Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Katwijk

Beleid kruimelgevallen 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKatwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleid kruimelgevallen 2015
CiteertitelBeleid kruimelgevallen 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpBeleid Kruimelgevallen 2015

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. wet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
  2. amvb Besluit omgevingsrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-04-2015Nieuwe regeling

24-03-2015

gmb-2018-118704

420573

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleid kruimelgevallen 2015

Beleidsregels voor afwijkingen van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) jo, Bijlage II, artikel 4 Besluit omgevingsrecht (Bor).

 

1. Inleiding

De aanleiding voor het voorliggende kruimelgevallenbeleid is de wijziging in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit is op 24 september 2014 gepubliceerd in het Staatsblad en trad op 1 november 2014 in werking. Met deze wijziging wordt het vergunning vrij bouwen nog verder uitgebreid wat hopelijk leidt tot minder en efficiëntere procedures. Het oude Beleid kruimelgevallen van 6 december 2013 moest daarom herzien worden aangezien er een paar aangrijpende veranderingen zijn geweest.

 

In deze notitie zijn de beleidsregels opgenomen voor de mogelijkheid om af te wijken van bestemmingsplannen via een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid onder c en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2◦ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 4 van bijlage II van het Bor. Het betreft hier beleidsregels voor de planologische kruimelgevallen onder het regime van de Wabo (hierna te noemen: beleidsregels).

 

Voorliggend beleid voor kruimelgevallen is van belang voor de mogelijkheden die de wet biedt om van bestemmingsplannen af te wijken met een kortere procedure. Het beleid breidt namelijk de mogelijkheden die er al waren verder uit. Indien dergelijk beleid ontbreekt, moet elk bouwplan apart worden besproken en worden afgewogen. Dergelijke ad hoc beslissingen leiden tot onduidelijkheid en onzekerheid voor aanvragers en komt de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als geheel niet ten goede. Bovendien is voor het beoordelen van een afzonderlijke aanvraag een periode van enkele weken nodig.

 

De snellere besluitvorming is mede van groot belang aangezien de afwijking van het bestemmingsplan op grond van 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht binnen de fatale termijn van 8 weken moet worden afgehandeld. Als een aanvraag past binnen dit beleid betekent dit dat medewerking zal worden verleend aan een afwijking van het bestemmingsplan en is er geen nadere afweging noodzakelijk.

2. Beleidsregels

Artikel 4 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 2◦, van de Wabo van het bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking.

Artikel 1

een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan:

 

Akkoord onder de voorwaarden dat:

Er sprake is van een erker, en

o deze aan de voorgevel maximaal 60% van de breedte van voorgevel bedraagt, met een maximum van 3,6 meter, en

o deze aan de zijgevel maximaal 30% van de breedte van zijgevel bedraagt, met een maximum van 3 meter, en

o de diepte niet meer bedraagt dan 1,2 m, en

o de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en

o de afstand tussen de erker en het openbaar toegankelijk gebied minimaal 2 m bedraagt, en

o de afstand tot de aangebouwde naastgelegen woning ten minste 0,5 meter bedraagt en indien er geen aangebouwde woning is (bij vrijstaande woningen en aan één zijde bij hoekwoningen) de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 2 meter is.

 

Er sprake is van een wijziging van de bestaande dakhelling van een hoofdgebouw, en

o de dakhelling maximaal 52° gaat bedragen, en

o de goothoogte van de woning niet meer bedraagt dan 5 m, en

o er op de verbeelding geen aanduiding ‘plat dak’ is opgenomen, en

o het een vrijstaande woning betreft die ten minste 2 m van de aangrenzende woning of gebouwen staat, of

o het een twee-aaneen gebouwde woning betreft waarvan de andere woning reeds een grotere hellingshoek heeft, en de nieuwe dakhelling niet groter is dan deze hellingshoek, of

o het een aanééngebouwde woning betreft in een bouwvlak waarvan reeds een woning een dakhelling heeft die groter is dan 45°, en de nieuwe dakhelling niet groter is dan deze hellingshoek, of

o het een woning betreft die is voorzien van een dwarskap.

 

Er sprake is van een wijziging van de bestaande dakhelling van een mansardekap, en

o de dakhelling maximaal 70° gaat bedragen, en

o het eerste deel van het dakvlak betreft, en

o de helling van het tweede dakvlak naar de nok minimaal 20° en maximaal 45° bedraagt, en

o de mansardekap symmetrisch blijft.

 

Er sprake is van een dakterras, en

o deze gerealiseerd wordt op een aan- of uitbouw dan wel een aangebouwd bijgebouw, en

o de aan- of uitbouw dan wel een aangebouwd bijgebouw is voorzien van een plat dak, en

o de dakterras afscheiding maximaal 1.00 meter hoog wordt.

 

Er sprake is van een balkon, en

o De borstwering 1.20 meter hoog wordt indien het hoogteverschil tussen een vloer en een aangrenzende vloer, terrein of water meer dan 13 meter is. In alle andere gevallen is de borstwering maximaal 1 meter hoog.

 

Voor overige bijbehorende bouwwerken is individuele toetsing vereist.

- buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b. De oppervlakte niet meer dan 150 m².

Individuele toetsing vereist

Artikel 2

een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.niet hoger dan 5 meter, en

b.de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Individuele toetsing vereist

Artikel 3

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Akkoord onder de voorwaarden dat:

Er sprake is van een erfafscheiding tot een hoogte van 2 m, en

o Het gedeelte voor de voorgevel dat niet aansluit aan het achtererf niet hoger is dan 1 meter, en

o Het gedeelte voor de voorgevel dat aansluit aan het achtererf tot ten hoogste één meter vanaf de grond een dichte constructie, dan wel open constructie, en het gedeelte opgetrokken tot maximaal twee meter een open constructie heeft, of

o Het geheel een open constructie heeft, en

o De erfafscheiding voldoet aan hetgeen verbeeld is op bijlage 1, tekening D, E en F.

 

Er sprake is van een vlaggenmast, en

o er zich maximaal 3 vlaggenmasten op een perceel bevinden, en

o een vlaggenmast binnen de bebouwde kom niet hoger wordt dan 6 m, en

o een vlaggenmast buiten de bebouwde kom niet hoger wordt dan de bestaande bebouwing op het betreffende perceel.

 

Er sprake is van een lantaarnpaal of lichtmast, en

o een lantaarnpaal binnen de bebouwde kom niet hoger wordt dan 6 m, en

o een lantaarnpaal buiten de bebouwde kom niet hoger wordt dan de bestaande bebouwing op het betreffende perceel;

o een lichtmast op een sportpark van maximaal 10 meter hoog

 

Er sprake is van een carport, en

o deze niet hoger wordt dan de vloer van de eerste bouwlaag met een maximum van 3 m, en

o geheel in het zij- of achtererf gebied is gelegen, en

o een totale oppervlakte heeft van maximaal 20 m², en

o de carport minimaal 2m uit het openbaar toegankelijk gebied is gelegen

 

Er sprake is van reclame, en

o De maximaal 6 m hoog is, en

o Het totaal oppervlak niet meer bedraagt dan 3 m²

 

Voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, is individuele toetsing vereist.

Artikel 4

een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard;

Akkoord onder de voorwaarden dat:

Er sprake is van een dakkapel of dakvenster waarbij

o De oppervlakte van een hellend dakvlak voor maximaal 25% wordt doorbroken

 

Er sprake is van een dakopbouw op het hoofdgebouw, en

o Het een verlenging van het voordakvlak betreft, en

o Het een verlenging van een dakvlak bij een rijwoning betreft, en

o Het een verlening van een zadeldak betreft, en

o de verlenging de gehele breedte van het voordakvlak en geen zijdakvlak betreft, en

o de verlenging maximaal 1 m naar achteren betreft, en

o de dakhelling niet meer is dan 40°, en

o het hoofdgebouw niet meer dan 2 bouwlagen heeft, en

o de nieuwe nokhoogte niet meer dan 10 meter bedraagt.

 

Voor overige dakkapellen, dakopbouwen of gelijksoortige uitbreiding dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard is individuele toetsing vereist.

Artikel 5

een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

Individuele toetsing vereist

Artikel 6

een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998

Individuele toetsing vereist

Artikel 7

een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

Individuele toetsing vereist

Artikel 8

het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

Individuele toetsing vereist

Artikel 9

Het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers;

Er sprake is van een aan-huis-gebonden beroep bij een woning en/of in een bijgebouw, en

o het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m2 bedraagt, en

o de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend, en

o indien voor de activiteiten extra parkeerplaatsen en/of laad- en losplaatsen nodig zijn, dienen deze op eigen terrein te worden gerealiseerd, tenzij in de omgeving in parkeren en/of laden en lossen kan worden voorzien, en

o er geen sprake is van een prostitutiebedrijf, en

o het gebruik niet gepaard gaat met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken activiteiten, en

o de activiteiten vallen onder milieucategorie 1 uit bijlage 1 van de VNG-publicatie “ Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009).

 

• Dit artikel is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectenrapportage.

 

Voor overige gebruikswijzigingen is individuele toetsing vereist.

Artikel 10

het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstuctiewet concentratiegebieden,

c. de bewoners op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

Akkoord

Artikel 11

ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste 10 jaar.

• Dit artikel is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectenrapportage.

 

Voor overige gebruikswijzigingen is individuele toetsing vereist

Artikel 12 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders blijven bevoegd om af te wijken van deze regeling wanneer die voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. In een dergelijk geval zal een aparte gemotiveerde beoordeling plaatsvinden.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

Artikel 15 Titel

Dit besluit kan worden aangehaald als het ‘Beleid kruimelgevallen’.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk,

de secretaris,

de burgemeester,

3. Toelichting

Stedenbouwkundige onderbouwing

1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b. De oppervlakte niet meer dan 150 m²;

Het is onwenselijk om een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in iedere situatie toe te staan, daarvoor is het maximaal toegestane volume te groot. Individuele toetsing is nodig, waarbij de zichtbaarheid en de situering ten opzichte van andere bouwwerken onder andere een rol spelen.

 

Het straatbeeld wordt voor een belangrijk deel bepaald door de voorgevelrooilijn. Door het toestaan van een erker, wordt deze voorgevelrooilijn doorbroken. Omdat een te grote doorbreking een ongewenst straatbeeld veroorzaakt, mogen deze beperkt van omvang zijn.

 

Stedenbouwkundig is het onwenselijk dat de beperkingen in deze beleidsregels van bijbehorende bouwwerken wordt overschreden. De reden hiervoor is dat het ondergeschikte karakter van de erfbebouwing ten opzichte van het hoofdgebouw en de minimale openheid van het erf anders niet blijven behouden.

 

Een wijziging in de bestaande dakhelling van een hoofdgebouw heeft impact op het straatbeeld en de verschijningsvorm van het hoofdgebouw. Om een aantasting van het karakteristieke straatbeeld en de architectonische verschijningsvorm van het hoofdgebouw te voorkomen worden een maximale dakhelling en bijbehorende voorwaarden gehanteerd.

 

Dakterrassen en balkons worden alleen toegestaan op een aan- of uitbouw dan wel een aangebouwd bijgebouw om de ruimtelijke impact op de omgeving te beperken. Er wordt een maximale hoogte van een borstwering van 1 meter gehanteerd, zodat een dakterras of balkon een ondergeschikt karakter behoudt en wordt voorkómen dat deze worden vormgegeven als een extra bouwlaag.

2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, van het Bor, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 meter, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Het is onwenselijk om de uitbreiding van een infrastructurele of openbare voorziening in iedere situatie toe te staan, op de manier waarop het nu in artikel 3 is omschreven. Daarvoor is het maximaal toegestane volume te groot.

3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Een bouwwerk geen gebouw zijnde of een gedeelte van een bouwwerk is een heel ruime categorie. Voor de meest voorkomende bouwwerken geen gebouw zijnde (erfafscheiding, vlaggenmasten, lantaarnpalen en lichtmasten , carports en reclame) zijn voorwaarden gegeven.

Een schutting, muur of hekwerk die hoger is dan één meter markeert scherp de overgang tussen de openbare ruimte en het eigen domein. Die harde overgang tast de beeldkwaliteit aan. Door toepassing van een doorzichtige constructie, eventueel begroeid met planten (klimop e.d.) wordt een minder harde overgang bewerkstelligd maar wordt de privacy van bewoners voldoende gewaarborgd.

Het is vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk om woningen geheel af te schermen. Dit geeft een onaangenaam straatbeeld. Daarom mag de erfafscheiding voor de voorgevel niet hoger worden dan 1 meter.

 

De stedenbouwkundige impact van een vlaggenmast en/of lantaarnpaal is gering. Voor de hoogte van de vlaggenmast/lantaarnpaal is binnen de bebouwde kom aangesloten bij de hoogte die vergunningvrij is toegestaan.

Buiten de bebouwde kom wordt voor de hoogte aangesloten bij de aanwezige bebouwing, zodat de vlaggenmast/lantaarnpaal qua hoogte in afstemming met de aanwezige bebouwing kan worden gerealiseerd.

 

Het is vanuit stedenbouwkudig oogpunt onwenselijk dat carports voor de voorgevel uitsteken. Dit geeft al snel een rommelig straatbeeld. Ze dienen daarom geheel op het zij- of achtererf te liggen.

 

Het is vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk dat reclame een grote impact heeft op het straatbeeld. Bij grotere reclame-uitingen is vanwege de impact op het straatbeeld maatwerk nodig.

De overige worden individueel getoetst.

4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard;

Voor dakkapellen geldt dat zij in de regel vergunningvrij zijn. Dit betekent dat op de meeste dakkapellen geen stedenbouwkundige eisen kunnen worden gesteld. Hierop uitgezonderd zijn alle dakkapellen in het voordakvlak en in naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde achter- en zijdakvlakken. Omdat het wenselijk is dat deze dakkapellen een ondergeschikt karakter hebben, is de dakdoorbreking van deze dakkapellen beperkt.

 

Door een verlenging van het voordakvlak met een meter naar achteren wordt het straatbeeld niet aangetast. Doordat deze verlenging alleen is toegestaan bij hoofdgebouwen bestaande uit één of twee bouwlagen, blijft de verhouding voorgevel en dakvlak bewaard.

5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

Het is onwenselijk om een antenne installatie in iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig waarbij de zichtbaarheid van het openbaartoegankelijk gebied een rol speelt.

6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998

Het is onwenselijk om een warmtekrachtkoppeling installatie in iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig. De installatie is bij voorkeur niet zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied

7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

Het is onwenselijk om een dergelijke installatie in

iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig. De installatie is bij voorkeur niet zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied

8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

Het is onwenselijk om het gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied in iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig, waarbij gekeken wordt de inpassing van het gebruik in zijn omgeving.

9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers;

Het is onwenselijk om dergelijk gebruik in iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig waarbij de impact van een dergelijk gebruik op zijn omgeving een rol speelt, denk daarbij aan parkeren.

10. het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstuctiewet concentratiegebieden,

c. de bewoners op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

Het permanent gebruiken van een recreatiewoning die al sinds 31 oktober 2003 onafgebroken bewoond wordt heeft weinig ruimtelijke impact.

11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste 10 jaar.

Het is onwenselijk om dergelijk gebruik in iedere situatie toe te staan. Hiervoor is individuele toetsing nodig waarbij de impact van een dergelijk gebruik op zijn omgeving een rol speelt, denk daarbij aan parkeren.

4. Bijlagen

Bijlage 1: Tekening D

Tekening E

Tekening F