Organisatie | Nijmegen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting in verband met het doortrekken van Pelseland, Lent |
Citeertitel | Verordening baatbelasting Pelseland, Lent |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Baatbelasting |
Externe bijlage | Bijlage_gewaarmerkte_kaart_baatbelasting_Pelseland_Lent |
Raadsbesluit genomen door de voormalige gemeente Elst
art. 272 onderdeel b en 273a, gemeentewet en art. 32, 4e lid Wet algemene regels herindeling
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2002 | Onbekend | 12-12-2001 Gemeenteblad 2002/036 | Raadsvoorstel 227/2001 |
Onder de naam "Baatbelasting Pelseland, Lent", wordt in de vorm van een jaarlijkse belasting van de, op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, met een paarse lijn gemarkeerde onroerende zaken, die gebaat zijn door de van gemeentewege aangebrachte voorzieningen, een directe belasting geheven ter verkrijging van een billijke bijdrage in de kosten van het doortrekken van de weg "Pelseland" te Lent. (Zie Bijlage)
Voor de toepassing van het eerste lid, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene, die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat op dat tijdstip, een ander de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht was.
De maatstaf waarnaar de belasting wordt geheven, is de oppervlakte van de onroerende zaak, dat gelegen is binnen het gebied, zoals is aangegeven op de onder artikel 1, lid 1, bedoelde kaart.
De belastingaanslagen zijn invorderbaar in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand, volgende op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
Burgemeester en wethouders kunnen één of meer ambtenaren aanwijzen, die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enig wettelijke bepaling betreffende de heffing en de invordering van de belasting.
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingenwet 1990, (Stbl. 221) voor de betrokken in artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet (Stbl. 1994, 762) bedoelde gemeenteambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.
De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stbl. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 60 van de Invorderingswet 1990, dan wel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 246a van de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.