Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Roosendaal

Programma van Eisen subsidieaanvraag Uitvoering Programma ‘Bibliotheekwerk 2015-2018’

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRoosendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingProgramma van Eisen subsidieaanvraag Uitvoering Programma ‘Bibliotheekwerk 2015-2018’
CiteertitelProgramma van Eisen subsidieaanvraag Uitvoering Programma ‘Bibliotheekwerk 2015-2018’
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vastgesteld voor subsidiejaar 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Roosendaal/CVDR285104/CVDR285104_1.html
  2. https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Roosendaal/CVDR610992/CVDR610992_1.html
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-08-201822-03-2021Nieuwe regeling

19-06-2018

gmb-2018-177877

136538

Tekst van de regeling

Intitulé

Programma van Eisen subsidieaanvraag Uitvoering Programma ‘Bibliotheekwerk 2015-2018’

Gemeente Roosendaal

versie 12-06-2014 / IAP

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

1

Inleiding

2

2

Situatiebeschrijving

2

2.1

Opdrachtgever / opdrachtnemer

2

2.2

Gemeentelijk beleidskader

2

3

Beschrijving activiteiten

3

3.1

Inleiding: maatschappelijke effecten

3

3.2

Omschrijving activiteiten

3

3.2.1

Het bevorderen van lezen

3

3.2.2

Het stimuleren van (taal)ontwikkeling

5

3.2.3

Nadere eisen en randvoorwaarden

6

4

Procedure

7

4.1

Aanvraag

7

4.2

Opbouw activiteitenplan

7

4.3

De subsidieaanvraag

7

4.4

Kwaliteitsbewaking en beoordeling

7

4.5

Overige voorwaarden en aanvullende eisen

8

5

Algemene Voorwaarden

9

5.1

Overeenkomst

9

5.2

Betaling

9

5.3

Vaststelling subsidieverlening

9

5.4

Wettelijk kader

9

5.5

Inlichtingen

9

Bijlage 1:

Standaard berekeningswijzen en definities

10

 

 

1 Inleiding

 

De gemeente Roosendaal is voornemens een overeenkomst af te sluiten voor het uitvoeren van het ‘Bibliotheekwerk 2015-2018’ voor de jaren 2015 en 2016 met een optie voor de jaren 2017 en 2018. Dit ‘programma van eisen’ is bedoeld om nadere invulling te geven aan de precieze ‘vraag’ c.q. opdracht van de gemeente Roosendaal in deze. Bibliotheek VANnU wordt gevraagd door middel van een activiteitenplan aan te geven op welke manier een bijdrage wordt geleverd aan de realisatie van de maatschappelijke effecten en de beleidsdoelstellingen

 

 

2 Situatiebeschrijving

2.1 Opdrachtgever / opdrachtnemer

De gemeente Roosendaal (team Maatschappij) is opdrachtgever voor de uit te voeren activiteiten. Bibliotheek VANnU is opdrachtnemer.

 

2.2 Gemeentelijk beleidskader

De maatschappelijke context waarin de gemeente haar werk doet is de afgelopen jaren sterk veranderd: de financiële crisis, minder geld en meer taken vanuit het Rijk en een groter accent op bewuste en toekomstbestendige keuzes. En ook: een vernieuwde rolopvatting van de gemeente naar de samenleving toe en omgekeerd. Uitgaande van de kracht van de gemeenschap wil de gemeente Roosendaal zelfwerkzaamheid en gelijkwaardigheid van burgers bevorderen. Voor zichzelf ziet zij daarbij vooral een activerende en verbindende rol weggelegd met als uitgangspunten: ‘wederkerigheid, iedereen telt en doet mee, participatie op eigen kracht, arbeidsparticipatie als basis en ‘loslaten tenzij’ wat betreft de rol van de gemeente’.

 

Het programma ‘Bibliotheekwerk 2015-2018’ valt binnen het programma ‘leren en ontwikkelen’, beleidsterrein cultuur. Naar aanleiding van de Agenda van Roosendaal, waarin een beleidsarme periode werd ingeluid, is er in navolging van de nota Cultuur in beweging 2007-2010 geen nieuw cultuurbeleid opgesteld. Er wordt aangesloten bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in de kaderstellende beleidsnotities: de Agenda van Roosendaal, de Sociale Visie, de Kadernota 2014 en de Strategische Verkenningen. In de Kadernota 2014 is voor het hervormingsgebied van de stedelijke voorzieningen op het gebied van sport, cultuur en vrije tijd het bevorderen van de actieve deelname van inwoners aan de samenleving en het vergroten van de bijdrage van deze voorzieningen aan woon- en vestigingsklimaat, geformuleerd als de centrale doelstellingen. Daarnaast zijn de volgende doelen genoemd:

  • het stimuleren van eigen kracht;

  • het stimuleren van publiek ondernemerschap;

  • extra aandacht voor jeugd;

  • bijdragen aan een aantrekkelijke binnenstad.

 

 

3 Beschrijving activiteiten

3.1 Inleiding: maatschappelijke effecten

Middels de uitvoering van het programma ‘Bibliotheekwerk 2015-2018’ wordt de opdrachtnemer gevraagd een bijdrage te leveren aan de volgende vier maatschappelijke effecten:

  • I.

    De Roosendaalse jeugd groeit gezond en veilig op en neemt naar eigen tevredenheid deel aan de samenleving;

  • II.

    Volwassenen nemen zo lang mogelijk gezond, op eigen kracht en naar eigen tevredenheid deel aan de samenleving;

  • III.

    De gemeente Roosendaal is aantrekkelijk om te wonen en vrije tijd door te brengen;

  • IV.

    De binnenstad van de gemeente Roosendaal is aantrekkelijk voor bezoekers en ondernemers.

 

Gesteld wordt dat goed kunnen lezen en het hebben van goede taal- en mediavaardigheden bijdraagt aan het bereiken van genoemde maatschappelijke effecten (outcome). De focus op het verbeteren van deze vaardigheden wordt daarbij vertaald naar een aantal te realiseren operationele hoofd- en subdoelstellingen (output). De opdracht nemer wordt gevraagd de subdoelstellingen in het activiteitenplan nader uit te werken in een aantal kritieke prestatie-indicatoren (kpi’s) waarmee beoordeeld kan worden in welke mate de doelstellingen gerealiseerd zijn.

 

De gemeente heeft de volgende doelen gesteld:

  • A.

    Het bevorderen van lezen;

  • B.

    Het stimuleren van (taal)ontwikkeling.

 

Binnen de bibliotheeksector worden vijf kerntaken geformuleerd voor de bibliotheek, namelijk lezen, leren en informeren, ontmoeting & debat en kunst & cultuur. Dit zijn de peilers waarop de bibliotheek rust en welke ook zijn opgenomen in de nieuwe bibliotheekwet die per 1 januari 2015 van kracht gaat. De gemeente legt in onderhavig Programma van Eisen het accent op de kerntaken ‘lezen’ en ‘leren’. De taken van de bibliotheek op het gebied van informatie, ontmoeting & debat en kunst & cultuur worden beschouwd als een secundair. Hierbij is het bovendien niet per definitie de bibliotheek die deze taken op zich moet nemen. Dit kunnen ook burgers of organisaties zijn, al dan niet gebruikmakend van de voorzieningen van de openbare bibliotheek. Meer dan ooit zijn mensen in staat om individueel en thuis te leren en te studeren. De bibliotheek is er ook voor wie meer wil en ontwikkelt zich tot een platform voor social learning waar mensen, ondersteund en gestimuleerd door de beschikbare hulpmiddelen, kunnen samenwerken en studeren. (Bibliotheek van de Toekomst, 2014 SIOB). Gebruikers en organisaties komen kennis en informatie halen én brengen. De bibliotheek fungeert daarbij als een mogelijke haal- en brengplaats.

 

In de hiernavolgende paragrafen worden de doelen nader toegelicht en uitgewerkt in prestatie-indicatoren. Daarbij zullen per doelstelling een aantal specifieke accenten worden gelegd.

 

3.2 Omschrijving activiteiten

3.2.1 Het bevorderen van lezen

“Lezen is een onmisbare vaardigheid in de samenleving. Het geeft zin en glans aan het leven.”(minister Plaskerk, 2008). Lezen staat aan de basis voor het verwerven van kennis en het stimuleren van creativiteit en verbeeldingskracht. Om volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving is het daarom van groot belang om zorg te dragen voor de ontwikkeling van deze vaardigheid bij de jeugd maar ook aandacht te hebben voor volwassenen en bijzondere doelgroepen. Hiervoor moet de collectie onder anderen breed toegankelijk worden gemaakt voor alle doelgroepen en in het bijzonder, de jeugd, laaggeletterden en anderstaligen.

 

Centraal staat de volgende hoofddoelstelling:

 

  • A.

    Het bevorderen van lezen

 

Bovengenoemde hoofddoelstelling is uitgewerkt in de volgende subdoelstellingen inclusief de corresponderende prestatie-indicatoren. Daarbij wordt uitgegaan van het bereiken van de doelstellingen eind 2018.

 

 

Subdoelstellingen

Prestatie-indicator

A1

Leesplezier jeugd verhogen

Nader uit te werken in activiteitenplan

A2

Frequentie lezen jeugd verhogen

Nader uit te werken in activiteitenplan

A3

Frequentie lezen volwassenen verhogen

Nader uit te werken in activiteitenplan

A4

Tevredenheid volwassenen over aanbod bibliotheek vergroten

Nader uit te werken in activiteitenplan

A5

Frequentie lezen laaggeletterden en mensen met een leeshandicap verhogen

Nader uit te werken in activiteitenplan

A6

Tevredenheid laaggeletterden over aanbod bibliotheek vergroten

Nader uit te werken in activiteitenplan

 

Leesbevordering en jeugd

De gemeente heeft belang bij een goede leescultuur voor de jeugd omdat wanneer kinderen lezen, dit een positief effect heeft op hun ontwikkeling en daarmee de kansen in hun loopbaan. In de huidige kennissamenleving staat goed kunnen lezen en leesbevordering aan de basis voor kinderen om zich te kunnen ontwikkeling tot zelfstandige en zelfredzame volwassenen.

De bibliotheek is van oudsher een natuurlijke partner van het onderwijs en de jeugd is altijd al een van de belangrijkste doelgroepen geweest. Het onderwijs richt zich daarbij in beginsel vooral op het technisch lezen terwijl de bibliotheek (aanvullend hieraan) zich vooral richt op het leesplezier en daarmee het bevorderen van de leesfrequentie. Onderzoeken tonen aan dat een toename van de leesfrequentie leidt tot betere lees- maar ook betere taalvaardigheid.

 

Bibliotheek en scholen richten zich beiden op leesbevordering van kinderen en delen de doelstelling om van hen betere lezers te maken. Van de bibliotheek wordt verwacht dat zij activiteiten uitvoert waarmee het onderwijs op een vraaggerichte en professionele manier ondersteund wordt. Vraaggericht betekent ook dat in gezamenlijkheid gekeken wordt hoe gekomen kan worden tot een leesbevorderingsbeleid en dat de vraag wordt gesteld op welke wijze de bibliotheek het best deze complementaire taak in kan vullen. In 2014 wordt de pilot “Bibliotheek op school” uitgerold. Kinderen zijn tot een bepaalde leeftijd in hoge mate afhankelijk van hun ouders om ‘bij de boeken’ te komen. Door de bibliotheek naar de school te brengen kunnen alle kinderen in gelijke mate toegang krijgen tot lezen. Indien de pilot uitwijst dat dit inderdaad door alle partijen omarmt wordt als een goede manier om lezen bij jongeren te bevorderen dan staat de gemeente open voor een verdere invoering van deze aanpak.

Daarnaast zijn de activiteiten van de bibliotheek ook aanvullend aan hetgeen binnen het onderwijs aan leesbevordering wordt gedaan. Ook buiten school moeten ouders en kinderen de gelegenheid hebben om in een aantrekkelijke omgeving met boeken en lezen in aanraking te komen. De gemeente vindt het daarom belangrijk dat hiervoor faciliteiten beschikbaar blijven.

 

Leesbevordering en volwassenen

De moderne kenniseconomie vraagt steeds meer van werkenden, zowel voor hoog- als laaggeschoolde arbeid. Statistieken laten zien dat bijna 10% van de Nederlandse beroepsbevolking laaggeletterd zijn. Voor Noord-Brabant ligt dit percentage nog iets hoger. Dit zijn mensen die hierdoor in het dagelijks leven tegen problemen aanlopen en op de arbeidsmarkt minder kans maken. De bibliotheek ontplooit activiteiten gericht op deze specifieke doelgroep en speelt een actieve rol in het opsporen en terugdringen van laaggeletterdheid.

 

Voor wat betreft de doelgroep volwassenen in z’n algemeen opereert de bibliotheek sterk klant- en vraaggericht. Ze is laagdrempelig, aantrekkelijk en toegankelijk. Mensen moeten willen komen en willen blijven. Daarbij is oog voor de verschillen in behoeften van de (volwassen) gebruikers. De fysieke vestiging(en) worden hierop ingericht; daar waarin sommige doelgroepen een meer ‘boekige’ en stimulerende omgeving nodig hebben om tot lezen aangezet te worden, volstaat voor andere doelgroepen wellicht een servicepunt en de mogelijkheid van online bestellen en/of het lenen van e-books. Er is aandacht voor alternatieve methoden voor het beschikbaar stellen van de collectie en het stimuleren van het gebruik van e-books.

 

3.2.2 Het stimuleren van (taal)ontwikkeling

Het beheersen van taal (taalvaardigheid) is een voorwaarde voor en de basis voor het ontwikkelen van andere vaardigheden. Er is aangetoond dat een toename van de leesfrequentie ook een positief effect heeft op de taalontwikkeling, bij zowel kinderen als volwassenen. Daarmee draagt de voorgaande doelstelling ‘leesbevordering’ deels ook bij aan de doelstelling taalontwikkeling. De bibliotheek wordt echter gevraagd om zich met haar activiteiten in het bijzonder ook te richten op de doelgroepen anderstaligen.

 

Daarnaast geeft de bibliotheek actief invulling aan ‘een leven lang leren’. Zij organiseert een inhoudelijk activiteiten voor ‘informatie & inspiratie’ en besteedt aandacht aan mediawijsheid. Het kunnen omgaan met media, internet en ICT is in de huidige tijd een bijna even wezenlijke vaardigheid als lezen en taal. Hiervoor werkt de bibliotheek samen met relevante partijen in de stad.

 

Centraal staat de volgende hoofddoelstelling:

 

  • B.

    Het stimuleren van (taal)ontwikkeling

 

Bovengenoemde hoofddoelstelling is uitgewerkt in de volgende subdoelstellingen inclusief de corresponderende prestatie-indicatoren. Daarbij wordt uitgegaan van het bereiken van de doelstellingen eind 2018.

 

 

Subdoelstellingen

Prestatie-indicator

B1

Het verhogen van het gebruik van de bibliotheek door Nederlandstaligen (NT1) en anderstaligen (NT2)

Nader uit te werken in activiteitenplan

B2

De bibliotheek verdergaand inzetten als ‘platform’ om informatie en inspiratie mogelijk te maken

Nader uit te werken in activiteitenplan

B3

Het vergroten van de mediawijsheid bij jeugd en volwassenen

Nader uit te werken in activiteitenplan

 

3.2.3 Nadere eisen en randvoorwaarden

Bij het opstellen en uitvoeren van het programma ‘Bibliotheekwerk 2015-2018’ gelden de volgende nadere eisen en randvoorwaarden:

 

  • -

    Wijken en dorpen

    De opdrachtnemer wordt gevraagd (organisaties in) de wijken en dorpen te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van het activiteitenplan en aandacht te hebben voor specifieke behoeften en demografische samenstellingen.

     

  • -

    Aantrekkelijke binnenstad

    De bibliotheek levert een bijdrage aan aantrekkelijk binnenstad, door in het centrum een toegankelijk en laagdrempelige openbare sociaal-culturele voorziening te behouden, indien mogelijk in samenhang met andere (culturele) voorzieningen

     

  • -

    Samenwerking

    Van de opdrachtnemer wordt verwacht dat zij intensieve samenwerkingsrelaties aangaat met (culturele) partners in de stad, de wijken en de dorpen.

     

  • -

    Innovatie

    De bibliotheek is innovatief in de invulling van haar (toekomstige) taak, de gemeente geeft ruimte aan ‘proeftuinen’ om tot deze innovatie te komen.

     

  • -

    Inhoudelijke samenwerking De Kring

    De bibliotheek werkt op inhoud samen met De Kring (Educatief), in ieder geval daar waar de inhoudelijke opdrachten elkaar raken (b.v. literatuureducatie).

 

 

4 Procedure

4.1 Aanvraag

De subsidie dient te worden aangevraagd door middel van het hiervoor bestemde aanvraagformulier, vergezeld van:

  • Een activiteitenplan (zie verder 4.2)

  • Een onderbouwde, sluitende begroting waarin wordt aangetoond dat met inbegrip van de gemeentelijks subsidie voldoende middelen beschikbaar zijn de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, te realiseren. De begroting dient inzicht te gegeven in de berekening van de kostprijs per activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd. U dient voor elk subsidiejaar apart een begroting op te stellen.

  • Indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik word gemaakt van uurtarieven, dienen deze tarieven door de subsidieaanvrager te worden berekend met gebruikmaking van een door het college voor te schrijven standaardberekeningswijze. Zie Bijlage 1.

  • Indien van toepassing de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

 

4.2 Opbouw activiteitenplan

Het activiteitenplan is de grondslag voor de inhoudelijke beoordeling van subsidieaanvraag. Op basis van uw omschrijving van uw activiteiten, beoordelen wij of de activiteit voor subsidie in aanmerking komt en zo ja, voor welk bedrag.

 

Het activiteitenplan dient minimaal uit de volgende 4 onderdelen opgebouwd te zijn:

  • 1.

    Een beschrijving van de activiteit zoals vermeld onder paragraaf 3.2.

  • 2.

    De bijdrage die uw activiteit levert aan het realiseren van het gestelde maatschappelijk effect onder paragraaf 3.1.

  • 3.

    De bijdrage die uw activiteit levert aan het realiseren van het gestelde doelstellingen onder paragraaf 3.2.

  • 4.

    De meetbare prestaties welke aan uw activiteit verbonden zijn.

 

4.3 De subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag (inclusief begroting en activiteitenplan) kunt u richten aan:

College van Burgemeester en Wethouders

Gemeente Roosendaal

Postbus 5000

4700 KA Roosendaal

 

De subsidieaanvraag dient uiterlijk 1 oktober 2014 schriftelijk te worden in gediend bij het college van B&W. Het college beslist op de subsidieaanvraag en beschikt op aanvragen voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk op 31 december 2014. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld.

 

4.4 Kwaliteitsbewaking en beoordeling

Het college beoordeelt over de voortgang van de activiteit waar subsidie voor is verleend. Het college kan de subsidieverstrekking intrekken indien de afgesproken activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaats gevonden of zullen plaats vinden.

 

4.5 Overige voorwaarden en aanvullende eisen

De subsidieontvanger informeert het college schriftelijk over besluiten, wijzingen of ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat de afgesproken prestaties geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen.

 

 

5 Algemene Voorwaarden

5.1 Overeenkomst

Aan de subsidieontvanger wordt in principe een subsidie verstrekt voor de periode van 4 jaar, ingaande 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018. De subsidieverlening is gebaseerd op de Algemene Subsidieverordening Roosendaal en de Nadere regels voor subsidieverstrekking en deze wordt verleend door middel van een beschikking en een uitvoeringsovereenkomst.

 

5.2 Betaling

Voor de eerste projectjaren ontvangt de subsidieontvanger een voorschot van 100 % van het maximale verleende jaarlijkse subsidiebedrag. In het laatste projectjaar is dit 90 %. Uitbetaling gebeurt in gelijke termijnen gedurende de periode waarvoor de subsidie is toegekend. Afhankelijk van de hoogte van het bedrag kan dit maandelijks, per kwartaal of per jaar zijn. Na de vaststelling van de subsidie wordt het bedrag, waar subsidieontvanger dan nog recht op heeft, uitgekeerd dan wel wordt het bedrag dat de subsidieontvanger op basis van de afrekening terug dient te betalen, teruggevorderd.

 

5.3 Vaststelling subsidieverlening

De subsidieontvanger dient na afloop van de subsidieperiode een verzoek tot vaststelling in te dienen. Het college stelt de subsidie vast volgens de bepalingen zoals die opgenomen zijn in de Algemene Subsidieverordening Roosendaal.

 

5.4 Wettelijk kader

  • -

    Algemene subsidieverordening Roosendaal (zie www.roosendaal.nl)

  • -

    Nadere regels voor subsidieverstrekking 2015 (zie www.roosendaal.nl)

  • -

    Algemene wet Bestuursrecht (zie www.wetten.overheid.nl)

Algemene of verkoopvoorwaarden van de opdrachtnemer zijn uitdrukkelijk uitgesloten.

 

5.5 Inlichtingen

Voor vragen over de producten en prestaties zoals opgenomen in dit Programma van Eisen, kunt u contact opnemen met Ingrid Appak (team Maatschappij), tel. (0165) 579 958 en via e-mail: i.appak@roosendaal.nl. Voor vragen aangaande het subsidieverzoek kan men zich wenden tot Anita Verwijmeren (team Interne Dienstverlening & Communicatie), tel. 0165-579013 en via e-mail: subsidies@roosendaal.nl .

 

 

Bijlage 1 Standaard berekeningswijzen en definities

Een veel gebruikte methode voor de bepaling van de omvang van het subsidiebedrag is de berekening van de (gedeeltelijke) bijdrage aan de werkelijke kosten van subsidiabele activiteiten. Hierbij is een belangrijke basis voor de financiering/subsidie (kostengrondslag) de inzet van personeel. De subsidieontvanger moet zich verantwoorden over het aantal subsidiabele uren en de totstandkoming van de uurtarieven. Dit brengt hoge lasten met zich mee. Vooral de verschillende uitgangspunten en definities per subsidie ten aanzien van de subsidiabele kosten (bijvoorbeeld overheadkosten) leggen een grote (lasten)druk op de administratieve systemen van subsidieontvangers.

Voor de toepassing van de berekeningsmethoden kan het college besluiten dat wordt aangesloten bij de praktijk van de subsidieontvanger. Dat wil zeggen dat de subsidieverstrekker de subsidieontvanger de keuzemogelijkheid kan geven om de subsidiabele kosten volgens één van de drie gestandaardiseerde methodes te berekenen:

  • 1.

    berekening op basis van integrale kosten;

  • 2.

    berekening op basis van een uurtarief per kostendrager, vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten;

  • 3.

    een forfaitair vastgesteld uurtarief.

Ad 1

Voor de toepassing van de berekeningswijze op basis van integrale kosten geldt de voorwaarden dat deze is gebaseerd op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen

Ad 2

Voor de toepassing van de berekeningswijze op basis van een uurtarief per kostendrager wordt het daarin van toepassing zijnde opslagpercentage voor de indirecte kosten voorgeschreven. Vanaf 2015 is dit 20%.

Ad 3

Voor de toepassing van een forfaitair vastgesteld uurtarief wordt het van toepassing zijnde uurtarief per kostendrager voorgeschreven. Vanaf 2015 is dit € 67,50,-

 

Uniforme forfaitaire elementen voor de berekening van uurtarieven

Forfaitaire elementen zijn een hulpmiddel om de bepaling van de subsidiabele kosten, en daarmee van het subsidiebedrag, te vereenvoudigen en te uniformeren. Voorbeelden van forfaitaire elementen zijn: het aantal werkbare uren op jaarbasis, het uurtarief voor kosten van eigen arbeid (niet zijnde loonkosten) en het uurtarief voor categorieën van loonkosten, bijvoorbeeld op basis van de Handleiding Overheidstarieven. Zo wordt voor de berekening van uurtarieven uitgegaan van een forfaitair vastgestelde standaard van 1.600 werkbare uren op jaarbasis.

 

Eenduidige definities voor kostenbegrippen

Bij het bepalen van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de volgende definities:

  • a.

    Subsidiabele kosten: de kosten die bij het verlenen en vaststellen van de subsidie in aanmerking worden genomen, respectievelijk de feitelijke hoogte van die kosten.

  • b.

    Kostendrager: kostenplaats of volume-eenheid voor kostenberekening, bijvoorbeeld personeels-/arbeidsuren, apparaat-/machine-uren en overige kostendragers als output van apparaten en machines en verbruikte materialen.

  • c.

    Directe kosten: kosten van een kostendrager en kosten derden, die rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit worden toegerekend.

  • d.

    Indirecte kosten of overhead: kosten die niet rechtstreeks aan een subsidiabele activiteit worden toegerekend, maar via toerekening van een kostendrager.

  • e.

    Integrale kosten: het geheel van de directe en indirecte kosten.

  • f.

    Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten.

  • g.

    Loonkosten: de optelsom van de bruto loonkosten, niet winstafhankelijke emolumenten, dan wel extra verdiensten naast het loon, werkgeverslasten, kosten van secundaire arbeidsvoorwaarden en, indien van toepassing, een evenredig deel van de begrote kosten voor een eventuele wachtgelduitkering na ontslag, voor personeel dat werkzaamheden verricht ten behoeve van subsidiabele activiteiten.

  • h.

    Urenbasis: het aantal direct productieve uren per fte per jaar.

  • i.

    Aantal actieve uren per jaar: het aantal uren per dag vermenigvuldigd met het aantal werkbare dagen in een kalenderjaar minus:

    • -

      Wettelijk erkende feestdagen

    • -

      Verlof conform CAO

    • -

      Percentage ziekteverzuim

    • -

      Percentage indirect actieve tijd (werkbesprekingen, personeelsaangelegenheden, studieverlof etc.) op basis van ervaringsgegevens

  • j.

    Afschrijvingskosten: kosten die de economische waardevermindering weergeven van een investering tegen historische kostprijs gedurende de economische levensduur (periode waarna de investering economisch verouderd is), de eventuele restwaarde na de economische levensduur behoren niet tot de subsidiabele kosten.