Organisatie | Overbetuwe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Overbetuwe houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2018) |
Citeertitel | Verordening jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-09-2022 | artikel 12b, toelichting | 20-09-2022 | 2022-022076, D2022-06-02781 | ||
07-05-2021 | 30-09-2022 | artikel 1, 3, 7, 8, 9, 10, 12a | 20-04-2021 | 20RB000149 | |
13-09-2018 | 07-05-2021 | nieuwe regeling | 04-09-2018 | 18rb000051 |
De raad van de gemeente Overbetuwe;
gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 5 juni 2018;
gelezen het advies van de Participatieraad van 15 april 2018;
gehoord het advies van de voorbereidende vergadering van 21 augustus 2018;
gelet op artikel(en) 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;
gelet op het beleidsplan Sociaal Domein 2017-2019 waarin is vastgelegd dat zorg, ondersteuning en participatie bereikbaar zijn en blijven, dichtbij beschikbaar zijn, kwalitatief goed zijn en betaalbaar.
De gemeente wil een geïntegreerde samenwerking met maatschappelijke partners, op het juiste niveau, over de jeugdige en zijn gezin (signalen, preventie, zorg). Daarbij is de jeugdige, zijn systeem en hulpvraag het vertrekpunt voor het organiseren van passende en samenwerkende zorg en ondersteuning;
overwegende dat de jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp belegt bij de gemeente, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Waar de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders tekortschiet en aanvullende ondersteuning nodig is, voorziet de gemeente in een zorgvuldige toewijzing van ondersteuning, gebaseerd op deskundig advies.
Het is noodzakelijk om regels vast te stellen over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen. Het gaat om:
Deze verordening verstaat onder:
ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders;
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;
de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel e sub 1, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;
Artikel 2 Algemene voorzieningen
Er is een aanbod aan algemene voorzieningen voor jeugd in de gemeente. Ook is er een laagdrempelig (cursus) aanbod aan opvoed- en opgroeiondersteuning in de gemeente voor jeugdigen en hun ouders. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk en kunnen ingezet worden om inzet van een maatwerkvoorziening te voorkomen of ondersteunen:
Artikel 3 Maatwerkvoorzieningen
In aanvulling op de algemene voorzieningen draagt het college zorg voor de beschikbaarheid van maatwerkvoorzieningen. Het gaat in ieder geval om:
Artikel 5 Toegang jeugdhulp via gemeente: melding, onderzoek en gesprek
Het college verzamelt alle van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem en/of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en/of zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Voor het gesprek geven de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en documenten die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Het college onderzoekt in het gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders en zo nodig met deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.
Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek.
Artikel 6 Verslag, ondersteuningsplan en beschikking
Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag besluit het college over de toekenning van een maatwerkvoorziening. Indien het college niet binnen deze termijn kan besluiten, deelt het college dit binnen deze termijn mee aan de aanvrager en noemt een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
zorg die geleverd wordt door iemand uit het sociale netwerk van de cliënt (informele zorg), wordt bepaald per uur op basis van 50% van het bedrag, voortvloeiend uit het genoemde bij c, met dien verstande dat dit niet lager is dan het uurloon zoals vastgelegd in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en maximaal 100% van de in de aanhef van het eerste lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg genoemde gangbare vergoeding per uur, dagdeel of etmaal. Dit is een all-in bedrag waarbinnen de noodzakelijke kosten en toeslagen zijn gedekt;
Wanneer (een deel van) de zorgvraag voor een jeugdige valt onder de definitie van eigen kracht wordt dat deel niet toegekend als maatwerkvoorziening jeugdhulp.
Artikel 11 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd het bepaalde in artikel 8.1.2 van de wet meldt een jeugdige of zijn ouder(s) op verzoek of direct zelf aan het college alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over een maatwerkvoorziening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a., heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
Artikel 12 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die ze hanteren voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
Artikel 13 Cliëntondersteuning
Het college zorgt ervoor dat een jeugdige en/of ouders een beroep kunnen doen op kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning, gericht op het geven van informatie en advies, en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening.
Het college behandelt klachten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 9 (klachtbehandeling) van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 16 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt cliënten of vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het college kan een of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het bieden van jeugdhulp leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Het college rapporteert twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Artikel 20 Inwerkingtreding & Overgangsrecht
Een jeugdige die voor het inwerking treden van deze verordening een besluit heeft gekregen op grond van de verordening Jeugdhulp Gemeente Overbetuwe 2015 houdt recht op deze voorziening tot de op de beschikking vermelde einddatum of tot het moment dat het college een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken dan wel gewijzigd.
Aldus besloten in zijn openbare vergadering
van 4 september 2018.
DE RAAD VOORNOEMD,
de wnd.griffier,
mr. A.M.P. Raijmakers .
de voorzitter,
drs. A.S.F. van Asseldonk.
Bijlage 1 bij de verordening jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2018
Artikel 10 / gebruikelijke zorg
Het afwegingskader van gebruikelijke zorg is als volgt:
Behoort bij besluit van de gemeenteraad d.d. 4 september 2018.
Toelichting op de verordening Jeugdhulp 2018
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen.
Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels opstelt:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar burgemeester en wethouders ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij moet rekening gehouden worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen.
Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
De verordening kan niet los worden gezien van het Beleidsplan Sociaal Domein 2017-2019. In dit beleidsplan wordt onder andere het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
De gemeente wil dat zorg, ondersteuning en participatie bereikbaar zijn en blijven, dichtbij beschikbaar zijn, kwalitatief goed en betaalbaar zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Waar de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders tekortschiet en aanvullende ondersteuning nodig is, voorziet de gemeente in een zorgvuldige toewijzing van ondersteuning, gebaseerd op deskundig advies. De gemeente wil met een geïntegreerde samenwerking met maatschappelijke partners, met de juiste betrokkenen, over en in principe altijd met de jeugdige en zijn gezin (signalen, preventie, zorg). De jeugdige, zijn systeem en hulpvraag zijn het vertrekpunt voor het organiseren van voldoende kwalitatief en passend aanbod van samenwerkende lokale voorzieningen.
De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij-toegankelijke) en maatwerk (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2 en artikel 3). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van burgemeester en wethouders nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
2. Toegang jeugdhulp via de gemeente
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens burgemeester en wethouders, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.
3. Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft (hebben). Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur).
Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een jeugdige, zodat de integrale benadering rond de jeugdige en het principe van ‘één gezin, één plan en één aanpak’, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeenteraad bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van burgemeester en wethouders toegankelijk is (zie artikel 2 en 3). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in/ bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 4).
4. Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur ofde selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. Burgemeester en wethouders zijn op hun beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze ‘leveringsplicht van de gemeente’ vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter, juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met burgemeester en wethouders en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met burgemeester en wethouders te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
5. Toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)
Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt dus ook niet terug in deze verordening.
Artikel 2 Algemene voorzieningen
Dit artikel bevat de vrij toegankelijke voorzieningen. De term ‘algemene voorziening’ komt uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. In de Jeugdwet wordt van ‘overige voorziening’ gesproken. Deze laatste term kan verwarrend werken en doet geen recht aan de belangrijke positie van de vrij toegankelijke voorzieningen in het nieuwe jeugdstelsel. Daarom hanteren we in deze verordening ook de term ‘algemene voorziening’.
Bij het verstrekken van voorzieningen hanteert de gemeente maatwerk en dit verwacht zij ook van aanbieders bij het geven van de vrij toegankelijke hulp. De benodigde inzet is namelijk afhankelijk wat iemand zelf kan, wat zijn omgeving kan en of er andere voorzieningen zijn die ook gebruikt kunnen worden.
Het is aan de gemeenteraad om te bepalen welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet.
Artikel 3 Maatwerkvoorzieningen
‘Individuele voorziening’ is de term die in de Jeugdwet gebruikt wordt voor wat in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een ‘maatwerkvoorziening’ heet. Ondanks dat de term ‘individuele voorziening’ in meerdere bepalingen van de Jeugdwet een rol speelt, gebruiken we in de verordening de term maatwerkvoorziening. Dit doen we omdat we voor de WMO en de jeugdwet dan dezelfde termen gebruiken.
Zorg in natura kan worden afgenomen van de organisaties waar de gemeente een contract mee heeft gesloten. Als de jeugdige en/of zijn ouders gebruik willen maken van een maatwerkvoorziening die niet beschikbaar is binnen de gecontracteerde aanbieders, dan kunnen zij dit ook zelf inkopen met behulp van een pgb. Dit geldt niet voor hulp die is opgelegd in het kader van dwang en drang.
Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Artikel 5 Melding, onderzoek en gesprek
Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a. van de wet waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels stelt over de door burgemeester en wethouders te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening.
Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag (verzoek om jeugdhulp) melden bij het college.
Voor het onderzoek naar aanleiding van de melding worden relevante bekende gegevens in kaart gebracht, zodat jeugdigen en ouders niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en zodat een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens (vanaf 25 mei 2018 de Algemene verordening gegevensbescherming) zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe maatwerkvoorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een maatwerkvoorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.
Het gesprek moet zo spoedig mogelijk plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
In lid 8 worden de situaties genoemd waarin afgezien kan worden van een gesprek
Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan wordt dit als eerste bij het onderzoek betrokken. Uiteindelijk zal altijd het college moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een deugdelijk familiegroepsplan, al dan niet opgesteld met ondersteuning van de gemeente, kan deze stap in het proces vergemakkelijken.
Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.
Artikel 6 Verslag, ondersteuningsplan en beschikking
In het belang van zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure heeft het college verslagplicht. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Het college verstrekt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij.
Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een maatwerkvoorziening te verkrijgen. Als er een beschikking afgegeven wordt, moeten burgemeester en wethouders een schriftelijke beschikking opstellen, waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna ook: Awb) bezwaar en beroep kan worden ingediend.
Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Als dat door de jeugdige of zijn ouder(s) gewenst is, bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget (hierna ook: pgb).
In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (artikel 8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen om in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de cliёnt te geven. In het eerste lid is verankerd dat burgemeester en wethouders op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kunnen verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van burgemeester en wethouders worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is onder meer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt als de jeugdige of zijn ouder(s) gemotiveerd kunnen aantonen dat de maatwerkvoorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).
Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in deze verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Jeugdige en /of zijn ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Het tweede lid geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. In deze regels wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning die wordt geleverd door hulpverlening vanuit het sociale netwerk en door beroepskrachten.
Geld uit het PGB mag niet besteed worden aan belangenbehartiging, of dit nu gedaan wordt door een wettelijk vertegenwoordiger, mantelzorger, of commerciële partij. Als een wettelijke vertegenwoordiger ook mantelzorg verleent en hiervoor een PGB kan worden ingezet, dan mag dit gewoon uit het PGB betaald worden.
Artikel 9 Voorwaarden informele zorg
Ouders hebben een zorgplicht (gebruikelijke zorg) voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid als ook zorg bij kortdurende ziekte. De hoeveelheid zorg is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Bij uitval van een van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen: zorgverlof, mantelzorg en andere algemene voorzieningen. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie, maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.
Artikel 11 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Met de verordening stelt de gemeenteraad regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook beoogt deze bepaling het standaardiseren met de regelgeving van de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.
Het is de gemeentelijke verantwoordelijkheid om misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.
Artikel 12 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee burgemeester en wethouders bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dienen te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Deze bepaling betreft –net als artikel 11- grotendeels een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.9, aanhef en onder d, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Op grond van artikel 8.1.3 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een beslissing aangaande een pgb te heroverwegen. Soms bestaat er echter twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 8.1.3 van de wet biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is artikel 15 toegevoegd, dat bovendien ook ziet op beslissingen aangaande de verlening van individuele voorzieningen. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 8.1.3 van de wet ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte individuele voorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van de jeugdige, de ouders of een pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de jeugdige of de ouders, bezoek aan de locatie waar de jeugdige of de ouders ondersteuning krijgen en gesprekken met de aanbieder.]
Anders dan in de Wmo 2015 (artikel 6.1.) kent de Jeugdwet geen wettelijke verplichting om een gemeentelijk toezichthouder aan te wijzen, maar sluit deze mogelijkheid ook niet uit. Met deze bepaling in de verordening wordt hiervoor een grondslag geboden. De aan te wijzen toezichthouder handelt op basis van de bestuursrechtelijke bevoegdheden. Deze zijn vastgelegd in de artikelen 5:11 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. Het toezicht betreft de uitvoering van de wet (de rechtmatigheid). Het toezicht op de kwaliteit is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ).
Artikel 13 Cliëntondersteuning
Als jeugdige en of ouder kunt u vragen hebben over de problemen die u heeft, maar die u niet alleen met de professional wilt bespreken. Daarvoor kunnen jeugdigen en/of ouders gebruikmaken van onafhankelijke cliëntondersteuners. Zij geven informatie en advies en kunnen ondersteunen bij een gesprek. De cliëntondersteuners hebben kennis op verschillende terreinen (o.a. verstandelijke beperking, geestelijke gezondheid) en hebben in een aantal gevallen zelf ervaring met Jeugdhulp (ervaringsdeskundigejongeren en ouders).
Als de jeugdhulp niet zo verloopt als verwacht of er problemen zijn met de ingezette Jeugdhulp, kan er een beroep gedaan worden op een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Zoals de wet dit voorschrijft is deze persoon onafhankelijk, beschikbaar en toegankelijk om ouders en/of jeugdigen bij te staan.
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke
behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en
bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
De jeugdige of zijn ouder(s) kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is men niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde voorziening (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder). Het ligt voor de hand dat jeugdigen of ouders die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de
Artikel 16 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.
Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken, als die voor een belanghebbende gevolgen zou hebben die niet in verhouding staan tot de doelen die met de regeling worden nagestreefd.
In beginsel is een hardheidsclausule alleen van toepassing op gevallen die ten tijde van het vaststellen van deze verordening niet voorzienbaar waren. Toepassing van deze hardheidsclausule zal dan ook niet licht geschieden. Als er in een geval gebruik wordt gemaakt van de hardheidsclausule, betekent dit dat de verordening hierop moet worden aangepast, omdat het geval immers voorzienbaar is geworden.
Na twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening zorgt het college voor een rapportage over wat de effecten zijn van deze regelgeving, in combinatie met het beleidsplan. Wat gaat goed en waar moet het anders? Indien nodig volgt aanpassing van de regelgeving.