Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Haarlem

Verordening parkeerregulering 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Haarlem
Officiële naam regelingVerordening parkeerregulering 2011
CiteertitelVerordening parkeerregulering 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpparkeren, parkeerbelastingen, parkeervergunning

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 225

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Besluit parkeerregulering

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-03-201201-01-201213-04-2012art. 1a

08-03-2012

Stadskrant, 15-08-2012

2011/442326
01-01-201223-03-2012Afdeling V, Tarieventabel

22-12-2011

Stadskrant, 29-12-2011

2011/425216
06-05-201101-01-2012Tarieventabel art. 5, 6, 7

21-04-2011

Stadskrant, 05-05-2011

2011/19701
01-01-201106-05-2011Tarieventabel art. 1

16-12-2010

Stadskrant, 23-12-2010

2010/372361
15-10-201001-01-2011Nieuwe regeling

30-09-2010

Stadskrant, 07-10-2010

2010/124512

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Parkeerregulering 2011

De raad van de gemeente Haarlem; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op artikelen 149, 225 Gemeentewet en artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 besluit het volgende vast te stellen: Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen, de verlening van vergunningen voor het parkeren en de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2011.

Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen
Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 1990, 459;

  • c.

    Voertuigreglement: de regeling bekendgemaakt op 16 juni 1994, Stb. 1994, 450;

  • d.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het RVV 1990;

  • e.

    kampeerauto: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, onder y, van het Voertuigreglement;

  • f.

    vrachtwagen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, onder h, sub 2, van het Voertuigreglement;

  • g.

    gehandicaptenvoertuig: voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder is dan 1,10 meter en is uitgerust met een motor waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt, en geen bromfiets is;

  • h.

    woonadres:

    • -

      een gebouwd eigendom, of gedeelte daarvan dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, die bij dezelfde natuurlijke- of rechtspersoon in gebruik zijn;

    • -

      een samenstel van twee of meer van de in de voorgaande zinsnede bedoelde eigendommen of gedeelten daarvan die bij dezelfde natuurlijke- of rechtspersoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • -

      kamerverhuur wordt alleen aanwezig geacht indien een gebouwd eigendom volgens de WOZ-administratie voor kamerverhuur bestemd is;

  • i.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, uitgezonderd gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • j.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een gehandicaptenvoertuig dan wel een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het gehandicaptenvoertuig dan wel het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • k.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvattingen overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • l.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • m.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die is gelegen binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • n.

    vergunning: de vergunning waarmee het is toegestaan een gehandicaptenvoertuig dan wel een motorvoertuig te parkeren op een daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

  • o.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • p.

    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden;

  • q.

    aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt;

  • r.

    deelnemer: een natuurlijke persoon die een overeenkomst heeft gesloten inzake autodate;

  • s.

    standplaats: de parkeerplaats waar een motorvoertuig bestemd voor autodate geparkeerd wordt;

  • t.

    centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Haarlem een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon;

  • u.

    kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december;

  • v.

    digitaal parkeerrecht: registratie van begintijd, eindtijd en kenteken van een parkeeractiviteit.

Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen
Artikel 2
  • 1. Het college wijst weggedeelten aan die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Het college stelt de tijdstippen vast waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3
  • 1. Het college kan op aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Deze vergunning kan worden verleend aan de houder van een gehandicaptenvoertuig dan wel een motorvoertuig, niet zijnde een kampeerauto of vrachtwagen, wanneer deze:

    a. woont in een gebied waar mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, met dien verstande dat:

    i per woonadres maar één vergunning wordt verleend, en

    ii de houder van het gehandicaptenvoertuig dan wel het motorvoertuig geen beschikking heeft over eigen parkeergelegenheid;

    b. woont in een gebied waar belanghebbendenparkeerplaatsen aanwezig zijn met dien verstande dat als de bewoner eigen parkeergelegenheid heeft, deze parkeerplaats of parkeerplaatsen in mindering wordt of worden gebracht op het aantal te verstrekken parkeervergunningen;

    c. gevestigd is in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang van de hoofdactiviteit van diens bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied in de directe nabijheid van de vestiging een motorvoertuig te parkeren;

    d. het motorvoertuig gebruikt voor autodate, waarvan de standplaats is gelegen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn;

    e. een sociaal, maatschappelijke functie uitoefent.

  • 3. Aanvrager wordt geacht te beschikken over eigen parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a., sub ii en b., indien de aanvrager woont op een nieuw- of verbouwcomplex dat voldoet aan de parkeernorm, zoals bedoeld in artikel 2.5.30 van de Haarlemsche Bouwverordening, en de aanvrager middels koop of huur beschikt of had kunnen beschikken over parkeergelegenheid gerealiseerd in het kader van het nieuw- of verbouwcomplex.

  • 4. Met wonen, zoals bedoeld in lid 2, wordt gelijkgesteld het voor bewoning geschikt maken van het woonadres met het oogmerk om vervolgens het woonadres voor zichzelf te gebruiken als permanent woonadres.

  • 5. Het college kan aan bewoners van het gebied waar belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn een vergunning afgeven waarmee voor maximaal drie uur in dit gebied geparkeerd kan worden. Per woonadres worden maximaal twee vergunningen verstrekt. Deze vergunning wordt verstrekt aan de bewoner aan wie een vergunning voor de eerste auto, als bedoeld in lid 2 jo. artikel V van het Besluit Parkeerregulering, is afgegeven. Is op een woonadres geen vergunning, als bedoeld in lid 2, afgegeven dan wordt de vergunning, als bedoeld in dit lid, verstrekt aan de bewoner die het langst op dat woonadres verblijft.

  • 6. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van gehandicaptenvoertuigen dan wel motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

  • 7. Het college kan op verzoek een tijdelijke vergunning verlenen voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen en belanghebbendenplaatsen. Deze tijdelijke vergunning wordt verleend aan:

    a. diegene die tijdelijk een beroep of bedrijf uitoefent in de directe omgeving van deze plaatsen en aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is op een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbendenplaats een motorvoertuig te parkeren;

    b. diegene die tijdelijk beschikt over een ander gehandicaptenvoertuig dan wel motorvoertuig dan dat op welks kenteken een vergunning zoals bedoeld in artikel 3, leden 1, 2 en 3, is verstrekt;c. diegene die in het huwelijk treedt in een door het college aangewezen trouwlocatie gelegen in een gebied met parkeerapparatuurplaatsen en / of belanghebbendenplaatsen, indien en voorzover in het aanwijzingsbesluit trouwlocatie voorzien is in de mogelijkheid van een tijdelijke vergunning, op de dag van het huwelijk;

  • 8. Een tijdelijke vergunning als bedoeld in lid 7 kan niet worden verstrekt indien het betreft een parkeerbelastingplaats binnen zone B, zoals aangewezen in het Besluit parkeerregulering 2009. Uitzondering hierop vormen de tijdelijke vergunning:

    a. als bedoeld in lid 7, onder c., indien en voorzover in het aanwijzingsbesluit trouwlocatie van het college is voorzien in de mogelijkheid van een tijdelijke vergunning;b. als bedoeld in lid 7, onder d.

  • 9. Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een vergunning voor autodate kan het college tevens voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.

Artikel 4
  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 3, wordt voor ten hoogste één jaar verleend.

  • 2. Het besluit op de aanvraag parkeervergunning bevat in ieder geval:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt; en

    • c.

      de naam of het adres van de vergunninghouder en/of het kenteken van het gehandicaptenvoertuig dan wel het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 5

Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    wanneer de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 3 genoemde voorwaarden;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • d.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

  • e.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • f.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt; of

  • g.

    om redenen van openbaar belang.

Artikel 6

Het college kan een vergunning weigeren:

  • a.

    wanneer de aanvrager in het kalenderjaar waarvoor de aanvraag wordt gedaan dan wel in het daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft gehandeld in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • b.

    wanneer de periode gelegen tussen het op verzoek van aanvrager intrekken van de verleende vergunning en het wederom aanvragen van een nieuwe vergunning korter is dan 3 maanden en zowel de ingetrokken als de aangevraagde vergunning betrekking hebben op het zelfde kenteken.

Artikel 7
  • 1. Het college kan bij verlies of diefstal van een vergunning, als bedoeld in artikel 3, lid 2, op aanvraag een duplicaat vergunning afgeven.

  • 2. voor een vergunning, als bedoeld in artikel 3 lid 5, wordt geen duplicaat vergunning afgegeven.

Afdeling III Verbodsbepalingen
Artikel 8
  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig dan wel een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan op:

    • a.

      een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      een belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik van die apparatuur wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 9
  • 1. Het is verboden een parkeermeter op andere wijze, met andere middelen, of met andere munten dan die in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 2. Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen betaling is toegestaan:

    • a.

      een gehandicaptenvoertuig dan wel een motorvoertuig te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld;

    • b.

      een gehandicaptenvoertuig dan wel een motorvoertuig geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur aangeeft dat de parkeertermijn is verstreken.

  • 3. Het in het tweede lid vervatte verbod geldt niet wanneer:

    • a.

      aan de eigenaar of houder van het gehandicaptenvoertuig dan wel het motorvoertuig een vergunning is verleend voor het parkeren op de betreffende categorie parkeerapparatuurplaatsen en;

    • b.

      het gehandicaptenvoertuig dan wel het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van die vergunning en;

    • c.

      niet gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.

  • 4. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op parkeerapparatuurplaatsen waar op grond van de geldende verordening parkeerregulering naheffingsaanslagen worden opgelegd.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 10
  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een gehandicaptenvoertuig dan wel een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      wanneer de vergunning niet duidelijk zichtbaar en volledig leesbaar achter de voorruit aan de passagierszijde van het voertuig is aangebracht;

    • b.

      in de situatie bedoeld in artikel 3 lid 6, niet duidelijk zichtbaar en volledig leesbaar achter de voorruit aan de passagierszijde van het voertuig is aangebracht de tijdelijke vergunning verstrekt op grond van artikel 3 lid 7, alsmede de vergunning verstrekt op grond van artikel 3, lid 2;

    • c.

      als deze in strijd is met de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Afdeling IV Strafbepaling
Artikel 11

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Afdeling V Heffing en invordering van parkeerbelastingen
Artikel 12 Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting voor het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting voor een door het college, op basis van artikel 3, verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 13 Belastingplicht
  • 1. De belasting genoemd in artikel 12, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt ook aangemerkt:

    a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen; of

    b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 12, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

    i indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie op het moment van het parkeren op grond van deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;ii indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 3. De belasting genoemd in artikel 12, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op grond van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat op het moment van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4. De belasting genoemd in artikel 12, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

  • 5. De belastingen genoemd in artikel 12, onderdeel a en b zijn niet verschuldigd indien het voertuig voorzien is van een geldige gehandicaptenparkeerkaart, mits deze duidelijk zichtbaar achter de voorruit van het voertuig is aangebracht.

Artikel 14 Tijdstip van ontstaan van de belastingschuld
  • 1. De belasting genoemd in artikel 12, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer.

  • 2. De belasting genoemd in artikel 12, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend of het tijdstip waarop de aanvraag van de vergunning in behandeling wordt genomen.

Artikel 15 Tarief, tijdvak en maatstaf van heffing

Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 16 Wijze van heffing en betalingstermijnen
  • 1. De belasting genoemd in artikel 12, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden voldaan bij de aanvang van het parkeren. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

  • 2. De belasting genoemd in artikel 12, onderdeel b, wordt geheven bij wege van gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur.

  • 3. De belasting bedoeld in artikel 12, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer.

  • 5. De belasting bedoeld in artikel 12, onderdeel b, moet worden voldaan op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend of het tijdstip waarop de aanvraag van de vergunning in behandeling wordt genomen.

  • 6. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 17 Nadere bepalingen inzake vergunningen
  • 1. Als een vergunning, als bedoeld in artikel 3, wordt ingetrokken of vervalt, wordt op schriftelijk verzoek ontheffing van de ter zake verschuldigde parkeerbelasting verleend over de nog niet aangevangen kalendermaanden waarop de vergunning betrekking heeft.

  • 2. Indien als gevolg van maatregelen door of met instemming van het college de vergunninghouder over een gedeelte van het tijdvak waarvoor de parkeervergunning geldt, geen gebruik kan maken van de parkeervergunning, wordt ontheffing van de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 12, onderdeel b, verleend over het aantal volle kalendermaanden waarin dat gebruik niet mogelijk is geweest.

  • 3. Over aanslagbedragen welke op jaarbasis lager zijn dan € 12,50 wordt geen ontheffing op basis van lid 2 verleend.

Artikel 18 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

Het college wijst aan: de plaats, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting bedoeld in artikel 12, onderdeel a, mag worden geparkeerd.

Artikel 19 Kosten

De hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 12, onderdeel a, zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Afdeling VI Heffing en invordering van parkeerleges
Artikel 20 Belastbaar feit

Onder de naam 'leges' worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 21 Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.

Artikel 22 Tarieven

De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 23 Wijze van heffing

De leges worden geheven bijwege van voldoening op aangifte.

Artikel 24 Termijnen van betaling

De leges moeten worden voldaan op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend of het tijdstip waarop de aanvraag van de vergunning in behandeling wordt genomen.

Artikel 25 Kwijtschelding

Bij de invordering van de leges wordt geen kwijtschelding verleend.

Afdeling VII Overige, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 26 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de Afdelingen II, V en VI van deze verordening.

Artikel 27 Overgangsbepalingen

Op 1 januari 2011 wordt de Verordening Parkeerregulering 2010, zoals vastgesteld op 17 december 2009, raadsstuknr. 2009/208594, ingetrokken met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor 1 januari 2011, alsmede op basis van deze verordening verleende vergunningen waarvan de einddatum is gelegen vóór 1 januari 2011.

Artikel 28 Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt inwerking op ingaande de achtste dag na die van bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffingen is 1 januari 2011.

  • 3. De tarieven van de op basis van deze verordening verleende vergunningen zijn toepasselijk op vergunningen waarvan de ingangsdatum is gelegen op 1 januari 2011 of later.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Parkeerregulering 2011.

TARIEVENTABEL behorende bij de Verordening parkeerregulering 2011

Tarieventabel

  • 1.

    Het tarief voor parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 12, onderdeel a, bedraagt per tijdseenheid van 60 minuten:

    • a.

      bij parkeerapparatuur in Zone B € 2,65

    • b.

      bij parkeerapparatuur in Zone S

      - voor de 1e tijdseenheid van 60 minuten € 0,20

      - voor de 2de tijdseenheid van 60 minuten € 0,55

      - voor de 3de en verdere tijdseenheden van 60 minuten € 1,05

    • c.

      bij parkeerapparatuur in Zone C € 1,80

    • d.

      bij parkeerapparatuur in Zone D tot een maximum van € 4,- per dag € 1,80

  • 2.

    Het tarief per tijdseenheid van één kalenderjaar voor een vergunning als bedoeld in:

    • a.

      artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening Parkeerregulering, voor Zone B en Zone S € 131,00

    • b.

      artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de Verordening Parkeerregulering, voor Zone B en Zone S € 131,00

    • c.

      artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Verordening Parkeerregulering voor Zone C voor de vergunning verleend voor:

      • i.

        de eerste auto geregistreerd op het adres € 72,00

      • ii.

        de tweede auto en verdere auto’s geregistreerd

        op het adres € 217,00

    • d.

      artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van de Verordening Parkeerregulering voor zover de vergunning betreft Zone C € 72,00

    • e.

      artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Verordening Parkeerregulering, voor de zone A € 203,00

  • 3.

    Indien het college een vergunning heeft verleend wordt voor de berekening van de onder 2.a., 2.b, 2.c en 2.d tarieven uitgegaan van de geldigheidsduur van de verleende vergunning. Voor een vergunning aangevraagd voor de aanvang van het kalenderjaar wordt uitgegaan van een geldigheidsduur van een kalenderjaar. Vangt de verleende vergunning aan in de loop van het kalenderjaar dan is verschuldigd zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er na de aanvang van de vergunning nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de belastingplicht in de loop van het kalenderjaar eindigt, bestaat er aanspraak op ontheffing voor de naar jaartarieven geheven belasting voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de aanvraag niet leidt tot vergunningverlening is geen belasting verschuldigd, het eventueel betaalde bedrag dient te worden terugbetaald.

  • 4.

    Het tarief per tijdseenheid van één kalenderjaar voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Verordening Parkeerregulering € 13,00

  • 5.

    Het tarief voor een tijdelijke vergunning als bedoeld in:

    • a.

      artikel 3, zevende lid, onder a., b., c., van de Verordening Parkeerregulering, bedraagt per tijdseenheid:

      • i.

        van één dag € 25,00

      • ii.

        van een dagdeel (van 09.00 uur tot 13.30 uur of van 13.30 uur tot 18.00 uur) € 12,50

    • b.

      artikel 3, zevende lid, onder d., van de Verordening Parkeerregulering, bedraagt: € 0,00

  • 6.

    De kosten van de naheffingsaanslag bedraagt € 52,00

  • 7.

    Het in behandeling nemen van een aanvraag tot het het verkrijgen van een ontheffing voor het parkeren van een motorvoertuig op een trottoir of bij een parkeerverbod (ingevolge bord E1 RVV 1990) of bij een stopverbod (bord E2 RVV 1990) of in een belanghebbendengebied (bord E9 RVV 1990) of in een voetgangersgebied (bord G7 RVV 1990) bedraagt per tijdseenheid:

    • a.

      van één dag € 25,00

    • b.

      van een dagdeel (van 09.00 uur tot 13.30 uur of van 13.30 uur tot 18.00 uur) € 12,50

  • 8.

    Het in behandeling nemen van een aanvraag voor de overige ontheffingen op basis van artikel 87 van het RVV 1990 bedraagt € 25,00

  • 9.

    Het in behandeling nemen van een aanvraag tot het het verkrijgen van een duplicaat vergunning als bedoeld in artikel 7, van de Verordening Parkeerregulering bedraagt € 26,00