen, volgens artikel 52 tot en met artikel 54 van de Wet lokaal spoor;
Per 1 december 2015 het Metroreglement is ingetrokken volgens artikel 16 van het Besluit lokaal spoor is ingetrokken;
De Metropoolregio Rotterdam Den Haag zorg draagt voor de aanleg en het beheer van de lokale spoorweginfrastructuur op grond van artikel 4 van de Wet lokaal spoor;
De Metropoolregio Rotterdam Den Haag snelheden, voorrangregels en het gebruik van andreaskruis dient vast te stellen, artikel 6, 7, 8 en 10 van het Besluit lokaal spoor;
De Metropoolregio Rotterdam Den Haag seingeving vereist indien dit noodzakelijk is om de verkeersveiligheid te borgen, artikel 5 van het Besluit lokaal spoor;
Kaders noodzakelijk zijn waarbinnen de normen van de lokale spoorweginfrastructuur en technische specificaties spoorvoertuig horen te vallen, artikel 9 Besluit lokaal spoor;
Kaders noodzakelijk zijn waarbinnen beschrijving van de seinen, verkeersregels en verkeerstekens horen te vallen, artikel 9 en 10 Besluit lokaal spoor.
Besluit de Bestuurscommissie van de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de volgende beleidsregels systeemkenmerken vast te stellen:
De gebruikte nomenclatuur sluit aan bij de Wet lokaal spoor, voor zover de Wet hierin niet voorziet worden een aantal definities gegeven voor begrippen die gebruikt worden in de beleidsregels.
Bij een gesloten spoorsysteem dient de bestuurder van het spoorvoertuig zich te houden aan de baanvak snelheden en plaatselijke snelheden aangegeven door seinen.
Het aanleggen van een nieuwe (dienst)overweg in een bestaand baanvak is niet toegestaan zonder uitdrukkelijke toestemming van de bestuurscommissie van de MRDH, met uitzondering van de aanleg van een dienstoverweg.
Een baanvak op een hierna te noemen: “niet-gesloten spoorsysteem” voldoet niet aan één van de in artikel 2 genoemde kenmerken van een gesloten spoorsysteem.
Plaatselijk kunnen lagere baanvaksnelheden gelden dan benoemd in artikel 3 en artikel 8, afhankelijk van spoorinfrastructuur of gelden voor specifieke type spoorvoertuigen, deze worden door de beheerder opgelegd door het ATB-systeem of door de (weg)beheerder geplaatste seinen of verkeersborden.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de bestuurscommissie Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag van 16 mei 2018.
J. Gosse,
secretaris
A.L.H. Visser,
voorzitter
Aanleiding voor deze beleidsregels
Met het in werking treden van de Wet lokaal spoor zijn per 1 december 2015 diverse wetten en reglementen niet meer van toepassing, daarmee zijn de daarop gebaseerde onderliggende voorschriften formeel vervallen. Er is nu geen onderscheid tussen tram, metro en RandstadRail alle regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid vallen nu onder de ‘Wet lokaal spoor’. Dit betekent overigens niet dat de specificaties en normen voor tram, metro en RandstadRail van de beheerder en vervoerder geen betekenis meer hebben. Deze voorschriften zijn thans opgenomen in het door de Wet lokaal spoor voorgeschreven veiligheidsbeheers-systeem. Dit veiligheidsbeheerssysteem is door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeeld en goedgekeurd en was de basis voor het aanwijzen van de beheerder en vervoerder.
De vraag zou kunnen zijn of deze indirecte vaststelling voldoende (juridische) basis is voor wat we voorheen “rijden op zicht” en “niet rijden zicht” noemde. De beleidsregels zijn in lijn met het spoorsysteem zoals dat voor 1 december 2015 werkzaam was.
Teneinde hierover alle mogelijke twijfels weg te nemen is het goed om hiervoor op basis van systeemkenmerken beleidsregels vast te stellen waarmee kaders voor deze begrippen en voorschriften expliciet benoemd worden.
Deze beleidsregels zullen ingebracht worden bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Bij de evaluatie kunnen deze beleidsregels dan betrokken worden en voor zover wenselijk worden opgenomen in Wetgeving.
Artikel 1 Spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Dit artikel sluit aan bij de kenmerken van het Besluit van 30 oktober 1981, houdende vaststelling van een Algemeen reglement voor de stadsspoorwegen en het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen welke zijn ingetrokken per 1 december 2015. In de volksmond wordt er over een Metro-systeem of kortweg de Metro gesproken Ook RandstadRail tussen Rotterdam, Zoetermeer en Den Haag vallen onder het begrip gesloten spoorsysteem. De wijze waarop de weggebruiker wordt geïnformeerd dat er overweg is volgens RVV 1990 en vindt plaats in overleg met de wegbeheerder waarbij de CROW-richtlijn 168 het uitgangspunt is.
Voor de veiligheid mogen personen die een veiligheidsfunctie vervullen of door personen onder begeleiding van een veiligheidsfunctionaris gebruik maken van dienstoverweg, bijvoorbeeld bij rangeerterreinen.
Deze regels sluiten aan bij wat voorheen- voor het in werking treden van de Wet lokaal spoor- gebruikelijk was.
Ten aanzien van lid d). Een overgang van gesloten naar een niet-gesloten spoorsysteem kent RandstadRail van Zoetermeer naar zuid-west Den Haag. Van Zoetermeer naar Den Haag is het een gesloten spoorsysteem en in de stad Den Haag is het een niet-gesloten spoorsysteem.
Binnen geografische grenzen van de MRDH zijn er, van oudsher nog enkele, onbeveiligde overwegen, die het gesloten spoorsysteem onderbreken.
De bestuurder van het spoorvoertuig rijdt niet op zicht zoals op een niet-gesloten spoorsysteem.
Nieuwe overwegen in een bestaande baanvakken van een gesloten systeem zijn, op druk bereden trajecten, uit veiligheids- en continuïteitsoverweging niet gewenst. Op grond van een ALARP-afweging, kan de MRDH afwijken van deze wens.
§ 2.2 Niet-gesloten spoorsysteem
Als het spoorsysteem niet voldoet aan één van de eisen van het gesloten systeem is het een niet-gesloten spoorsysteem. In de volksmond wordt er over een tram-systeem of kortweg de tram gesproken. Het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 deelt de tram in onder het begrip voertuigen en weggebruiker.
Het metro-netwerk kent vanuit het verleden nog enkele overwegen die niet voldoen aan artikel 2.1, lid d. Hierbij wordt het gesloten systeem min of meer 50 meter voor de overweg onderbroken door een niet-gesloten spoorsysteem waar een maximale snelheid geldt van 50 km/u en op zicht gereden moet worden. De snelheden van 50 km/u sluit aan met de huidige praktijk. De MRDH heeft inmiddels middelen ter beschikking gesteld deze overwegen te beveiligen conform artikel 2.1 lid d. Dit wordt ter uitvoering gebracht zodra daar overeenstemming over is met de wegbeheerder. Hiermee zal de tijdelijke onderbreking van het gesloten spoorsysteem ongedaan worden gemaakt.
Dit artikel sluit aan bij de kenmerken van een systeem dat deel uit maakt van de openbare ruimte en kent samen gebruik met overig weggebruikers. Het spoorvoertuig is een weggebruiker in de zin van het RVV 1990.
Deze regels sluiten aan bij wat voorheen gebruikelijk was voor het in werking treden van de Wet lokaal spoor en artikel 5 tweede lid onderdeel a van het Besluit lokaal spoor. Praktisch gezien komt de maximale snelheid neer op 70 km/u.
Wellicht ten overvloede benoemt dit artikel dat door MRDH en/of de beheerder lagere maximale snelheden kunnen vaststellen op baanvakken of specifieke locaties, die door de beheerder worden opgelegd aan de bestuurder van spoorvoertuigen. De maximale toegestane snelheid kan zijn verlaagd op grond van de spoorligging, spoorbeveiliging, etc. al dan niet tijdelijk. Een lagere maximale toegelaten snelheid kan eveneens gelden voor specifieke spoorvoertuig typen.
Alle door beheerder en vervoerder beheerde regelgeving, procedures, normen, etc. zoals opgenomen in het veiligheidsbeheerplan dienen binnen de kaders van de beleidsregels vastgestelde systeemkenmerken te vallen en kunnen dus uitgaan van een gesloten en een niet-gesloten systeem uitgaan.