Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rijssen-Holten

Beleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRijssen-Holten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2018
CiteertitelBeleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2018
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 31 van de Participatiewet
  2. artikel 32 van de Wet werk en bijstand
  3. artikel 34 van de Participatiewet
  4. artikel 35 van de Participatiewet
  5. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-08-201820-08-2018nieuwe regeling

03-07-2018

gmb-2018-178550

D2018035712

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2018

Burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen - Holten

Gelet op het bepaalde in artikel 31, 32, 34 en 35 van de Participatiewet en

gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

BESLUITEN:

In te trekken de beleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2015.

Vast te stellen de volgende beleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2018

 

Hoofdstuk 1. Begripsbepaling

Artikel 1. Begripsbepaling

  • a.

    De wet: Participatiewet;

  • b.

    Beleidsregels: Beleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2018;

  • c.

    Doelgroep: Inwoners van de gemeente Rijssen-Holten die een Participatiewet uitkering ontvangen. De doelgroep wordt verder belanghebbende genoemd;

  • d.

    Inkomen: Inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de wet;

  • e.

    Vermogen: Vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet;

  • f.

    Woonkosten: - Als een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag.

- Als een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, bestaande uit de rioolrechten, het eigenaarsgedeelte van de onroerendezaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.

Hoofdstuk 2. Inkomen

Artikel 2. Vrijlaten giften

  • 1.

    Een ontvangen gift wordt in aanmerking genomen:

    • a.

      als inkomen, voor zover de gift een periodiek karakter heeft.

    • b.

      als vermogen, indien de gift een eenmalig karakter heeft en de giften na cumulatie per kalenderjaar meer bedragen dan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm op jaarbasis.

  • 2.

    Wanneer de gift een gift in natura betreft zal de waarde bepaald moeten worden zoals geldend in het economische verkeer.

  • 3.

    De schadevergoeding die de uitkeringsgerechtigde ontvangt voor materiële schade wordt vrijgelaten, tenzij de schadevergoeding als compensatie is bedoeld voor het verlies van arbeidsvermogen. In dat geval zal de schadevergoeding als inkomen worden aangemerkt voor de periode waarop de vergoeding toeziet.

  • 4.

    De schadevergoeding die de uitkeringsgerechtigde ontvangt voor immateriële schade kan voor 1/3e deel worden vrijgelaten. De resterende schadevergoeding (2/3e deel) kan als vermogen in aanmerking worden genomen.

Artikel 4. Inkomstenkorting

  • 1.

    De inkomsten uit en/of in verband met arbeid zullen als volgt gekort worden op de uitkering:

    • a.

      Salarisstrook/uitkeringsspecificatie aanwezig: korten in de huidige maand;

    • b.

      Salarisstrook/uitkeringsspecificatie niet aanwezig en inkomsten niet ontvangen: inkomsten korten in de maand dat deze worden ontvangen en huidige maand volledig uitbetalen.

    • c.

      Salarisstrook/uitkeringsspecificatie niet aanwezig, maar inkomsten wel ontvangen: uitkering blokkeren en voorschot verstrekken. De uitkering wordt nabetaald bij de eerstvolgende nabetaling nadat de salarisstrook/uitkeringsspecificatie is ingeleverd.

  • 2.

    Als de inkomsten bedoeld in lid 1 onder a van dit artikel doorlopen tot het einde van het uitkeringsrecht dan zullen de laatste inkomsten niet kunnen worden gekort op de uitkering, maar zullen deze moeten worden verrekend met het vakantiegeld en als het vakantiegeld niet voldoende is, zal er een terugvordering volgen.

Artikel 5. Inkomsten vrijlating

Inkomsten zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n van de wet worden vrijgelaten gedurende ten hoogste zes maanden. Deze periode van zes maanden bedraagt maximaal de termijn vanaf de eerste maand dat de inkomstenvrijlating wordt toegepast tot twee jaar daarna.

Artikel 6. Kostendelersnorm

  • 1.

    De kostendelersnorm is niet van toepassing bij de persoon met wie een commerciële huur of verhuurprijs is afgesproken.

  • 2.

    Onder commerciële huurprijs wordt verstaan een huurprijs die gelijk of hoger is aan de minimale huurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 6. Inkomsten (onder)huur en kostganger

  • 1.

    Inkomsten uit (onder)huur of kostganger worden als inkomen aangemerkt indien daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm.

  • 2.

    Als inkomsten genoemd in lid 1 wordt aangemerkt een bedrag van 30% van de huurprijs met een minimum van 10% van de gehuwdennorm.

Artikel 7. Verlaging van de norm

De verlaging in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • 1.

    het bedrag van de basishuur zoals omschreven in de artikelen 16 en 17 van de Wet op de Huurtoeslag als een woning wordt bewoond waarvoor de belanghebbende geen woonkosten verschuldigd is voor de alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden;

  • 2.

    18% van de gehuwdennorm voor gehuwden die geen woning bewonen;

  • 3.

    het bedrag van de basishuur zoals omschreven in de artikelen 16 en 17 van de Wet op de Huurtoeslag voor de alleenstaande van 21 of 22 jaar die geen woning bewoont.

Artikel 8. Overbruggingsuitkering

  • 1.

    Recht op een overbruggingsuitkering heeft belanghebbende die over geen of onvoldoende middelen beschikt om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien vanaf de aanvang van de bijstandsverlening tot de eerste uitbetaling van de algemene bijstand.

  • 2.

    De hoogte van de overbruggingsuitkering wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      Eenmaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm minus het bedrag aan vakantietoeslag;

    • b.

      Hierop wordt in mindering gebracht:

      • i.

        Beschikbaar inkomen;

      • ii.

        Vermogen dat meer is dan anderhalf maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm en waarover belanghebbende redelijkerwijs direct kan beschikken.

  • 3.

    De overbruggingsuitkering heeft de vorm van algemene bijstand.

  • 4.

    De overbruggingsuitkering wordt om niet verstrekt, tenzij de noodzaak tot het verstrekken van een overbruggingsuitkering het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Artikel 9. Norm inrichting

  • 1.

    In geval van verblijf in een inrichting wordt een lopende uitkering algemene bijstand met ingang van 3 maanden na de dag waarop de belanghebbende is opgenomen in een inrichting of ziekenhuis omgezet in de norm voor een inrichting zoals genoemd in artikel 23 PW.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 vindt de omzetting van de norm direct plaats indien:

    • a.

      Er in het geheel geen sprake is van woonlasten;

    • b.

      Belanghebbende wordt aangemerkt als thuiswonend kind (ongeacht zijn leeftijd).

  • 3.

    Indien er sprake is van een tijdelijke opname, waarbij belanghebbende terug kan en wil naar de plaats van herkomst, wordt de bijstand verstrekt door de gemeente van herkomst.

Hoofdstuk 3. Vermogen

Artikel 10. Vaststelling vermogen

  • 1.

    Het vermogen van belanghebbende dient bij aanvang van de bijstand te worden vastgesteld. Indien het vermogen negatief is, dient ook dit bedrag in de beschikking te worden vermeld.

  • 2.

    De groeiruimte (resterende vermogensvrijlating) kan in geval van een negatief vermogen, zoals benoemd in lid 2 van dit artikel, nooit meer bedragen dan de actuele vermogensgrens.

  • 3.

    Bij vermogenswijzigingen gedurende bijstandsverlening dient de actuele vermogensgrens te worden gehanteerd.

  • 4.

    Pensioenafkoop, afkoop levensverzekering en andere vergelijkbare ontvangsten tot een bedrag van € 125,00 per jaar worden als kruimelbedrag aangemerkt en leiden niet tot een herziening van het vermogen of vrij te laten vermogen, mits er geen sprake is van schending inlichtingenplicht.

Artikel 11. Vrijlating vermogen auto

  • 1.

    Bij de vaststelling van het vermogen, bij aanvang van de bijstand, wordt de waarde van één auto of motor tot een bedrag van € 5.000,- vrijgelaten.

  • 2.

    De waarde van het voertuig wordt vastgesteld aan de hand van www.anwb.nl (of een vergelijkbare site).

  • 3.

    De vaststelling van de waarde van de auto wordt los gezien van de vaststelling van het vermogen op grond van artikel 34 lid 1 van de wet.

Artikel 12. Vermogensintering

  • 1.

    Indien er sprake is van een onverantwoorde manier van interen op het vermogen, waardoor (te snel) een bijstandsbehoeftige situatie ontstaat, zal berekend worden over welke periode belanghebbende geen beroep op bijstand zou hoeven te doen als het vermogen op een verantwoorde wijze was ingeteerd.

  • 2.

    De interingsperiode wordt berekend door de vermogensoverschrijding (totale vermogen minus het vrij te laten bescheiden vermogen volgens artikel 34 Participatiewet) te delen door 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd met de te betalen maandelijkse zorgpremie en eventueel aanwezige bijzondere kosten.

  • 3.

    Voor de berekening van een terugvordering bij herziening van het recht op bijstand wordt niet 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm gehanteerd indien er sprake is geweest van vermogen boven de vrijlatingsgrens bij schending inlichtingenplicht.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 13. Hardheidsclausule

Er kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afgeweken worden van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14. Citeertitel

De beleidsregels kunnen aangehaald worden als: Beleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2018.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1.

    De Beleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2018 de dag na bekendmaking in werking laten treden.

  • 2.

    De Beleidsregels Participatiewet gemeente Rijssen-Holten 2015 intrekken met ingang van de dag na afkondiging.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 3 juli 2018.

A.C. van Eck, A.C. Hofland

Secretaris, Burgemeester

Artikelsgewijze toelichting Participatiewet 2018

Hoofdstuk 1. Begripsbepaling

Artikel 1. Begripsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

 

Hoofdstuk 2. Inkomen

Artikel 2. Vrijlaten giften

Artikel 31 lid 2 onder m Participatiewet beschrijft dat een gift en een materiële en immateriële schadevergoeding niet als middel worden aangemerkt zover deze naar het oordeel van het college uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.

Onder periodieke inkomsten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt verstaan dat een bedrag één keer in de twee maanden of vaker wordt ontvangen.

De gift die in het kader van bijstandsverlening binnen de gemeente Rijssen-Holten als verantwoord wordt aangemerkt is vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm op jaarbasis. Het voordeel van het in ogenschouw nemen van de giften op jaarbasis is dat de uitkeringsgerechtigde eenmalig een hogere gift mag ontvangen. Dit komt overeen met de gedachte dat het geven van een gift niet ontmoedigd moet worden.

Uit onderstaande schema blijkt welke vrijlating van toepassing is bij 5% van de bijstandsnorm op jaarbasis, volgens lid 2 van dit artikel (normen januari 2014).

Norm Uitkering op jaarbasis (incl. vt) Maximale vrij te laten gift op jaarbasis

Alleenstaande € 11.378,16 € 568,91

Alleenstaande ouder € 11.378,16 € 568,91

Gehuwden € 16.254,48 € 812,72

De gift die wordt ontvangen als compensatie voor het verlies in arbeidsvermogen (lid 3), wordt op het inkomen in mindering gebracht. Indien blijkt dat de vergoeding niet wordt aangewend om de geleden schade weg te nemen, dan wordt het resterende bedrag als vermogen in aanmerking genomen.

De vrijlating van 1/3e deel van de immateriële schadevergoeding (lid 4) is gebaseerd op een uitspraak van de CRvB (CRvB 06-07-1999, nr. 97/5510 NABW en CRvB 13-09-2005, nr. 04/1980 NABW).

 

Artikel 4. Inkomstenkorting

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 5. Inkomstenvrijlating

Artikel 31 lid 2 onder n van de wet beschreef eerder een inkomstenvrijlating waarbij sprake moest zijn van een aaneengesloten periode van zes maanden. Dit is middels een wetsvoorstel gewijzigd, waarbij de gemeente zelf beleidsvrijheid heeft om hieraan invulling te geven. De zes maanden mogen ingevuld worden over een periode van 2 jaar, waarbij elke maand waarin sprake is van (gedeeltelijk) inkomsten er met de vrijlating rekening wordt gehouden.

 

Artikel 6. Kostendelersnorm

In artikel 22a lid 5 onder c wordt bepaald dat de kostendelersnorm niet van toepassing is indien er sprake is van een (onder)huur of kostgangers met wie is afgesproken dat die persoon zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als belanghebbende en hiervoor een commerciële prijs is overeengekomen. Voor de uitleg van het begrip commerciële huurprijs is aansluiting gezocht met de minimale huurprijzen die in de Wet op de huurtoeslag genoemd worden. Indien de huurprijs gelijk of hoger is dan de minimale huurprijs genoemd in de Wet op de huurtoeslag wordt er uitgegaan van een commerciële huurprijs en is de kostendelersnorm niet van toepassing.

Artikel 6. Inkomsten (onder)huur en kostganger

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 7. Verlaging van de norm

Als belanghebbende uitzonderlijk lage (of geen) woonlasten heeft, kan dat aanleiding zijn om met toepassing van artikel 27 van de wet, de bijstand lager vast te stellen. In de wet wordt overigens niet het begrip ‘woonkosten’ of ‘woonlasten’ gehanteerd, maar ‘lagere noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van de woonsituatie’. Daarmee wordt duidelijke dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van de uitkering te voorkomen.

De verlening van bijstand aan belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geschied op grond van artikel 40, eerste en tweede lid van de wet door bij AMVB (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

Op grond van artikel 27 Participatiewet kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

 

Geen woonkosten

In artikel 3 onderdeel b van deze beleidsregel is bepaald dat de norm wordt verlaagd met 18 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze beleidsregels is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan:

a. Indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

b. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

 

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

• bij het niet aanhouden van een woning;

• bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

• indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

• Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 Participatiewet noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.

 

Artikel 8. Overbruggingsuitkering

Het uitgangspunt is dat er in beginsel geen overbruggingsuitkering wordt toegekend voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan omdat de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn.

Indien een belanghebbende tot de ingangsdatum van het recht op een bijstandsuitkering, een andere uitkering of inkomsten ontving (hiermee wordt niet bedoeld zak- en kleedgeld van COA), bestaat er geen recht op een overbruggingsuitkering. Indien belanghebbende in die gevallen in de problemen dreigt te raken, omdat de bijstandsuitkering altijd achteraf wordt betaald, kan een voorschot worden verstrekt op grond van artikel 52 van de PW.

Een overbruggingsuitkering wordt alleen ingezet als belanghebbende een bijstandsuitkering aanvraagt, en op de datum van aanvraag niet beschikt over inkomsten uit arbeid of een andere uitkering die betrekking heeft op de periode voorafgaande aan de aanvraagdatum c.q. voldoende vermogen.

Waarom een overbruggingsuitkering en geen voorschot op grond van artikel 52 PW?

De uitkering wordt achteraf betaald. Dit betekent dat belanghebbende tot de eerste betaling van de uitkering mogelijk niet over (voldoende) middelen beschikt. Dit probleem oplossen door een ‘gewoon’ voorschot te verstrekken is niet voldoende. Een gewoon voorschot wordt verrekend met de eerstvolgende uitbetaling van de uitkering waardoor hij opnieuw niet over voldoende middelen beschikt om de periode tot de volgende betaling te overbruggen.

 

Artikel 9. Norm inrichting

Gedwongen opname valt niet onder de norm inrichting. In een dergelijk geval wordt iemand zijn vrijheid ontnomen en bestaat er op grond van artikel 13 lid 1 PW geen recht op algemene bijstand.

Lid 3 van dit artikel bepaalt dat de gemeente van herkomst de gemeente is die de uitkering betaalt. Indien het onduidelijk is of een opname tijdelijk of permanent is, kan een officiële verklaring van het bevoegd gezag van de instelling inzake de duur van de opname worden opgevraagd dat kan dienen als leidraad. De termijn voor omzetting naar de norm in een inrichting zoals genoemd in lid 1 van dit artikel blijft echter het uitgangspunt.

 

Hoofdstuk 3. Vermogen

Artikel 10. Vaststelling vermogen

De vaststelling van vermogen bij aanvang van en tijdens de bijstandsperiode, wordt in deze toelichting uitgewerkt en middels voorbeelden verder verduidelijkt.

Het vermogen wordt exact vastgesteld. Dit betekent bijvoorbeeld dat de banksaldi worden teruggerekend naar de ingangsdatum van de uitkering. Er wordt geen saldo vrijgelaten in verband met lopende uitgaven.

Indien het vermogen bij aanvang van de bijstand niet definitief kan worden vastgesteld, dan wordt dit voorlopig vastgesteld. Er wordt een heronderzoek gepland voor definitieve vaststelling op de termijn waarop verwacht wordt dat deze vaststelling kan plaatsvinden (beoordeling door de consulent). Dit is bijvoorbeeld het geval als er een boedelscheiding moet plaatsvinden.

In de hieronder genoemde voorbeelden wordt uitgegaan van een vermogensvrijlating van € 10.000 (art. 34 lid 3 Participatiewet). Het grondprincipe is dat eerst wordt bekeken of een vermogensmutatie gedurende de bijstandverlening leidt tot een overschrijding van het resterend vrij te laten vermogen. Indien dit het geval is, zal de bijstand (tijdelijk) worden beëindigd, tenzij het vermogen van de belanghebbende een negatief saldo kent. Er wordt dus een tweetrapsmethode gehanteerd:

1. Berekenen van het bedrag dat (eventueel) het vrij te laten vermogen overschrijdt;

2. Berekenen van het feitelijke vermogen.

 

Voorbeeld 1: De aanvraag

De belanghebbende beschikt tijdens de bijstandsaanvraag over een spaartegoed van € 7.000 en hij heeft een schuld van € 1.000. Het in aanmerking te nemen vermogen en de resterende vermogensvrijlating worden als volgt vastgesteld:

Spaargelden : € 7.000

Schulden : € 1.000 -/-

Vermogen : € 6.000

Vermogensvrijlating : € 10.000 -/-

Resterend vrij te laten vermogen : € 4.000

 

Voorbeeld 2A: Vermogensmutatie tijdens bijstandsverlening (toename bezittingen)

De onder voorbeeld 1 bedoelde belanghebbende wint gedurende de bijstandsverlening een prijs van

€ 3.000. Er zijn inmiddels geen nieuwe schulden bijgekomen en er zijn geen uitgaven gedaan vanuit

het vastgestelde vermogen van € 6.000, dat door de vermogensmutatie is gestegen naar € 9.000.

De berekening is nu als volgt:

Resterend vrij te laten vermogen : € 4.000

Prijzengeld : € 3.000 -/-

Nieuw resterend vrij te laten vermogen : € 1.000

Het recht op bijstand blijft bestaan, daar er nog steeds een resterend vrij te laten vermogen bestaat.

 

Voorbeeld 2B: Vermogensmutatie gedurende de bijstandsverlening (tweede toename bezittingen)

De onder voorbeeld 2A bedoelde belanghebbende ontvangt na verloop van tijd tevens een erfenis van

€ 500.

Resterend vrij te laten vermogen : € 1.000

Erfenis : € 500 -/-

Nieuw resterend vrij te laten vermogen : € 500

Het recht op bijstand blijft ook hier bestaan.

 

Voorbeeld 3: Vermogensmutatie gedurende de bijstandsverlening (toename bezittingen en bestedingen)

De onder voorbeeld 1 bedoelde belanghebbende wint gedurende de bijstandsverlening een prijs van

€ 6.000. Voorts heeft hij ondertussen voor € 5.000 een algemeen gebruikelijke en noodzakelijke

inboedel gekocht van zijn spaargeld.

Dit leidt tot het volgende: Het vermogen is positief. De besteding heeft geen consequenties. Het kan

immers niet zo zijn dat door besteding van een eerder vrijgelaten vermogen een nieuwe ruimte voor

een positieve vermogensmutatie ontstaat. Dat zou niet in overeenstemming zijn met het eenmalige

karakter van de vrijlating.

De bezitting die wordt verworven tijdens de bijstandsverlening, in casu de prijs ad € 6.000 bedraagt

meer dan het restant van de vrijlating ad € 4.000. De bijstand dient tijdelijk te worden beëindigd.

 

Voorbeeld 4: Vermogensmutatie gedurende de bijstandsverlening: toename bezittingen en extra schulden

De onder voorbeeld 1 bedoelde belanghebbende wint gedurende de bijstandsverlening een prijs van

€ 6.000. Voorts is ondertussen een nieuwe schuld ontstaan van € 1.000. Dit leidt tot het volgende.

Het vermogen is, ondanks de schuld, positief gebleven.

De schuld heeft nu geen consequenties. Het staat de betrokkene vrij om kosten te betalen uit zijn

vermogen dan wel om voor die betaling schulden aan te gaan. Hier geldt dat het niet zo kan zijn dat

door directe betaling of het aangaan van schulden een nieuwe ruimte voor positieve

vermogensmutaties ontstaat. Ook dat zou niet in overeenstemming zijn met het eenmalige karakter

van de vrijlating. De bezitting die wordt verworven tijdens de bijstandsverlening, in casu de prijs ad €

6.000 bedraagt meer dan het restant van de vrijlating ad € 4.000. De bijstand dient tijdelijk te

worden beëindigd.

 

Voorbeeld 5: Negatief vermogen

Bij aanvang van de bijstandsverlening beschikte de belanghebbende over een spaartegoed van

€ 1.000 en een schuld van € 15.000. De berekening is nu als volgt:

Spaartegoed : € 1.000

Schuld : € 15.000 -/-

Vermogen : € 14.000 -/-

Resterend vrij te laten vermogen € 10.000. Er is immers geen vermogen dat het vrij te laten vermogen vermindert.

 

Voorbeeld 6A: Negatief vermogen en vermogenstoename 1

De belanghebbende als bedoeld in voorbeeld 5 ontvangt gedurende de bijstandsperiode een erfenis

van € 12.000. De berekening wordt nu als volgt:

Spaartegoed bij aanvraag : € 1.000

Schuld bij aanvraag : € 15.000 -/-

Vermogen bij aanvraag : € 14.000 -/-

 

Resterend vrij te laten verm bij aanvr. : € 10.000

Vermogenstoename : € 12.000 -/-

Overschrijding vrij te laten verm : € 2.000

 

Nieuw feitelijk vermogen : € 2.000 -/-

Resterend vrij te laten vermogen : € 0

 

Het vrij te laten vermogen kan nooit negatief zijn. Omdat dat het vermogen € 2.000 negatief is, blijft het recht op bijstand bestaan. Belanghebbende beschikt ondanks de positieve vermogensmutatie nog steeds niet over middelen om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Wel kan de bijstand afgestemd worden.

 

Voorbeeld 6B: Negatief vermogen en vermogenstoename 2

De belanghebbende als bedoeld in voorbeeld 6a ontvangt in plaats van een erfenis van € 12.000,

een erfenis van € 30.000. De berekening is nu als volgt.

Spaartegoed bij aanvraag : € 1.000

Schuld bij aanvraag : € 15.000 -/-

Vermogen bij aanvraag : € 14.000 -/-

 

Resterend vrij te laten verm bij aanvr : € 10.000

Vermogenstoename : € 30.000 -/-

Overschrijding vrij te laten vermogen : € 20.000

 

Nieuw feitelijk vermogen : € 16.000

Resterend vrij te laten vermogen : € 0

 

Het nieuw vermogen (€ 16.000) is nu positief en hoger dan het resterende vrij te laten vermogen

(€ 10.000). De belanghebbende zal derhalve het verschil (€ 6.000) moeten interen nadat de

bijstand is beëindigd.

 

Artikel 11. Vrijlating vermogen auto

De waarde van de auto of motor tot € 5.000 wordt buiten beschouwing gelaten bij de vermogenstoets. Het bezit van een auto of motor wordt hierbij als algemeen gebruikelijk bezit in natura aangemerkt.

Indien de waarde van de auto meer is dan € 5.000 wordt het meerdere als vermogen in aanmerking genomen. De waarde van eventuele andere auto’s of motoren wordt geheel in aanmerking genomen.

 

Artikel 12. Vermogensintering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

 

Artikel 13. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 14. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 15. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.