Organisatie | Haarlem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | collecteren, APV, drugsoverlast, evenementen, gevaarlijke goederen, geluidhinder, openbaar, water, venten, reclame, standplaatsen, houtopstanden, inrichtingen, licht, milieu, natuur, openbare orde, overlast, parkeerexcessen, stank, straatprostitutie, veiligheid, vuurwerk |
Geen
Gemeentewet, art. 149
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-04-2013 | 01-07-2013 | art. 26a | 11-04-2013 Stadskrant, 18-04-2013 | 2013/ 6602 | |
23-03-2012 | 01-01-2012 | 26-04-2013 | art. 2a | 08-03-2012 Stadskrant, 15-03-2012 | 2011/442326 |
23-03-2012 | 01-01-2012 | 26-04-2013 | art. 2a | 08-03-2012 Stadskrant, 15-03-2012 | 2011/442326 |
23-03-2012 | 01-01-2012 | 23-03-2012 | art. 2a | 08-03-2012 Stadskrant, 15-03-2012 | 2011/442326 |
04-06-2000 | 23-03-2012 | Nieuwe regeling | 24-05-2000 Stadskrant, 01-06-2000 | 135/2000 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
1 alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten en de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
2 de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, sportterreinen, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
3 de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
4 andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages, galerijen en parkeergarages; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.
b kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.
Artikel 2a Positieve fictieve beschikking
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op alle aanvragen voor vergunning of ontheffing ingevolge deze verordening, met uitzondering van de aanvagen bedoeld in:
Artikel 4 Persoonlijk karakter van vergunning, ontheffing of verlof
De vergunning, ontheffing of verlof is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 5 Intrekking of wijziging van vergunning, ontheffing of verlof
De vergunning, ontheffing of verlof kan voorgoed of tijdelijk worden ingetrokken of gewijzigd:
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, ontheffing of verlof, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning, ontheffing of verlof is vereist;
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 6 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 7 Samenscholing en ongeregeldheden
Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of namens het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
Artikel 8 Spelen om geld op de weg
Het is verboden op de weg met kaarten, geld, dobbelstenen of andere voorwerpen om geld te spelen.
Artikel 10a Verblijfsontzeggingen
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degenen die de openbare orde verstoort door één of meer, door de burgemeester nader te bepalen, wettelijke bepalingen te overtreden een verbod opleggen zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 12 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
Paragraaf 2 Optochten en betogingen
Artikel 11 Kennisgeving betogingen, samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensovertuiging of vergaderingen op openbare plaatsen
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid juncto tweede lid van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Grondwet.
Paragraaf 4 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 14 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
de voorwerpen of stoffen, niet zijnde afzetlaadbakken, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden en lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
Artikel 16 Maken en veranderen van een uitweg
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. in het belang van de bruikbaarheid van de weg;
b. in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;
d. in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;
Paragraaf 5 Veiligheid van de weg
De hoofdbewoner of hoofdgebruiker van een woning, gebouw of gedeelte van een gebouw is verplicht ervoor te zorgen dat de voetweg vóór die woning, dat gebouw of gedeelte van het gebouw over een breedte van 2 meter van sneeuw of ijs wordt ontdaan. Is dat niet mogelijk, dan is hij verplicht ervoor te zorgen dat de gladheid van de voetweg afdoende wordt bestreden.
Artikel 18 Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 23 Benzinepompen op of nabij de weg
Het is verboden op of aan de openbare weg een installatie voor het afleveren van brandstoffen aan voertuigen te hebben indien dit naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de vrijheid van het verkeer, voetgangers inbegrepen, kan belemmeren of de veiligheid in gevaar kan brengen.
Afdeling 2 Toezicht op evenementen
Degene die de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid doet, ontvangt daarvan een schriftelijke bevestiging. Aan deze bevestiging kunnen voorschriften en beperkingen zoals bedoeld in artikel 3 worden verbonden. 5. De burgemeester kan categorieën evenementen aanwijzen waarvoor in afwijking van het eerste en derde lid een meldingsplicht geldt.
Artikel 29 Verbod en weigeringsgronden evenement
Het evenement waarvoor op grond van artikel 28, lid 2 een kennisgeving of op grond van artikel 28, lid 5 een melding is vereist, kan worden verboden of de vergunning als bedoeld in artikel 28, lid 1 kan worden geweigerd in het belang van:
Het is verboden een evenement toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien:
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 32 Begripsomschrijvingen
In de paragrafen 1, 2 en 3 van deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, lid 1 van de Wet alsmede de besloten ruimte waarin bedrijfsmatig alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt met - - voor zover zij tezamen tot dat doel in gebruik zijn - de open aanhorigheden daarvan en de in de onmiddellijke nabijheid daarvan gelegen gedeelten van de weg;
Artikel 35 Afwijking sluitingsuur; algehele sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden tijdelijk andere dan de in artikel 33 en 34 genoemde sluitingstijden vaststellen. Ook kan hij tijdelijk algehele sluiting van een of meer inrichtingen bevelen. Hij brengt het besluit terstond ter kennis van de houder van de inrichting.
Artikel 36 Aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge artikel 33 of krachtens een op grond van artikel 35 door de burgemeester genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 37 Toegang ambtenaren van politie
De houder van een horecabedrijf is verplicht er voor te zorgen dat ambtenaren van de politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:
Het is degene die een bedrijf als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a of c van de Wet uitoefent verboden in de onderdelen van de inrichting waarin alcoholhoudende dranken worden verstrekt, gedurende de tijd dat zij daartoe voor het publiek zijn geopend personen beneden de leeftijd van 18 jaar dienst te laten doen.
Het is degene die een bedrijf als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a of c van de Wet uitoefent verboden toe te laten dat in die onderdelen van de inrichting waarin sterke drank wordt verstrekt, personen beneden de leeftijd van 16 jaar aanwezig zijn anders dan begeleid door een meerderjarige.
Artikel 42 Aansprakelijkheid bij overtreding
Voor de naleving van de in deze verordening omschreven verboden en voorschriften zijn aansprakelijk de ondernemer en de bedrijfsleider en, ten aanzien van het door hem beheerde onderdeel van de onderneming of instelling, de beheerder. Ten aanzien van verlofbedrijven is de verlofhouder en, ten aanzien van het door hem beheerde onderdeel van de onderneming of instelling, de beheerder aansprakelijk.
Paragraaf 2 Drankverstrekking op de weg
Een uitzondering hierop kan worden gemaakt voor het voetgangers-gebied in de binnenstad en andere vergelijkbare door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsen. Dan moet aan de overzijde van de rijweg of aan de rijwegzijde van het trottoir waaraan de inrichting is gelegen, ruimte voor de exploitatie van een terras beschikbaar zijn en deze ruimte niet met toestemming van gemeentewege voor andere doeleinden in gebruik of bestemd zijn.
Artikel 46 Weigering terrasvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 43, lid 1 wordt geweigerd indien:
Indien een in een verlof aangewezen lokaliteit zodanige geringe verandering heeft ondergaan dat zij, terwijl nog wordt voldaan aan de ingevolge het eerste lid geldende eisen, niet langer beantwoordt aan de in het verlof gegeven omschrijving, wordt deze omschrijving op verzoek van de verlofhouder aangepast.
Artikel 53 Ontheffing inrichtingseisen
De burgemeester kan gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen van het gestelde in artikel 52, met betrekking tot:
Artikel 54 Tenaamstelling verlof
Op een verlof wordt de naam van de verlofhouder, de beheerder en de ruimten waarvoor het verlof is afgegeven vermeld.
Artikel 55 Aanwezigheid beheerder
De beheerder is tijdens de openingsuren van de inrichting regelmatig en hooguit met korte onderbrekingen in de inrichting aanwezig.
Het verlof wordt geweigerd, indien:
vaststaat of met reden is te vrezen dat de vestiging van een verlofbedrijf zal leiden tot overconcentratie van inrichtingen in een straat of buurt dan wel anderszins ontoelaatbare aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg zal hebben en daaraan door het opleggen van voorschriften redelijkerwijs niet voldoende tegemoet kan worden gekomen;
Paragraaf 4 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 62 Weigering vergunning
Een verzoek om vergunning kan worden afgewezen indien uit een namens de burgemeester ingesteld onderzoek is gebleken dat de logeerinrichting gevaar zou kunnen opleveren voor de openbare orde.
Artikel 63 Intrekking vergunning
Behalve op grond van artikel 5 kan een vergunning door de burgemeester voorgoed of tijdelijk worden ingetrokken indien de logeerinrichting of de in de logeerinrichting aanwezige personen een ontoelaatbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving veroorzaakt of veroorzaken.
Artikel 65 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt, is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Paragraaf 5 Toezicht op speelgelegenheden
Samengestelde inrichting: inrichting die bestaat uit verschillende ruimten en waarvan één deel van de ruimte als hoogdrempelig aangemerkt kan worden. Er moet dan wel sprake zijn van voldoende afscheiding van het laagdrempelige gedeelte en er moet voldaan worden aan bepaalde voorwaarden als bedoeld in artikel 30c onder 4;
Artikel 68 Opstelplaatsenbeleid
De burgemeester kan vergunning verlenen voor een hoger dan in het in lid twee genoemde aantal speelautomaten, met dien verstande dat niet meer behendigheidsautomaten worden opgesteld dan één (1) per 10 m2, met een maximum van 20% van het totale vloeroppervlak van de horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1 Drank- en Horecawet. Voor toepassing van dit lid wordt 1 speelautomaat gelijkgesteld met 1 speelplaats;
Artikel 69 Speelautomatenhallen
De burgemeester kan binnen de gemeente voor ten hoogste drie speelautomatenhallen een vergunning verlenen. Deze hallen zijn gevestigd in dat deel van de gemeente dat begrensd wordt door het water van het Spaarne, Kampersingel, Gasthuissingel, Raamsingel, Leidsevaart, Zijlsingel, Kinderhuissingel, Schotersingel en Kloppersingel;
Artikel 70 Aanvraag vergunning
De ondernemer vraagt de vergunning voor een speelautomatenhal aan onder overlegging van:
a. een nauwkeurige omschrijving van de speelhal waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats en welk aantal kansspelen en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld;
b. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken, indien de ondernemer is gevestigd in Nederland;
c. een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken.
Artikel 72 Weigering vergunning speelautomatenhallen
Onverminderd het bepaalde in artikel 30 e van de Wet, wordt de vergunning geweigerd indien:
a. het maximum aantal af te geven vergunningen is verleend;
b. de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de weg voor het publiek toegankelijk is;
c. indien bewind is ingesteld over één of meer aan de beheerder of ondernemer toebehorende goederen als bedoeld in Boek I, titel 19 van het Burgerlijk Wetboek;
d. door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van een winkelstraat op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
e. de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan dan wel een stadsvernieuwingsplan c.q. Leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.
Artikel 73 Intrekken vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 30 f van de Wet en artikel van deze verordening, kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in de artikelen 68 en 69 intrekken indien:
Artikel 74 Aanvraag nieuwe vergunning bij nieuwe beheerder
Indien de beheerder van de in de op grond van artikel 68 en 69 genoemde vergunning de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer binnen vier weken, onder overlegging van de in artikel 70 genoemde bescheiden, een nieuwe vergunning aan te vragen onder vermelding van de naam van de nieuwe beheerder.
Paragraaf 6 Toezicht op grow-, smart en headshops
Artikel 74A Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop;
c.bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren (winkelvergunning).
De burgemeester kan nadere regels stellen over het aantal inrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend, de vestiging en exploitatie van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 74A onder a.
Artikel 74I Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning.
Onverminderd het bepaalde in artikel 5 kan de burgemeester de vergunning intrekken, indien:
Artikel 74N Toegang ambtenaren van politie
De leidinggevende van een inrichting als bedoeld in artikel 74A is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 78A Vervoer boter, eieren en dergelijke
Het is verboden op de vrijdag voor Pinksteren tussen 22.00 uur en 07.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben artikelen als boter, eieren, meel, mayonaise, tandpasta, lijm en/of andere middelen met het kennelijke doel roerende en/of onroerende zaken te besmeuren.
Artikel 80 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, portiek, poort, telefooncel, openbaar toilet, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 81 Hinderlijk gedrag en verdovende middelen
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op of aan de weg op te houden of heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden, of daarmee heen en weer of rond te rijden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
De burgemeester kan de sluiting bevelen van voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet indien zich daar feiten en omstandigheden voordoen of hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de ruimte een gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat.
Artikel 82A Betreden gesloten woning of voor publiek toegankelijk lokaal
Het is verboden krachtens 174 Gemeentewet gesloten openbare samenkomsten en vermakelijkheden en voor publiek openstaande gebouwen met de daarbij behorende erven en krachtens 174 a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 83A Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 84 Overlast van voertuigen of voorwerpen op markt- en kermisterrein e.d.
Het is verboden om tijdens de openstellingstijden zich met een fiets, bromfiets, ander voertuig danwel voorwerp waaraan voorbijgangers zich kunnen verwonden of waardoor schade aan goederen kan worden veroorzaakt, te bevinden in een overdekt winkelcentrum of op een terrein waar een markt, circus, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt, waar publiek komt.
Artikel 88 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het college kan een lijst met dergelijke dieren samenstellen.
Onverminderd het bepaalde in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Regeling agressieve dieren kan het college van burgemeester en wethouders een dier dat onbeheerd wordt aangetroffen overbrengen naar een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen verblijfplaats, waar het dier ter beschikking van de rechthebbende wordt gehouden.
Wanneer een geschut dier, dat enige waarde heeft, niet wordt afgehaald door de rechthebbende - met verrekening van de gemaakte kosten - binnen een door het college van burgemeester en wethouders bepaalde tijd, wordt het dier na voorafgaande publicatie in het openbaar verkocht ten bate van de rechthebbende. De opbrengst van het verkochte blijft na aftrek van de voor de schutting, verzorging, behoud en verkoop gemaakte kosten ter beschikking van de rechthebbende, zolang het recht op terugvordering niet is verjaard.
Afdeling 5 Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit
Paragraaf 1 Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van heling van goederen
Artikel 93 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij op grond van artikel 437, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledige adres van elke lokaliteit, stand- of ligplaats die hij ten behoeve van zijn onderneming in gebruik neemt;
de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onmiddellijk, maar in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres alsmede van het adres of de adressen van een lokaliteit, stand- of ligplaats, die hij ten behoeve van zijn onderneming in gebruik heeft; bij verwerving van een goed dit onmiddellijk te voorzien van een nummer, voor zover dit met het oog op de aard van het goed redelijkerwijs mogelijk is, overeenkomende met het volgnummer waaronder dat goed in het register is aangetekend;
in de lokaliteit, stand- of ligplaats waar de onderneming gevestigd is de (het) register(s) of het (de) buiten gebruik gestelde register(s) als bedoeld in artikel 92, vierde lid gedurende tenminste 3 jaren of zoveel langer als er goederen in zijn vermeld die nog niet zijn overgedragen, aanwezig te hebben.
Artikel 94 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat hij het in bezit heeft, over te dragen. De eerste veertien dagen dat hij het in bezit heeft, is het verboden daarin enige wijziging aan te brengen, tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Paragraaf 2 Maatregelen ter voorkoming van criminaliteit
Artikel 97 Afsluiten van voertuigen
Het is verboden een voertuig dat niet behoorlijk tegen wegnemen of wegrijden is beveiligd, onbeheerd aan de weg te plaatsen, te laten staan, neer te leggen of te laten liggen.
Artikel 98 Inbraakveilig hang- en sluitwerk in woningen en woongebouwen
Inbraakveilig betekent dat voldaan is aan het gestelde in NEN-5088 (uitgave 1983) en dat het hang- en sluitwerk voldoet aan de eisen voor kwaliteitscategorie "standaard" en aanvullende inbraakwerende produkten waarvan het eisenpakket niet in categorieën is onderverdeeld, voldoen aan de algemene kwaliteitscategorie "A" van NEN-5089 (uitgave 1983).
Afdeling 6 Route gevaarlijke stoffen
Artikel 100 Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen voor het afwijken van de op grond van het eerste lid aangewezen wegen of weggedeelten. Hij verleent deze ontheffing slechts op schriftelijke aanvraag, waarbij tenminste is vermeld ten behoeve van wie en naar welk adres het vervoer moet geschieden.
Hoofdstuk 3* Seksinrichtingen, escortbedrijven, straatprostitutie e.d.
Overeenkomstig de in deel 2 van de Prostitutienota weergegeven tekst
N.B. Dit hoofdstuk heeft een andere nummering, vooruitlopend op de nieuwe lay-out.
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een raamprostitutiebedrijf, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan:
Artikel 3.4 Gedragseisen ondernemer en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de ondernemer en de beheerder niet:
a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba danwel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van vijfhonderd euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens danwel mede wegens overtreding van:
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan driehonderdvijfenzeventig euro bedraagt;b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
Naast de gestelde eisen in het eerste en tweede lid, is de ondernemer of de beheerder binnen de laatste vijf jaar geen ondernemer of beheerder van een inrichting die voor tenminste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, artikel 174 Gemeentewet, op grond van een verordening, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.3, eerste lid is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3.5 Inrichtingseisen seksinrichting
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan seksinrichtingen in het Besluit inrichtingseisen seksinrichtingen.
Artikel 3.9 Aanwezigheid in gesloten seksinrichting
Het is verboden gedurende de tijd dat een seksinrichting ingevolge artikel 3.7 of krachtens een op grond van artikel 3.8 door de burgemeester genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 3.10 Aanwezigheid van en toezicht door ondernemer en beheerder
De ondernemer of de beheerder is verplicht er op toe te zien dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Artikel 3.11 Straatprostitutie
Het is verboden als prostituee op de openbare weg, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen danwel aan te lokken.
Artikel 3.12 Tenaamstelling vergunning seksinrichting
Op een vergunning voor een seksinrichting en escortbedrijf wordt de naam van de ondernemer, de beheerder en voor de seksinrichting de ruimten waarvoor de vergunning is afgegeven vermeld.
Artikel 3.13 Intrekkingsgronden
Behalve op grond van artikel 5 kan de vergunning bedoeld in artikel 3.3, eerste lid worden ingetrokken op de gronden genoemd in de artikelen 3.4, 3.6, 3.8 vierde lid en 3.10.
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.15 Vervallen vergunning
De vergunning vervalt op het moment dat blijkt dat de ondernemer heeft verzuimd binnen een week een schriftelijke kennisgeving te doen indien de op de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren of in de seksinrichting een aanmerkelijke wijziging van bouwkundige aard heeft plaatsgevonden;
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu, de volksgezondheid en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Het eerste lid geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door voorschriften bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit.
Afdeling 2 Bescherming van de volksgezondheid
Artikel 113 Reinheid en verdelging ongedierte
Indien dit door het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk wordt geacht, is een ieder die zich in deze gemeente bevindt verplicht op eerste aanschrijving of aanzegging:
Artikel 114 Besmettelijke ziekte en betreding scholen
Een persoon als bedoeld in het eerste lid, sub a van dit artikel is verplicht zich op eerste aanzegging door of namens het college van burgemeester en wethouders uit een onderwijsinrichting te verwijderen en deze niet te betreden tot een daartoe door het gemeentebestuur aangewezen arts schriftelijk heeft verklaard dat hiertegen geen bezwaar meer bestaat.
Afdeling 3 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 119 Deugdelijk afdekken bij vervoer van afval
Het is verboden met een voertuig binnen de gemeente huis-, bedrijfs-, grofvuil-, (tuin)afval of een andere lading te vervoeren of deze op de weg te parkeren zonder een deugdelijke afdekking van de lading.
Artikel 120 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering
Artikel 124 Plakken, kladden en welstand
Behalve op grond van artikel 75 is het verboden de weg of dat gedeelte van een onroerend goed dat vanaf de weg of de spoorbaan zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
Artikel 125 Reclames op een roerende of onroerende zaak
Het verbod geldt niet ten aanzien van:
opschriften, aankondigingen en afbeeldingen betrekking hebbend op: het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden; mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben van 0.25 m² en mits deze plat op de gevel zijn aangebracht;
De rechthebbende op een onroerende zaak is verplicht om op die zaak aangebrachte reclame die op enigerlei wijze beschadigd is binnen een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen termijn na een hiertoe strekkende schriftelijke aanmaning van het college van burgemeester en wethouders te vernieuwen, te herstellen of te verwijderen.
Afdeling 6 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 126A Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:
Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Artikel 130 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee, als gevolg van gebreken die niet onmiddellijk en eenvoudig te verhelpen zijn, niet op de weg kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 132 Caravans, aanhangwagens e.d.
Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te laten staan op een binnen de grenzen van de gemeente gelegen weg.
Artikel 134 Parkeren van grote voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 135 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd, of hen op andere wijze hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 141 Terrein vrijmaken voor markt
Het is verboden om zonder vergunning van het college op het terrein van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen markt vanaf 05.00 uur tot drie uur na het eindtijdstip van de markt ruimte in te nemen met een voertuig, goederen of koopwaar.
Afdeling 3 Collecteren, venten, standplaatsen, particuliere markten
Artikel 149 Inzameling van geld of goed
Onder een inzameling van geld of goederen wordt ook verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of gedeeltelijk voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere voor het publiek beperkt of onbeperkt toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in artikel 27 of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 152.
Artikel 155 Onderhoudplicht van een water
Wanneer een water gelegen is in het door de gemeente bemalen polder-gebied is de onderhoudsplichtige van het water verplicht:
Artikel 156 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Artikel 157 Gedoogplicht bij baggeren
De rechthebbende op een terrein dat grenst aan een waterloop is verplicht toe te staan dat, indien van gemeentewege werkzaamheden aan die waterloop worden uitgevoerd, uitkomende baggerspecie, daaronder begrepen kroos, riet, flap, biezen en andere watergewassen op zijn terrein worden uitgestort, voor zover de Wet milieubeheer zich hiertegen niet verzet.
Afdeling 6 Verstrooiing van as
Artikel 160 Incidentele asverstrooiing
Het college van burgemeester en wethouders kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het tweede lid asverstrooiing plaatsvindt. 4. Het college van burgemeester en wethouders kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het tweede lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van de volgende artikelen en de daarin gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 7, 8, 9, 10, 11, 13, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 26, 26a, 28, 30, 31, 35, 36, 37, 38, 39, 49, 61, 64, 65, 75, 76, 77, 78, 79 eerste en tweede lid, 80, 83, 83A, 84, 89, 97, 98, 99, 102, 103, 109, 110, 112, 116, 118A, 120, 122, 124, 125, 126, 140, 141, 149, 150, 153, 155, 156, 157, 158 en 160.
Overtreding van de volgende artikelen en de daarin gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 3.3, 3.4, 3.5, 3.7, 3.8 vierde lid, 3.9, 3.10, 3.11, 14, 15, 16, 33, 40, 41, 43, 44, 48, 55, 68, 69, 74B, 74I, 74L, 74M, 78A, 79 derde lid, 81, 82, 82A, 85, 86, 87, 88, 92, 93, 94, 96, 113, 114, 115, 117, 118, 119, 121, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 151, 152, 154, 159 en 159a.
Artikel 163 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoners
Zij die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening of met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten zijn bevoegd om zonder toestemming van de bewoners in een woning binnen te treden.
Wanneer een gebod of verbod waarop, voor het in werking treden van deze verordening, een vergunning of ontheffing betrekking heeft ook in deze verordening is opgenomen, blijven van kracht:
‑ vergunningen, ontheffingen en verloven ‑ hoe ook genaamd ‑ verleend op grond van verordeningen bedoeld in artikel 164, tweede lid tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken;
‑ voorschriften en beperkingen opgelegd op grond van verordeningen bedoeld in artikel 164, tweede lid tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Dit zijn vanaf het moment van in werking treden van deze verordening vergunningen, ontheffingen, verloven en verplichtingen in de zin van deze verordening.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning, ontheffing of verlof op grond van een verordening bedoeld in artikel 164, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, is deze verordening van toepassing.
Op een ingediend beroep‑ of bezwaarschrift, betreffende een vergunning, ontheffing, verlof, voorschrift of beperking bedoeld in het eerste lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 164, eerste lid is ingekomen binnen de toen geldende beroepstermijn, is de verordening bedoeld in artikel 164, tweede lid van toepassing.
De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 164, tweede lid heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, wanneer de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Artikel 165B Overgangsbepaling marktregels
Vergunningen en ontheffingen,- -hoe ook genaamd- verleend krachtens eerder geldende maar inmiddels vervallen regelgeving rond markten, alsmede de hieraan verbonden voorschriften en beperkingen, worden -–indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning, ontheffing, voorschrift of beperking betrekking heeft ook vervat is in de nieuwe artikelen 140 en 141 APV of in de op grond van artikel 140 vastgestelde regels (het nieuwe Marktreglement) –geacht vergunningen, ontheffingen, voorschriften of beperkingen te zijn in de zin van de nieuwe artikelen 140 en 141 of het nieuwe Marktreglement.
Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de nieuwe artikelen 140 en 141 APV en het nieuwe Marktreglement een aanvraag om vergunning op grond van de oude regelgeving is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving niet op de aanvraag is beslist, worden daarop de nieuwe artikelen 140 en 141 en het nieuwe Marktreglement toegepast.
ALFABETISCH TREFWOORDENREGISTER
aansprakelijkheid bij overtreding inrichting, 42
aanwijzingsbesluiten, geldigheid, 165
afval, afdekken bij vervoer, 119
beheerder, aanwezigheid in verlofbedrijf, 55
beheerder, eisen bij verlofbedrijf, 51
beheerder horecabedrijf, 32/50
beheerder seksinrichting, 3.1*
beheerder speelautomatenhal, 67
beplanting, uitzicht belemmerende, 18
beplantingen, betreden van, 77
bescherming groenvoorzieningen, 122
bescherming volksgezondheid, 113 e.v.
besmettelijke ziekte, 114 e.v.
bezoekers openbare inrichting, 32
brandstoffen, installatie tot afleveren van, 23
bromfietsen, neerzetten van, 83
collectieve festiviteit en geluidhinder, 108/110
dansen, gelegenheid geven tot, 27
dieren, hinderlijke of schadelijke, 88
drank buiten de inrichting, 39
dronkenschap in inrichting, 38
drugs, zie verdovende middelen
duikers, openen en sluiten, 158
festiviteiten en geluidhinder, 110 e.v.
fietsen, overlast van fiets of bromfiets, 83
fietsen in groenvoorziening, 123
flora en fauna, zie groenvoorzieningen
geluidhinder, ontheffing en vrijstelling, 109 e.v.
gesloten inrichting, aanwezigheid, 36
gevaarlijke stoffen, vervoer, 100
glas in groenvoorzieningen, 122
gokautomaat, zie kansspeelautomaat
graffiti, verwijdering van, 121
groenvoorziening, zie ook beplantingen
groenvoorzieningen, bescherming, 16/122
groenvoorzieningen, voertuigen, 123
handel in horeca-inrichtingen, 96
handelsreklame, op (on)roerende zaak, 125
handelsreklame, vergunning, 125
handelsreklame, op voertuig, 133
huis aan huis verspreiding, 13
huisnummer, plaatsing aanduidingen, 20
inbraakveilig hang- en sluitwerk, 98
inbrekerswerktuigen, vervoer, 99
incidentele festiviteit en geluidhinder, 111 e.v.
inrichting, aansprakelijkheid, 42
inrichting, ordeverstoring of dronkenschap, 38
inrichting tot verschaffen nachtverblijf , 60 e.v.
inrichtingseisen bij verlof, 52
inrichtingseisen bij verlof, ontheffing, 53
inrichtingseisen seksinrichting, 3.5*
inrichtingseisen, terras, 45/46
inwerkingtreding verordening, 164
kermisterrein, overlast op, 84
laden en lossen van voertuigen, 127 e.v.
leeftijd personeel inrichting, 40
leeftijd publiek inrichting, 41
logeerinrichtingen, zie nachtverblijf
luilaknacht, sluitingstijden, 33
milieuverontreiniging, 117 e.v.
nachtregister in inrichting nachtverblijf, 64
nachtregister, verschaffing gegevens, 65
nachtverblijf, verschaffen van, 60 e.v.
nachtvergunning inrichting, 34
onderwijsinrichting, zie scholen
openingsuren, zie sluitingstijden
ordeverstoring in inrichting, 38
oudejaarsnacht, sluitingstijden, 33
overgangsbepaling bestaande seksinrichting, 165a
overlast op markt- en kermisterreinen, 84
overtreding van de verordening, 161
reklamebiljetten, zie pamfletten
reklamematerialen uitdelen, 118A
reiniging, verplichting tot maatregelen, 113
scholen, besmettelijke ziekte, 114/115
sluitingstijden, afwijking, 35
sluitingstijden inrichting, 33
sluitingstijden seksinrichting, 3.7*, 3.8*
stankverspreidendestoffen, vaartuig met, 117
stankverspreidende stoffen, voertuig met, 136
stoffen op, aan of boven de weg, 14
straatmeubilair, hinderlijk gedrag, 78
strooibiljetten, zie pamfletten
tarieflijst in inrichting voor nachtverblijf, 64
termijn aanvraag vergunning, 2
terras, inrichtingseisen, 45/46
terrasvergunning, (tijdelijk) intrekken, 47
terrasvergunning, weigering, 46
toegang ambtenaren politie in horeca-inrichtingen, 37
uitstallen van goederen op de weg, 151
uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp, 18
vaartuig als opslagplaats of bedrijf, 154
verdovende middelen, hinderlijk gedrag, 81
verdovende middelen, sluiting ruimte, 82
vergunning, voorschriften/voorwaarden, 3
verkeer, aanduidingen voor, 20 e.v.
verlichting, voorzieningen voor, 20 e.v.
vermaak, verrichting van, zie evenement
verontreiniging door honden, 85
verontreiniging bodem, lucht en water, 117
verontreiniging marktterrein, 140
vervoer van inbrekerswerktuigen, 99
vervoer van plakgereedschap, 76
vervuiling, zie verontreiniging
volksgezondheid, bescherming, 113 e.v.
voorwerpen op, aan of boven de weg, 14
voorwerp, gevaarlijk of hinderlijk, 19
voorwerp, uitzicht belemmerend, 18
weg, aanleggen, beschadigen, veranderen, 15
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
A: Het begrip "weg" in dit artikel gaat verder dan hetgeen hierover wordt gezegd in de Wegenwet of de Wegenverkeerswet en omvat alle plaatsen welke feitelijk voor het publiek toegankelijk zijn. Het heffen van entreegelden of de eigendomssituatie doen hieraan niets af. Bepalend is de vraag of de plaats, openbaar of niet-openbaar, feitelijk voor het publiek toegankelijk is.
Winkelpassages, zoals de Brinkmannpassage en in het winkelcentrum Schalkwijk vallen gedurende de openstellingstijden voor het publiek gewoon onder de A.P.V.
E: Het begrip voertuigen wordt ontleend aan artikel 1 van het R.V.V. Hieronder worden ook verstaan aanhangwagens, fietsen, bromfietsen, invalidenvoertuigen, motorvoertuigen en wagens.
Uitgangspunt is een zo groot mogelijke service aan het publiek. Dit houdt o.a. in dat zoveel mogelijk wordt getracht aanvragen voor vergunningen e.d. tijdig te behandelen.
Veel aanvragen komen echter pas op het allerlaatste moment binnen. Om nu een zorgvuldige behandeling te kunnen garanderen, is in dit artikel een termijn van vier weken opgenomen.
Komt de aanvraag korter dan vier weken tevoren binnen, dan kan besloten worden de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Gezien bovengenoemd uitgangspunt hoeft en zal dit bij veel aanvragen niet het geval zijn.
Voor aanvragen die meer tijd nodig hebben dan vier weken is in lid 2 een uitloop naar twaalf weken mogelijk.
Deze laatste groep aanvragen moet wel vooraf bij openbare kennisgeving zijn aangewezen.
De Algemene wet bestuursrecht bepaalt in artikel 4:13 dat op een aanvraag minstens binnen acht weken een beschikking moet worden gegeven. Artikel 2 voldoet hier dus aan en stelt de termijn zelfs scherper.
Middels het verbinden van voorschriften en beperkingen aan een vergunning e.d. kan nader worden aangegeven welke situatie er na het verlenen van de vergunning wordt gewenst. Wat is acceptabel en wat niet.
Met dit artikel wordt bedoeld dat degene, op wiens naam de vergunning is gesteld, verantwoordelijk is voor het naleven van de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.
In dit artikel worden de gronden opgesomd waarop een vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd.
Sub d heeft tot gevolg dat in elke vergunning een termijn moet worden opgenomen.
Afdeling Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Op grond van artikel 151b van de Gemeentewet kan de raad de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen, waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden genoemd in de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie kan uitoefenen.
Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied:
De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het
ontstaan daarvan. Over deze feiten en omstandigheden wordt de burgemeester geïnformeerd door de korpschef. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. Alvorens de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
In artikel 151b van de Gemeentewet en de bijbehorende toelichting worden de voorwaarden voor het aanwijzen van veiligheidsrisicogebieden beschreven.
In lid 1 is een verbod opgenomen tegen deelneming aan samenscholingen. Onder "samenscholing" verstaat Van Dale: "het groepsgewijze bij elkaar komen van mensen die een dreigende houding aannemen of kwade bedoelingen hebben". Het begrip 'samenscholing' is ontleend aan artikel 186 WvSr: "Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie." Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd.
Lid 2 geeft een politieambtenaar de bevoegdheid om een bevel of aanwijzing te geven aan het publiek om zich in een bepaalde richting te begeven of te verwijderen. De politieambtenaar mag slechts een begrensde 'bevoegdheid' (tot het geven van aanwijzingen e.d.) worden gegeven, namelijk om in die gevallen dat iets voor regeling in bijzonderheden niet vatbaar is, naar gelang van de omstandigheden ter plaatse te beoordelen of de in de desbetreffende APV bepaling verboden toestand feitelijk aanwezig is. De aanwijzing, last e.d. vormt een voorwaarde voor de toepasselijkheid van de strafbepaling; zij is bestanddeel van het strafbare feit. De rechter blijft volkomen vrij in de beoordeling van het bewezene. Indien de rechter van oordeel is dat de politieambtenaar in zijn waardering van de gedraging heeft misgetast, laat hij de desbetreffende strafbepaling buiten toepassing. Het gaat hier om reeds bestaande politiebevoegdheden. Deze bevoegdheid kan gestoeld worden op de artikelen 2 en 12 Politiewet. Artikel 2 draagt aan de politie de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde op, waaronder blijkens artikel 12 de handhaving der openbare orde begrepen is. Deze bevoegdheid wordt in feite herhaald als van een gemeentelijke strafbepaling een aanwijzing, last, bevel of oordeel van een politieambtenaar een element vormt. De aanvullende bevoegdheid van de gemeentelijke wetgever op de artikelen 184 en 186 Wetboek van Strafrecht (WvSr) is meermalen door de Hoge Raad erkend. De sanctionering van het niet opvolgen van een krachtens een APV bepaling gegeven politiebevel vindt plaats op grond van de artikelen 184 of 186 WvSr of op grond van artikel 154 Gemeentewet. Het opzettelijk niet voldoen aan een dergelijk bevel levert het strafbare feit van artikel 184 WvSr op en bij samenscholingen van artikel 186 WvSr.
Lid 3 geeft de politie de bevoegdheid op te treden tegen mensen die afzettingen negeren. Ook kunnen brugwachters o.g.v. dit artikel optreden tegen mensen die zich op een beweegbare brug bevinden terwijl de slagbomen al naar beneden zijn.
Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd.
Onder dit artikel valt bijvoorbeeld het spelen van "balletje-balletje" op straat. Door de formulering vallen allerlei varianten hierop er eveneens onder.
De laatste jaren worden wij steeds meer geconfronteerd met personen die op de openbare weg alcoholhoudende drank nuttigen. Zowel in de directe omgeving van een horecabedrijf als gewoon op de openbare weg. Dit gaat veelal gepaard met overlast voor de omgeving en verstoring van de openbare orde, zoals schreeuwen en lallen, hinderlijk ophouden op de weg, vechtpartijen door drankgebruik etc.
Er is in dit geval gekozen voor een aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders, aangezien een dergelijk besluit snel te wijzigen is, indien de overlast zich zou verplaatsen naar andere delen van de stad.
In het aanwijzingsbesluit is opgenomen:
De opname van de binnenstad is gedaan om de overlast, veroorzaakt door cafébezoekers die met hun drankje buiten gaan staan, op de openbare weg in de directe omgeving van horecabedrijven aan te kunnen pakken en om personen die zich op de openbare weg bevinden en op een hinderlijke wijze drank gebruiken aan te pakken;
b.het stadion van H.F.C. Haarlem tijdens wedstrijden van het eerste elftal en risicowedstrijden.
In het stadion vonden als gevolg van drankgebruik in het verleden tijdens wedstrijden van het eerste elftal vechtpartijen e.d. plaats. Het niet meer toestaan van het voorradig en bij zich hebben van alcoholhoudende drank zal naar het oordeel van de politie meewerken bij het ordelijk verloop van een wedstrijd;
c.kermisterreinen, tijdens het gebruik als zodanig.
Een aantal jaren geleden is het verstrekken van alcoholhoudende dranken op een kermis reeds verboden naar aanleiding van ongeregeldheden op het kermisterrein, waarbij de oorzaak lag bij drankgebruik. In de verpachtingsvoorwaarden van de kermis is deze bepaling eveneens opgenomen.
Dit artikel is niet bedoeld om bijvoorbeeld grasvelden te beschermen tegen blik, glas of plastic e.d (zoals bijvoorbeeld het Vlooienveld bij Bevrijdingspop). Daarvoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (artikel 122).
Bij lid 2, onder b worden bedoeld de buitentaps waarvoor vaak bij grote evenementen aan horecabedrijven vergunning wordt verleend.
Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet kan de gemeenteraad aan de burgmeester bij verordening de bevoegdheid verlenen tot het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen in het belang van de handhaving van de openbare orde. De gemeenteraad kan daarbij bepalen tot welke openbare plaatsen de bevoegdheid zich uitstrekt en voor welke duur de plaatsing van camera’s ten hoogste mag geschieden. Volgens de wetgever is hierdoor de toekenning van de bevoegdheid tot het plaatsen van camera’s met democratische waarborgen omkleed.
Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat. Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn.
Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7 Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.
De invulling van het begrip openbare plaats uit artikel 151c Gemeentewet is ontleend aan de wetsgeschiedenis van de Wet openbare manifestaties (Wom). Op grond van die wet omvat het begrip openbare plaats, zeer in het algemeen, de plaatsen ‘waar men komt en gaat’. In eerste instantie gaat het hierbij om ‘de straat’ of ‘de weg’ in de ruime zin des woords, ofwel de wegen die voor eenieder vrij toegankelijk zijn. Maar het begrip omvat nog een aantal andere plaatsen die een met de weg vergelijkbare functie vervullen en daarom als het ‘verlengde’ van de weg kunnen worden aangemerkt. In de wetsgeschiedenis staan als voorbeelden vermeld: openbare plantsoenen, speelweiden, parken en de voor eenieder vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, winkelgalerijen, stationshallen en vliegvelden.
Artikel 2 Wom bevat twee criteria om vast te stellen of er sprake is van een openbare plaats:
Vereist is dat de plaats ‘openstaat voor het publiek’. Dat wil zeggen volgens de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16) zeggen dat eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (…). Dat de plaats ‘openstaat’ betekent voorts dat geen beletselen in de vorm van een meldingsplicht, de eis van een voorafgaand verlof of de heffing van een toegangsprijs gelden voor het betreden van de plaats. Op grond van het vorenstaande kunnen bijvoorbeeld stadions, postkantoren, gemeentehuizen, parkeerterreinen, musea, warenhuizen, ziekenhuizen en kerken niet als ‘openbare plaatsen’ worden aangemerkt.
Het open staan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of op vast gebruik. Deze bestemming kan blijken uit een besluit van de gerechtigde of uit de bedoeling die spreekt uit de inrichting van de plaats. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt, aldus de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16). Een incidentele openstelling van een plaats door de rechthebbende maakt de plaats nog niet tot een openbare plaats in de zin van de Wom.
In de Wom zijn kerken en andere gebouwen, die door de rechthebbende zijn bestemd voor de belijdenis van een geloofsovertuiging, uitgesloten van het begrip openbare plaats. Dit betekent dat het ook krachtens artikel 151c Gemeentewet niet is toegestaan toezichtcamera’s te plaatsen in kerken, moskeeën en dergelijke. Evenmin is het toegestaan om, in het kader van dit artikel, toezichtcamera’s te richten op de ingang van dergelijke gebouwen. Indien echter beelden worden gemaakt van een openbare plaats (een straat of plein) waaraan bijvoorbeeld een kerk is gelegen, is het wel toegestaan dat het exterieur van die kerk in beeld komt.
Bepaalde openbare plaatsen zijn in particulier eigendom. Voorbeelden hiervan zijn de vrijelijk voor publiek toegankelijke gedeelten van stationsterreinen, stationshallen en sommige winkelpassages. De onderhavige regeling geldt indien gemeenten in het desbetreffende gebied cameratoezicht willen toepassen in het belang van de handhaving van de openbare orde.
Gemeenten kunnen bij openbare plaatsen die in particulier eigendom zijn, zoals bedrijfsterreinen, voor de handhaving van de openbare orde gebruik maken van particuliere camera’s en/of het cameratoezicht samen met particulieren uitvoeren. Deze samenwerking moet dan wel voldoen aan de voorwaarden uit artikel 151c Gemeentewet.
Artikel 151c lid 1 Gemeentewet heeft betrekking op het langdurig plaatsen van vaste camera’s op openbare plaatsen voor de handhaving van de openbare orde. Met het begrip vast (statisch) wordt bedoeld dat de camera’s nagelvast zijn bevestigd. Dit bevestigen gebeurt veelal door montage aan de gevels of dakranden van gebouwen of op daarvoor geplaatste palen. Met het begrip vast (statisch) wordt niet bedoeld dat camera’s een vast ingekaderd beeld weergegeven. Het gebruik van de camera’s kan dynamisch zijn, dat wil zeggen dat de observatiehoek en de grote van de observatiehoek op afstand kan worden ingesteld (pendelen/in- en uitzoomen). Evenmin is er een beperking voor interactieve toepassingen, zoals het gebruik van noodknoppen en de mogelijkheid om vanuit de centrale burgers op hun gedrag toe te spreken.
De wetgever heeft dit onderwerp uitputtend bij formele wet geregeld. Uitsluitend op de wijze omschreven in artikel 151c Gemeentewet kan worden besloten tot langdurige plaatsing van vaste camera’s ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. Ander gebruik van camera’s ten behoeve van de openbare orde en veiligheid dan het hiervoor bedoelde statische en langdurige gebruik, wordt door de regeling onverlet gelaten. Hierbij moet men met name denken aan kortstondig en/of mobiel cameragebruik bij evenementen, rellen en grootschalige ordeverstoringen. In die gevallen, waarbij steeds een concrete aanleiding bestaat, kan de bevoegdheid tot cameragebruik worden ontleend aan artikel 2 van de Politiewet 1993.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen moet noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Het cameratoezicht moet evenredig zijn in relatie tot het doel (proportionaliteit) en er moet worden bezien of dit doel, i.c. de handhaving van de openbare orde, niet op een minder ingrijpende wijze kan worden geëffectueerd (subsidiariteit).
De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit verlangen dat periodiek moet worden beoordeeld of de doelstelling(en), die aan het plaatsen van de camera’s ten grondslag hebben gelegen, zijn gerealiseerd en of er nog langer een noodzaak bestaat voor cameratoezicht. Daarom geldt op grond van artikel 151c lid 1 Gemeentewet dat de plaatsing van camera’s geschiedt voor een bepaalde duur. Na het verstrijken van deze termijn kan het cameratoezicht, bij gebleken noodzaak, worden verlengd. Het ligt daarom voor de hand om de duur van plaatsing te koppelen aan een evaluatie.
In artikel 151c lid 4 Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera’s kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera’s. Aan het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen opnames worden gemaakt. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera’s wordt gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden.
In artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht is de niet-kenbare toepassing van cameratoezicht op voor het publiek toegankelijke plaatsen strafbaar gesteld! De straf kan een hechtenis van ten hoogste twee maanden inhouden of een geldboete van € 4.500.
Besluit cameratoezicht op openbare plaatsen
Op grond van artikel 151c lid 8 Gemeentewet worden nadere regels gesteld om de goede uitvoering van het cameratoezicht te waarborgen. Deze regels hebben betrekking op:
In het Ontwerpbesluit cameratoezicht op openbare plaatsen wordt een certificatieregeling in het leven geroepen. Het toetsingskader zijn de beoordelingsrichtlijnen van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Er bestaat een richtlijn voor het ontwerp van het camerasysteem en een richtlijn voor de toezichtcentrale. Door certificering wordt de kwaliteit, en daarmee de betrouwbaarheid van het cameratoezicht gewaarborgd. De beoordelingsrichtlijnen zijn verkrijgbaar op: www.hetccv.nl.
Voor nadere informatie over de invoering van cameratoezicht in de zin van artikel 151c Gemeentewet wordt verwezen naar de handreiking cameratoezicht van het CCV. Deze bevat naast een uiteenzetting van het wettelijk kader ook meer praktische informatie om op een zorgvuldige, weloverwogen wijze (al dan niet) over te gaan tot cameratoezicht. De handreiking is eveneens te vinden op www.hetccv.nl
De gemeenteraad heeft op grond van artikel 151c lid 1 Gemeentewet de bevoegdheid om ook andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen. Het gaat dan om plaatsen, zoals parkeerterreinen, die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit de Wom vallen. De wetgever heeft hiermee beoogd dat gemeenten snel kunnen inspelen op gebleken lokale behoeften. Het uitgangspunt blijft te allen tijde dat het cameratoezicht noodzakelijk moet zijn met het oog op de handhaving van de openbare orde.
Het eerste en tweede lid van artikel 10a creëert een bevoegdheid voor de burgemeester om gebieden aan te wijzen waar verblijfsontzeggingen kunnen worden opgelegd aan personen die de openbare orde verstoren. Voorwaarde voor de aanwijzing van een gebied is de mate van ordeverstoringen die in dat gebied plaatsvinden. Alleen bij ernstige ordeproblemen kan van het artikel gebruik worden gemaakt.
Deze ordeproblemen kunnen een min of meer structureel karakter hebben. Het artikel sluit echter niet uit, dat daarvan gebruik gemaakt wordt bij incidentele ordeverstoringen. In het laatste geval ligt het echter in de rede dat de gebiedsaanwijzing tijdelijk van aard is. Een verblijfsontzegging is een bestuurlijke maatregel en geen (strafrechtelijke) sanctie. De algemene motivering voor de hantering van dit instrument is, dat in gebieden waarin de handhaving van de openbare orde onder druk staat het gerechtvaardigd is personen die daarop een inbreuk plegen tijdelijk uit het gebied te verwijderen. De maatregel is dus een instrument ter handhaving van de openbare orde.
In de verblijfsontzegging dient een termijn te worden opgenomen. Het zou de bewegingsvrijheid van burgers te zeer beperken, indien een verblijfsontzegging voor onbepaalde tijd wordt opgelegd.
De ernst van de inbreuk op de openbare orde zal van invloed zijn op de lengte van de termijn.
In het derde lid is bepaald dat bij het oplegging van een verblijfsontzegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van het desbetreffende individu. Zo kan aan personen die in het aangewezen gebied wonen of werken kan geen verblijfsontzegging worden opgelegd. Het begrip "werken" is ruim. Bij de toepassing daarvan dient aangesloten te worden bij het normale spraakgebruik. Er dient sprake te zijn van het in dienstverband verrichten van regelmatige en reguliere arbeid. Vrijwilligerswerk kan hieronder vallen mits aangetoond wordt, dat een vaste relatie met de werkgever tot het verrichten van arbeid op vastgestelde tijden bestaat.
Het vierde lid verbiedt overtreding van de verblijfsontzegging. Op overtreding staat een strafrechtelijke sanctie. Dit kan artikel 184 Wetboek van Strafrecht zijn. Indien niet aan de delictsomschrijving van dit artikel wordt voldaan is strafbaarstelling op grond van de APV mogelijk
Paragraaf 2 Optochten en betogingen
Volgens jurisprudentie is er pas sprake van een betoging indien de optocht of bijeenkomst primair een meningsuiting tot doel heeft.
Voor het houden van betogingen/demonstratieve optochten of bijeenkomsten is geen vergunning vereist. De gemeenten komt een dergelijke bevoegdheid namelijk niet toe.
Wel kan een kennisgeving worden verlangd en kunnen aanwijzingen aan de kennisgever worden gegeven.
De burgemeester kan een betoging slechts verbieden op grond van de Wet openbare manifestaties (artikel 5) of de Gemeentewet (artikel 175 en 176). Er moet dan wel sprake zijn van ernstige vrees voor openbare orde problemen.
Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken
De vrijheid van meningsuiting, gegarandeerd door artikel 7 van de Grondwet, verzet zich tegen een algemeen verbod op het uitdelen van discriminerende pamfletten.
De gemeentelijke wetgeving mag niet beperkend optreden ten aanzien van de inhoud van gedrukte stukken e.d. Wel mogen er naar plaats en tijd beperkingen worden gesteld. Hiertoe is dan wel een aanwijzingsbesluit noodzakelijk. In dit artikel wordt de mogelijkheid daartoe gegeven.
Paragraaf 4 Bruikbaarheid van de weg
Aan dit artikel liggen als motieven ten grondslag: de verkeersveiligheid, de welstand en het gevaar of hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren. Het uitstalbeleid is op dit artikel gebaseerd. Het college heeft hiervoor aparte beleidsregels opgesteld.
Voor lid 5 geldt dat een hogere regeling en een lagere regeling‘ hetzelfde onderwerp’ regelen wanneer beide regelingen dezelfde materie met hetzelfde motief regelen. Verschilt het motief, dan hoeft de hogere regeling, mits aan een aantal overige voorwaarden is voldaan, geen belemmering te zijn voor handhaving van art 14 lid 1 APV. Door de plaatsing van dit artikel binnen de paragraaf “Bruikbaarheid van de weg” van de afdeling “Orde en veiligheid op de weg” is het motief van dit artikel gegeven. Zonder problemen is het werken op grond van een ander motief ook weer niet, met name niet wanneer de hogere wetgever in zijn regeling uitdrukkelijk bepaalde situaties buiten schot heeft willen laten. De toepassing van de gemeentelijke verordening mag bovendien de toepassing van de hogere regeling niet onmogelijk maken.
In de situatie dat de hogere regeling en de lagere regeling dezelfde materie met hetzelfde motief regelen geldt steeds de beperking dat de hogere wetgever de desbetreffende aangelegenheid niet uitputtend heeft willen regelen. Ook hier geldt bovendien dat toepassing van de gemeentelijke verordening toepassing van de hogere regeling niet onmogelijk mag maken.
Op grond van dit artikel hebben nutsbedrijven een vergunning nodig om voorzieningen zoals leidingen in een weg aan te leggen.
Aan dit artikel liggen als motieven ten grondslag: de verkeersveiligheid, en de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van de weg.
Uit het derde lid van dit artikel blijkt o.a. dat het aanvragen van een vergunning achterwege kan blijven als het afsluiten van een weg al melding is gemaakt in de vergunningaanvraag voor een evenement op de weg.
Bij de behandeling van die aanvraag zal dan het afsluiten van de weg worden meegenomen, zodat uiteindelijk kan worden volstaan met één, gecombineerde, vergunning.
Ontsluitingswegen, als genoemd in het tweede lid, zijn overigens wat anders dan uitwegen (zie art 16). Een ontsluitingsweg is bijvoorbeeld de weg of de wegen op een bedrijfsterrein. Een uitweg is de uitrit naar de (openbare) weg zelf.
Voor het hebben van een uitweg tussen "eigen terrein" en de straat is een vergunning nodig.
Bij lid 1, onder b wordt bedoeld een uitweg die bijvoorbeeld over de stoep (ook deel van de weg) loopt.
Paragraaf 5 Veiligheid van de weg
De werking van dit artikel strekt zich, zoals in lid 1 is geformuleerd, uit over dát gedeelte van de weg dat (buiten de tuin) voor de woning langs loopt, bijvoorbeeld de stoep. Dit gedeelte moet wel voor voetgangers zijn bestemd. Een fietspad en de autorijbaan vallen hier dus níet onder. Naast de werking van dit artikel bestaat ook artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, dat bepaalt dat het voor een ieder verboden is zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Gedragingen die gladheid, en dus gevaar voor het verkeer, kunnen veroorzaken, zoals het laten lopen van water over de weg bij vorst bijvoorbeeld, kunnen hieronder vallen. Artikel 17 is dan niet van toepassing.
Bescherming van de verkeersveiligheid ligt aan dit artikel ten grondslag. Hieronder wordt ook het voetgangersverkeer verstaan.
Bij een "daartoe bevoegd ambtenaar", als bedoeld in het tweede lid, kan worden gedacht aan de havenmeesters of andere ambtenaren van de Havendienst.
De Havendienst keurt of het ijs betrouwbaar is voor het publiek.
Centraal staat in deze bepaling het waarborgen van de verkeersveiligheid.
Afdeling 2 Toezicht op evenementen
Een omschrijving van het begrip evenement.
Circussen en kermissen vallen hier ook onder.
Níet als evenement worden beschouwd de markten zoals bedoeld in artikel 160 van de Gemeentewet. Dit zijn de gewone, door de gemeenteraad aangewezen en door de gemeente zelf georganiseerde markten. Afdeling 2 van hoofdstuk 5 handelt hierover.
Zogenaamde "snuffelmarkten" die op de weg worden gehouden (vrijmarkten, rommelmarkten, zwarte markten, braderieën) zijn geen markten als bedoeld in artikel 160 van de Gemeentewet. Hiervoor is vergunning van de burgemeester vereist op grond van artikel 152 van de APV, welke hieraan nadere voorschriften kan verbinden.
Onder wedstrijden aan de weg in het tweede lid onderdeel d wordt niet verstaan een ballonnenwedstrijd.
Voor een goede afstemming van de verschillende festiviteiten, evenementen en andere activiteiten op de openbare weg is het noodzakelijk dat hier goed zicht op bestaat, en dat regulerend kan worden opgetreden. Hiervoor geldt een vergunningstelsel. Bij het behandelen van de vergunningaanvraag kan de aanvraag worden getoetst aan het evenementenbeleid, en kunnen de verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen.
Vervolgens kunnen bij de vergunningverlening voorschriften en beperkingen worden gesteld. Een ordelijk verloop van evenementen is zo te bewerkstelligen.
Bij evenementen die zich binnen afspelen is al een gebruiksvergunning van de brandweer vereist (brandveiligheid) en stelt de Wet milieubeheer eisen (bijvoorbeeld geluid).
In de praktijk is daarnáást de behoefte aan een vergunningstelsel op grond van de A.P.V. een stuk kleiner. Daarom is voor binnenevenementen naast de gebruiksvergunning en het voldoen aan de milieu-eisen alleen een kennisgeving verplicht gesteld. In deze kennisgeving moet nauwkeurig omschreven worden wat het evenement inhoudt, zodat goed beoordeeld kan worden of met een korte bevestiging kan worden volstaan, of dat een uitgebreide behandeling nodig is. In voorkomende gevallen kunnen dan uiteraard ook voorschriften en beperkingen worden gesteld, of kan het evenement zelfs worden verboden. Dienen er zich geen problemen aan, dan kan worden volstaan met een bevestiging.
In het vijfde lid is de bevoegdheid van de burgemeester opgenomen om bepaalde evenementen aan te wijzen waar geen vergunningsplicht meer voor geldt. Hiervoor kan worden volstaan met een melding. Op grond van het zesde lid kunnen nadere regels voor de meldingsplichtige evenementen worden bepaald, alsmede regels over de wijze waarop de melding dient te geschieden.
In dit artikel zijn de gronden geformuleerd op basis waarvan een evenement kan worden verboden, of de vergunning hiervoor kan worden geweigerd. De vraag wannéér nu sprake is van bijvoorbeeld strijd met de openbare orde (a.), of de zedelijkheid of gezondheid (d.), zal van geval tot geval bekeken moeten worden. Het antwoord hierop kan dan ook per geval verschillen. Zo zal bijvoorbeeld een "aanstootgevend" optreden dat ergens binnen in een zaal of hal plaatsvindt, en waar alleen mensen naartoe gaan die daar zelf voor kiezen, anders worden beoordeeld dan hetzelfde optreden op de Grote Markt, waar ook toevallige voorbijgangers met het optreden worden geconfronteerd. In het laatste geval zal een verbod of weigering eerder aan de orde zijn dan in het eerste. Uitgangspunt is in ieder geval dat evenementen plaats moeten kunnen vinden, tenzij één of meerdere van de bovengenoemde belangen zich daartegen verzetten.
En wanneer dan zo'n belang zich tegen het evenement verzet dan zijn ook meestal meerdere weigeringsgronden tegelijk aan de orde. De genoemde belangen zijn veelal niet strikt van elkaar te scheiden, maar lopen in elkaar over. Zo kan bijvoorbeeld bij een evenement als het zogeheten "free-fight" - afhankelijk van de exacte inhoud van de aanvraag/ aanmelding - worden betoogd dat zowel de gezondheid, de zedelijkheid als de openbare orde in het geding zijn. Bij een verbod of weigering zal dit dan ook expliciet moeten worden toegelicht.
Voorop staat echter dat in alle gevallen van de weigeringsgronden terughoudend gebruik zal worden gemaakt.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Algemene Bepalingen
In dit artikel staan de begripsomschrijvingen die naast de algemene begripsomschrijvingen uit hoofdstuk 1, specifiek voor deze afdeling gelden.
In dit artikel is het huidige beleid ten aanzien van de sluitingstijden van horecabedrijven opgenomen.
In de bij de aanwijzingsbesluiten opgenomen notitie Sluitingstijden is aangegeven ten behoeve van welke straten en delen van de gemeente een ontheffing kan worden verleend.
De ontheffing voor de donderdagnacht is in 2005 separaat opgenomen om de gevolgen van deze verruiming te kunnen blijven volgen. Ook in het belang van de controle door de politie in deze nacht is het van belang om te weten welke bedrijven over een dergelijke ontheffing beschikken.
Bedrijven die gevestigd zijn in een rustige woonwijk buiten het centrum komen in principe niet in aanmerking voor een ontheffing. Dit om de nachtrust in deze wijken zo min mogelijk te verstoren. Over het algemeen kan gesteld worden dat de ontheffing wel zal worden verleend voor bedrijven die gevestigd zijn in de binnenstad en langs de grote toe- en afvoerwegen in de stad.
Voor horecabedrijven die als gevolg van onduidelijkheid in beleid in het verleden ten onrechte een ontheffing hebben ontvangen geldt sinds de laatste wijziging van de Drank- en Horecaverordening van 3 juli 1992 de volgende overgangsregeling: Voor de toenmalige exploitanten blijft de ontheffing sluitingstijden behouden. Indien de onderneming in andere handen overgaat kan aan de nieuwe eigenaar nog voor een periode van drie jaar na overname een ontheffing sluitingstijd worden verleend. Na deze drie jaar is dat niet meer mogelijk.
In dit artikel is het in 1990 vastgestelde beleid ten aanzien van de nachtgelegenheden opgenomen. De in het derde lid genoemde criteria zijn opgenomen in de notitie "Wachtlijst Nachtgelegenheden".
Op basis van dit artikel kan de burgemeester overgaan tot sluiting van een inrichting of wijziging van de sluitingsuren (eerder dicht of langer open).
Dit artikel kan ondermeer worden gehanteerd bij ontoelaatbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de inrichting, bij overtredingen van de Drank- en Horecaregelgeving (bijv. overtreding sluitingstijden), en bij het plegen van strafbare feiten in of rondom de inrichting (bijv. heling, geweldsdelicten, drugshandel). In een situatie die hierin niet is opgenomen, kan de burgemeester natuurlijk altijd nog overgaan tot sluiting in het belang van de handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Uiteraard zal van dit artikel alleen dan gebruik worden gemaakt indien alle andere mogelijkheden zijn uitgeput.
Voor de uitvoering van dit artikel is het Horeca-sanctiebeleid van kracht. Dit beleid voorziet in een snelle "lik op stuk" aanpak van incidenten.
Dit artikel staat los van de voorschriften uit de Wet milieubeheer, welke betrekking hebben op gevaar, schade en/of hinder veroorzaakt door de inrichting.
Waar artikel 35, lid 4 zich richt tot de exploitant van een gesloten inrichting, richt dit artikel zich tot de bezoekers.
In lid 3 van dit artikel wordt bepaald dat in geval van wanordelijkheden de politie een inrichting geheel kan laten ontruimen.
In het tweede lid wordt de beheerder genoemd. Voor wie dat in welk geval is, wordt verwezen naar de begripsbepaling in artikel 32.
Hoewel de personen aan wie drank wordt verstrekt niet per se hoeven te zitten, moeten deze wél gebruik maken van, en zich dus tijdens het nuttigen van de drank, bevinden op het terras.
Paragraaf 2 Drankverstrekking op de weg
Aan de te verlenen vergunning voor de exploitatie van een terras zal een aantal voorwaarden verbonden worden, zoals het aantal tafels en stoelen dat geplaatst mag worden, de maximale oppervlakte van het terras, het plaatsen van schotten, bloembakken en parasols en het tijdstip waarop het terras geheel verwijderd dient te zijn van de openbare weg e.d.
In dit artikel zijn de openingstijden van het terras opgenomen. Tot de laatste wijziging van de Drank- en Horecaverordening in 1992 was het zo dat het terras gedurende de tijden dat het horecabedrijf voor het publiek geopend mocht zijn, ook geëxploiteerd mocht worden. De laatste jaren blijkt steeds meer dat van de exploitatie van het terras in de nachtelijke uren veel overlast wordt ondervonden. Ervan uitgegaan dat over het algemeen de nachtrust omstreeks 01.00 uur aanvangt, is bepaald dat men tot 00.30 uur dranken mag verstrekken aan het op het terras aanwezige publiek. Om 01.00 uur dient het terras echter door het aanwezige publiek ontruimd te zijn.
In dit artikel wordt gesteld dat het terras zich alleen in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting mag bevinden. Ingevolge het tweede lid kan een uitzondering hierop worden gemaakt voor het wandeldomein in de binnenstad en andere vergelijkbare nader door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsen, zoals bijvoorbeeld de dorpskern van Spaarndam. Deze straten worden na 11.00 uur afgesloten voor het verkeer met uitzondering van voetgangers. Als voorwaarde zal wel worden gesteld dat het noodverkeer te allen tijde moet kunnen passeren.
Door de burgemeester wordt als regel gehanteerd bij de beoordeling van de terrasaanvragen dat in het zogeheten autoluwe gebied, waar slechts beperkt autoverkeer mogelijk is zoals bijvoorbeeld alleen trouwauto's, of bevoorrading tot 11.00 uur, minstens 75 centimeter (breedte rolstoel, kinderwagen) en elders in de stads minstens 150 centimeter voetgangersruimte vrij moet blijven.
Ingevolge het vierde lid kan de burgemeester nadere welstandseisen stellen aan terrassen. Bijvoorbeeld t.a.v. de afscheidingen, de stoelen, tafels enz. Deze bepaling over inrichtingseisen is niet in hofodstuk 4 opgenomen maar op deze plaats, in de paragraaf over terrassen, om de overzichtelijkheid zoveel mogelijk te waarborgen.
In dit artikel zijn de weigeringsgronden voor een terrasvergunning opgenomen. Dit betreffen gronden die reeds jarenlang gehanteerd worden bij het weigeren van vergunningen.
In dit artikel zijn de intrekkingsgronden opgenomen. De vergunning kan worden ingetrokken of gedeeltelijk worden ingetrokken. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het tijdelijk inperken van de openingsuren van het terras etc.
Het Horeca-sanctiebeleid is van toepassing.
Indien een ondernemer ten behoeve van de exploitatie van het terras een uitgiftebuffet wil plaatsen, zal het college van burgemeester en wethouders per aanvraag bezien of er inderdaad zwaarwegende belangen zijn die het verlenen van een ontheffing rechtvaardigen. In principe zal het plaatsen van een uitgiftebuffet op een terras dat zich direct voor de inrichting bevindt niet worden toegestaan. Het plaatsen van een uitgiftebuffet mag niet betekenen dat er een verzelfstandiging van het terras plaatsvindt en wel zodanig dat de relatie met de inrichting nagenoeg teniet wordt gedaan.
Het uitgiftebuffet wordt uitsluitend gezien als een hulpinstrument en er zal ook niet worden toegestaan dat er bijvoorbeeld een tappunt voor bier in geïnstalleerd wordt.
Aan de ontheffing zal door het college van burgemeester en wethouders ook voorwaarden gesteld worden ten aanzien van afmetingen e.d.
Iets anders is de tijdelijke ontheffing op grond van artikel 38 Drank- en Horecawet. Deze maakt het mogelijk bij bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard (grote evenementen) een buitentap met terrasje te plaatsen. Deze ontheffing moet apart worden aangevraagd en valt buiten het normale terrassenbeleid.
In deze paragraaf zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het exploiteren van een zogenaamd verlof. Het gaat in dit geval om het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse.
Met de tweedeling van het begrip beheerder in artikel 32 is een parallel getrokken naar de Drank- en Horecawet.
Op dit moment is het zo dat degene aan wie een verlof is verleend, niet daadwerkelijk in het bedrijf aanwezig hoeft te zijn. Dit levert in de praktijk problemen op ten aanzien van toezicht in het bedrijf; als de ondernemer er niet is, wie is dan verantwoordelijk voor de exploitatie?
Dit in tegenstelling tot die bedrijven die in het bezit zijn van een vergunning ingevolge de Wet. Ook hier hoeft de ondernemer niet daadwerkelijk aanwezig te zijn doch dient de beheerder, die vermeld wordt op de vergunning, aanwezig te zijn indien het bedrijf voor het publiek is geopend met een maximum van 40 uur per week.
Om dit te ondervangen is in 1992 de verloftoezichthouder geïntroduceerd. Dit kan dezelfde persoon zijn als de verlofhouder, maar het kan ook een persoon zijn die daartoe is aangesteld. Deze verloftoezichthouder dient, net zoals de beheerder in een cafébedrijf, in de zaak aanwezig te zijn gedurende die uren dat deze voor publiek is geopend, zodat een voortdurend toezicht gewaarborgd is. Uiteraard met een maximum van 40 uur per week. In de artikelen 49 t/m 51 zijn de voorwaarden opgenomen waaraan men dient te voldoen.
Om nu teveel verwarring met allerlei benamingen en hoedanigheden te vermijden, wordt het begrip verloftoezichthouder veranderd in beheerder, wat het eigenlijk ook is. In artikel 32 is aangegeven wat er bij alcohol schenkende bedrijven en wat er bij verlofbedrijven onder beheerder wordt verstaan.
Tot de wijziging van de Drank- en Horecaverordening in 1992 hoefde een pand waarin een verlofbedrijf is of wordt gevestigd niet te voldoen aan het Besluit Inrichtingseisen Drank- en Horecawet. In dit besluit is geregeld dat de inrichting dient te voldoen aan een aantal eisen, zoals oppervlakte, aanwezigheid toiletten, ventilatie, hoogte, kunstlicht-voorziening, aansluiting waterleiding en elektriciteitsnet.
Bij de opstelling van de verordening van vóór 1992, kende men ook nog niet de grote variëteit aan horeca-inrichtingen die wij tegenwoordig kennen. Men ging er toen van uit dat alleen snackbars uitsluitend alcoholvrije dranken zouden verstrekken. In de loop der jaren zijn hier de coffeeshops, uitgebreide snackbars met zitgelegenheid, lunchrooms e.d. bijgekomen. Echter, deze hoefden dus tot juli 1992 niet te voldoen aan de inrichtingseisen. Zo waren er dus verlofbedrijven met een uitgebreide zitgelegenheid zonder toiletten, omdat deze niet vereist zijn.
Om hieraan een einde te maken is het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet bij de wijziging van de verordening in 1992 eveneens van toepassing verklaard op de verlofbedrijven. De burgemeester kan ingevolge artikel 53 geheel of gedeeltelijk ontheffing van deze eis verlenen indien het gaat om een inrichting met minder dan acht zitplaatsen of indien er sprake is van een bijzonder geval en gewichtige belangen daartoe aanleiding geven. Ook kan de burgemeester nadere voorwaarden verbinden aan de ontheffing. Zo kan ontheffing worden verleend van de minimale oppervlakte-eis van 15 m² (artikel 5 van het Besluit) bij kleine voorruimten, bijvoorbeeld van automatieken en frituurzaken. Aan de verlening van een ontheffing van artikel 6 van het Besluit (niet voldoen aan de vereiste hoogte) kan de voorwaarde worden verbonden van overcapaciteit van mechanische ventilatie.
Ontheffing van artikel 11 (gescheiden toiletten) kan gedeeltelijk worden verleend indien de inrichting minder dan acht zitplaatsen heeft. Indien in de inrichting alleen sprake is van uitgifte, kan volledige ontheffing van artikel 11 worden verleend. Hiermee wordt gedoeld op inrichtingen waarbij bezoekers nauwelijks in de zaak komen, zoals bijvoorbeeld een automatiek of uitgiftebuffet vlak aan de straat met alleen een kleine wachtruimte voor de klanten. Hier zijn geen zitplaatsen en hoeven er dus geen toiletten te zijn.
Het begrip ‘uitgifte’ moet niet worden verward met ‘bediening’. Er zijn genoeg bedrijven die geen bediening hebben, maar wel zitplaatsen voor het publiek. In dat geval kan geen ontheffing van het toilettenvereiste worden verkregen.
In het tweede lid wordt bepaald dat kleine wijzigingen aan het pand, waarbij de inrichtingseisen niet worden aangetast, kunnen worden doorgevoerd zonder dat een hele nieuwe vergunning hoeft te worden aangevraagd.
In dit artikel zijn de weigeringsgronden limitatief opgenomen. In het bepaalde onder d. komt tot uiting dat de vergunning wordt geweigerd wanneer gevreesd moet worden dat de woon- en leefsituatie door de vestiging van een verlofbedrijf ontoelaatbaar wordt aangetast. Daarbij wordt rekening gehouden met het karakter van de straat, het winkelniveau en de wijk waarin het bedrijf is gelegen.
Onder e. is de weigeringsgrond opgenomen dat er geen sprake mag zijn van strijd met het geldende bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan.
In dit verband dient gewezen te worden op de mogelijkheid van vrijstelling of ontheffing, alsook de mogelijkheid van een anticipatieprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 50, achtste lid van de Woningwet. Deze mogelijkheden beperkt de burgemeester niet in de weigeringsmogelijkheden, maar het lijkt wel een zaak van behoorlijk bestuur om, voordat tot weigering van verlof wordt overgegaan, de mogelijkheden van vrijstelling, ontheffing of anticipatie in overweging worden te nemen.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt handelen op grond van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan beschouwd als handelen in overeenstemming met het bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan.
Doel van dit lid is de koppeling van het vereiste verlof met het planologische regime. Vereist is dus niet dat de lokatie waar het verlofbedrijf wordt gevestigd, is aangewezen als horecavestiging in het bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan, maar dat het bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan de vestiging niet mag uitsluiten. Op deze wijze wordt voorkomen dat op basis van deze verordening een verlof wordt verleend terwijl later op grond van strijd met het bestemmingsplan of stadsvernieuwingsplan tegen de vestiging moet worden opgetreden.
Naast de algemene gronden voor intrekking van een vergunning als geformuleerd in artikel 5 gelden voor een verlof ook de extra gronden zoals die in dit artikel zijn opgenomen.
Paragraaf 4 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Naast alle eisen gesteld in de Bouwverordening en de Brandbeveiligings-verordening is het ook uit oogpunt van openbare orde gewenst om zicht te houden op de logeerinrichtingen in Haarlem. Hiertoe dient het vergunningstelsel.
Het primaire doel van deze artikelen is, om aan de hand van de verstrekte gegevens, de opsporing of aanhouding van door de politie of justitie gezochte personen te vergemakkelijken.
Sluiting van een logeerinrichting is mogelijk op grond van dit artikel. In artikel 82 is eveneens bepaald dat een ruimte gesloten kan worden, maar daar moet het - gezien de formulering - een ernstig gevaar voor de openbare orde opleveren.
Paragraaf 5 Toezicht op speelgelegenheden
In verband met de wijziging van de Wet op de kansspelen per 1 juni 2000 is het noodzakelijk om het maximum aantal toegestane speelautomaten in hoog- en laagdrempelige horeca-inrichtingen, in samengestelde inrichtingen en in speelautomatenhallen te regelen. Het maximum aantal en het soort speelautomaten dag mag worden geplaatst, is een bevoegdheid van de burgemeester. Het hierbij behorende speelautomatenbeleid is niet opgenomen in deze verordening.
Bij de herziening van de Wet op de kansspelen per 1 juni 2000 is een onderscheid aangebracht tussen hoog- en laagdrempelige inrichtingen. De definities die zijn opgenomen in artikel 30 van de Wet, zijn hier ter verduidelijking opgenomen in artikel 67 onder g en h.
De gemeente voert een beleid ten aanzien van het bepalen van het maximum aantal toegestane speelautomaten in horeca-inrichtingen. In het hieraan ten grondslag liggende speelautomatenbeleid wordt dit nader uitgewerkt.
In het kader van de openbare orde en veiligheid en de doelmatigheid van de controle door de politie is het toegestane aantal speelautomatenhallen vastgesteld op drie. In deze hallen mogen maximaal 44 speelautomaten worden geplaatst (met een maximum aan 44 speelplaatsen): kansspeelautomaten, behendigheidsautomaten en, mits voldaan aan de in het kansspelbeleid vastgestelde eisen, twee meerspelerautomaten.
Naast de gegevens die een aanvrager op grond van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de kansspelen en het Speelautomatenbesluit 2000 al moet verstrekken, worden hier nog een aantal aanvullende gegevens gevraagd. De soort bescheiden die dienen te worden overgelegd, wisselt per situatie. De onder c genoemde verklaring kan een huurcontract zijn waaruit de beschikkingsbevoegdheid blijkt.
Door middel van het verbinden van voorschriften en beperkingen aan de vergunning wordt aangegeven welke situatie er na het verlenen van de vergunning gewenst is.
Het vereiste onder sub b dient om een speelautomatenhal duidelijk vanaf de weg voor een ieder herkenbaar te maken. Tevens dient dit om te voorkomen dat er in een achteraf lokaal van een gebouw een speelautomatenhal wordt geëxploiteerd en deze automatenhal mede of uitsluitend via een ander bedrijf bereikbaar zou zijn. In het bepaalde onder d wordt rekening gehouden met het karakter van een winkelstraat. Een speelautomatenhal past qua karakter niet in een winkelstraat met een exclusief karakter. In sub f is de weigeringsgrond opgenomen dat er geen sprake mag zijn van strijd met het geldende bestemmingsplan. In dit verband dient gewezen te worden op de mogelijkheid van vrijstelling of ontheffing die het bestemmingsplan nogal eens biedt, alsook de mogelijkheid van een anticipatieprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 50 lid 8 van de Woningwet. Deze mogelijkheden beperken de burgemeester niet in de mogelijkheid de weigeringsgronden toe te passen. Het is wel een zaak van behoorlijk bestuur dat, voordat tot weigering wordt overgegaan, de mogelijkheden van ontheffing en vrijstelling in overweging worden genomen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt handelen op grond van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan beschouwd als handelen in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Doel van dit lid is de koppeling van de vereiste vergunning met het planologisch regime. Vereist is dus niet dat de locatie waarvoor vergunning is aangevraagd, is aangewezen als speelautomatenhal in het bestemmingsplan, maar dat het bestemmingsplan de vestiging niet uitsluit. Zo wordt voorkomen dat op basis van de verordening een vergunning verleend moet worden en dat later, wegens strijd met het bestemmingsplan, tegen vestiging moet worden opgetreden. Voor de overige uitvoering van dit artikel is het vastgestelde kansspelbeleid van kracht.
In dit artikel zijn de intrekkingsgronden van de vergunning opgesomd.
Indien een beheerder zijn hoedanigheid verliest, hetzij door overlijden, hetzij door vertrek, dan hoeft de ondernemer de bedrijfsuitvoering niet te staken indien hij binnen de aangegeven termijn een nieuwe vergunning heeft aangevraagd. Het vervallen van de vergunning van rechtswege betekent dat de belanghebbende hiertegen geen bezwaar of beroep kan aantekenen aangezien van een beschikking geen sprake is. De ondernemer zal echter van het vervallen van zijn vergunning in kennis worden gesteld. Voor het gestelde termijn van 6 maanden kan aansluiting worden gezocht bij artikel 33 van de Drank- en Horecawet, waar voor een soortgelijke situatie een termijn van zes maanden wordt gesteld na het verlies van de bedoelde hoedanigheid. (zonder dat er handelingen zijn verricht).
Paragraaf 6 Toezicht op grow-, smart en headshops
Artikel 74A Begripsomschrijvingen
Vanuit het motief van openbare orde en de bescherming van het woon- en leefklimaat is het wenselijk om de exploitatie van head-, smart- en growshops te reguleren door de invoering van een vergunningstelsel in de APV. De categorie inrichtingen is beperkt tot die inirchtingen die in hoofdzaak of als belangrijke nevenactiviteit producten verkopen die omschreven kunnen worden als hallucinerende middelen of die dienst (kunnen) doen voor het gebruik of de productie van cannabis. Deze inrichtingen zijn: grow-, smart- en headshop.
Een growshop verkoopt producten die bestemd zijn voor het kweken van wiet. Het gaat om producten die kunnen bijdragen aan een zo optimaal mogelijke kweekomgeving zodat, op een gemakkelijke en snelle manier, wiet van goede kwaliteit gekweekt kan worden.
Headshops zijn winkels die hulpmiddelen verkopen die benodigd zijn voor het roken van softdrugs zoals waterpijpen en vloeipapier; ook groothandels die hulpmiddelen verkopen voor het roken van softdrugs zijn vergunningsplichtig en vallen onder reikwijdte van dit artikel. Een gedeelte van deze winkels verkoopt tevens kleding en aanverwante accessoires.
Smartshops zijn winkels die genotsmiddelen verkopen met psychotrope werking; ook groothandels . Het zijn producten op natuurlijke basis van kruiden en planten. Bepaalde producten zouden naar zeggen van de eigenaren/medewerkers traditionele harddrugs kunnen vervangen. Een gedeelte van deze winkels verkoopt soms net als sommige headshops kleding en accessoires.
Artikel 74C Gedragseisen leidinggevende
Om criminaliteit in grow-, smart- en headshops tegen te gaan dienen leidinggevenden van deze inrichtingen te voldoen aan een aantal zedelijkheidseisen. Daarom is het van belang dat bij de
besluitvorming over een vergunningaanvraag voor grow-, smart- en headshops rekening wordt gehouden met de antecedenten van de leidinggevenden. In artikel 74C wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden dezelfde eisen gesteld als in artikel 8 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Bij de beoordeling of er sprake is van slecht levensgedrag wordt in ieder geval uitgegaan van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Indien een leidinggevende niet voldoet aan deze eisen is sprake van slecht levensgedrag. Deze zedelijkheidseisen worden ook gesteld aan leidinggevenden gesteld in de horeca-, coffeeshop- en prostitutiebranche. Met het oog op het gelijkheidsbeginsel worden deze eisen ook gesteld aan leidinggevenden aan de grow-, smart- en headshops.
Deze bepaling maakt het mogelijk voor de burgemeester om het aantal winkels te maximeren en door het stellen van nadere voorwaarden in te spelen op de actuele situatie.
Artikel 74E Vergunningaanvraag
Voor de behandeling van een aanvraag om een growshopvergunning is een aantal specifieke gegevens vereist, welke in dit artikel is opgenomen. Bij de toepassing van het derde lid geldt als uitgangspunt, dat de in de tijd eerst ingediende aanvraag in behandeling wordt genomen. Tweede en opvolgende aanvragen voor één winkel worden niet in behandeling genomen.
De behandeltermijn is gesteld op twaalf weken in verband met het BIBOB-onderzoek, wat veel tijd in beslag neemt en een belangrijke oorzaak is voor termijnoverschrijding. De BIBOB-vragenlijst en de daarin gevraagde documenten vormen een vast onderdeel van de vergunningaanvraag.
In dit artikel zijn een aantal gronden opgenomen die de burgemeester de mogelijkheid geeft om vergunningen te weigeren. In het eerste lid is bepaald dat de burgemeester gehouden is de vergunning te weigeren indien leidinggevenden van grow-, smart- en headshops niet voldoen aan de gedragseisen voor leidinggevenden. In het tweede lid is bepaald dat een vergunning dient te worden geweigerd indien de exploitatie van een grow-, head- of smartshop in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een leefmilieuverordening. In het derde lid komt tot uiting dat de vergunning kan worden geweigerd
wanneer gevreesd moet worden dat de openbare orde en/of het woon- en leefsituatie door de vestiging van een grow-, smart- of headshop wordt aangetast. Voor de beoordeling of zich een dergelijke omstandigheid voordoet zijn in het vierde lid een aantal criteria opgenomen (overigens niet limitatief).
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gegevens die in de vergunning moeten worden vermeld.
Artikel 74I Aanwezigheid leidinggevende
Dit artikel bevat het verbod een winkel geopend te houden als er geen op de vergunning vermelde leidinggevende in de winkel aanwezig is. Deze eis is opgenomen omdat van verantwoorde bedrijfsuitoefening geen sprake kan zijn als niet ten minste één van de leidinggevenden aanwezig is, die de verantwoordelijkheid daarvoor draagt. Het inzetten van een zogenaamde ‘ stroman’ wordt daarmee voorkomen.
Buiten de algemene intrekkingsgronden zoals vermeld in artikel 5 geldt voor deze vergunningssoort nog een aantal specifieke intrekkingsgronden. Deze zijn in dit artikel limitatief opgesomd.
Artikel 74M Sluiting van inrichtingen
De burgemeester kan de sluiting bevelen van een inrichting voor een bepaalde tijd maar ook voor onbepaalde tijd. Dit artikel kan ondermeer worden gehanteerd bij overtreding van de vergunningvoorwaarden en indien de inrichting wordt geexploiteerd zonder vergunning. Dit artikel kan eveneens gebruikt worden bij aantasting van de openbare orde, aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting en bij het plegen van strafbare feiten in of rondom de inrichting, tenzij artikel 13b van de Opiumwet hierop van toepassing is.
Artikel 74N Toegang ambtenaren van politie
Ten einde het toezicht door ambtenaren van politie te waarborgen wordt in dit artikel de leidinggevende van de inrichting de verplichting opgelegd er voor te zorgen dat politie-ambtenaren onbelemmerd de inrichting (ook de keuken en andere voor het publiek niet-toegankelijke ruimten behoren tot de inrichting) kunnen betreden tijdens openingsuren. Indien echter het vermoeden bestaat dat gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn er toch bezoekers aanwezig zijn, dient de leidinggevende evenzeer er voor te zorgen dat de politie-ambtenaar zijn inrichting kan betreden.
Dit artikel is een overgangsbepaling teneinde de bestaande grow-, smart- en headshops in de gelegenheid te stellen een vergunning aan te vragen.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Dit artikel regelt drie situaties ten aanzien van kladden en plakken.
Het eerste lid verbiedt bekladding en bekrassing van gebouwen of de weg zonder toestemming van de rechthebbende. Tevens wordt verwezen naar de welstandsbepaling van artikel 124 waarin wordt bepaald dat ook mét deze toestemming krassen en kladden verboden is op vanaf de (spoor)weg zichtbare plekken. In de termen “bekrassen” en “bekladden” ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.
Het tweede lid verbiedt het bekladden of aanplakken van de weg of onroerend goed zonder toestemming van de rechthebbende waarbij, gelet op de geplaatste afbeeldingen en/of teksten eventueel wel een succesvol beroep zou kunnen worden gedaan op de vrijheid van meningsuiting, zoals genoemd in artikel 7 Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Het gaat dan om uitingen van levensovertuiging, politieke standpunten e.d.. Het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting kan echter ingeperkt worden indien dit noodzakelijk is in een democratische samenleving. Hiervan is sprake in de in artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR limitatief opgesomde gevallen. In artikel 75 lid 2 van de APV gaat het om de bescherming van de rechten van anderen, welk belang behoort tot de limitatieve opsomming van artikel 10 EVRM.
De eis dat ‘plakken’ slechts is toegestaan indien dit geschiedt (door of) met toestemming van de rechthebbende, komt in het geval dat de gemeente die rechthebbende is, niet neer op het afhankelijk stellen van dat aanplakken van een voorafgaand verlof van de overheid als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de Grondwet. De gemeente die als eigenares van een onroerend goed toestemming verleent of weigert, handelt namelijk in haar privaatrechtelijke hoedanigheid.
Het derde lid van dit APV-artikel behelst een verbod aanplakbiljetten of andere geschriften aan te brengen of te laten aanbrengen buiten door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plakplaatsen, zelfs met schriftelijke toestemming van de rechthebbende. Het college van burgemeester en wethouders kan dus plakplaatsen aanwijzen waar wel geplakt mag worden met toestemming van de eigenaar of de rechthebbende.
Dit verbod op plakken of bekladden geldt enkel in het algemeen indien er voldoende plakplaatsen voorhanden zijn. Anders komt de vrijheid van meningsuiting in het gedrang. Nota bene: Ingevolge lid 4 van Artikel 7 Grondwet geldt de vrijheid van meningsuiting als geregeld in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel niet voor het maken van handelsreclame.
Niet alleen de plakker of de bekladder kan op grond van het tweede en derde lid van artikel 75 worden aangepakt, maar ook de opdrachtgever.
Ingevolge het bepaalde in lid 3 geldt het plakverbod niet voor het aanbrengen van meningsuitingen op de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aanplakborden en overeenkomstig de door dit college gestelde nadere regels.
De redactie van het tweede lid maakt het de opsporingsambtenaar mogelijk om aan de hand van de omstandigheden of van de door hem verkregen indrukken te beoordelen of er sprake is van een overtreding van lid 1 van dit artikel.
Zorgvuldigheid bij de toepassing is uiteraard geboden.
Op grond van dit artikel kan worden opgetreden tegen hinder of overlast op straat.
De in het derde lid genoemde artikelen uit het strafrecht gaan over straatschenderij (424), belemmeren van anderen op de openbare weg (426 bis) en nachtelijk burengerucht (431).
De viering van Luilak op de zaterdag voor Pinksteren gaat de laatste jaren gepaard met overlast in de vorm van o.a. vandalisme, vernielingen en het besmeuren van allerlei zaken (abri’s, auto's, verkeersmeubilair, groenstroken, afvalbakken etc) met hulpmiddelen genoemd in dit artikel. Derhalve wordt in dit artikel het vervoer van dergelijke middelen strafbaar gesteld in de luilaknacht.
Het woord "ruimte" in dit artikel is gebruikt ter onderscheiding van het begrip "weg". De lijst met ruimten is niet limitatief.
Dit artikel geldt als aanvulling op de Opiumwet. Aangezien de Opiumwet de volksgezondheid beoogt te beschermen, kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij uit het oogpunt van volksgezondheid geen aanleiding bestaat op te treden tegen handel en gebruik van soft- en harddrugs, terwijl dit optreden uit oogpunt van handhaving van openbare orde wel noodzakelijk is.
Dit artikel biedt dan een handvat voor optreden.
In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast ten gevolge van drugshandel op straat. Om hiertegen te kunnen optreden is het noodzakelijk in de APV een artikel op te nemen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten tot doel heeft. Lid 1 beoogt een instrument te bieden in de strijd tegen de overlast, welke wordt veroorzaakt door het op geregelde tijdstippen en op bepaalde plaatsen of routes aanbieden en aannemen van verdovende middelen, met name hard drugs. In dit lid zijn zowel de aanbieders als de "aannemers" en "bemiddelaars" (drugrunners) strafbaar. Verder is dit lid zó geredigeerd, dat het er niet toe doet, of privaatrechtelijk sprake is van koop of verkoop, schenking e.d. De vraag rijst waaruit het 'kennelijke doel' kan blijken. Dat dient te blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties, het ruziën tussen aanbieders en afnemers etc. Daarnaast is de zinsnede "indien redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat zulks geschiedt" vervangen door "met het kennelijke doel". Uit jurisprudentie was gebleken dat de oude formulering teveel deed denken aan 'verdenken'. Daardoor zou iemand al strafbaar zijn als de politie hem of haar verdenkt van verkoop van drugs. De nieuwe formulering komt aan dit bezwaar tegemoet.
Het tweede lid heeft als doel, het openlijk gebruik van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de opiumwet op straat, in portieken en in voor het publiek toegankelijke gebouwen tegen te gaan. Zoals bekend, gaat dit gebruik met veel overlast gepaard. Voorts werkt dit verschijnsel onveiligheid in de hand, alsmede sterke gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij anderen die van de openbare ruimte gebruik kunnen of moeten maken. Volgens artikel 172 van de nieuwe Gemeentewet is de Burgemeester en de onder zijn gezag staande politie bevoegd overtreding van wettelijke voorschriften die op de openbare orde betrekking hebben, te beletten en te beëindigen. Artikel 81 behoort tot deze voorschriften. De bepaling geeft aldus een rechtstreekse grondslag om tegen openlijk gebruik op te treden. Ook voorwerpen die openlijk worden gebezigd als hulpmiddel voor dat gebruik, vallen onder het verbod. Dat is gedaan om de bepaling uitvoerbaar te maken met het oog op de gewenste overlastbestrijding. Het gaat niet om (opsporing van) de voorwerpen op zich. Het moet voorts gaan om het openlijk voorhanden hebben; een voorwerp dat opgeborgen wordt meegevoerd, valt niet onder de bepaling. De bepaling heeft een ander motief dan de Opiumwet, namelijk de openbare orde, en is daarom niet in strijd met die wet (evenmin als de bepaling die de sluiting van inrichtingen regelt waarin harddrugs aanwezig zijn). De Opiumwet verbiedt overigens het openlijk gebruiken op straat als zodanig niet. De APV-bepaling laat onverlet dat de Politie in voorkomende gevallen optreedt op grond van (strafrechtelijke) bevoegdheden in verband met overtredingen van de Opiumwet. Daarvoor gelden vervolgingsrichtlijnen, die overigens wat het in bezit hebben van kleine hoeveelheden voor eigen gebruik betreft, een lagere prioriteit inhouden dan voor andere Opiumwetdelicten. Ook met het oog daarop is er behoefte aan een APV-bepaling die specifiek is gericht op het tegengaan van overlast en hinder die met het gebruiken van harddrugs op voor het publiek toegankelijke plaatsen gepaard gaat. De bepaling stelt daaromtrent een norm vast. Zij vervult in de uitvoering een (basis)functie naast andere, verdergaande maatregelen, zoals opsporing en vervolging van (zware) Opiumwetdelicten,.
Tegelijkertijd worden ter bestrijding van de harddrugsproblematiek bestuurlijke inspanningen geleverd met betrekking tot hulpverlening en gezondheidszorg (zoals methadonverstrekking en het realiseren van een gebruiksruimte). Om deze inspanningen en de daarmee gemoeide belangen van de volksgezondheid niet in gevaar te brengen (er worden circa 1 miljoen spuiten per jaar omgeruild), is in het derde lid een uitzondering opgenomen.
Artikel 82 kan worden gezien als een aanvulling op de sluitingsbevoegdheden van vergunningplichtige inrichtingen op grond van de APV, de sluitingsbevoegdheden op grond van artikel 174a Gemeentewet (sluiting woningen) en artikel 13b Opiumwet (sluiting in verband met drugs).
De burgemeester kan met behulp van dit artikel gericht optreden wanneer ondernemers van dienstverlenende bedrijven zoals avondkappers, uitzendbureaus en belwinkels of winkeliers overlast (blijven) veroorzaken. De burgemeester zal o.a. tot het oordeel kunnen komen dat sluiting
noodzakelijk is indien een van de volgende situaties zich voordoet:
indien zich in of vanuit het voor het publiek openstaand gebouw anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het voor het publiek openstaand gebouw gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het voor publiek openstaand gebouw.
Artikel 174 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de mogelijkheid over te gaan tot sluiting indien sprake is van een ordeverstoring die concreet voorzienbaar is en een actuele dreiging vormt voor de ordelijke gang van zaken, waartegen onmiddellijk moet worden opgetreden. De sluiting kan dan slechts van korte duur zijn.
Artikel 82a betreft een verbod om een door de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Op grond van artikel 174a van de Gemeentewet kan de burgemeester besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord. Dit artikel is in eerste instantie in de Gemeentewet opgenomen om drugsoverlast vanuit woningen tegen te gaan, maar kan ook worden gehanteerd bij andere vormen van niet aanvaardbare overlast.
In dit verband is er voor gekozen om - voor de gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds is verbroken - een strafbepaling op te stellen die het verbiedt om een gesloten pand te betreden. Artikel 174a Gemeentewet kan worden gezien als een welkome aanvulling op de sluitingsbevoegdheid van vergunningsplichtige inrichtingen zoals horeca, seksinrichtingen en speelautomatenhallen die betrekking hebben op panden, die geen woning zijn.
Het tweede lid van artikel 82a is gebaseerd op de bevoegdheid van de burgemeester ex artikel 13b van de Opiumwet tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Bij het derde lid wordt aansluiting gezocht bij het bepaalde in het zesde lid van artikel 82 en de toelichting van artikel 82. De personen die worden bedoeld in het derde lid zijn onder meer personen die het gebouw of erf direct moeten kunnen betreden voor het uitvoeren van noodzakelijke reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, zoals bijvoorbeeld een installatiemonteur in het geval van een gaslek.
Op een aantal plaatsen zijn bepalingen opgenomen t.a.v. fietsen, waarbij steeds de bescherming van een ander belang wordt beoogd, bijvoorbeeld het tegengaan van diefstal (97), de bescherming van groenvoorzieningen door rijdende voertuigen (123) of overlast van voertuigen op de markt of een kermisterrein e.d. (84).
Het eerste lid van artikel 83 geeft de mogelijkheid op te treden tegen fietsen die overlast veroorzaken danwel schade toebrengen aan de openbare gezondheid of aan het uiterlijk aanzien van de gemeente. Hierbij kan gedacht worden aan fietsen vastgemaakt aan afvalbakken, bomen, lantaarnpalen, straatkolken, e.d., aan voetgangers die zich tussen een woud van (brom)fietsen een weg moeten banen met de mogelijk van verwondingen en visuele vervuiling van plaatsen zoals de Grote Markt, het Stationsplein en winkelcentra.
Op grond van het tweede lid is het verboden (brom)fietswrakken op de weg te laten staan. Het gaat hierbij om (brom)fietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een verwaarloosde toestand verkeren. Deze wrakken, die doorgaans aan niemand meer toebehoren, kunnen op grond van het tweede lid van dit artikel worden opgehaald en als grof vuil worden afgevoerd.
Het derde lid geeft de mogelijkheid op te treden tegen (brom)fietsen die achter zijn gelaten zonder dat er sprake is van een (brom)fietswrak. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan een fiets met enkel lege banden (dus geen wrak) waaromheen het onkruid een meter hoog staat of een fiets die al geruime tijd een schaarse plaats in een fietsenrek inneemt en waarvan het de vraag is of er nog een eigenaar bestaat. Dit lid is bedoeld als bestuursrechtelijke vertaling van de privaatrechtelijke term “res redelicta” (een roerende zaak waarvan de eigenaar blijkbaar afstand heeft gedaan en die nu aan niemand meer toebehoort).
In dit artikel gaat het om de voorkoming van overlast. Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden die niet door de eigenaren van de voertuigen worden bezocht of op plaatsen waar deze fietsen hinder of schade kunnen veroorzaken, geeft vaak aanleiding tot klachten. Dit artikel geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.
Zie ook toelichting bij artikel 83.
Honden moeten in Haarlem op de weg altijd zijn aangelijnd. Alleen op de plaatsen die door het college van burgemeester en wethouders zijn aangewezen mogen zij loslopen. Een lijst van dergelijke aangewezen plaatsen is achter de A.P.V. gevoegd.
Daarnaast moeten alle honden in Haarlem die op de weg lopen zijn voorzien van een door de gemeente verstrekte hondenpenning. Deze hondenpenning wordt jaarlijks afgegeven, nadat de hondenbelasting voor de hond is betaald.
Het opruimen van uitwerpselen zal niet altijd mogelijk zijn. Het artikel voorziet in de mogelijkheid ontheffingen te verlenen van de verplichtingen uitwerpselen te verwijderen of opruimmiddelen bij zich te dragen, bijvoorbeeld voor hen die slecht ter been zijn.
In lid 1, onder a en b worden het aanlijngebod (a) en het aanlijn- en muilkorfgebod (b) in individuele gevallen geregeld.
Op grond van lid 1, onder c kan ook een heel hondenras een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd krijgen. Het college kan zulke rassen aanwijzen.
Niet aanwijzen als zo'n ras kan hij de pitbull-terriër. Hiervoor is al een regeling getroffen in de Regeling agressieve dieren, gebaseerd op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren: een fok- en houdverbod, en als overgang voor bestaande pitbulls een absoluut aanlijn- en muilkorfgebod.
Het eerste lid van dit artikel handelt over dieren die hinderlijk of gevaarlijk (kunnen) zijn en niet zonder ontheffing (lid 3) mogen worden gehouden. Het college stelt hiertoe een lijst samen van dergelijke dieren, en voegt deze lijst als aanwijzingsbesluit bij de A.P.V. Hieronder vallen o.a. bijen, varkens, nertsen en vossen, maar ook slangen e.d. en wilde dieren zoals leeuwen. Circussen kunnen o.g.v. lid 3 ontheffing krijgen. In de A.P.V. van voor de aanpassing van 1994 stonden deze dieren in een apart artikel vermeld. Aanpassing of aanvulling met andere diersoorten is zo echter zeer omslachtig. Door de huidige formulering kan direct op actuele zaken worden ingespeeld.
Het komt wel eens voor dat er in de gemeente dieren worden gehouden waartegen op zich geen bezwaar is, maar op zodanige wijze of in zulke groten getale, bijvoorbeeld kippen of duiven, dat dit overlast oplevert voor de omwonenden. Op basis van het tweede lid van dit artikel kan het college hiertegen optreden.
Het verschil tussen het eerste lid en het tweede lid is dus dat dieren die door het college van burgemeester en wethouders onder lid 1 worden verstaan (en dus op de lijst van aangewezen dieren voorkomen) altijd een ontheffing nodig hebben, terwijl de dieren die onder lid 2 vallen in beginsel vrij mogen worden gehouden, tenzij dat op zo'n manier gebeurt dat ingrijpen noodzakelijk wordt.
De specifiek op honden toegesneden bepaling in het vierde lid maakt het voor de politie mogelijk om in acute overlastsituaties ('s nachts blaffende/jankende honden terwijl de bewoners niet thuis zijn) in te kunnen grijpen.
Lid 5 van dit artikel benadrukt dat het hier niet gaat om het bedrijfsmatig maar het houden van dieren als hobby.
Dit verbod dient, in aanvulling op een reeds bestaande bepaling in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (artikel 19, lid 3) en het Wetboek van Strafrecht (artikel 427, onder 5), mede de verkeersveiligheid.
Voor pitbull's is een aparte regeling getroffen. Deze dieren worden ook niet twee weken maar dertig dagen bewaard.
Afdeling 5 Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit
Paragraaf 1 Bepalingen ter voorkoming en bestrijding van heling van goederen
Om te voorkomen dat iedere handelaar een ander register gebruikt, wordt het model vastgesteld door de politie.
In dit artikel wordt aangegeven wat de handelaar in het verkoopregister dient te vermelden.
Het is ook mogelijk dat de handelaar in plaats van het register een geautomatiseerd bestand bijhoudt. Het vijfde lid geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een handelaar hiervoor toestemming te verlenen. Om een dergelijk bestand aan te leggen, dient de handelaar aan een aantal criteria te voldoen.
Horecagelegenheden worden soms gebruikt voor de verhandeling van gestolen goederen. Veel verslaafden maken bijvoorbeeld gebruik van deze "verkoopadressen". Een van de speerpunten van het anti-helingbeleid is de voorkoming en bestrijding van deze vorm van heling.
De bepaling heeft niet alleen tot doel de horeca-ondernemer strafrechtelijk te kunnen aanpakken, maar geeft tevens ondersteuning aan het treffen van bestuurlijke maatregelen in het kader van het horecasanctiebeleid.
Paragraaf 2 Maatregelen ter voorkoming van criminaliteit
Waar bij dit artikel wellicht in eerste instantie aan auto's wordt gedacht, worden hieronder ook fietsen en bromfietsen verstaan (vgl. artikel 1, onder E).
Door de inwerkingtreding van het Bouwbesluit in 1992 was het niet langer mogelijk eisen t.a.v. het hang- en sluitwerk op te nemen in de Haarlemse Bouwverordening. Wél is het mogelijk om aanvullende bouw- en woontechnische voorschriften in de A.P.V. op te nemen. Van een toetsingsgrond voor de bouwvergunning, tot voor kort, nu dus een bepaling waarvan handhaving slechts achteraf kan worden gerealiseerd door het toepassen van bestuursdwang.
Kortweg bepaalt dit artikel dat bij nieuwbouw en renovatie van woningen de deuren en ramen van deugdelijk (inbraakveilig) hang- en sluitwerk moeten worden voorzien.
Zie toelichting van artikel 76.
Afdeling 6 Route gevaarlijke stoffen
Bij het aanwijzingsbesluit op basis van het eerste lid zijn de wegen opgenomen waarover het transport van gevaarlijke stoffen dient plaats te vinden. Op grond van het vijfde lid kan ontheffing worden verkregen voor vervoer over andere wegen dan die in het aanwijzingsbesluit zijn opgenomen. Bijvoorbeeld bij vuurwerk dat ergens in de stad gaat worden afgestoken; bij een festiviteit zal dat vuurwerk wel naar die plaats moeten worden gebracht. Dit geldt ook voor de vuurwerkverkooppunten voor oud en nieuw.
Niet als vuurwerk wordt aangemerkt: klappertjes voor speelgoedpistolen en fop- en schertsvuurwerk. Dit is het hele jaar door verkrijgbaar en kan ook het hele jaar door worden afgestoken.
In aanvulling op het Vuurwerkbesluit van 2002, blijft het uit oogpunt van bescherming van de openbare orde en het tegengaan van overlast wenselijk dat het verkopen van vuurwerk via de verkooppunten wordt geregeld door middel van een vergunningstelsel. Via dit vergunningstelsel kan het aantal verkooppunten en de concentratie van verkooppunten worden gereguleerd in het belang van de openbare orde.
Het Vuurwerkbesluit bepaalt dat het afsteken van vuurwerk is toegestaan tussen oudejaarsdag 10.00 uur en nieuwjaarsdag 02.00 uur. Het afsteken van vuurwerk tussen deze tijdstippen wordt toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur.
Toch kunnen er, ondanks dat dit slechts gedurende enkele uren is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde ontoelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld drukke winkelstraten, huizen met rieten daken etc.). Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde verboden is.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, escortbedrijven, straatprostitutie e.d.
N.B. Dit hoofdstuk heeft een andere nummering, vooruitlopend op de nieuwe lay-out
Opheffing algemeen bordeelverbod
Volgens artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht is het exploiteren van prostitutie niet langer in algemene zin, maar nog slechts in bepaalde omstandigheden strafbaar. De gemeentelijke bevoegdheid om daarover bij verordening voorschriften vast te stellen, heeft daardoor een autonoom karakter.
Hoofdstuk 3 van de APV is niet uitsluitend gebaseerd op artikel 149 Gemeentewet maar – voor zover het betrekking heeft op prostitutie – tevens op artikel 151a Gemeentewet. Door dit artikel worden gemeenten in staat gesteld om de gemeentelijke verordening c.q. het vergunningenbeleid ook van toepassing te laten zijn op seksinrichtingen en escortservices.
Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen
Prostitutie en prostituee (onder a en b)
Deze omschrijving van het begrip prostitutie is afgeleid van de definitie in artikel 250a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Om taalkundige redenen zijn de termen “derde” en”betaling” uit de definitie vervangen door respectievelijk “ander”en “vergoeding”.
Daar waar in deze verordening het woord inrichting staat vermeld worden alle in dit hoofdstuk genoemde vergunningsplichtige inrichtingen bedoeld en dit zijn de seksinrichtingen en de escortbedrijven.
Het begrip seksinrichting is het centrale begrip voor deze verordening. Seksinrichtingen zijn er in verschillende varianten. Daarom is in deze definitie bewust gekozen voor een algemene omschrijving. Die omschrijving sluit aan bij het spraakgebruik en in diverse rechterlijke uitspraken gehanteerde definities. “Seksinrichting” als hier omschreven (en vergunningplichtig uit hoofde van artikel 3.3, eerste lid) zijn inrichtingen waarin op bedrijfsmatige wijze seksuele diensten worden verleend danwel waarin deze diensten in een zodanige omvang en met zodanige frequentie worden aangeboden dat die als bedrijfsmatig worden aamgemerkt. Deze constructie (alsof het bedrijfsmatig was) komt ook voor in de Wet milieubeheer. In de definitie is gekozen voor de term “besloten ruimte”, omdat dit meer omvat dan het begrip “gebouw”. Onder besloten ruimte wordt ook begrepen een vaar- of een voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord “besloten” duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor publiek toegankelijk is.
Veel voorkomende vormen van seksinrichtingen zijn in deze omschrijving uitdrukkelijk genoemd. Dit om discussie over de vraag of dit type inrichting als seksinrichting dient te worden aangemerkt, te voorkomen. Dit zijn (raam)prostitutiebedrijven, erotische massagesalons, seksbioscopen, seksautomatenhallen en sekstheaters of parenclubs. Sommige van deze begrippen behoeven wellicht nadere toelichting. Onder prostitutiebedrijf wordt niet alleen bordelen en clubs begrepen, maar ook andere ruimten waarin prostitutie plaatsvindt, zoals zogenaamde prostitutiehotels die speciaal aan prostituees voor korte tijd kamers verhuren. Onder raamprostitutiebedrijf dient te worden verstaan een inrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen. Een seksbioscoop is een inrichting waarin hoofdzakelijk vertoningen van erotisch pornografische aard worden gegeven door middel van audiovisuele apparatuur. Dit is in afwijking van een seksautomatenhal, waarin dergelijke vertoningen van erotisch-pornografische aard worden gegeven door middel van automaten en van een sekstheater, waarin deze vertoningen anders dan door middel van audiovisuele apparatuur of automaten – met andere woorden “live” – worden gepresenteerd. Voor zowel de seksbioscoop, de seksautomatenhal als het sekstheater dat daarin hoofdzakelijk voorstellingen van erotisch pornografische aard worden gegeven. Een café bijvoorbeeld, waarin incidenteel een striptease-optreden plaatsvindt, dient dus niet als sekstheater te worden aangemerkt. Zo’n optreden moet worden aangemerkt als een evenement (een “voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak”). Waarvoor volgens artikel 27 vergunning van de burgemeester vereist is.
Een escortbedrijf is een bedrijf dat meestal telefonisch bemiddelt tussen klanten en prostituees.
De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats. Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, of zelfs een website op internet. Een escortbedrijf biedt de service actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen. Uiteraard kan er ook sprake zijn van een combinatie van een seksinrichtingen en een escortservice.
In deze verordening worden aan de ondernemer (en beheerder) een aantal verplichtingen opgelegd waar hij als natuurlijk persoon aan moet voldoen. Howel een vergunning door een rechtspersoon kan worden aangevraagd zal de vergunning altijd op naam van de in het aanvraagformulier aangewezen vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon worden verleend.
Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende ervan als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet want dan heeft de burgemeester de bevoegdheid.
Deze bevoegdheidsafbakening vloeit voort uit de artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet.
Het college is belast met de uitvoering van raadsbesluiten tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich bij seksinrichtingen voor omdat de burgemeester in artikel 174 wordt belast met “het toezicht op openbare samenkomsten en vermakelijkheden en op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven” en met “de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht”. In de meeste gevallen moet dus de burgemeester worden aangemerkt als bevoegd bestuursorgaan. In de definitie van seksinrichtingen is het begrip “ruimte”opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen. Ook is het college bevoegd als het gaat om escortbedrijven.
Een vergunningsplicht is op zijn plaats als de te reguleren activiteit niet als ontoelaatbaar moet worden beschouwd maar het wenselijk wordt geacht dat daarop voorafgaand toezicht op kan worden uitgeoefend. De activiteit zelf is niet verboden maar het verrichten daarvan zonder toestemming wel. Omdat de bepalingen van hoofdstuk 3 zich richten op het reguleren van niet strafbare vormen van prostitutie is daarin gekozen voor de vergunningsfiguur. Uit het eerste lid vloeit een voor de hele gemeente geldende vergunningsplicht voort. Het wijzigen van een seksinrichting valt eveneens onder de vergunningsplicht. Dit is om te voorkomen dat de vergunning uit de pas loopt met de feitelijke situatie.
In deze bepaling is ervoor gekozen om escortbedrijven aan dezelfde vergunningsplicht als seksinrichtingen te onderwerpen. Hierdoor wordt een eenduidige systematiek gehanteerd. De vergunning is echter veel minder omvattend omdat de activiteiten van een escortbedrijf nu eenmaal niet in een inrichting plaatsvinden. De toetsing van de vergunningaanvraag beperkt zich tot de toetsing van de antecedenten van de ondernemer en beheerder.
In het tweede lid is bepaald dat in de aanvraag ten minste moet zijn vermeld de persoonsgegeven van de ondernemer en de beheerder. Door wie de inrichting wordt geëxploiteerd en beheerd is relevant, omdat deze personen niet van slecht levensgedrag mogen zijn en dienen te voldoen aan de eisen van zedelijk gedrag zoals gesteld in artikel 3.4.
De vergunningverlening is bovendien persoonsgebonden en niet overdraagbaar. Verder moet worden aangegeven wat de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf is.
Artikel 3.4 Gedragseisen ondernemer en beheerder
De opheffing van het bordeelverbod is onder meer gericht op het “decriminaliseren” van de niet langer strafbare vormen van prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden wordt met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de ondernemer of beheerder. Daartoe is het Besluit inlichtingen justitiële documentatie gewijzigd. Als gevolg van deze wijziging kan aan het orgaan dat bevoegd is om vergunningen als bedoeld in dit hoofdstuk af te geven, gegevens uit de justitiële documentatieregisters worden verstrekt over personen die als ondernemer of beheerder zijn vermeld in een aanvraag.
In artikel 3.4 wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen waarvoor tevens een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet is vereist één antecedentenonderzoek kan worden verricht. Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling. In aanvulling zijn in deze bepaling zedendelicten en mishandeling uit het Wetboek van Strafrecht en overtredingen van de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen opgenomen. De toevoeging van bepalingen over misdrijven tegen de zeden en mishandeling dienen ter bescherming van de prostituee. De relevantie van de opname van de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen is gelegen in de bestrijding van de mensenhandel. De toevoeging van de misdrijven 197a tot en met 197c moet ook in dit licht gezien worden. Deze artikelen betreffende mensensmokkel en het te werk stellen van illegalen, zijn de strafbare feiten die bij mensenhandel vrijwel altijd van toepassing zijn.
Artikel 3.5 Inrichtingseisen seksinrichting
Op dit artikel is het Besluit inrichtingseisen seksinrichtingen gebaseerd. Hierin zijn de voorwaarden opgenomen waarin de inrichting waaronder de werkruimten moeten voldoen.
Seksinrichtingen moeten, zoals elk ander bedrijf voldoen aan de eisen inzake bouw- en brandveiligheid. Het is voor seksinrichtingen een aantal verbijzonderde eisen op te stellen die te maken hebben met de inrichting en gedrag en gezondheid.
In dit artikel zijn een aantal gronden opgenomen die het bestuur de mogelijkheid geeft om enerzijds de grondslag te vormen voor het gemeentelijk beleid en anderzijds als handvatten om de exploitatie van inrichtingen te reguleren, maximeren en beheersen.
In het eerste lid zijn de weigeringsgronden limitatief opgenomen. In het eerste lid, onder b is de weigeringsgrond opgenomen dat er geen sprake mag zijn van strijd met het geldende bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan en de parapluverordening “aanvullende voorschriften uitsluiting seksinrichtingen”. In het tweede lid zijn de facultatieve weigeringsgronden opgenomen. In het bepaalde in het tweede lid, onder c komt tot uiting dat de vergunning kan worden geweigerd wanneer gevreesd moet worden dat de woon- en leefsituatie door de vestiging van een seksinrichting ontoelaatbaar wordt aangetast. Daarbij wordt rekening gehouden met het karakter van de straat en de wijk waarin de inrichting is gelegen.
De hier genoemde belangen vormen tezamen de “huishouding”, tot het regelen en besturen waarvan gemeenten bevoegd zijn. Ten onrechte zou de aanduiding “weigeringsgronden” hierbij de indruk kunnen wekken dat genoemde belangen slechts zouden kunnen worden behartigd door geen vergunning te verlenen. Waar het om gaat is dat deze belangen de grondslag vormen voor de uitoefening van de bevoegdheden die het gemeentebestuur ter zake toekomen.
In dit artikel is het beleid ten aanzien van sluitingstijden van seksinrichtingen opgenomen.
De raad kan verplichte sluitingstijden voor openbare (waaronder seks)inrichtingen vaststellen. Dit gebeurt ter bescherming van de openbare orde of de woon- of leefomgeving en ter beperking van overlast. Voor Haarlem zijn de sluitingstijden vastgelegd in de notitie sluitingstijden op basis van artikel 33, lid 5 APV van 20 maart 1992. Dit betekent dat binnen het centrum en aan doorgaande wegen een ontheffing van de sluitingstijden kan worden verleend tot 2 uur doordeweeks en 4 uur in de weekends. In de woonwijken is geen ontheffing van de sluitingstijden mogelijk. De inrichtingen moeten daar doordeweeks om half 1 en in het weekend om 1 uur sluiten. Deze bepaling richt zich specifiek op horeca-bedrijven. Gezien de aard en het karakter van de bestaande seksinrichtingen in Haarlem kunnen deze inrichtingen ook onder het sluitingstijdenbeleid worden opgenomen.
Aansluiting bij de huidige sluitingstijden van de horeca-inrichtingen en de toepassing van de voorwaarden in de notitie sluitingstijden leidt tot aanpassingen in de sluitingstijden van bestaande seksinrichtingen. De handhaving van het beleid door politie en het bestuur is eenduidig voor horeca en seksinrichtingen. In de bij de aanwijzingsbesluiten bij artikel 33 APV opgenomen notitie sluitingstijden is aangegeven ten behoeve van welke straten en delen van de gemeente ontheffing kan worden verleend. Seksinrichtingen die gevestigd zijn in een rustige woonwijk buiten het centrum komen in principe niet in aanmerking voor een ontheffing. Dit om de nachtrust zo min mogelijk te verstoren. Over het algemeen kan gesteld worden dat de ontheffing wel zal worden verleend voor seksinrichtingen die gevestigd zijn in de binnenstad en langs de grote toe- en afvoerwegen in de stad. De bestaande seksinrichtingen waaraan tot nu toe geen sluitingstijden zijn opgelegd worden met een overgangsregeling in staat gesteld hun bedrijfsvoering aan de nieuwe situatie aan te passen.
Artikel 3.8 Afwijking sluitingsuur
Op grond van dit artikel kan de burgemeester de sluitingstijden wijzigen (eerder dicht of langer open) of een seksinrichting sluiten. Dit artikel kan worden toegepast wanneer in die ruimte zodanige overlast wordt veroorzaakt in of rondom de inrichting, dat dit ernstig gevaar voor de openbare orde of een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat oplevert.
Bijvoorbeeld bij overtreding van de sluitingstijden en bij het plegen van strafbare feiten in of rondom de inrichting (bijvoorbeeld. Heling, geweldsdelicten, drugshandel). In een situatie die hierin niet is opgenomen kan de burgemeester natuurlijk altijd nog overgaan tot sluiting in het belang van de handhaving van openbare orde en veiligheid.
Voor de uitvoering van dit artikel is het prostitutiesanctiebeleid van kracht. Dit beleid voorziet in een snelle “lik op stuk” aanpak van incidenten.
Artikel 3.9 Aanwezigheid in gesloten seksinrichting
Waar artikel 3.8, lid 4 zich richt tot de ondernemer van een gesloten inrichting, richt dit artikel zich tot de bezoekers.
Artikel 3.10 Aanwezigheid van en toezicht door ondernemer en beheerder
Dit artikel regelt de aanwezigheid van een verantwoordelijk aanspreekpunt in de persoon van de ondernemer of de beheerder van de inrichting tijdens de openingstijden.
Artikel 3.11 Straatprostitutie
In dit artikel is het verbod op straatprostitutie opgenomen. Straatprostitutie is een zeer ingrijpende vorm van prostitutie. De aanwezigheid van straatprostituees geeft regelmatig aanleiding tot verstoringen van de openbare orde.
Artikel 3.13 Intrekkingsgronden
Dit artikel biedt het bestuur de mogelijkheid om een verleende vergunning in te trekken. De gronden waarop dit mag gebeuren zijn limitatief opgesomd.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu, de volksgezondheid en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Op grond van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders activiteiten, die geluidhinder opleveren, aanwijzen waarvoor vergunning moet worden aangevraagd. Dit zijn bijvoorbeeld draaiorgels en geluidwagens (zie ook het aanwijzingsbesluit).
Lid 2 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:
Geluidhinder door horecabedrijven valt niet binnen het bereik van dit artikel. Lid 3 verwijst hiervoor naar de Wet milieubeheer.
Op grond van dit artikel hoeven bepaalde inrichtingen zich gedurende zes dagen per jaar niet te houden aan de geluidseisen als gesteld in het genoemde Besluit.
Van deze zes dagen heeft de burgemeester er inmiddels vijf vast aangewezen.
Op grond van het tweede lid kunnen ook voor zich plotseling voordoende gevallen collectieve geluidsontheffingen worden verleend. Te denken valt bijvoorbeeld aan het behalen van een kampioenschap door een plaatselijke sportclub of een bezoek van leden van de koninklijke familie.
In een aparte notitie staan de standaardvoorwaarden, de procedure rond de aanvraag van een dergelijke ontheffing en de ingrijpmogelijkheden bij overtreding opgenomen.
De uitzondering om je als bepaalde inrichting niet aan de bestaande geluidseisen te hoeven houden, kan ook individueel worden aangevraagd. Dit is echter beperkt tot één keer per jaar, bijvoorbeeld bij de (her)opening van een zaak of een jubileum. Zie ook de toelichting bij artikel 110.
Afdeling 2 Bescherming van de volksgezondheid
Dit artikel stelt regels t.a.v. het vervoer van lijken.
In lid 3 is voor het vervoer van kinderlijkjes bepaald dat dit niet persé met een lijkwagen hoeft te geschieden.
Aangezien vervoer per lijkwagen in zulke gevallen praktisch gezien niet noodzakelijk is en het verschijnen van zo'n wagen onnodig emoties kan oproepen, wordt er voor zover het niet aan een besmettelijke ziekte overleden kinderen betreft een uitzondering gemaakt. Tot de wijziging van de A.P.V. in 1994 een gebruikelijke gang van zaken, maar o.g.v. de A.P.V. verboden.
Overige regelgeving rond de lijkbezorging is te vinden in de Wet op de Lijkbezorging en in de Verordening op de Openbare Begraafplaatsen.
Afdeling 3 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Dit artikel kan worden gebruikt om illegale stortingen tegen te gaan, welke niet op grond van wettelijke bepalingen (bijvoorbeeld Wet Bodembescherming, Wet milieubeheer) aan te pakken zijn.
Bepaald is dat geen vuil en afval mag worden achtergelaten op de weg of in het water. Evenmin mag dit (worden omzeild) door het opslaan van afval in vaar- of voertuigen. Aanhangwagens vallen hier gezien de definitie in artikel 1 ook onder.
Dit artikel behelst een verbod op het op of aan de weg (doen) verspreiden voor reclamedoeleinden van
voorwerpen, reclamemonsters (samples) of andere materialen. Met dit artikel is gekozen het probleem
bij de bron aan te pakken via een verbod op het verspreiden van reclame-materialen. Dit verbod geldt niet indien voldaan wordt aan de door het college gestelde nadere regels. Deze algemene regels hebben, in het kader van vermindering van de administratieve lastendruk, de ontheffing vervangen. Deze regels kunnen worden gesteld in het belang van de openbare orde, de volksgezondheid, de verkeersveiligheid, het milieu (verontreiniging) of overlast.
Daarnaast kan een vergunning vereist zijn op grond van artikel 151, namelijk bij uitstallingen op de weg. Hierbij kan men denken aan het gebruiken van een vaste locatie bij het uitdelen van reclamemateriaal, zoals een kraam. Tijdens evenementen waarvoor een vergunning op grond van artikel 28 nodig is, geldt artikel 118 niet. Er wordt immers al bij de vergunningverlening voor het evenement gekeken naar de overlast en de openbare orde en de vergunninghouder dient het terrein na het evenement schoon op te leveren. Het verbod geldt uitsluitend voor het op of aan de weg (doen) verspreiden van reclamemateriaal. Met reclame wordt hier bedoeld: ‘handelsreclame’. Artikel 1 sub H van de Algemene Plaatselijke Verordening geeft een definitie van wat onder ‘handelsreclame’ verstaan wordt. Het verbod geldt niet voor materialen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard. Artikel 7 van de Grondwet gaat over de vrijheid van meningsuiting. Het vierde lid bepaalt dat artikel 7 echter niet op het maken van handelsreclame van toepassing is.
Dit artikel dient om te voorkomen dat er delen van een lading tijdens het vervoer af kunnen vallen of waaien. Maar ook wanneer een wagen met een dergelijke lading geparkeerd staat moet deze goed zijn afgedekt.
Dit artikel bindt het reinigen van gevels, waarop bijvoorbeeld graffiti is aangebracht of juist het aanbrengen van een laag op een gevel ter betere bestrijding van graffiti, aan een vergunning. Voor het uiterlijk aanzien van de gemeente is het uiteraard wenselijk dat bekladdingen van gevels worden verwijderd, maar hiertegenover staat het milieubelang om dit schoonmaken zó te laten gebeuren dat de bodem niet wordt verontreinigd.
De in dit artikel genoemde verwijdering van stoffen komt veelvuldig voor, waarbij veelal voor het milieu schadelijke stoffen in de grond terechtkomen. Aan de (doorlopende) vergunning kunnen nu voorwaarden worden verbonden om deze verontreiniging te voorkomen.
Waar bij artikel 117 nog moet worden bewezen dat de in de grond vloeiende stof verontreinigend is, is bij gevelreiniging de reiniging zelf al aan een vergunning gebonden en handelen zonder vergunning strafbaar.
In het tweede lid worden twee uitzonderingen gemaakt. De uitzondering aangegeven in het tweede lid, onder a, voorkomt dubbelingen met op grond van of krachtens de Wet milieubeheer gestelde voorschriften. In dit kader kan dan worden gedacht aan het lozen van bij een natte gevelreinigingstechniek vrijkomend afvalwater. Dat lozen is sedert 1 maart 1996 geregeld in de Wet milieubeheer en een op die wet gebaseerde uitvoeringsbesluit. De uitzondering aangegeven in het tweede lid, onder b, voorkomt dat alledaagse schoonmaakwerkzaamheden aan de vergunningsplicht worden onderworpen.
Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna
Lid 2 biedt de mogelijkheid om schade aan groenvoorzieningen te voorkomen.
Denk bijvoorbeeld aan een evenement als Bevrijdingspop op het Vlooienveld in de Haarlemmerhout. Bezoekers van dit festival kunnen op grond van dit artikel de toegang tot het afgezette terrein worden ontzegd wanneer zij glas e.d. willen meenemen.
De organisatie zelf krijgt in de vergunning reeds als voorwaarde opgenomen dat geen glas mag worden gebruikt.
In een aanwijzingsbesluit, stoelend op dit artikel, worden de evenementen aangewezen waarvoor dit tweede lid geldt.
Het parkeren in bermen wordt níet door dit artikel beschermd.
Een berm is namelijk deel van de weg en valt derhalve gezien de formulering van lid 1 buiten het bereik van dit artikel. Het Reglement verkeersregels en verkeerstekens bepaalt dat het parkeren in bermen moet worden voorkomen door middel van verkeersbesluiten (borden) of fysieke hindernissen.
Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering
Zie de toelichting bij artikel 75.
Dit artikel bevat een absoluut verbod. In de termen “bekrassen” en “bekladden” ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.
In artikel 125 wordt reclame die zichtbaar is vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats gebonden aan een vergunning van het college van burgemeester en wethouders. Behalve gevelreclame, die direct aan een pand is bevestigd, kan hierbij ook gedacht worden aan bijvoorbeeld driehoeksborden, lichtmastreclames, billboards, vitrines in bushaltes en nog een aantal andere reclame-uitingen.
In lid 2 zijn de afbeeldingen en opschriften omschreven die zijn uitgezonderd van de vergunningsplicht. De opschriften en aankondigingen die genoemd worden in sub b en c mogen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0.25 m². Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een naambordje voor een tandarts. Deze afmeting is in overeenstemming met het beleid zoals dat is vastgesteld in de Nota Buitenreclame in Haarlem. De afmeting (voorheen 0.5 m²) is aangepast zodat de regelgeving in overeenstemming is met de praktijk en het beleid.
In lid 4 is een afbakeningsbepaling opgenomen. Zo’n bepaling is nodig om te voorkomen dat de gemeentelijke wetgever (gedeeltelijk) op het terrein van ‘hogere’ regelgevers komt. De afbakeningsbepaling geeft aan dat een belang dat meegenomen moet worden in het kader van de aangegeven regelgeving niet nog een keer een rol mag spelen bij de besluitvorming omtrent de APV-vergunning.
Als een reclameconstructie bijvoorbeeld is aan te merken als een bouwwerk in de zin van de Woningwet is de Woningwet van toepassing. Voor het plaatsen van de reclameconstructie is in dat geval een bouwvergunning vereist. Bij de beslissing inzake het verlenen van de bouwvergunning wordt dan het welstandsbelang meegewogen en niet bij de beslissing inzake de APV vergunning. Naast het regime van de woningwet is nog wel plaats voor het verlenen van een reclamevergunning ingevolgde de APV. De door de hogere regeling beschermde belangen (i.c. welstand) mogen niet worden meegewogen bij de toetsing, andere belangen, zoals hinder en verkeersveiligheid wel.
In artikel 131 is het verbod opgenomen voertuigwrakken op de weg te plaatsen of te hebben. Op grond van de Wet milieubeheer vervolgens, is het verboden om voor het publiek zichtbaar autowrakken aanwezig te hebben (10.17). Naast autowrakken komt het echter ook regelmatig voor dat andere wrakken, zoals bijvoorbeeld caravans of aanhangwagens het uiterlijk aanzien van de gemeente ontsieren. Daarvoor dient deze bepaling met het ruimere begrip "voertuigwrak". Voor de vraag wat dan onder een wrak moet worden verstaan wordt aangesloten bij hetgeen hierover in artikel 131, lid 2 wordt gezegd.
Afdeling 6 Kamperen buiten kampeerterreinen
In de begripsomschrijving gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.
Op grond van dit artikel dient men voor het kamperen buiten daartoe bestemde kampeerterreinen te beschikken over een ontheffing van het college. In het vierde lid zijn een aantal weigeringsgronden opgenomen die het bevoegd orgaan de mogelijkheid biedt om ter bescherming van de in lid 4 genoemde belangen het kamperen buiten daartoe bestemde kampeerterreinen te reguleren; dit lid dient als juridische grondslag voor de ontwikkeling van gemeentelijk beleid.
Op grond van dit artikel kan het college kampeerplaatsen aanwijzen waarvoor het verbod op kamperen buiten daartoe bestemde kampeerplaatsen, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 126B niet geldt. Voor deze aangewezen kampeerplaatsen geldt dan ook geen ontheffingsplicht op grond van het derde lid van artikel 126B. Het college kan op grond het tweede lid algemene regels stellen voor de aangewezen kampeerplaatsen.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Bij de in dit artikel omschreven begrippen wordt, met uitzondering van het begrip parkeren, aangesloten bij de begripsbepalingen in het Wegenverkeerswetgeving om daarmee zoveel mogelijk eenduidige begrippen te hanteren.
Het begrip "voertuig" is overeenkomstig artikel 1, lid a1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens. Anders dan voorheen worden fietsen en bromfietsen in de A.P.V. beschouwd als voertuigen waardoor op grond van de artikelen 129, 130 en 131 tegen excessen kan worden opgetreden. Hierbij kan gedacht worden aan excessief gebruik van het trottoir voor het te koop aanbieden van deze "voertuigen", of het achterlaten van deze categorie "voertuigwrakken" bij het station.
De omschrijving van het begrip ‘parkeren’ is weliswaar ontleend aan artikel 1, onder ac, van het RVV 1990, maar er is een ruimere werking beoogd dan in het RVV 1990. De gegeven definitie bewerkstelligt dat enkele vormen van doen of laten staan van voertuigen, die moeten worden ontzien, buiten de werking van de voorgestelde verbodsbepalingen blijven. Het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk laden en lossen van goederen zijn dan immers activiteiten die door deze modelbepalingen niet worden bestreken. Evenmin zullen deze bepalingen van toepassing kunnen zijn ten aanzien van voertuigen die bij een garagebedrijf stilstaan om benzine te tanken; in dit geval is er geen sprake van parkeren.
Anders dan het RVV 1990 richten de bepalingen van hoofdstuk 5, afdeling 1. van de APV zich ook tot niet-bestuurders die anderszins belanghebbend zijn bij een voertuig (de eigenaar, huurder, opdrachtgever etc.) zodat de zinsnede ‘het laten stilstaan’ een iets ruimere strekking heeft dan in de wegenverkeerswetgeving gebruikelijk is. Die ruimere strekking maakt het mogelijk dat ook de andere belanghebbenden bij het voertuig (dan de bestuurder) kunnen worden aangesproken op niet-naleving van de (parkeer)verboden in deze afdeling.
Blijkens de jurisprudentie kan onder het begrip ‘parkeerexces’ ieder excessief parkeren op de weg worden begrepen, dus:
Dit artikel maakt het mogelijk op te treden tegen autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto's die hen toebehoren, of al dan niet tijdelijk zijn toevertrouwd. Hierdoor wordt veelal (parkeer)overlast voor de omgeving veroorzaakt of wordt het uiterlijk aanzien aangetast. Taxi's van een taxibedrijf of auto's van een rijschool worden hier niet onder verstaan.
Het gaat in dit artikel om het parkeren van de auto's. Het te koop aanbieden van auto's op de openbare weg zelf wordt verboden op grond van artikel 129. Zie ook de toelichting van dat artikel.
Het eerste lid van artikel 128 verbiedt eveneens het gebruik van de openbare weg als plek waar voertuigen mogen worden gerepareerd. Dergelijke reparaties gaan namelijk nogal eens gepaard met geluids- of stankoverlast en verontreiniging van de weg, hetgeen hiermee voorkomen kan worden.
Het tweede lid geeft aan welke gevallen niet onder het verbod genoemd in het eerste lid vallen.
Waar artikel 128 het op de weg parkeren van meer dan twee auto's door handelaren e.d. tegen gaat, verbiedt artikel 129 het te koop aanbieden van voertuigen op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen delen van de gemeente. Dit te koop aanbieden kan zowel gebeuren door particulieren als door handelaren e.d. zoals in artikel 128 worden bedoeld. Door het gebruik van de formulering "met het kennelijke doel het te koop aan te bieden", wordt bedoeld dat hier ook onder wordt verstaan bijvoorbeeld het alleen vermelden van een telefoonnummer, het plaatsen van een bordje "occasion" of enige andere manier om het voertuig onder de aandacht van mogelijke kopers te brengen.
De overlast die op bepaalde weggedeelten ontstaat door het te koop aanbieden van auto's kan op basis van dit artikel door het vaststellen van een aanwijzingsbesluit worden tegengegaan. De overlast kan bestaan uit bijvoorbeeld het verminderen van het aantal parkeerplaatsen voor omwonenden door de te koop aangeboden auto's uit het schaden van het uiterlijk aanzien van dat deel van de gemeente, maar ook uit het hinderlijk langzaam rijden van mogelijke kopers langs de te koop staande auto's en de gevaarlijke situaties die hieruit kunnen ontstaan. Het college van burgemeester en wethouders kan plaatsen binnen de gemeente aanwijzen waar het verboden is auto's te koop aan te bieden.
Het tweede lid opent de mogelijkheid voor een ontheffing van dit verbod. Aan deze ontheffing kunnen uiteraard voorwaarden worden gebonden.
Dit was tot dusver geregeld in artikel 5 P.E.V. Het artikel beoogt op te kunnen treden tegen het gedurende langere tijd laten staan of achterlaten van onklaar geraakte voertuigen. De omschrijving "eenvoudig" geeft aan dat het feitelijke gebrek als gevolg waarvan het voertuig niet gebruikt kan worden in relatief korte tijd d.w.z. 1 à 2 uur te verhelpen is en geen reden kan zijn het voertuig gedurende lange tijd te laten staan.
Dit was tot dusver geregeld in artikel 7 P.E.V. Dit artikel is specifiek gericht op het kunnen optreden tegen achtergelaten voertuigwrakken. Bij het bepalen van de mate waarin sprake is van een "wrak" kunnen de eisen inzake inrichting en uitvoering waaraan het voertuig moet voldoen voor het gebruik daarvan op de weg als uitgangspunt dienen. Artikel 1 van het R.V.V. bepaalt dat aanhangwagens ook vallen onder de reikwijdte van het begrip voertuigen. Dit betekent dat op grond van artikel 131 van de APV ook tegen wrakken van aanhangwagens kan worden opgetreden.
Het artikel beoogt op te kunnen treden tegen het langdurig stallen van de genoemde voertuigen op de
openbare weg. In het algemeen wordt ervan uitgegaan dat voertuigen voor recreatiedoeleinden drie
dagen voor vertrek en na aankomst bij de woning moeten kunnen parkeren. Ook het gedurende lange
tijd stallen van andersoortige voertuigen kan worden voorkomen. Met de zinsnede ‘of een ander
dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan
verkeersdoeleinden wordt gebezigd’ is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang) wagens en
voertuigen, die niet ‘dagelijks’ worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.
Hier is niet gekozen voor de constructie door middel van aanwijzingsbesluiten omdat wanneer
bepaalde plekken worden aangewezen als plaats waar geen caravans e.d. mogen staan, er naar alle
verwachting een "doorschuif-effect" ontstaat waardoor nieuwe aanwijzingsbesluiten nodig zijn.
Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of staan van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg.
De term ‘te plaatsen of te laten staan op een binnen de grenzen van de gemeente gelegen weg’ duidt aan dat de drie (achtereenvolgende) dagen voor alle wegen in de gehele gemeente gelden. Het verplaatsen van het voertuig nadat het drie dagen op een weg in de gemeente heeft gestaan naar een andere weg binnen de gemeente heeft niet tot gevolg dat er een nieuwe termijn van drie dagen gaat lopen.
De term ‘drie achtereenvolgende dagen’ geeft aan dat dit artikel ook betrekking heeft op situaties waarbij voertuigen tijdelijk elders worden geplaatst, maar binnen drie dagen weer terug worden gezet.
Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Het plaatsen of hebben gedurende ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen, caravan of camper voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen.
Op grond van lid 2 kan ontheffing van dit verbod worden verleend, bijvoorbeeld ten behoeve van het
uitvoeren van werkzaamheden door bedrijven waarbij voertuigen langere tijd moeten worden
Tot dusver werd in artikel 3 van de P.E.V. en 127 van de A.P.V. verboden om drie of meer van dergelijke voertuigen op de weg te parkeren. Wijziging van dit artikel houdt in dat nu ook kan worden opgetreden als het om één voertuig gaat. De handhaving van dit artikel ten aanzien van het begrip "drie of meer voertuigen" werd gefrustreerd bij het op verschillende plaatsen parkeren van één reclamevoertuig.
Dit artikel beoogt te kunnen optreden tegen het parkeren van grote voertuigen. Dit was geregeld in artikel 4 van de P.E.V. en 127 van de A.P.V. Bij de daarvoor benodigde aanwijzingsbesluiten kan het college van burgemeester en wethouders thans verwijzen naar de aangewezen lokaties voor het stallen van deze voertuigen.
De algemene strekking van lid 1 is dat het parkeren van voertuigen met deze afmetingen is toegestaan behalve op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar het naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Bij het in lid 2 genoemde verbod is vooral de lengte van de voertuigen in relatie met de beschikbare parkeerruimte uitgangspunt bij een aanwijzingsbesluit.
Eventuele aanwijzingsbesluiten met betrekking tot lid 1 en 2 van dit artikel zijn achter de A.P.V. gevoegd. Tevens is daarbij aangegeven op welke lokaties in Haarlem deze voertuigen wel kunnen parkeren.
Dit was geregeld in artikel 128 A.P.V. Zoals we hierboven zagen kunnen op grond van artikel 134 plaatsen worden aangewezen waar grote voertuigen niet mogen worden geparkeerd. Tegelijkertijd worden er dan ook plaatsen aangewezen waar de wagens wél mogen staan. Nu kan het zo zijn dat er ook op een locatie die is aangewezen als vrachtwagen-parkeerplaats toch plaatsen zijn waar het hinderlijk kan zijn als daar een vrachtwagen wordt geplaatst. Wanneer bijvoorbeeld een heel industriegebied als vrachtwagenparkeerplaats is aangewezen, dan kan ook daar het parkeren van een vrachtwagen vlak voor een woning of een kantoor wel degelijk overlast opleveren. Op grond van dit artikel 135 kan dan ook in deze gevallen worden opgetreden.
Daarnaast kan met dit artikel worden opgetreden tegen hinderlijk geparkeerde vrachtwagens op locaties die buiten het aanwijzingsbesluit van artikel 134 vallen.
In specifieke gevallen kan op basis van dit artikel worden opgetreden daar waar sprake is van hinder of overlast door stankverspreidende stoffen als gevolg van een geparkeerd voertuig. Dit was geregeld in artikel 129 A.P.V.
Terwijl het college rechtstreeks op grond van de Gemeentewet de bevoegdheid heeft om markten in te stellen, berust de verordenende bevoegdheid tot het stellen van regels t.a.v. deze markten bij de gemeenteraad. Middels dit artikel draagt de raad het college op de regels op te stellen die een ordelijk verloop van de markten moeten bewerkstelligen. Dit sluit nauw aan bij het beoogde dualisme tussen gemeenteraad en het college van B&W.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid goederen die de opbouw van de markt belemmeren, met toepassing van bestuursdwang te verwijderen. Een geparkeerde auto is in dit opzicht hetzelfde als een illegale marktkoopman (koopman zonder vergunning) of een vuilcontainer van een bouwbedrijf. Omdat het marktterrein op desbetreffende dag niet meer aan te merken valt als “weg” in de zin van artikel 1 van de Wegenverkeerswet, kan een wegsleepregeling niet van toepassing zijn. Het college past bestuursdwang toe om obstakels te verwijderen op grond van artikel 125 van de Gemeentewet wegens overtreding van het in de verordening gestelde verbod. Artikel 141 van de APV geeft die mogelijkheid. Aangezien verwijdering spoedheidshalve geboden zal zijn, kan een schriftelijke waarschuwing achterwege blijven dan wel achteraf plaatsvinden.
Afdeling 3 Collecteren, venten, standplaatsen, snuffelmarkten
Wanneer geld wordt ingezameld voor een goed doel of zaken te koop aan worden geboden waarvan de opbrengst voor een goed doel is bestemd, dan is hiervoor een vergunning van het college nodig.
Voor iedere inzameling moet daarom vergunning worden aangevraagd.
De inzamelaars die jaarlijks landelijk een inzameling houden en bij het Centrale Bureau Fondsenwerving bekend zijn, zijn vaak ingedeeld in een landelijk rooster. Deze inzamelaars hebben van het college van burgemeester en wethouders een doorlopende vergunning, met als voorwaarde dat zij drie maanden tevoren melden dat zij van de voor hun gereserveerde periode gebruik zullen maken.
In het derde lid is voorts een uitzondering opgenomen voor inzamelingen die gehouden worden 'in besloten kring'. Voor deze uitdrukking is aansluiting gezocht bij artikel 435e WvSr, waarin het telefonisch colporteren voor charitatieve doeleinden wordt verboden. De uitdrukking 'in besloten kring' doelt op gevallen waarin tussen de inzamelende instelling en de persoon tot wie zij zich richt een bepaalde kerkelijke, maatschappelijke of verenigingsband bestaat, welke binding de achtergrond vormt van de actie. Het begrip 'besloten kring' veronderstelt een nauwere band dan alleen het gemeenschappelijk lidmaatschap. Men zal tevens moeten aangeven dat er ook een zekere gemeenschappelijke bekendheid met elkaar is. Dit zal niet het geval zijn, indien de band tussen aanbieder en cliënt uitsluitend wordt gevonden in het gemeenschappelijk lidmaatschap van een grote organisatie als een vak- of een omroepvereniging. Ditzelfde geldt voor het behoren tot een zelfde kerkgenootschap.
Wordt de actie evenwel gevoerd binnen een bepaalde kerkelijke gemeente of wijk, of door een plaatselijke afdeling van een landelijke vereniging, dan zal weer wel sprake kunnen zijn van een besloten kring.
Het aanbieden van voordeel- en kortingsbonnen voor bijvoorbeeld restaurants e.d. moet ook worden gezien als het te koop aanbieden van goederen.
Het plaatsen van een kraam op de weg (niet op de markt) is het innemen van een standplaats. Hiervoor is op grond dit artikel een vergunning nodig. Voor de uitvoering van dit vergunningstelsel stelt het college van burgemeester en wethouders aparte beleidsregels op. Uitstallingen bij winkels vallen onder artikel 14 van deze Verordening. Onder een winkeluitstalling wordt verstaan het uitstallen van winkelwaar direct grenzend aan de winkel waar de waren worden verkocht, zonder dat de waar op straat zelf wordt verhandeld.
Dit artikel bepaalt dat voor de organisatie van allerlei soorten markten (rommelmarkten, vlooienmarkten enz.), die níet door de gemeente worden georganiseerd, een vergunning noodzakelijk is. Zowel voor markten op de weg als binnen in een gebouw.
Op grond van dit artikel is het verboden in Haarlem in openbaar water te zwemmen, behalve in wateren die zijn aangewezen in een besluit van het college van burgemeester en wethouders. De ontheffing in zo'n aanwijzingsbesluit kan ook voor bepaalde periode of tijden gelden.
Motieven voor een zwemverbod zijn gelegen in de hygiëne, bescherming van wallekanten, flora en fauna of gevaar in verband met de scheepvaart.
Afdeling 5 Verbod vuur te stoken
Bij de in het tweede lid genoemde ontheffingsmogelijkheid kan gedacht worden aan eventuele vreugdevuren, paasvuren, kampvuren en oudejaarsvuren.
Afdeling 6 Verstrooiing van as
Asverstrooiing is om uiteenlopende redenen niet op alle plaatsen even wenselijk. Dit geldt zeker voor plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opgenomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Dit speelt met name een rol op stoepen, straten en pleinen en vanaf balkons en gebouwen. Voor het verstrooien van as op het terrein van de gemeentelijke begraafplaatsen en het crematorium bestaat apart beleid via de beheersverordening op de Algemene Begraafplaatsen.
Het verstrooien van as is en blijft een emotionele gebeurtenis. Zowel voor nabestaanden als voor omstanders die er mee worden geconfronteerd. Het is daarom van belang dat omstanders geen hinder ondervinden van de activiteit op zich en van de as die na de activiteit wordt achtergelaten. Een typerend voorbeeld is het verstrooien van as in de nabijheid van een groep mensen, terwijl er een stevige bries die kant opwaait. Overigens is uit de toelichting bij de wijziging van de Wet op de Lijkbezorging af te leiden dat het waarnemen door omstanders van de handeling op zich geen hinder oplevert voor het publiek.
Ook tot enige tijd na de verstrooiing kan as, hinder opleveren voor omstanders. Daar moet tijdens het verstrooien rekening mee worden gehouden. Dit kan door de as bijvoorbeeld over een groter oppervlak te verspreiden, zodat deze eerder in de bodem wordt opgenomen.
Het is mogelijk dat het op bepaalde terreinen (vanwege daar te houden evenementen bijvoorbeeld) slechts tijdelijk onwenselijk is om as te verstrooien. Daarom is voor het college van burgemeester en wethouders een mogelijkheid opgenomen om in die gevallen een terrein tijdelijk in verband met die bijzondere omstandigheden te onttrekken aan de mogelijkheid om er as op te kunnen verstrooien.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan tegen overtreding van de A.P.V. geen andere of zwaardere straf worden gesteld dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. Een geldboete van de eerste categorie bedraagt maximaal € 335,--, een geldboete van de tweede categorie maximaal € 3350,00.
Artikel 142 Wetboek van Strafvordering betreft de buitengewone opsporingsambtenaren die in de regel een opsporingsbevoegdheid hebben voor een beperkt aantal strafbare feiten (beperkte opsporingsbevoegdheid). Op basis van artikel 142, lid 1, onder c, Wetboek van Strafvordering hebben de volgende –voor de APV relevante –personen opsporingsbevoegdheid:
Tot de eerste groep behoren bijvoorbeeld ambtenaren van bouw- en woningtoezicht. De grondslag van de opsporingsbevoegdheid ligt in de Woningwet.
De tweede groep betreft de toezichthouders die in de gemeentelijke verordening als zodanig worden aangewezen. De aanwijzing dient in de Algemene Plaatselijke Verordening te geschieden aangezien artikel 142, eerste lid, sub c, WvSv geen delegatie van de aanwijzingsbevoegdheid toestaat. De aanwijzing als toezichthouders in de Algemene Plaatselijke Verordening is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. Op grond van het tweede lid heeft ook het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om (bestuursrechtelijke) toezichthouders aan te wijzen.
Artikel 142 van de Gemeentewet regelt dat een verordening in werking treedt acht dagen na de bekendmaking ervan, tenzij in die verordening anders is geregeld. De hier genoemde termijn van drie dagen, bij veel Haarlemse verordeningen gebruikt, is derhalve mogelijk.
Artikel 165A Overgangstermijn/-bepaling
Aan de bestaande ondernemers wordt voor wat betreft de vergunningvoorwaarden in de APV een overgangsperiode van 6 maanden gegeven. Hiermee krijgt men de gelegenheid om de bedrijfsvoering aan de nieuwe bepalingen aan te passen.