Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Breda

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent basisregistratie Bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBreda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent basisregistratie Bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen
CiteertitelBestuurlijke boete Wet basisregistratie personen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-09-2018nieuwe regeling

23-01-2018

gmb-2018-188566

2017-912

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent basisregistratie Bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • 1.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Beleidsregel: de beleidsregel ‘Bestuurlijke boete Wet BRP; een preventief instrument ter ondersteuning van een betrouwbare Basisregistratie Personen’.

  • 3.

    Briefadresgever: Degene bij wie een briefadres wordt gevestigd en die zich daarbij verplicht om geschriften e.d. aan de briefadresnemer te overhandigen.

  • 4.

    BRP: basisregistratie personen.

  • 5.

    Gelegenheidsgever: een burger die bewust toelaat dat iemand op zijn woonadres staat ingeschreven, terwijl de gelegenheidsgever weet dat deze persoon niet op dit woonadres woonachtig is.

  • 6.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

  • 7.

    Sr: Wetboek van Strafrecht.

  • 8.

    Wet BRP: Wet basisregistratie personen.

     

Hoofdstuk 2: Bevoegdheid van het college

Artikel 2: Gebruikmaken van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 Wet BRP in samenhang met artikel 5:40 Awb.

  • 2.

    Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien:

    • a.

      er geen aangifte van eerste inschrijving, verhuizing of vertrek wordt gedaan;

    • b.

      er geen informatie wordt gegeven, er geen geschriften worden overlegd, of indien niet in persoon wordt verschenen;

    • c.

      de briefadresgever of hoofd van een instelling niet voldoet aan het geven van informatie of zorgplicht jegens de ingeschrevene of de gemeente Breda;

    • d.

      niet wordt voldaan aan de identiteitsplicht;

    • e.

      er geen buitenlandse overlijdensakte wordt overlegd;

    • f.

      er geen akten of andere brondocumenten worden overlegd;

    • g.

      de gelegenheidsgever bewust toelaat dat iemand op zijn woonadres staat ingeschreven, terwijl de gelegenheidsgever weet dat deze persoon niet op dit woonadres woonachtig is;

    • h.

      er een aangifte wordt gedaan met overlegging van valse documenten.

  • 3.

    Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de overtreder is overleden;

    • c.

      aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 4.

    Bij het opleggen van de bestuurlijke boete zal de lichte procedure gevolgd worden. Het college is bevoegd de bestuurlijke boete op te leggen zonder alvorens de burger in de gelegenheid te geven om zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 5.

    De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

     

Hoofdstuk 3: Hoogte van de bestuurlijke boete

Artikel 3: Hoogte van de bestuurlijke boete

  • 1.

    Het college hanteert een standaardboete van 325 euro.

     

Hoofdstuk 4: Samenloop met strafbare feiten

Artikel 4: Samenloop met strafbare feiten

  • 1.

    Indien de overtreding van de Wet BRP tevens een strafbaar feit oplevert in de zin van het Sr, zal de overtreding strafrechtelijk door het Openbaar Ministerie worden afgedaan.

     

Hoofdstuk 5: Inherentie afwijkingsbevoegdheid

Artikel 5: Inherente afwijkingsbevoegdheid en bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Het college heeft de bevoegdheid om van de beleidsregel af te wijken indien er individuele omstandigheden zijn met een uitzonderlijk karakter die het naar het oordeel van het college noodzakelijk maken dat er geen bestuurlijke boete opgelegd wordt. Het gaat hierbij onder meer om de volgende bijzondere omstandigheden:

    • a.

      als de omstandigheden bij het maken van het beleid niet te voorzien zijn;

    • b.

      als oplegging van de bestuurlijke boete onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen; en

    • c.

      als de persoon op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het feitelijk onmogelijk maken om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Aldus vastgesteld op 23 januari 2018,

,burgemeester

,secretaris

Toelichting

Bepaalde artikelen in de beleidsregel hebben een nadere toelichting nodig. Deze toelichting volgt hieronder.

 

Artikel 2 lid 2

  • -

    Sub a: Indien een persoon uit het buitenland, die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in gemeente Breda komt wonen (artikel 2.38 Wet BRP), indien een persoon gaat verhuizen van een woning in de gemeente Breda naar een andere woning in de gemeente Breda (artikel 2.39 Wet BRP) of indien een inwoner van de gemeente Breda naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven (artikel 2.43 Wet BRP), dient deze persoon dit te melden bij het college.

  • -

    Sub b: Indien een burger door het college wordt gevraagd om bepaalde inlichtingen te verstrekken, om bepaalde geschriften te overleggen of om in persoon te verschijnen met betrekking tot de gevallen van artikel 2.38 (aangifte van inschrijving), 2.39 (aangifte van verhuizing), 2.40 (ingeval iemand een woonadres in een instelling heeft) en 2.43 (aangifte van vertrek) Wet BRP, zal de burger hieraan moeten voldoen.

  • -

    Sub c: De burger, de briefadresgever of het hoofd van een instelling – zoals bijvoorbeeld instellingen op het gebied van gezondheidszorg, penitentiaire instellingen of instellingen waarin beschermd wonen of opvang wordt verstrekt – kan om de volgende redenen een bestuurlijke boete opgelegd krijgen: i) hij doet geen schriftelijke mededeling aan de betrokken persoon van de mogelijkheid om de betreffende instelling als briefadres te kiezen, ii) hij vermeldt in geval van de artikelen 2.38 (aangifte van inschrijving), 2.39 (aangifte van verhuizing), 2.43 (aangifte van vertrek) Wet BRP niet de redenen voor de aangifte van briefadres, iii) hij voegt bij de aangifte van het briefadres geen schriftelijke verklaring van instemming van de briefadresgever bij, iv) hij draagt er geen zorg voor dat voor de houder van het briefadres bestemde geschriften of inlichtingen daarover aan hem worden doorgegeven of medegedeeld, v) hij verstrekt ter zake van het briefadres geen inlichtingen en/of legt geen geschriften over die noodzakelijk zijn voor het bijhouden van de BRP en vi) hij verstrekt niet op verzoek van het college inlichtingen over de personen die naar redelijke verwachting in de instelling of het bedrijf voor onbepaalde tijd verblijf zullen houden dan wel gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zullen overnachten.

  • -

    Sub d: Degene die ter uitvoering van de verplichtingen uit de Wet BRP in persoon bij het college verschijnt dient desgevraagd, met het oog op de vaststelling van zijn identiteit, een op hem betrekking hebbend document (zoals een geldig reisdocument, een Nederlandse identiteitskaart, een document waarover een vreemdeling moet beschikking op grond van de vreemdelingenwet 2000, een geldig nationaal, diplomatiek of dienstenpaspoort of een geldig rijbewijs) over te leggen.

  • -

    Sub e: De echtgenoot, de geregistreerde partner en andere nabestaanden tot en met de tweede graad van een burger die in het buitenland is overleden dienen inlichtingen over dat overlijden te verstrekken aan het college.

  • -

    Sub f: De burger dient op grond van artikel 2.44 en 2.46 Wet BRP alle feiten betreffende zijn burgerlijke staat en nationaliteit (die zich zowel in Nederland als buiten Nederland hebben voorgedaan) ter kennis te brengen aan het college. De burger dient de daarbij behorende brondocumenten, zoals een huwelijksakte of een geboorteakte, te overleggen.

  • -

    Sub g: Indien een burger bewust toelaat dat iemand zich op zijn woonadres laat inschrijven, terwijl de gelegenheidsgever weet dat deze persoon niet op dit woonadres woonachtig is, kan gemeente Breda hem hiervoor een bestuurlijke boete opleggen.

  • -

    Sub h: Indien een burger bij het overleggen van zijn geschriften in het kader van de Wet BRP gebruikmaakt van valse geschriften, kan gemeente Breda hem hiervoor een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen.

 

Artikel 2 lid 3

Het college legt alleen een bestuurlijke boete op indien het de burger verweten kan worden dat hij een verplichting uit de Wet BRP niet is nagekomen. De verwijtbaarheid valt uiteen in de objectieve en de subjectieve verwijtbaarheid. Bij de objectieve verwijtbaarheid gaat het om handelen of nalaten van de burger: heeft hij feitelijk een wettelijk regel overtreden? Bepalend daarbij is of er op hem een verplichting rust op grond van de Wet BRP. Als kan worden vastgesteld dat de burger niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit de Wet BRP, wordt de objectieve verwijtbaarheid in beginsel aangenomen. Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de vraag of de burger wist of redelijkerwijs kon weten dat hij een verplichting uit de Wet BRP had moeten nakomen. Het is aan de burger om te stellen en te bewijzen dat er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor het de burger niet subjectief verweten kan worden dat hij zijn verplichting uit de Wet BRP niet is nagekomen.

De burger handelt verwijtbaar indien hij minimaal twee keer door het college erop is gewezen dat hij aan een verplichting uit de Wet BRP moet voldoen en waarbij hij erop is gewezen dat, indien hij niet aan zijn verplichting uit de Wet BRP voldoet, het college hem hiervoor een bestuurlijke boete op kan leggen.

Om te verwijtbaarheid van de burger aan te tonen houdt de gemeente Breda voor elke burger een dossier bij. In dit dossier worden alle noodzakelijke documenten vastgelegd die de verwijtbaarheid van de burger aan kunnen tonen. Gedacht kan worden aan de verzoeken van het college waarin wordt aangegeven dat er voor de burger een verplichting uit de Wet BRP geldt, welke verplichting dit is, binnen welke termijn de burger alsnog aan zijn verplichting moet voldoen en de verwijzing naar de mogelijkheid van het college om een bestuurlijke boete op te leggen indien de burger nalatig blijft in het nakomen van zijn verplichting.