Organisatie | Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân houdende regels omtrent natuurbescherming Beleidsregel Wet natuurbescherming Fryslân 2018 |
Citeertitel | Beleidsregel Wet natuurbescherming Fryslân 2018 |
Vastgesteld door | gemandateerde functionaris |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Bij wijzigingsbesluit van 13 augustus 2018 is besloten dat artikel 1.5 lid 2 met terugwerkende kracht in werking treedt op 1 november 2017.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-08-2018 | 21-03-2019 | artikel 1.5, 3.1 | 13-08-2018 | 01560235 | |
01-08-2018 | 22-08-2018 | nieuwe regeling | 10-07-2018 | 01540453 |
Gedeputeerde staten van Fryslân;
Gelet op de artikelen 1.3, derde lid, 2a, 2.7, tweede en derde lid, 3.13, eerste lid, onder f en 6.1, van de Wet natuurbescherming, artikel 2.7, van het Besluit natuurbescherming, de Regeling natuurbescherming, artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, paragraaf 4.2.8 van het PAS-programma en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
gedeputeerde staten van Fryslân bevoegd gezag kunnen zijn voor toestemmingsbesluiten (artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming), voor het verlenen van instemming (artikel 1.3, van de Wet natuurbescherming) en voor de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen (artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);
Besluiten vast te stellen de Beleidsregel Wet natuurbescherming Fryslân 2018.
Hoofdstuk 1 Tegemoetkoming faunaschade
In dit hoofdstuk van deze provinciale beleidsregel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
percelen die direct grenzen aan soortspecifieke ganzenfoerageergebieden: percelen die aan minimaal een zijde geheel of gedeeltelijk grenzen aan soortspecifieke foerageergebieden. Percelen die alleen met een hoekpunt raken aan een soortspecifiek foerageergebied worden niet geacht direct aangrenzend te zijn;
De taxateur stelt, met inachtneming van de door BIJ12 vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat. De eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, parafeert het taxatierapport voor interne controle en zendt het taxatierapport aan BIJ12. Bij de eindtaxatie overhandigt de taxateur het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ aan de aanvrager of deponeert het bedoelde formulier in de brievenbus van de aanvrager of zendt dit per e-mail aan de aanvrager.
§ 1.3 Beoordeling van de aanvraag om een tegemoetkoming
Uitsluitend aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan vinden of plegen te vinden in de landbouw, kunnen voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Wanneer een aanvrager verplicht is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een gecombineerde opgave te doen, is dat een aanwijzing dat hij zijn hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van zijn bestaan in de landbouw vindt of pleegt te vinden.
De hoogte van de tegemoetkoming wordt door gedeputeerde staten vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.
Voor gewassen, teelten, overige producten, of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, welke door de plaats, het moment of de wijze van telen of houden, bijzonder kwetsbaar zijn voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten, kunnen gedeputeerde staten een verhoogd eigen risico instellen.
Wanneer er niet aan de doelstelling, zoals bedoeld in lid 8, voldaan is en er op het niveau van een wildbeheereenheid niet voldaan is aan de doelstelling, zoals bedoeld in lid 9, verhoogt gedeputeerde staten het eigen risico, zoals bedoeld in lid 2, in het gebied van de desbetreffende wildbeheereenheid naar 50%, tenzij naar oordeel van gedeputeerde staten voldoende schadereductie niet mogelijk was vanwege een van de volgende factoren:
Als er binnen de desbetreffende wildbeheereenheid een hoger eigen risico is vastgesteld, maar er in de daaropvolgende jaren wordt voldaan aan een van de schadereductie-percentages zoals aangegeven in Tabel I, dan wordt de tegemoetkoming in de schade van de individuele grondgebruikers binnen de desbetreffende wildbeheereenheid vastgesteld in overeenstemming met Tabel I.
§ 1.4 Gevallen waarin geen tegemoetkoming wordt verleend
In de volgende gevallen wordt geen tegemoetkoming verleend:
Indien de schade is aangericht door een natuurlijk in het wild levende beschermde diersoort welke krachtens artikel 3.15, eerste lid van de wet bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort welke in het gehele land schade veroorzaakt en voor het verontrusten en doden van de schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt;
Indien de schade is aangericht door een natuurlijk in het wild levende beschermde diersoort welke krachtens de provinciale verordening op grond van artikel 3.15, derde lid van de wet is aangewezen als siersoort die schade veroorzaakt en voor het bestrijden van die diersoort een vrijstelling geldt, tenzij aan deze vrijstelling voorwaarden, beperkingen of clausules zijn verbonden waardoor de vrijstelling feitelijk gelijk gesteld moet worden aan een ontheffing verleend op basis van artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid of artikel 3.17, eerste lid van de wet;
Voor schade veroorzaakt door een natuurlijk in het wild levende beschermde diersoort waarvoor een ontheffing krachtens artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid of 3.17, eerste lid van de wet is verleend, waarbij in de verleende ontheffing geen bepalingen zijn opgenomen die de schadebestrijding in de weg staan;
Voor schade op gronden welke zijn gelegen binnen een straal van 500 meter van een vuilstortplaats, tenzij de schade is aangericht op gronden die zijn aangewezen als ganzenfoerageergebied door aangewezen diersoorten die in de periode dat de schade is veroorzaakt niet mochten worden verontrust en gedood;
In afwijking van artikel 1.3, eerste en derde lid komt schade aangericht door de wolf aan hobbymatig gehouden schapen en geiten tevens in aanmerking voor een tegemoetkoming. Artikel 1.3, tweede lid is niet van toepassing als het gaat om schade aangericht door de wolf mits de aanvrager een particulier is die geen onderneming drijft.
Hoofdstuk 2 Toedeling ontwikkelingsruimte Programmatische Aanpak Stikstof Fryslân 2017 segment 2
In dit hoofdstuk van deze provinciale beleidsregel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
segment 2: ontwikkelingsruimte die resteert na aftrek van ontwikkelingsruimte die is gereserveerd voor toestemmingsbesluiten die betrekking hebben op bij ministeriële regeling afzonderlijk of per categorie genoemde of beschreven projecten of andere handelingen, zoals opgenomen in het programma bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming;
Dit hoofdstuk is van toepassing op besluitvorming door gedeputeerde staten met betrekking tot projecten en andere handelingen waarvoor een beroep wordt gedaan op segment 2.
Aan een project of andere handeling wordt bij een toestemmingsbesluit niet meer dan drie mol stikstof per hectare per jaar aan ontwikkelingsruimte toegedeeld per PAS-programmaperiode. Ingeval het project of de andere handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, geldt de waarde van drie mol stikstof per hectare per jaar per PAS-programmaperiode in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting, met inbegrip van projecten en handelingen in de PAS-programmaperiode die ingevolge artikel 2.12, van het Besluit natuurbescherming zijn uitgezonderd van het verbod van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
Het project of de andere handeling waarvoor ontwikkelingsruimte is toegedeeld, dient binnen twee jaar, na het onherroepelijk worden van het toestemmingsbesluit waarbij de ontwikkelingsruimte is toegedeeld, te zijn gerealiseerd onderscheidenlijk verricht. Na twee jaar kunnen gedeputeerde staten het door hen hiervoor vastgestelde toestemmingsbesluit (al dan niet gedeeltelijk) intrekken of wijzigen of, indien het om een omgevingsvergunning gaat, burgemeester en wethouders verzoeken het toestemmingsbesluit (al dan niet gedeeltelijk) in te trekken of te wijzigen.
Gedeputeerde staten kunnen het eerste, tweede en/of derde lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken, wanneer onverkorte toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met dit hoofdstuk van deze beleidsregel te dienen doelen.
Bij een toestemmingsbesluit wordt geen ontwikkelingsruimte toegedeeld aan drijvers van inrichtingen waarop het Besluit emissiearme huisvesting van toepassing is en waarvoor reeds eerder een toestemming genoemd in artikel 2.4, vijfde lid, van de Regeling natuurbescherming is afgegeven, indien in deze eerdere toestemming een huisvestingssysteem met een lagere emissiewaarde is voorgeschreven dan waarvoor nu toestemming wordt gevraagd.
Toelichting op het besluit van gedeputeerde staten van Fryslân d.d. 10 juli 2018 tot vaststelling van de Beleidsregel Wet natuurbescherming Fryslân 2018
Het huidige wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw), de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) en de Boswet wordt vervangen door één wet: de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). De Wnb vormt het sluitstuk van de decentralisatie van het natuurbeleid van het Rijk naar de provincies, waarbij de bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van het natuurbeleid en het landelijk gebied zoveel mogelijk worden overgedragen van het Rijk naar de provincies, overeenkomstig het ‘decentraal-tenzij-beginsel’. Dit is in het verlengde van de bestuursafspraken 2011-2015 tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen en het daarop gebaseerde onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur van 20 september 2011, gesloten tussen Rijk en provincies. Het is de bedoeling dat de Wnb over een paar jaar op haar beurt zal opgaan in de Omgevingswet.
Op grond van de Wnb worden provinciale staten verplicht voor bepaalde onderwerpen regels op te stellen. Daarnaast hebben provinciale staten de mogelijkheid om op een aantal onderwerpen regels te stellen. Deze regels zijn opgenomen in de Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017. Naast de bevoegdheden die provinciale staten hebben, hebben gedeputeerde staten van Fryslân ook haar bevoegdheden. Dit zijn onder andere de bevoegdheden tot het opstellen van beleidsregels op grond van artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De beleidsregels in het kader van de Wnb zijn opgenomen in deze beleidsregel: de Beleidsregel Wet natuurbescherming Fryslân 2018.
De beleidsregel gaat in op de tegemoetkoming in faunaschade en de toedeling van ontwikkelingsruimte uit segment 2 in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof Fryslân. Na het opstellen van de provinciale natuurvisie kan het zijn dat er paragrafen en/of hoofdstukken aan deze beleidsregel worden toegevoegd.
Leeswijzer: opbouw en onderwerpen
Hoofdstuk 1 van deze beleidsregel heeft betrekking op het onderwerp tegemoetkoming in faunaschade. In hoofdstuk 1 komen aan bod: §1.1 Begripsbepalingen, §1.2 Taxatie van de schade, §1.3 Beoordeling van de aanvraag om tegemoetkoming, §1.4 Gevallen waarin geen tegemoetkoming wordt verleend en §1.5 Vaststelling van de hoogte van het eigen risico.
Hoofdstuk 2 van deze beleidsregel heeft betrekking op de Programmatische Aanpak Stikstof. In hoofdstuk 2 komen aan bod: §2.1 Begripsbepalingen, §2.2 Reikwijdte, §2.3 Uitgangspunten van de toedeling ontwikkelingsruimte uit segment 2 en §2.4 Toedeling van ontwikkelingsruimte aan houders van toestemmingen.
In hoofdstuk 3 zijn de overige- en slotbepalingen uitgewerkt.
Het Faunafonds is onder de Ffw een zelfstandig bestuursorgaan. Ingevolge de Wnb zal het Faunafonds geen zelfstandig bestuursorgaan meer zijn. Bestuurlijk is afgesproken dat het Faunafonds wordt ondergebracht bij BIJ12. Op grond van de Wnb komen de taken en bevoegdheden met betrekking tot tegemoetkomingen in schade door in het wild levende beschermde inheemse diersoorten bij de provincies te liggen. Het is wenselijk dat de uitvoering van deze taken centraal plaats blijft vinden. Daarom hebben de provinciale bestuurders gezamenlijk besloten deze bevoegdheden te mandateren aan BIJ12. Middels hoofdstuk 1 van deze beleidsregel wordt geregeld op welke wijze BIJ12, namens gedeputeerde staten van Fryslân, de aanvragen om tegemoetkoming in faunaschade dient te behandelen.
In artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming is bepaald dat gedeputeerde staten van Fryslân in voorkomende gevallen tegemoetkomingen verlenen in geleden schade door natuurlijk in het wild levende:
a. vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, of
b. dieren die worden genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern, bijlage I bij het Verdrag van Bonn of de bijlage, onderdeel a, bij deze wet.
Ter invulling van deze taak en bevoegdheid hebben gedeputeerde staten van Fryslân beleidsregels vastgesteld op grond van artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
Grondgebruikers die schade van beschermde dieren ondervinden, kunnen onder omstandigheden een tegemoetkoming in deze schade krijgen. Uitgangspunt is dat de schade die de grondgebruiker of zijn jachthouder had kunnen voorkomen of beperken niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
Aanknopingspunt voor het beleid is dat een belanghebbende alles in het werk moet stellen om schade ter voorkomen of te beperken. Het moet voorts gaan om schade die niet tot het normale bedrijfsrisico en het normale maatschappelijke risico van de betrokkene behoort. Een zekere mate van schade door in het wild levende beschermde dieren dient een ieder voor lief te nemen. De bescherming van have en goed tegen schade door dieren is primair de verantwoordelijkheid van de grondgebruiker zelf. Daarbij is het nemen van maatregelen gericht op het voorkomen van schade een eerste aandachtspunt. Pas als dergelijke maatregelen tekort schieten, is schadebestrijding aan de orde. Indien, ondanks een deugdelijke en tijdige inspanning van de grondgebruiker om schade te voorkomen en beperken, schade ontstaat, kunnen gedeputeerde staten van Fryslân besluiten een tegemoetkoming toe te kennen.
In IPO-verband hebben de gezamenlijke provincies ervoor gekozen het verlenen van tegemoetkomingen in faunaschade te mandateren aan de uitvoeringsorganisatie BIJ12. Uit oogpunt van efficiëntie is een landelijke uitvoering met één loket en gebundelde kennis te prefereren. Daarnaast wordt uniformiteit in de uitvoering en rechtsgelijkheid over heel Nederland nagestreefd. Daar waar in de beleidsregel of in deze toelichting sprake is van gedeputeerde staten van Fryslân moet in veel gevallen dan ook ‘BIJ12’ worden gelezen. In een afzonderlijk besluit worden de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van tegemoetkomingen gemandateerd aan BIJ12.
In artikel 1.1 wordt aangegeven wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan.
Onder kapitaalintensieve teelten worden in ieder geval verstaan de teelt van: bloemen, bloembollen, bomen, graszoden, fruit en hoog salderende groentes. Het gaat bij kapitaalintensieve teelten om teelten die meerdere jaren op een plek staan en/of teelten die per hectare hoge financiële opbrengsten opleveren (hoog salderen). Dit zijn gewassen waar in redelijkheid een grotere inspanning van de grondgebruiker mag worden verlangd om deze gewassen te beschermen. Onder hoofdproduct wordt in ieder geval verstaan een product dat in de Kwantitatieve Informatie Akkerbouw en Vollegrondsgroenteteelt (KWIN) als hoofdproduct wordt genoemd.
Vanwege de Fryske Guozzenoanpak 2017-2020 worden er een aantal nieuwe definities aan deze beleidsregel toegevoegd. Hieronder wordt gemotiveerd waarom deze definities in de beleidsregel zijn opgenomen.
In deze beleidsregel is de term ‘ganzenrustgebied’ vervangen door de term ‘ganzenfoerageergebied’ om aan te sluiten bij de terminologie in de Fryske Guozzenoanpak. In deze beleidsregel wordt de term ‘foerageergebieden’ gehanteerd in plaats van ‘rustgebieden’, omdat de term ‘foerageergebieden’ beter weergeeft wat de ganzen doen op deze percelen: foerageren oftewel eten. Rusten doen ganzen veelal op open water in de Natura 2000-gebieden of andere waterrijke locaties. 1
Percelen die grenzen aan soortspecifieke foerageergebieden
Bij de toetsing op adequaat gebruik en de vaststelling van het eigen risico kan van belang zijn of de desbetreffende percelen wel of niet direct grenzen aan soortspecifieke foerageergebieden. Daarom moet duidelijk zijn wanneer percelen wel of niet direct grenst aan een soortspecifiek foerageergebied. Wanneer percelen aan minimaal een zijde geheel of gedeeltelijk grenzen aan soortspecifieke ganzenfoerageergebieden. Percelen die alleen met een hoekpunt raken aan een soortspecifiek foerageergebied worden niet geacht direct aangrenzend te zijn. Om duidelijk te maken wanneer een perceel wel of niet grenst aan een soortspecifiek foerageergebied, wordt hieronder een voorbeeld gegeven:
Groen = soortspecifiek foerageergebied
Rood = niet direct aangrenzend
Soortspecifieke foerageergebieden
Vanwege de Europese bescherming van de Brand- en Rotgans zijn soortspecifieke foerageergebieden ingesteld op locaties waar deze ganzensoorten in hoogste aantallen voorkomen. Ook de andere beschermde inheemse ganzensoorten wordt bescherming geboden in deze gebieden. In deze gebieden mogen ganzen vanaf 1 april tot uiterlijk 1 juni ongestoord foerageren. Dat wil zeggen dat ze daar niet mogen worden verstoord of verjaagd. De soortspecifieke foerageergebieden worden bij besluit van Gedeputeerde Staten begrensd.
Deze definitie is opgenomen omdat ganzen aanwezig kunnen zijn in en/of rond gebieden die voor weidevogels zijn aangewezen. Als ganzen in deze situatie bejaagd of verjaagd worden, dan kan dit een verstorende werking hebben op de daar aanwezige weidevogels.
De definitie van wildbeheereenheid is opgenomen in dit artikel omdat buiten de ganzenfoerageergebieden de tegemoetkomingen in de schade op grond van artikel 1.5, veertiende en vijftiende lid van deze Beleidsregel bepaald kunnen worden op het niveau van de wildbeheereenheden.
Artikel 1.2 regelt in samenhang met de provinciale verordening tegemoetkoming faunaschade de wijze waarop de schade wordt vastgesteld. BIJ12 heeft een raamovereenkomst met taxatiebureaus die schade veroorzaakt door in het wild levende beschermde dieren taxeren. Voor het uitvoeren van taxaties gelden taxatierichtlijnen die worden gevolgd door de taxateurs.
De taxateur zal zijn bevindingen direct na de eindtaxatie bij de grondgebruiker achter laten of deze zo spoedig mogelijk toesturen. Voorts is voorzien in de mogelijkheid dat de aanvrager zijn opmerkingen over de taxatie kan vermelden, dat de taxateur die opmerkingen van commentaar voorziet en dat de aanvrager kennis kan nemen van het commentaar van de taxateur.
In de artikelen 1.3 tot en met 1.4 is vastgelegd hoe de aanvraag om een tegemoetkoming wordt beoordeeld. Daarbij hebben gedeputeerde staten van Fryslân ter invulling van artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming bepaald welke schade in aanmerking wordt genomen. Het gaat hierbij om vraat-, graaf-, wroet- of veegschade. Geen tegemoetkoming wordt bijvoorbeeld verleend voor structuurschade aan gronden doordat natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten die gronden hebben betreden. Verder komen uitsluitend personen die hun hoofdberoep in de landbouw hebben voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Daartoe is besloten op grond van de overweging dat door het hoge beschermingsniveau van de wet bepaalde individuen in de samenleving schade lijden doordat bij de wet natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten schade toebrengen aan gewassen of bepaalde teelten. Als die personen voor wat betreft hun inkomen (mede) afhankelijk zijn van de opbrengsten van die gewassen of die teelten dan achten gedeputeerde staten van Fryslân het redelijk dat die personen (gedeeltelijk) voor die schade worden gecompenseerd. Hierbij geldt dat de aanvrager het perceel waarop schade is aangericht op titel van eigendom, erfpacht of (teelt)pachtovereenkomst in gebruik dient te hebben.
Voorts is van belang dat de grondgebruiker zelf al het mogelijke dat in redelijkheid van hem kan worden verwacht, heeft ondernomen om schade zoveel mogelijk te voorkomen of beperken. BIJ12 heeft daartoe ter voorlichting van grondgebruikers de Handreiking Faunaschade en de Faunschade Preventie Kit opgesteld en op haar website geplaatst. Daarin worden voor de verschillende schadeveroorzakende diersoorten per gewas maatregelen opgesomd die de grondgebruiker, en soms zijn jachthouder, kan treffen om schade zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Gedeputeerde staten van Fryslân verlangen niet dat de grondgebruiker alle in de Handreiking en de Faunaschade Preventie Kit opgesomde maatregelen treft, alvorens voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Wel kan in redelijkheid van de grondgebruiker worden gevergd dat hij een aantal van de in de Handreiking voor het betreffende gewas of teelt opgesomde maatregelen heeft getroffen of dat hij andere maatregelen om schade te voorkomen of te beperken heeft getroffen, waarvan de effectiviteit naar het oordeel van gedeputeerde staten van Fryslân afdoende wordt onderbouwd. De maatregelen dienen gevarieerd te worden aangewend. De taxateur zal bij zijn taxatie de door de grondgebruiker aangewende maatregelen ter voorkoming of beperking van schade in zijn taxatierapport vermelden.
Teneinde innovatieve verjaagmaatregelen te stimuleren bestaat de mogelijkheid ook niet in de Handreiking vermelde verjaagmethoden toe te passen. Wel is het daarbij noodzakelijk dat de grondgebruiker, voordat hij het nieuwe middel gaat uittesten, de verwachte werking schriftelijk motiveert aan BIJ12. Eventueel kan de consulent faunazaken van BIJ12 ter plaatse nader onderzoek instellen. Indien BIJ12 de grondgebruiker toestemming verleent het door hem voorgestelde middel te testen, zal de faunabeheereenheid in wiens werkgebied het schadeperceel is gelegen van die toestemming in kennis worden gesteld.
Blijkens de wetsgeschiedenis is de grondgebruiker degene die verantwoordelijk is voor het voorkomen en beperken van door in het wild levende beschermde dieren aangerichte schade, met uitzondering van schade veroorzaakt door de vijf bejaagbare soorten. Voor die bejaagbare soorten draagt de jachthouder mede een verantwoordelijkheid. Voor schadeveroorzakende diersoorten dient de grondgebruiker tijdig een ontheffing krachtens artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid of een toestemming krachtens artikel 3.17, vierde lid van de wet aan te vragen ten behoeve van zijn jachthouder om die diersoorten te doden. Indien de provincie op voorhand al een ontheffing heeft verleend aan de faunabeheereenheid, kan de grondgebruiker volstaan met het aanvragen van een toestemming bij deze faunabeheereenheid.
Gedeputeerde staten van Fryslân menen dat het tijdig aanvragen van een ontheffing krachtens artikel 3.3, eerste lid of artikel 3.8, eerste lid, van de wet of een toestemming krachtens artikel 3.17, vierde lid, van de wet één van de mogelijkheden is om (dreigende) belangrijke landbouwschade te voorkomen of te beperken. Als de grondgebruiker een dergelijke ontheffing of toestemming niet of niet tijdig heeft aangevraagd dan zal in beginsel geen tegemoetkoming worden verleend. Tijdig aanvragen van een ontheffing of toestemming houdt in dat deze uiterlijk op de dag dat de schade van enige omvang is geconstateerd, wordt aangevraagd. Op dat moment wordt immers van de grondgebruiker verwacht dat hij direct actie onderneemt.
Gedeputeerde staten van Fryslân zullen bezien in welke gevallen het aanvragen van een ontheffing krachtens artikel 3.3, eerste lid of artikel 3.8, eerste lid of een toestemming op grond van artikel 3.17, vierde lid van de wet achterwege kan blijven, bijvoorbeeld indien kan worden aangetoond dat afschot van schadeveroorzakende diersoorten nauwelijks of geen effect sorteert op het voorkomen of beperken van de schade door die diersoort of omdat een ontheffing gezien de duurzame instandhouding van de diersoort ongewenst is.
Wordt een ontheffing verleend dan zal ook de schade die gedurende de behandelingsperiode van de ontheffingsaanvraag, welke ondanks de inspanningen van de grondgebruiker nog is ontstaan, bij de taxatie van de omvang van de schade worden betrokken.
Van een verleende ontheffing moet adequaat gebruik worden gemaakt. Dit houdt in dat minimaal twee keer per week aan verjaging ondersteunend afschot, of pogingen tot afschot, dient plaats te vinden. Om te kunnen toetsen of er sprake is van adequaat gebruik wordt een aanvrager gevraagd een rapportage van de jachthouder ten aanzien van het gebruik van de ontheffing te overleggen.
Artikel 1.4 vierde lid is per 1 augustus 2018 aan de Beleidsregel toegevoegd omdat onder bepaalde omstandigheden het niet redelijk is om op adequaat gebruik van de ontheffing te toetsen. Ten eerste wordt er van de toetsing op adequaat gebruik afgezien als een ontheffing om inhoudelijke gronden geweigerd is. Als een ontheffing op inhoudelijke gronden wordt geweigerd, achten gedeputeerde staten van Fryslân een tegemoetkoming in de schade op zijn plaats.
Bij tegemoetkomingen in de schade aan gewassen op gronden die direct grenzen aan soortspecifieke foerageergebieden niet getoetst op adequaat gebruik, mits de schade aan de gewassen veroorzaakt is in de periode van 1 april tot 1 juni. Verjaag- en bejaagacties op gronden die direct grenzen aan de soortspecifieke foerageergebieden kunnen immers een verstorende werking op de ganzen in deze foerageergebieden. Daardoor ontstaat het gevaar dat deze ganzen uit de soortspecifieke foerageergebieden vluchten en elders schade veroorzaken.
Als een grondgebruiker aantoont dat zijn/haar perceel deel uitmaakt van een door het Agrarisch collectief aangewezen weidevogelgebied, met het beheerpakket Open Grasland aantoont dat zijn/haar perceel grenst aan minimaal twee zijden grenst aan een dergelijk gebied, wordt er evenmin getoetst op adequaat gebruik. Als ganzen in of in de buurt van deze gebieden bejaagd of verjaagd worden, dan kan dit een verstorende werking hebben op de daar aanwezige weidevogels.
Artikel 1.5, tweede lid: hoogte eigen risico
De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming wordt verminderd met 20% van de vastgestelde schade, met een minimum van 250 euro per bedrijf per meldingsjaar. Het eigen risico kan bovendien door Gedeputeerde Staten op grond van de artikelen 1.5 vijfde, vijftiende, zestiende en zeventiende lid van deze Beleidsregel gewijzigd worden.
Artikel 1.5, derde lid en vierde lid: geen eigen risico
In de ganzenfoerageergebieden mogen de inheemse beschermde ganzensoorten van 1 november tot 1 april niet verstoord worden. In soortspecifieke ganzenfoerageergebieden geldt dit verbod van 1 april tot uiterlijk 1 juni. 2 Door middel van een ontheffing op grond van de wet kunnen deze data wel gewijzigd worden. Er bestaat dan in de regel geen mogelijkheid om de schadeveroorzakende diersoort te bestrijden. Om die reden moet de schade niet ten laste van de grondgebruiker blijven en wordt geen eigen risico gehanteerd. Voor diersoorten welke op geen enkele wijze mogen worden ver- of bejaagd, kunnen gedeputeerde staten van Fryslân besluiten de schade volledig te vergoeden.
Artikel 1.5, vijfde lid: het verhogen van het eigen risico
Gedeputeerde staten van Fryslân kunnen ook een verhoogd eigen risico hanteren. Bij het opleggen van een verhoogd eigen risico gelden de volgende richtlijnen:
Het toepassen van een verhoogd eigen risico zal in het algemeen alleen gebeuren bij kapitaalintensieve teelten. In de afweging of aan een individuele grondgebruiker wordt medegedeeld dat in de toekomst een verhoogd eigen risico kan worden opgelegd speelt, onder andere, mee of de schade (telkens) is veroorzaakt op percelen die tijdelijk (één teeltseizoen) in gebruik zijn of op percelen in eigendom of op basis van langjarige contracten in gebruik zijn. In de eerste situatie is ondernemer in staat om zelf een afweging te maken welke voordelen maar ook risico's hij heeft om op een bepaalde plaats percelen te huren en een (schadegevoelig en/of kapitaalintensief) gewas te telen. Dit moet voor de grondgebruiker een aanleiding vormen om een risico inschatting (rendement versus kans op schade) te maken. Het risico op schade kan hij dan vervolgens niet (onbeperkt) afschuiven op de provincie, omdat hij dit risico zelf willens en wetens heeft genomen. Voor zover toepassen van deze richtlijn strijdig is met de beleidsregel, gaat de beleidsregel voor.
Artikel 1.5, zesde lid: geen tegemoetkoming bij bedragen < € 50,00
Om de administratieve lasten te beperken worden tegemoetkomingen die lager zijn dan € 50,00 niet uitgekeerd.
Artikel 1.5, zevende lid: fruitschade
Bij besluit van 27 september 2016 hebben Gedeputeerde Staten besloten om per 1 januari 2017 geen tegemoetkoming meer te verlenen bij schade door zangvogels in zacht fruit en pit- en steenvruchten. Dit besluit werd voorafgegaan door het besluit van het voormalige zelfstandige bestuursorgaan het Faunafonds zoals gepubliceerd op 31 juli 2014, waarin een afbouw is ingezet van 60% tegemoetkoming in de fruitschade in 2015 naar 30% in 2016 en 0% in 2017 en verder.
Naar aanleiding van de tegemoetkomingsbesluiten over 2015 en 2016 is de toepassing van de beleidsregels getoetst in beroep en hoger beroep. In het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze bij uitspraak van 8 mei bevestigd dat een tegemoetkoming in 2015 mocht worden vastgesteld op 60% van de geleden schade.
In lijn met deze jurisprudentie wijzigen Gedeputeerde Staten deze beleidsregel. Wij volgen daarin het oordeel van de Afdeling dat het vergoeden van 60% van de schade die door mezen en meesachtigen wordt toegebracht aan appels en peren niet leidt tot een onevenredig zware last voor fruittelers. Door deze wijziging vast te stellen voorafgaand aan de schadegevoelige periode in 2018 kunnen de betreffende ondernemers hierop anticiperen.
Artikel 1.5, lid 8 tot en met 12: algemene toelichting
Op 31 juli 2014 zijn door het bestuur van het inmiddels opgeheven zelfstandig bestuursorgaan het Faunafonds op ons verzoek beleidsregels gepubliceerd gericht op de afbouw van tegemoetkomingen in schade door vogels aan zacht fruit en pit- en steenvruchten. Kortweg schade door mezen aan appels en peren. Per 1 januari 2017 zijn de provincies volledig bevoegd geworden tot het verlenen van tegemoetkomingen in de schade door in het wild levende dieren. De beleidsregels van het voormalige Faunafonds zijn zoveel mogelijk ongewijzigd overgenomen in deze Beleidsregel. Hieruit volgt een voortzetting van de afbouw van de tegemoetkoming van 60% in 2015 naar 30% in 2016 en 0% vanaf 2017. De andere provincies hebben eveneens deze afbouwregeling overgenomen in hun beleidsregels. Meerdere fruittelers hebben beroep aangetekend tegen de tegemoetkomingen in de schade die gebaseerd waren op deze afbouwregeling. De meeste beroepen zijn gelijktijdig behandeld door de Rechtbank Gelderland.
Tegen de uitspraken van de Rechtbank Gelderland van 2 augustus 2017 is door de provincies Gelderland, Utrecht, Zeeland, Noord-Holland, Zuid-Holland en Limburg hoger beroep aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De hoger beroepen over 2015 zijn gegrond verklaard bij uitspraak van 8 mei 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met kenmerk 201707374/1/A2 en de daarmee vergelijkbare en gelijktijdig behandelde dossiers. De Afdeling heeft een inhoudelijk oordeel uitgesproken over de tegemoetkoming in de schade over 2015. Deze is, rekening houdend met de gemiddelde omvang van de schade en de gemiddelde omzet van de bedrijven, terecht vastgesteld op 60% van de getaxeerde schade. Ten aanzien van de uitbetaling over 2015 is derhalve geen nadere instructie noodzakelijk. Voor 2016 en 2017 is dat wel het geval, deze zijn in deze beleidsregel uitgewerkt.
Het verlagen van de tegemoetkoming tot 30% voor het schadejaar 2016 of minder leidt naar oordeel van de Afdeling tot een onevenredig zware last voor de fruittelers. Volgens de Afdeling kunnen de provincies ervoor kiezen om over het jaar 2016 tevens 60% van de schade te vergoeden maar zij kunnen ook voor een afwijkend percentage kiezen mits goed gemotiveerd en toegespitst op de specifieke omstandigheden van de fruittelers. Nu er over de jaren 2016 en 2017 redelijkerwijs geen sprake is van ten opzichte van 2015 gewijzigde feiten of specifieke omstandigheden, wordt de tegemoetkoming over die jaren alsnog ook vastgesteld op 60% van de getaxeerde schade.
Artikel 1.5, negende en tiende lid:
Een tegemoetkoming over de schadejaren 2016 en 2017 kan slechts alsnog worden verleend daar waar sprake was van een deugdelijke aanvraag en bovendien tijdig een ontvankelijk bezwaar of beroep is aangetekend tegen het besluit tot toekenning van een tegemoetkoming. Ten aanzien van 2016 moet sprake zijn van een beroep dat is aangetekend bij de rechtbank en over 2017 een bezwaar bij BIJ12, dat gemandateerd is voor het beslissen op bezwaarschriften ten aanzien van tegemoetkomingen in faunaschade. Aangezien de bezwaren over 2017 in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn aangehouden wordt over 2017 niet vereist dat beroep moet zijn aangetekend bij de rechtbank.
Bij de beoordeling om alsnog een tegemoetkoming van 60% te verstrekken hoeft in deze gevallen niet te worden getoetst of afdoende preventieve maatregelen zijn getroffen. Aannemelijk is dat de aangekondigde verdere afbouw van de tegemoetkoming naar 30% en 0% gepaard is gegaan met een verhoogde prikkel tot inspanning om schade te voorkomen, ook zonder dat deze nadrukkelijk is geregistreerd. In deze gevallen hoeft daarom geen nadere toets op de getroffen preventieve maatregelen plaats te vinden.
Omdat over 2017 geen tegemoetkoming zou worden uitgekeerd zijn door BIJ12 geen taxaties uitgevoerd en hebben fruittelers het advies gekregen zelf een afweging te maken en een taxatie op eigen risico te laten verzorgen. Nu over 2017 een tegemoetkoming wordt uitbetaald worden ook de door de fruittelers gemaakte taxatiekosten vergoed. De taxatiekosten waren anders door BIJ12 gemaakt.
Artikel 1.5, lid 13 tot en met 17: bonus-malusregeling
In de Fryske Guozzenoanpak wordt vermeld dat er een bonus-malusregeling wordt geïntroduceerd. Deze regeling geeft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een verhoogd eigen risico in te stellen. Hoewel op grond van artikel 1.5, vijfde lid van deze beleidsregel Gedeputeerde Staten al de bevoegdheid heeft om een verhoogd eigen risico in te stellen, is een apart artikel voor de Bonus-Malusregeling gecreëerd. Deze regeling wijkt namelijk om een aantal reden af van artikel 1.5, vijfde lid van deze beleidsregel. Ten eerste is het wel of niet mogen toepassen van de bonus-malusregeling afhankelijk van de schadereductiedoelstelling. De bevoegdheid van artikel 1.5, vijfde lid van deze beleidsregel is dat niet. Ten tweede heeft Gedeputeerde Staten de keuze om het eigen risico vast te stellen op 25%, 50%, 75% of 100% van de schade. Bij de bonus-malusregeling staat vast op welke hoogte onder welke situatie welk eigen risico geldt. Tot slot hangt de hoogte van het eigen risico expliciet af van het grondgebied van de WBE waar het/de perceel/percelen van grondgebruiker zich bevindt(en). Bij art. 1.5, vijfde lid van deze beleidsregel kan de precieze locatie van de percelen van grondgebruiker een rol spelen, maar het hoeft niet.
Artikel 1.5, dertiende lid: schadereductiedoelstelling
Buiten de ganzenfoerageergebieden geldt een schadereductiedoelstelling van 5-10%. Deze doelstelling is al in 2014 vastgesteld, maar de schade veroorzaakt door ganzen is sindsdien alleen maar gestegen. Het reduceren van de ganzenschade met 5-10% is een van de belangrijkste doelstellingen van de Fryske Guozzenoanpak 2017-2020. Wanneer op provinciaal niveau de totale ganzenschade met 5-10% ten opzichte van het gemiddelde van de voorgaande twee jaren gereduceerd is, dan worden alle grondgebruikers buiten de ganzenfoerageergebieden met 80% in hun ganzenschade tegemoetgekomen 3 .
Artikel 1.5, veertiende en vijftiende lid: het activeren van de bonus-malusregeling
Wanneer er echter niet aan de doelstelling voldaan wordt van artikel 1.5, achtste lid van deze beleidsregel, dan gaat Gedeputeerde Staten onderzoeken binnen welke wildbeheereenheden de doelstelling niet behaald is van een reductie van de ganzenschade met 5-10% ten opzichte van de voorgaande twee jaren.
In de Fryske Guozzenoanpak 2017- 2020 heeft gedeputeerde staten bepaald dat wanneer op niveau van een wildbeheereenheid deze doelstelling niet behaald wordt, dit financiële consequenties gaat hebben voor de grondgebruikers binnen deze wildbeheereenheid 4 . Dan verhoogt Gedeputeerde Staten namelijk het eigen risico van deze grondgebruikers van 20% naar 50%. Met deze bonus-malusregeling wil gedeputeerde staten een sterke financiële prikkel creëren om de wildbeheereenheden en de grondgebruikers binnen deze wildbeheerheden te motiveren om een actieve bijdrage te leveren aan het beperken van de ganzenschade.
Op grond van artikel 6.1, tweede lid van de wet wordt een tegemoetkoming naar billijkheid bepaald. Daarom moet gedeputeerde staten af kunnen zien van het toepassen van de bonus-malusregeling. Echter alleen als Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat door bepaalde uitzonderlijke factoren en/of omstandigheden een effectieve schadebestrijding niet mogelijk was, kan Gedeputeerde Staten afzien van het toepassen van de bonus-malusregeling. De weersomstandigheden tijdens de winter kunnen een effectieve schadebestrijding gehinderd hebben. Zo kan in een extreem natte winter een effectieve schadebestrijding niet mogelijk zijn, omdat de terreinen moeilijk toegankelijk waren voor de jagers. De bonus-malusregeling wordt ook niet toegepast wanneer de faunaschade voor een belangrijk deel is veroorzaakt door andere soorten dan ganzen, zoals bij de muizenplaag van eind 2014 – begin 2015. Naast weersomstandigheden en andere diersoorten dan ganzen kan een effectieve schadebestrijding niet mogelijk zijn geweest vanwege mogelijk andere oorzaken. Daarom wil gedeputeerde staten van toepassing van de bonus-malusregeling kunnen afzien wanneer onvoorziene omstandigheden en/of eventuele belemmeringen een effectieve schadebestrijding redelijkerwijs in de weg hebben gestaan. Het moet daarbij echter wel gaan om substantiële omstandigheden en/of belemmeringen die redelijkerwijs niet in de risicosfeer behoren te liggen van de grondgebruikers.
Artikel 1.5, zestiende en zeventiende lid: verhoogd eigen risico
Wanneer Gedeputeerde Staten het eigen risico binnen een wildbeheereenheid heeft verhoogd naar 50%, dan blijft in principe dit hoger eigen risico gelden binnen de desbetreffende wildbeheereenheid in de daaropvolgende jaren. Een hogere tegemoetkoming in de schade dan 50% is daarna alleen mogelijk wanneer binnen de desbetreffende wildbeheereenheid een extra reductie van de ganzenschade behaald wordt.
Tabel I van deze beleidsregel is gebaseerd op een tabel uit de Fryske Guozzenoanpak 5 . In deze tabel worden echter alleen de jaren 2014-2015 en 2015-2016 genoemd. Hierdoor kan het misverstand ontstaan dat de gemiddelde schade van 2014-2015 en 2015-2016 als referentie dient bij het bepalen van de schadereductie voor alle daaropvolgende jaren. Uit de tekst van de Fryske Guozzenoanpak blijkt echter dat bij het bepalen van de schadereductie de gemiddelde schade van de voorgaande twee jaren als referentie dient. In de tabel uit de Fryske Guozzenoanpak is uitgegaan van de schadecijfers die in juni 2017 bekend waren. Op dat moment was de ganzenschade van het jaar 2016-2017 nog niet vastgesteld. Om duidelijk aan te geven in welk (meet)jaar welke jaren als referentie gebruikt worden, is Tabel I in deze beleidsregel opgenomen.
Artikel 6.1 van de wet bevat het uitgangspunt dat een tegemoetkoming slechts wordt verleend voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van een belanghebbende behoort te blijven. In artikel 1.6 is een aantal gevallen vastgesteld waarvoor gedeputeerde staten van Fryslân geen tegemoetkoming verlenen. Deze gevallen sluiten aan bij de voorzieningen die de wet of de provinciale verordening bieden om schade te voorkomen of te beperken.
Voor schade aangericht door diersoorten waarvoor het gehele jaar voor zowel grondgebruiker als jachthouder voldoende mogelijkheden bestaan om schade aan de landbouw door die diersoorten te voorkomen dan wel te beperken, wordt geen tegemoetkoming verleend. Er kan sprake zijn van provinciale vrijstellingen waarin voorwaarden, beperkingen of clausules zijn opgenomen met betrekking tot schadebestrijding. Van dergelijke vrijstellingen kan gezegd worden dat zij in de praktijk hetzelfde werken als een ontheffing gebaseerd op artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.17, eerste lid van de wet. Gedeputeerde staten van Fryslân behandelen dergelijke vrijstellingen in het kader van beleidsregel daarom als ware het ontheffingen.
Geen tegemoetkoming wordt verleend indien er sprake is van een ontheffing, op basis van artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid of artikel 3.17 van de wet, zonder voorwaarden, beperkingen of clausules ten aanzien van de schadebestrijding. Een dergelijke ontheffing is qua werking in de praktijk vergelijkbaar en daarom beleidsmatig gelijk te stellen aan een vrijstelling.
Schade veroorzaakt door diersoorten op gronden die zijn gelegen binnen de bebouwde kom of binnen een straal van 500 meter afstand van een vuilstortplaats, komt evenmin voor een tegemoetkoming in aanmerking. Binnen de bebouwde kom kan de grondgebruiker voorzien dat bepaalde maatregelen om schade te voorkomen of te beperken niet mogen worden aangewend. In geval van een vuilstortplaats is de aanwezigheid van schadeveroorzakende dieren voorzienbaar.
Evenmin wordt schade vergoed aan materialen welke worden gebruikt om gewassen af te dekken om daarmee een vroegere en naar verwachting hogere opbrengst te krijgen. Het risico van die schade dient voor rekening van de grondgebruiker te blijven. Eventuele schade dient gecompenseerd te worden geacht door een hogere opbrengst voor het betreffende gewas. Wordt die hogere opbrengst niet gerealiseerd, dan is dat ondernemersrisico.
Schade welke in redelijkheid verzekerbaar is bij minimaal twee in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Schade aangericht op gronden die verpacht zijn in een reservaat dient niet voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Dit geldt ook voor schade op gronden waarvoor een (erf)pachtovereenkomst met een natuurterreinbeherende instantie is afgesloten, al ligt dit anders als er geen beperkingen aan het landbouwkundig gebruik van de gronden zijn verbonden. Bij landbouwkundige beperkingen gaat het bijvoorbeeld om de situatie waarin het agrarisch gebruik van de gronden ondergeschikt is aan het natuurbeheer. Hetzelfde dient te gelden voor die gronden waarvoor met anderen dan een natuurterreinbeherende instantie een (erf)pachtovereenkomst is afgesloten en indien uit deze overeenkomst beperkingen ten aanzien van het landbouwkundig gebruik of beperkingen ten aanzien van het bestrijden van schade volgen. Dit kan blijken uit de (erf)pachtovereenkomst of uit de bestemming die op de percelen berust.
Het gaat in die zin in artikel 1.7, onder l, sub 1º, 2º en 3º van de beleidsregel om die gevallen waarbij schade of is te verwachten, of niet (of minder) is te beperken, of waar het landbouwkundig gebruik ondergeschikt is gemaakt aan natuurdoelstellingen en dit consequenties zijn van een bedrijfskeuze door het aangaan van een dergelijke (erf)pachtovereenkomst.
Schade op gronden waarvan het feitelijk gebruik niet agrarisch is of op gronden die een functie als waterkering hebben, komt evenmin in aanmerking voor een tegemoetkoming. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om schade aan sport- en golfvelden of op zeedijken die door schapen worden begraasd. Reden hiervoor is dat op die gronden geen sprake is van normale agrarische productie en dat de kans op schade door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten op die gronden voorzienbaar is, dan wel dat de grondgebruiker zelf zich bij overeenkomst heeft verbonden bepaalde schadebestrijdingsmaatregelen niet toe te passen. Gedeputeerde staten van Fryslân achten het redelijk dat de schade in dergelijke gevallen tot het ondernemersrisico behoort en dat de grondgebruiker daarvoor niet wordt gecompenseerd.
Geen tegemoetkoming wordt verleend als op de betreffende gronden beperkingen rusten ten aanzien van het landbouwkundig gebruik of ten aanzien van de schadebestrijding. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een braakliggend terrein dat een grondgebruiker tijdelijk om niet gebruikt.
Geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de schade aan blijvend grasland in de maand oktober. Evenmin wordt een tegemoetkoming verstrekt voor de schade aan blijvend grasland in de herfst- en winterperiode bestemd voor de voederwinning van schapen.
Indien de schade is aangericht aan knol-, bol- en wortelgewassen, die langer dan gebruikelijk op het land hebben gestaan en daarom ook later dan gebruikelijk worden geoogst, komt deze niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. Als de aanvrager het risico neemt om de gewassen langer dan gebruikelijk op het land te laten staan, stijgt de kans dat dieren schade aan de gewassen toebrengen. De mogelijkheden om te foerageren nemen elders immers af. Tevens wordt het kwaliteitsverlies bij deze gewassen later in het seizoen door nattigheid en vorst steeds groter. De verhoogde kans op schade die dit oplevert, dient voor rekening van de grondgebruiker te blijven. Dit is anders bij bloembollen en bij onderdekkersteelten, waarbij de gewassen juist in de wintermaanden worden geteeld en waarbij de gewassen met bijvoorbeeld stro of plastic worden afgedekt.
Verder wordt geen tegemoetkoming verstrekt voor schade aangericht aan bijproducten. Voorbeelden van bijproducten zijn stro (bij het hoofdproduct granen en peulvruchten) en hooi (bij het hoofdproduct graszaad).
Schade aan gebouwen, installaties en voertuigen etc. wordt niet vergoed. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om schade ten gevolge van aanrijdingen of aanvaringen met beschermde diersoorten.
Schade door beschermde dieren aan dieren in een stal komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Alvorens een schadeveroorzakende diersoort de stal of het gebouw bereikt, kunnen er voldoende barrières opgeworpen worden om de schade te voorkomen. Bovendien zijn stallen en andere bouwwerken af te sluiten en is het voor rekening van een grondgebruiker indien dit niet goed gebeurt.
Daarnaast is bepaald dat indien de aanvrager handelingen verricht of nalaat handelingen te verrichten waardoor de taxateur niet (meer) in staat is de omvang van de schade te taxeren, de aanvrager zijn aanspraak op een tegemoetkoming verliest.
Een tegemoetkoming wordt ook niet verleend in de gevallen dat de grondgebruiker het gewas niet meer oogst of dat het beschadigde perceel niet meer in gebruik wordt genomen en dit (mede) het gevolg is van andere omstandigheden dan schade door beschermde dieren. Voorbeelden zijn het niet oogsten maar onderploegen van gewassen of het niet meer beweiden van grasland met vee vanwege natte omstandigheden.
Schade veroorzaakt door ziektekiemen valt niet onder de reikwijdte van artikel 6.1 van de wet. Vaak zal het causale verband tussen een ziekte en de aanwezigheid van een beschermde diersoort niet aanwezig zijn of (achteraf) te bepalen zijn. Voor de duidelijkheid is besloten om in de beleidsregel de uitsluiting van ziekte voor tegemoetkomingen op te nemen.
De beleidsregel bevat geen limitatieve opsomming van situaties waarin geen tegemoetkoming wordt verleend. In dit verband geldt dat in de beleidsregel niet op voorhand alle (toekomstige) situaties kunnen worden benoemd waarin de schade voor rekening van de aanvrager behoort te blijven. Uit artikel 6.1 van de wet vloeit voort dat een tegemoetkoming alleen wordt verstrekt als de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de aanvrager behoort te blijven. Het is dan ook niet met de wet te verenigen dat gedeputeerde staten een tegemoetkoming zouden verstrekken voor schade die ten laste van de aanvrager behoort te blijven. In de beleidsregel is dit uitgangspunt expliciet vastgelegd.
Ten slotte geldt dat gedeputeerde staten van Fryslân zijn gehouden aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedeputeerde staten van Fryslân handelen overeenkomstig dit hoofdstuk van deze beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 1.6, lid 2 tot en met 5:
Gedeputeerde Staten verstrekt alleen tegemoetkomingen voor directe gewasschade die is ontstaan op gronden die feitelijk gebruikt worden voor landbouwbouwdoeleinden. Daarom verlenen Gedeputeerde staten op grond van artikel 1.6, lid 1 onder u van deze beleidsregel geen tegemoetkomingen in de schade aan groenbemesters, omdat er geen sprake is van directe schade aan een te oogsten gewas. Op grond van artikel 1.6, lid 1 onder l sub 3 en 4 verlenen gedeputeerde staten verlenen evenmin een tegemoetkoming in de schade aan gewassen op gronden die een functie hebben als waterkering, zoals zeedijken.
Voor zeedijken en groenbemesters op de Waddeneilanden wordt een uitzondering gemaakt omdat de in april en mei aanwezige ganzen meer dan in het verleden worden verjaagd naar de buitendijkse gebieden en de Waddeneilanden. Daarom zal de ganzendruk in deze gebieden hoger worden. Schade op de Waddeneilanden die ontstaat aan groenbemesters – deze worden volledig weggevreten-, en de schade aan het gras op de zeedijken, komen daarom op de Waddeneilanden naar redelijkheid in aanmerking voor een tegemoetkoming.
De wolf heeft een strikt beschermde status waardoor bestrijding verboden is. Om acceptatie van de komst van de wolf in Nederland te bevorderen wordt geen eigen risico gehanteerd en wordt het behandelbedrag gerestitueerd als is vastgesteld dat de schade door de wolf is aangericht. Daarbij speelt mee dat de kosten van een gedood schaap of een gedode geit of veterinaire kosten beperkt zijn in verhouding tot het behandelbedrag.
Omdat er tot nu toe sprake is van een enkele zwervende wolf in Nederland wordt schade door de wolf als onvoorzienbaar aangemerkt. Daarom wordt om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen van grondgebruikers niet verlangd dat zij preventieve middelen inzetten om het risico op wolvenschade te verkleinen.
Grondgebruikers kunnen een tegemoetkoming aanvragen voor schade aangericht door een zwervende wolf aan zowel landbouwhuisdieren als hobbymatig gehouden schapen en geiten. Zodra er sprake is van een territoriaal wolvenpaar in Nederland vervalt deze aanspraak op een tegemoetkoming met betrekking tot schade aan hobbymatig gehouden schapen en geiten en wordt dit hoofdstuk van deze beleidsregel ingetrokken.
Indien een gehouden schaap of geit verwond is door een wolf en is behandeld door een dierenarts, kan een tegemoetkoming van maximaal 80% van de kosten worden aangevraagd met een maximum van de marktwaarde van het prooidier. Wanneer het prooidier na behandeling door een dierenarts overlijdt, bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming maximaal twee keer de marktwaarde: de tegemoetkoming in dierenartskosten en de marktwaarde van het dier.
Evenals de wolf (Canis lupus) zijn de lynx (Lynx lynx), otter (Lutra lutra), bever (Castor fiber) en wilde kat (Felis sylvestris) als diersoorten van communautair belang opgenomen op de bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Hoewel deze diersoorten nog niet allemaal voorkomen in Nederland en (uitgezonderd de bever en otter) ook niet in de provincie Fryslân, geldt wel dat Nederland en de provincie Fryslân tot het natuurlijke verspreidingsgebied van deze diersoorten behoren. Uit de Habitatrichtlijn vloeit voort dat deze diersoorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied strikt beschermd zijn. Vanwege deze beschermingsstatus zijn in de Wet natuurbescherming verboden ingesteld voor het opzettelijk verstoren, vangen en doden. Dit verbod geldt ook in geval deze diersoorten schade aanrichten.
Vooralsnog moet er vanuit worden gegaan dat alleen de bever binnen de provincie Fryslân mogelijk schade zal kunnen veroorzaken aan economisch geteelde gewassen. Echter vanuit beleidsoogpunt achten wij het van belang dat ook voor de overige strikt beschermde diersoorten, waarvan de verwachting is dat deze in de komende perioden zich weer zullen uitbreiden binnen hun natuurlijk verspreidingsgebied, een goede regeling wordt getroffen waarbij in elk geval is voorzien dat, ingeval er sprake is van schade waarop dit hoofdstuk in deze beleidsregel ziet en deze niet redelijkerwijs kan worden voorkomen, er geen eigen risico wordt gehanteerd en het behandelbedrag wordt gerestitueerd als is vastgesteld dat de schade door de betreffende diersoort is aangericht.
Voor de das geldt dat deze is opgenomen in de bijlage, onderdeel A van de Wet natuurbescherming en is daarmee beschermd onder paragraaf 3.3 van deze wet: Beschermingsregime andere soorten. Ook binnen dit beschermingsregime is het verboden dieren uit deze categorie opzettelijk te doden of te vangen of de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Dit geldt ook in geval deze diersoorten schade aanrichten. De provincie Fryslân behoort tot het natuurlijke verspreidingsgebied van de das. Er bestaat geen representatief beeld van de daadwerkelijk optredende jaarlijkse dassenschade in Fryslân. Het behandelbedrag en het eigen risico gezamenlijk vormen een zodanig hoge drempel dat grondgebruikers er voor kiezen om geen aanvraag in te dienen bij optredende dassenschade. Om deze reden wordt er geen eigen risico gehanteerd en het behandelbedrag wordt gerestitueerd als is vastgesteld dat de schade door de das is aangericht.
Bij de inwerkingtreding van de Wnb komt de grondslag voor de huidige beleidsregels betreffende de toedeling van ontwikkelingsruimte in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof Fryslân van segment 2 te vervallen. Middels hoofdstuk 2 van onderhavige beleidsregel wordt beoogt om de beleidsregels en de landelijke vrijstelling inzake de Programmatische Aanpak Stikstof, die zijn opgesteld onder de Nbw, voort te zetten.
De stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden neemt de komende twintig jaar af door al ingezette maatregelen, zoals schonere auto's en het in de Programma Aanpak Stikstof opgenomen aanvullende pakket van emissiebeperkende maatregelen in de landbouw. Een deel van deze afname komt ten goede aan de natuur (ecologie); een ander deel wordt ingezet als ontwikkelingsruimte voor initiatiefnemers (economie). Daarbij is door het Rijk met de agrarische sector afgesproken dat de helft van de emissiebeperking door de landbouwmaatregelen ook weer als ontwikkelingsruimte voor die sector beschikbaar komt.
Van de depositieruimte die AERIUS berekent per Natura 2000-gebied is een deel apart gezet voor activiteiten waarvoor geen toestemmingsbesluit hoeft te worden genomen (autonome ontwikkelingen, projecten en andere handelingen onder de grenswaarden). Daarnaast is een deel van de depositieruimte beschikbaar als ontwikkelingsruimte voor toestemming plichtige activiteiten. Een deel van de ontwikkelingsruimte wordt gereserveerd voor prioritaire projecten van het Rijk en prioritaire projecten van de provincies. Het overige deel van de ontwikkelingsruimte (segment 2) is vrij beschikbaar. Dit hoofdstuk heeft betrekking op toedeling van ontwikkelingsruimte uit segment 2. Middels dit hoofdstuk wordt niet alleen beoogt om de landelijke vrijstelling inzake de Programmatische Aanpak Stikstof voort te zetten, maar is ook met zekerheid vastgesteld dat de natuurlijke kenmerken van de N200-gebieden niet zullen worden aangetast.
Gedeputeerde staten van Fryslân kunnen bevoegd gezag zijn voor toestemmingsbesluiten waarbij ontwikkelingsruimte wordt toegedeeld dan wel daarvoor instemming verlenen dan wel daarvoor een verklaring van geen bedenkingen afgeven.
Voor de uitoefening van deze bevoegdheden kunnen gedeputeerde staten van Fryslân provinciale beleidsregels vaststellen. Provincies hebben een gezamenlijke set van beleidsregels vastgesteld voor de verdeling van de ontwikkelingsruimte uit segment 2. Doel hiervan is de toedeling van ontwikkelingsruimte eenvoudig en eerlijk uit te voeren en om te voorkomen dat enkele aanvragers in één keer de beschikbare ontwikkelingsruimte verbruiken en dat daarbij geen ongelijkheid tussen provincies ontstaat. Daarbij wordt ruimte gelaten voor nuancering en maatwerk per provincie.
Wanneer een aanvraag om toestemming niet voldoet aan de provinciale beleidsregel, kan dat voor gedeputeerde staten van Fryslân reden zijn de gevraagde ontwikkelingsruimte te weigeren.
Toebedeelde ontwikkelingsruimte is gekoppeld aan een toestemmingsbesluit en is niet verhandelbaar.
In artikel 2.1 wordt aangegeven wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan.
Toestemmingsbesluiten op grond van artikel 2.7, van de Wet natuurbescherming kunnen door verschillende bevoegde gezagen worden vastgesteld. Voor de Friese Natura 2000-gebieden zijn dit in veel gevallen Gedeputeerde Staten van Fryslân. Het kan echter ook zijn dat burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn (zie artikel 5.13, van het Besluit natuurbescherming). In dat geval moeten gedeputeerde staten van Fryslân beslissen omtrent een verklaring van geen bedenkingen. Uit de toepassing van artikel 1.3, van de Wet natuurbescherming kan ook voortvloeien dat gedeputeerde staten van een andere provincie bevoegd gezag zijn, maar dat gedeputeerde staten van Fryslân instemming moeten verlenen.
Artikel 2.2 is zodanig geformuleerd dat dit hoofdstuk van de beleidsregel van toepassing is op alle besluitvorming door gedeputeerde staten van Fryslân met betrekking tot projecten en andere handelingen waarvoor een beroep wordt gedaan op segment 2 (dus ook verklaringen van geen bedenkingen en instemmingsbesluiten).
Gedeputeerde staten van Fryslân zien dat ontwikkelingsruimte in het kader van de Programma Aanpak Stikstof een schaars goed is en willen de beschikbare ruimte inzetten om de normale bedrijfsontwikkeling van ondernemers mogelijk te maken. De wil is om te voorkomen dat een nieuwe activiteit op een slecht gekozen locatie of uitbreiding een onevenredig groot deel van de beschikbare ontwikkelingsruimte gebruikt, waardoor er voor bestaande ondernemingen in de regio onvoldoende ruimte overblijft. Gedeputeerde staten van Fryslân willen ook voorkomen dat ontwikkelingsruimte wordt toebedeeld die vervolgens niet wordt gebruikt, terwijl voor andere ontwikkelingen dan onvoldoende ruimte beschikbaar is. Er zijn een aantal uitgangspunten geformuleerd om te bewaken dat de schaarse ontwikkelingsruimte goed gebruikt wordt.
Lid 1: Maximum toe te kennen ontwikkelingsruimte binnen een PAS-programmaperiode
Doel van deze bepaling is het ontmoedigen van aanvragen om toestemming voor projecten of andere handelingen waarvoor een onevenredige hoeveelheid ontwikkelingsruimte nodig is. Hiertoe is een maximumhoeveelheid aan ontwikkelingsruimte opgenomen van drie mol stikstof/ha/jaar per PAS-programmaperiode per project of andere handeling.
Bij een uitbreiding van een bestaande inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer dient de stikstofdepositie te worden opgeteld bij de stikstofdepositie van de daaraan voorafgaande uitbreidingen ten aanzien van dezelfde inrichting in dezelfde PAS-programmaperiode. Hierbij dienen ook de uitbreidingen te worden meegeteld die onder de uitzondering van de vergunningplicht vallen (zie artikel 2.12, van het Besluit natuurbescherming). Gemelde ruimte weegt dus mee voor het maximum dat bij segment 2 wordt gehanteerd. Met deze toevoeging wordt voorkomen dat een initiatiefnemer de maximale waarde van drie mol stikstof/ha/jaar per PAS-programmaperiode overschrijdt door het opknippen van een groter project in kleine deelprojecten.
Lid2: Limitering aan gebruikslengte ontwikkelingsruimte
Doel van deze bepaling is het voorkomen van onnodige toedeling van ontwikkelingsruimte door aan het verlenen van toestemming als voorwaarde een termijn te stellen, waarbinnen het project of de andere handeling is gerealiseerd, onderscheidenlijk is verricht. Op grond van artikel 2.7, vierde lid, van het Besluit natuurbescherming kan het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een toestemmingsbesluit, dit besluit intrekken of wijzigen indien het project of de andere handeling waarop dit besluit betrekking heeft, nadat het besluit onherroepelijk is geworden, niet is gerealiseerd, onderscheidenlijk is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn. In dit hoofdstuk van de beleidsregel is een termijn van twee jaar opgenomen. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat het toestemmingsbesluit onherroepelijk is. Indien er sprake is van een omgevingsvergunning waarvoor gedeputeerde staten van Fryslân een verklaring van geen bedenkingen hebben afgegeven, kunnen gedeputeerde staten van Fryslân burgemeester en wethouders verzoeken het toestemmingsbesluit al dan niet gedeeltelijk in te trekken.
Lid 3: Toekennen van ontwikkelingsruimte op volgorde van de datum en tijdstip van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag
In het PAS-programma staat dat als gedeputeerde staten van Fryslân geen nadere beleidsregels hebben vastgesteld, bij de toedeling van ontwikkelingsruimte door gedeputeerde staten van Fryslân voor activiteiten binnen segment 2 de volgorde van ontvangst van de aanvraag van een toestemmingsbesluit bepalend is. Dat kan betekenen dat een aanvraag die niet volledig is, bij toedeling van ontwikkelingsruimte voorrang heeft op een aanvraag die wel volledig is. Dit vinden gedeputeerde staten van Fryslân een onwenselijke situatie. Voor de toedeling van ontwikkelingsruimte is het van belang dat de aanvraag ontvankelijk is; dat houdt in dat de juiste gegevens zijn overgelegd en dat ook de inhoud van de aanvraag op orde is. Het is dus in het belang van de initiatiefnemer dat de ingediende aanvraag zowel formeel als inhoudelijk op orde is. Is dat niet het geval, dan wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen binnen een bepaalde periode. Pas als de benodigde gegevens op tijd zijn ingediend, wordt de status van de aanvraag omgezet in een ontvankelijke aanvraag en is de datum van ontvankelijkheid bepalend voor de volgorde van toekenning van ontwikkelingsruimte.
In de Algemene wet bestuursrecht zit een inherente afwijkingsbevoegdheid. Jurisprudentie wijst uit dat daarvan alleen gebruik kan worden gemaakt in gevallen die niet konden worden voorzien. Door in de beleidsregel zelf een grondslag op te nemen voor afwijking, creëren gedeputeerde staten van Fryslân (meer) ruimte om af te wijken van de beleidsregel in gevallen waarin toepassing van de beleidsregel onevenredig zou zijn.
Een deel van de agrariërs beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wet natuurbescherming of over een omgevingsvergunning waarbij deze toestemming is aangehaakt waarin al een emissiearm huisvestingssysteem voor dieren is voorgeschreven.
Nu de Programma Aanpak Stikstof de toedeling van ontwikkelingsruimte mogelijk maakt, verkiezen sommige van deze agrariërs ervoor om de hen voorgeschreven emissiearme huisvestingssystemen niet te realiseren maar om in plaats daarvan onder de Programma Aanpak Stikstof ontwikkelingsruimte aan te vragen om verder te ondernemen met een traditioneel huisvestingssysteem of althans met een minder emissiearm huisvestingssysteem.
Er zijn twee redenen om aan deze agrariërs geen ontwikkelingsruimte toe te delen:
1. Ontwikkelingsruimte is schaars en behoort te worden ingezet voor reële economische ontwikkeling. Agrariërs en andere ondernemers die hun economische activiteiten willen uitbreiden kunnen en mogen profiteren van ontwikkelingsruimte. Daar waar reeds emissiearme stallen zijn vergund maar ontwikkelingsruimte wordt aangevraagd om deze niet te realiseren, maar om verder te ondernemen in traditionele huisvestingssystemen, zou worden bewerkstelligd dat er minder dieren worden gehouden met een groter negatief effect op de natuur. Vanuit economisch perspectief is het niet wenselijk daar ontwikkelingsruimte aan te spenderen.
Omdat ontwikkelingsruimte schaars is, kiezen gedeputeerde staten van Fryslân ervoor om de ontwikkelingsruimte te reserveren voor agrariërs en andere ondernemers die een economisch waardevolle uitbreiding willen realiseren. Op deze wijze worden agrariërs die niet eerder een vergunning onder de Wet natuurbescherming hebben aangevraagd, niet benadeeld door claims op ontwikkelingsruimte van agrariërs die wel reeds over een vergunning onder de Wet natuurbescherming beschikken en nu een minder wenselijke terug vorming willen realiseren. De agrariërs die nog niet beschikken over een vergunning onder de Wet natuurbescherming of over een omgevingsvergunning waarin die toestemming is aangehaakt, hebben veelal ontwikkelingsruimte nodig. Artikel 2.4, vijfde lid, van de Regeling natuurbescherming brengt namelijk met zich mee dat hun referentiesituatie wordt gebaseerd op de feitelijk gehouden dieraantallen over de jaren 2012 tot en met 2014. Over het algemeen is die referentiesituatie lager dan van de agrariërs die hun vigerende vergunning Wet natuurbescherming of omgevingsvergunning met aangehaakte toestemming als referentiesituatie mogen opvoeren;
2. Bijkomend argument is dat met het Besluit emissiearme huisvesting van Rijkswege is ingezet op een ontwikkeling naar emissiearmere stalsystemen. Het aangescherpte Besluit emissiearme huisvesting is een van de maatregelen die moeten leiden tot een daling van de stikstofdepositie. Die ruimte kan deels worden gebruikt om bedrijfsontwikkeling mogelijk te maken. Het terug vormen van reeds vergunde emissiearme huisvestingssystemen naar huisvestingssystemen met een hogere emissiefactor, is daarom in strijd te achten met de Programma Aanpak Stikstoffilosofie.
Agrariërs die beschikken over een dergelijke eerder verleende omgevingsvergunning of vergunning onder de Wet natuurbescherming, kunnen ervoor kiezen om bij het betreffende bevoegde gezag een verzoek in te dienen om de vergunning in te trekken. In dat geval verkrijgen ze een referentiesituatie die op dezelfde wijze wordt vastgesteld als andere agrariërs die niet reeds over een toestemming op basis van de Wet natuurbescherming beschikken.