Organisatie | Nissewaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard houdende regels omtrent beschermd wonen Beleidsregels beschermd wonen ZHE 2018 |
Citeertitel | Beleidsregels beschermd wonen ZHE 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel Beschermd Wonen 2017.
artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2018 | nieuwe regeling | 21-08-2018 | 17.B.00161 |
Hoofdstuk 1 Reikwijdte van de Beleidsregels
In iedere gemeente zijn er mensen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Zij hebben maatschappelijke ondersteuning nodig in de vorm van beschermd wonen.
Bij beschermd wonen gaat het om wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op:
Om hiervoor in aanmerking te komen, kunnen wij een maatwerkvoorziening treffen. Dit is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten en andere maatregelen ten behoeve van beschermd wonen.
Hierbij is van belang dat een ingezetene van Nederland bij elke gemeente een aanvraag tot verstrekking van een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen kan indienen, maar dat 43 centrumgemeenten zijn aangewezen om hierover de regie te voeren.
Nissewaard is een centrumgemeente, en heeft de regie over het beschermd wonen binnen de regio's Goeree-Overflakkee, de Hoeksche Waard en Voorne-Putten. Hiertoe behoren de gemeenten: Binnenmaas, Brielle, Cromstrijen, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Korendijk, Nissewaard, Oud-Beijerland, Strijen en Westvoorne. Vanaf 1 januari 2019 vervallen de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen. Deze vormen vanaf dat moment de gemeente Hoeksche Waard.
Alle centrumgemeenten hebben een convenant gesloten om de landelijke toegang tot beschermd wonen nader te regelen. De afspraken hierover zijn in ook deze Beleidsregels opgenomen.
Deze Beleidsregels gaan over de bevoegdheden die aan ons college zijn gegeven:
over het onderzoek dat volgt op de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in het nemen van een beschikking op een aanvraag tot verstrekking van een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen als bedoeld in de artikelen 2.3.2, 2.3.3, 2.3.5 en 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015);
Hoofdstuk 2 Landelijke toegankelijkheid
Artikel 3 Melding bij iedere gemeente
Een aanvrager voor beschermd wonen of zijn wettelijk vertegenwoordiger kan zich melden bij elke gemeente.
Bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, kan worden geweigerd. Ernstige bezwaren zijn er als aannemelijk is dat een begeleider of zorgaanbieder van een cliënt niet uitsluitend het belang van de cliënt behartigt.
De aanvrager kan zich bij zijn aanvraag laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Dit kan een naast-betrokkene zijn, een patiëntenvertrouwenspersoon of een onafhankelijke cliëntondersteuner. Elke gemeente zal de aanvrager daar op wijzen.
Artikel 6 Gemeente van aanvraag
Elke aanvraag bij een centrumgemeente voor beschermd wonen wordt gevolgd door een onderzoek en een besluit door de centrumgemeente van de gemeentelijke regio waar de aanvrager zich wil vestigen. Dit is dus de wenscentrumgemeente als een cliënt zich elders wil vestigen.
Artikel 7 Gemeentelijke criteria
Elke centrumgemeente hanteert eigen toegangscriteria en beschikt over een eigen infrastructuur aan beschermd wonen en beoordeelt de aanvraag op basis hiervan. De wenscentrumgemeente die beoordeelt, kan ervoor kiezen het eventuele besluit van de gemeente van herkomst van de cliënt over te nemen.
Het is de combinatie van de wens van de cliënt met zorginhoudelijke criteria die de doorslag geven bij het besluit of de centrumgemeente en regio passend is voor de cliënt om zich te vestigen. Aanbevolen wordt de gemeente van herkomst van de cliënt te betrekken bij het onderzoek en onderstaande criteria te hanteren:
Het uiteindelijke besluit van de centrumgemeente noemt en onderbouwt in ieder geval de aanbevolen zorginhoudelijke argumenten. Dit is van belang voor een mogelijke bezwaarprocedure van de aanvrager en voor het voorleggen van een geschil tussen centrumgemeenten, aan de geschillencommissie.
Als er niet direct toegang is tot de gewenste plek, dan komt de aanvrager op een wachtlijst. Gemeenten zijn vanaf het moment dat met de cliënt wordt gesproken over de plaatsing in een instelling, transparant over de wachtlijsten. De cliënt weet dan waar hij aan toe is.
Als de wenscentrumgemeente positief besluit, maar de aanvrager op een wachtlijst plaatst, dan moet die gemeente besluiten of overbruggingszorg noodzakelijk is. Totdat de geschikte plek beschikbaar is, levert de instelling waar de cliënt op dat moment verblijft de eventuele overbruggingszorg. De herkomstgemeente is verantwoordelijk voor de financiering. Als een cliënt in een behandelsetting (zorginstelling, forensische penitentiaire kliniek) verblijft vindt overleg plaats over de datum van uitstroom. Als de aanvrager al gebruik maakt van een plek in een voorziening voor beschermd wonen, blijft de bestaande situatie gehandhaafd tot de geschikte plek in de wensgemeente beschikbaar is.
Het kan voorkomen dat een cliënt uit centrumgemeente A bewust tijdelijk in een instelling in een andere centrumgemeente (centrumgemeente B) verblijft. 'Tijdelijk verblijf' is verblijf korter dan een jaar, waarbij vanaf het begin de intentie aanwezig is om de cliënt terug te laten keren naar een instelling van centrumgemeente A. of om uitstroom te realiseren. Centrumgemeente A financiert in dit geval de plek voor de cliënt in centrumgemeente B. Dit maakt het tijdelijke verblijf voor de cliënt mogelijk. Deze vorm van tijdelijk verblijf valt verder buiten de afwegingen van deze beleidsregels.
Artikel 13 Overdracht van cliënten
Gemeenten dragen zorg voor een 'warme' overdracht van cliënten, maar ook instellingen hebben een verantwoordelijkheid om aan een 'warme' overdracht van cliënten mee te werken.
Artikel 14 Contact tussen gemeenten
Als uit het onderzoek bij de gemeente van aanmelding (centrumgemeente A) volgt dat het beschermd wonen het beste in een andere wenscentrumgemeente B kan plaatsvinden of als een cliënt zelf naar wenscentrumgemeente B gaat, neemt de aangewezen contactpersoon van de centrumgemeente A contact op met de aangewezen contactpersoon van de andere wenscentrumgemeente B.
Artikel 15 Bij overgangsrecht mogelijk geen onderzoek
Als de aanvrager onder het overgangsrecht valt, kan hij hieraan ook bij een aanvraag in een andere centrumgemeente rechten ontlenen. De centrumgemeente kan kiezen om deze aanvrager zonder onderzoek een vergelijkbare plek te geven of een onderzoek in te stellen en in overleg met de aanvrager te komen tot een Wmo-besluit, waarbij de aanvrager een terugvaloptie behoudt op een voorziening tot einde CIZ-indicatie of uiterlijk 1/1/2021.
Hoofdstuk 3 Aanmelding en onderzoek
Artikel 17 Wijze van melding van behoefte aan maatschappelijke ondersteuning
Degene die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning, of zijn vertegenwoordiger, kan bij elke regiogemeente informeren op welke wijze de melding kan worden gedaan. Wij ondersteunen alleen de cliënt die zijn behoefte wil melden bij de gemeente Nissewaard.
Artikel 19 Onderzoek door gemeente van melding, overdracht van informatie aan en beslissing door centrumgemeente
De gemeente waar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning is gemeld, onderzoekt welke lokale en regionale voorzieningen voor welk doel of resultaat nodig zijn. Wanneer een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen wordt aangevraagd, draagt zij de benodigde screenings- en intakegegevens van de cliënt over aan de centrumgemeente voor de beslissing op de aanvraag.
Om de situatie in kaart te brengen, wordt gekeken naar de beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie, maar ook naar de mogelijkheden die de cliënt juist wel heeft. Denk aan eigen kracht. Verder wordt gekeken naar voorliggende voorzieningen.
Bij de beoordeling van de mate van zelfredzaamheid wordt gebruik gemaakt van de Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM). Meer informatie over dit instrument is te vinden op: www.zelfredzaamheidmatrix.nl. De matrix brengt de zelfredzaamheid op de volgende leefgebieden in beeld:
Hierdoor wordt ook zichtbaar in welke mate maatschappelijke ondersteuning nodig is. Op basis hiervan wordt bepaald op welke wijze de ondersteuning kan worden ingezet en wordt de noodzaak tot beschermd wonen vastgesteld.
De centrumgemeente stelt vast of de cliënt tot de doelgroep behoort waarvoor de maatwerkvoorziening beschermd wonen is bedoeld. Dit gebeurt aan de hand van de volgende criteria.
De indicatie voor beschermd wonen wordt gesteld in de vorm van een zorgprofiel. Dit zorgprofiel moet aansluiten op de persoonlijke kenmerken van de cliënt en beschrijven wat zijn behoefte is aan wonen, toezicht en begeleiding gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast, of het afwenden van gevaar voor de cliënt of voor anderen.
Hoofdstuk 5 Beslissing, rechten en plichten, beëindiging van het recht
Artikel 24 Welke gemeente beslist
De cliënt ontvangt van de centrumgemeente een beschikking op zijn aanvraag tot verstrekking van een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen.
Artikel 25 Toewijzing, periode, gebruik en eigen bijdrage
Een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen wordt verstrekt voor ten hoogste drie jaar. De periode is afhankelijk van de indicatie, bedoeld in artikel 22, en van het oordeel van de centrum-gemeente. Als de cliënt na deze periode in aanmerking wil komen voor voortzetting van deze voorziening, dan moet hij een herindicatie vragen.
Artikel 29 Heroverweging bij afwezigheid
De indicatie, bedoeld in artikel 22, betreft het wonen in een accommodatie van een instelling gedurende ten minste vier etmalen per week. Als blijkt dat de cliënt structureel, gedurende minimaal 13 weken, minder dan vier etmalen in de accommodatie verblijft, dan zullen wij de maatwerkvoorzienig voor beschermd wonen heroverwegen.
Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden budget
Artikel 32 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget
De zorgaanbieder verschaft de cliënt regelmatig op zorgvuldige en begrijpelijke wijze de informatie die van belang is voor het (ondersteuning)aanbod. Dit betreft de wijze van uitvoering van de dienstverlening, specificaties en deskundigheden, het weigeren of beëindigen van de dienstverlening, aanvullende dienstverlening en de tarieven daarvoor, financiële aspecten, klachtenafhandeling, rechten en inspraakmogelijkheden.
De zorgaanbieder dient over een goed werkend kwaliteitssysteem te beschikken. Dit kan bijvoor-beeld blijken uit een certificaat gebaseerd op de volgende keurmerken: ISO 9001, EN 15224, HKZ, Kiwa (ZZP en kleine ondernemers), Prezo of vergelijkbaar. De zorgaanbieder die niet over een certificaat beschikt moet op een andere manier aantonen dat hij een werkend systeem heeft voor het beheersen, bewaken, borgen en verbeteren van de kwaliteit van de ondersteuning.
Artikel 33 Inhoud persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor beschermd wonen kan maximaal worden opgebouwd uit de volgende elementen:
Artikel 34 Kleinschalige woonvoorziening
Bewoners van een wooninitiatief in het kader van Beschermd wonen die deze financieren middels een persoonsgebonden budget krijgen een toeslag die besteedt mag worden aan gemeenschappelijke ruimten mits zij woonachtig zijn in een wooninitiatief van ten minste drie en te hoogste zestien bewoners.
Artikel 35 Kwaliteit zorgaanbieder
De kwaliteit van de zorgaanbieder wordt bepaald overeenkomstig de daarvoor bij of krachtens de Wet langdurige zorg gestelde eisen en de in artikel 32 van deze beleidsregels opgenomen eisen.
De tarieven voor de elementen waaruit het persoonsgebonden budget is opgebouwd, worden bepaald overeenkomstig de door de Nederlandse zorgautoriteit vastgestelde tarieven, gecorrigeerd met een door ons College vastgestelde indexering.
Het uurloon van iedere hulpverlener, professioneel dan wel informeel, welke vanuit het persoonsgebonden budget wordt gefinancierd bedraagt ten minste het Wettelijk minimumloon.
Artikel 38 Verantwoordingsvrij bedrag
Voor het persoonsgebonden budget geldt een verantwoordingsvrij bedrag ter hoogte van 0,5% van het toegekende budget, met een minimum van € 50,00 en een maximum van € 1.250,00.
Artikel 39 Maximale hoogte persoonsgebonden budget
Als het ondersteuningsplan van de cliënt leidt tot een hoger persoonsgebonden budget dan bij verge-lijkbare zorg in natura zou worden bekostigd, bieden we de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. Dan weigeren we alleen dat deel van het budget dat hoger is dan bij vergelijkbare zorg in natura zou worden bekostigd. We weigeren het persoonsgebonden budget geheel als de cliënt niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.
Artikel 40 Besteding persoonsgebonden budget
Uitgangspunt is dat de vertegenwoordiger niet zelf de budgethouder ondersteunt. In bepaalde situaties kunnen deze rollen toch door één en dezelfde persoon vervuld worden, namelijk in geval ouders of partner deze rol vervullen. Op basis van de individuele situatie wordt beoordeeld of er sprake is van onwenselijke vermenging van rollen.
De houder van een persoonsgebonden budget mag vanuit het budget de volgende uitgaven doen:
De houder van een persoonsgebonden budget mag vanuit het budget in ieder geval de volgende uitgaven niet doen:
Artikel 41 Bevoegdheid tot terugvordering
Wij kunnen overgaan tot terugvordering. Die beslissing vereist een belangenafweging, bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de te beoordelen situatie.
Het besluit tot herziening c.q. intrekking en beëindiging van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 (als de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt).
Er is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling, voor welke vordering het Burgerlijk Wetboek, boek 6, artikel 203 en verder, de wettelijke basis biedt.
De individuele omstandigheden van de cliënt, zoals zijn persoonskenmerken en behoeften, kunnen het noodzakelijk maken af te wijken van de beleidsregels. Het afwijken van beleidsregels kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. Met nadruk is gemeld: in bijzondere gevallen. Het gaat hier dus om een uitzondering en geen regel. In verband met precedentwerking moet dan ook steeds duidelijk worden aangegeven waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken.
Er kan worden afgeweken van de beleidsregels, als toepassing daarvan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen, volgens artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit wordt de 'inherente afwijkingsbevoegdheid' genoemd.