Organisatie | Drenthe |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Bedrijvenregeling Dutch TechZone |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Subsidie |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-06-2018 | 07-06-2018 | Nieuwe regeling | 29-05-2018 | 2018001372 |
Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 29 mei, kenmerk 5.4/2018001372, team Economie, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de Bedrijvenregeling Dutch TechZone
Gedeputeerde Staten van Drenthe;
gelet op de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017 (ASV 2017), de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Provinciewet en de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV);
gelet op de Algemene wet bestuursrecht, artikel 145 van de Provinciewet en artikel 1.3 van de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017;
gelet op het Economisch Programma 2017-2021 'Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk' van de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein (1 juli 2016) en de daaruit voortvloeiende samenwerkingsovereenkomst Vierkant voor Werk (juli 2016) tussen het Ministerie van Economische Zaken, de provincie Drenthe, de gemeente Coevorden, de gemeente Emmen, de gemeente Hoogeveen en de gemeente Hardenberg, waarin afspraken zijn gemaakt over de gezamenlijke ontwikkeling en financiering van een bedrijvenregeling;
gelet op artikel 13,14,17 en 25 van Verordening nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard de Algemene Groepsvrijstellingsverordening);
gelet op Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, aanmeldingsdrempels voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en regelingen inzake regionale exploitatiesteun voor ultraperifere gebieden, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 702/2014 wat betreft de berekening van de in aanmerking komende kosten;
gelet op de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (de De-minimisverordening);
gelet op de Steunmaatregel SA.39108 (2014/N) van de Europese Commissie van 16 september 2014 betreffende de Regionale steunkaart 2014-2020 voor Nederland (de Steunkaart);
met instemming van de partners van Dutch TechZone, de Bedrijvenregeling Dutch TechZone vast te stellen.
Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na publicatie in het Provinciaal Blad en vervalt van rechtswege op 1 januari 2021
Gedeputeerde Staten voornoemd,
mevrouw drs. J. Klijnsma, voorzitter
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
AGVV: de Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L 187/1), ook wel aangeduid als de AGVV, alsmede Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014;
arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst of arbeidscontract is een afspraak tussen werkgever en werknemer, waarbij de werknemer zich verplicht werk te verrichten gedurende een aantal uren per week in dienst van de werkgever. Belangrijke aspecten in de overeenkomst zijn de betaling en hoogte van het loon, de omschrijving van de functie en de gezagsverhouding. Deze aspecten zijn verplicht om in een arbeidscontract op te nemen. Een stagecontract wordt niet gezien als arbeidsovereenkomst;
De-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;
'dezelfde of vergelijkbare activiteit': activiteiten als bedoeld in artikel 2, onder 50, van de AGVV; dit zijn activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2, zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30 december 2006, bladzijde 1);
innovatieproject: een project gericht op bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling voor het ontwikkelen van producten, diensten of procedés die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in de desbetreffende sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden;
project: een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen, waarbij de activiteiten waarvoor de investeringen worden gedaan een samenhangend geheel moeten vormen. De investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting moeten in redelijke verhouding staan tot het totale investeringsbedrag;
uitbreidingsproject: een project inhoudende de uitbreiding van de capaciteit van een kleine of middelgrote onderneming, hoofdkantoor van een kleine of middelgrote onderneming of laboratorium van een stuwende kleine of middelgrote onderneming in dezelfde gemeente als waarin reeds een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;
Artikel 1.2 Toepassing ASV 2017
Met uitzondering van artikel 1.3, vierde lid, is de ASV op het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling van toepassing.
Artikel 2.1 Doel en reikwijdte
Artikel 2.2 Beperking van doel en reikwijdte
Geen subsidie wordt verstrekt aan:
ondernemingen die dezelfde of een vergelijkbare productieactiviteit in de Europese Economische Ruimte (EER) hebben gesloten in een periode van twee jaar vóór hun aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen hebben om dit soort activiteit te sluiten in een periode van twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, is voltooid (zoals genoemd in artikel 13, onder d, van de AGVV);
Artikel 2.3 Omvang van het subsidiebedrag
De subsidie voor grote ondernemingen die een project uitvoeren in het werkingsgebied bedraagt een percentage van de subsidiabele kosten, zoals die worden bepaald op grond van de artikelen 2.4, 2.5 en 2.6. Het steunpercentage is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten, waarbij de subsidiabele kosten op grond van artikel 2.1 minimaal € 1.000.000,-- moeten bedragen. De subsidie en het subsidiepercentage worden als volgt berekend.
Artikel 2.4 Subsidiabele kosten bij uitgaven aan investeringen
Voor subsidie komen in aanmerking gemaakte en betaalde kosten voor investeringen in bedrijfsgebouwen, waarbij de investeringen in een leegstaand pand voor 75% in aanmerking komen en de investeringen in nieuwbouw en investeringen in een bestaand pand dat niet wordt aangemerkt als leegstaand pand voor 50% in aanmerking komen;
Artikel 2.5 Subsidiabele kosten met betrekking tot geactiveerde uitgaven aan investeringen
In aanvulling op artikel 2.4 komen voor subsidie de volgende kosten in aanmerking, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting betreft die met toepassing van de artikelen 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen, niet binnen twee jaar worden afgeschreven:
wat betreft bedrijfsgebouwen en de daartoe te rekenen centrale voorzieningen:
in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening;
wat betreft duurzame bedrijfsuitrusting:
in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening.
Artikel 2.6 Vermindering van subsidiabele kosten
Een vermindering wordt toegepast indien bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting worden afgestoten of buiten gebruik worden gesteld, binnen een periode van één jaar voorafgaand aan ontvangst van de aanvraag tot en met de datum waarop het project is uitgevoerd. De vermindering geldt voor bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die:
waarin of waarmee activiteiten werden verricht welke behoren tot dezelfde SBI-bedrijfsgroep als de activiteiten die in of met de tot het project behorende bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting worden verricht. Deze vermindering geldt niet voor afstoot of buitengebruikstelling als onderdeel van een fundamenteel wijzigingsproject.
De in het lid 3 bedoelde vermindering bedraagt:
het gedeelte van de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting, dat overeenkomt met het gedeelte dat de capaciteit die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale capaciteit van de door het project verworven of tot stand gebrachte duurzame bedrijfsuitrusting. Indien de capaciteit vanwege het onderscheid tussen de producten niet vergelijkbaar is, wordt de vermindering berekend aan de hand van de verhouding tussen de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting en de ten hoogste twee jaar voor de aanvraag om subsidie bepaalde taxatiewaarde die ten grondslag ligt aan de verzekerde waarde van de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag bij het bedrijf of het hoofdkantoor in gebruik zijnde duurzame bedrijfsuitrusting.
Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.
Artikel 2.11 Afwijzingsgronden
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:
Bij ontvangst van een rapportage zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 5, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken ter hoogte van het verleende subsidiepercentage vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.
Artikel 2.15 Instandhoudingsverplichting
De subsidieontvanger houdt de met het project gerealiseerde investeringen in bedrijf in het werkingsgebied of, indien binnen deze deelregeling op grond van artikel 14 van de AGVV subsidie is verleend, in het steungebied. Voor mkb-ondernemingen geldt een termijn van drie jaar na datum subsidievaststelling, voor grote ondernemingen een termijn van vijf jaar na datum subsidievaststelling.
De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen, binnen de termijn gesteld in lid 1. Artikel 2.6 van deze regeling blijft hiertoe gedurende de instandhoudingstermijn van kracht.
Artikel 3.1 Doel en reikwijdte
Artikel 3.2 Beperking van doel en reikwijdte
Artikel 3.4 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de nieuwe arbeidsplaatsen als direct onderdeel of gevolg van investeringen in projecten zoals benoemd in artikel 3.1, lid 3, indien:
het project leidt tot een netto toename van het aantal werknemers, in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije 12 maanden, dat wil zeggen dat alle verloren gegane arbeidsplaatsen in mindering worden gebracht op het tijdens deze periode aantal bruto geschapen arbeidsplaatsen;
Aanvragen die voldoen aan de criteria van lid 5 worden getoetst aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 2. Gedeputeerde Staten kunnen, alvorens een besluit te nemen op de aanvraag, deze voorleggen aan een adviescommissie of deskundigen, indien deze(n) door hen wordt ingesteld of worden aangewezen.
In afwijking van artikel 2.6 eerste lid van de ASV, beslissen Gedeputeerde Staten binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:
Gedeputeerde Staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, naar hun oordeel tot onbillijkheden of bijzondere hardheden zou leiden. Het toepassen van deze clausule mag niet in strijd zijn met Europese en nationale regelgeving. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.
Artikel 4.2 Citeertitel, inwerkingtreding en horizonbepaling
Toelichting op de Bedrijvenregeling Dutch TechZone
De provincie Drenthe stelt deze subsidieregeling in om mede uitvoering te geven aan de doelstellingen van het Economisch Programma 2017-2021 'Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk' (1 juli 2016). Dit programma richt zich op de zogenaamde Dutch TechZone, voorheen Vierkant voor Werk-regio, bestaande uit de gemeente Coevorden, de gemeente Emmen, de gemeente Hardenberg en de gemeente Hoogeveen. De regeling geeft invulling aan de ambitie in het provinciaal bestuursakkoord en de Economische Koers Drenthe 2016- 2019 waarin de oprichting van een investeringsregeling voor Zuidoost-Drenthe als doelstelling is genoemd.
Het Economisch Programma 2017-2021 'Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk' is opgesteld door de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein op verzoek van gebiedspartners en het Ministerie van Economische Zaken. Ter uitvoering van het programma is door het Ministerie van Economische Zaken, de provincie Drenthe, de gemeente Coevorden, de gemeente Emmen, de gemeente Hardenberg en de gemeente Hoogeveen een samenwerkingsovereenkomst Vierkant voor Werk gesloten (juli 2016), waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun bijdragen. Onderdeel van deze samenwerkingsovereenkomst is de realisatie van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk c.q. Bedrijvenregeling Dutch TechZone, waartoe de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein oproept. Binnen de samenwerkingsovereenkomst hebben het Ministerie, de provincie Drenthe, de gemeente Coevorden,de gemeente Emmen en de gemeente Hoogeveen financiële middelen toegezegd voor deze bedrijvenregeling. De bedrijvenregeling beperkt zich om die reden tot het Drentse deel van de Vierkant voor Werk-regio.
De bedrijvenregeling richt zich op economische structuurversterking in de Dutch TechZone-regio door een bijdrage te leveren aan projecten van ondernemingen gericht op uitbreiding, vestiging, diversificatie of wijziging van bedrijfsactiviteiten in het gebied. Deze projecten moeten bijdragen aan werkgelegenheid, verbetering van de economische structuur en innovatie.
Deze regeling is niet beperkt tot specifieke sectoren, ook omdat dit op grond van de AGVV niet is toegestaan. De verwachting is wel dat de meeste aanvragen zullen worden ingediend door ondernemingen uit die sectoren waarin voor de komende jaren forse investeringen worden verwacht, namelijk Hightech Systems and Materials (HTSM), chemie, logistiek en energie.
Instrumentarium waarmee Drenthe economisch beleid wil uitvoeren, moet voldoen aan de steuncriteria die de Europese Commissie hanteert om de verenigbaarheid van regionale steunmaatregelen van de Staten met de interne markt te toetsen aan artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voor de periode 2014-2020 heeft de Europese Commissie de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (PbEU 2013/C 209/01) (hierna: de richtsnoeren) vastgesteld. De lidstaat Nederland heeft vervolgens de Regionale Steunkaart vastgesteld (Kamerbrief DGNR-RRE / 14098315 d.d. 25 juni 2014). Met gebruikmaking van de artikelen 13 en 14 van de AGVV en de daarbij behorende geografische kaders van de Regionale Steunkaart 2014-2020, artikelen 14, 17 en 25 van de AGVV (alsmede Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van de AGVV) en de De-minimisverordening heeft de provincie Drenthe de onderhavige regeling vormgegeven.
Zoals toegelicht, wordt de regeling gezamenlijk mogelijk gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken, de provincie Drenthe, de gemeente Coevorden, de gemeente Emmen en de gemeente Hoogeveen. Tussen deze partners is afgesproken dat de provincie Drenthe optreedt als verantwoordelijk bestuursorgaan en – mede namens de partners – de subsidieregeling vaststelt en uitvoert.
Tot een arbeidsovereenkomst behoren niet stageovereenkomsten met stagiaires en overeenkomsten met uitzendbureaus, detacheringsbureaus etc. voor de inhuur van (tijdelijk) personeel.
Wanneer de functie in meer uren of minder uren dan 32 uren per werkweek wordt vervuld, dan wordt voor de bepaling van de punten voor werkgelegenheid de omvang van de arbeidsplaats naar rato uitgedrukt.
De NACE-code is de viercijferige code van de Europese Unie voor bedrijfsactiviteiten. De SBI-code is gebaseerd op de NACE-code. De eerste vier cijfers van de SBI-code zijn (vrijwel in alle gevallen) gelijk aan de Europese NACE.
Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de Kaderverordening subsidies provincie Drenthe en Europese regelgeving. De AGVV, artikel 2, aanhef en sub 50, definieert 'dezelfde of vergelijkbare activiteit' als volgt: activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30-12-2006, bladzijde 1).
Bij de uitleg van het begrip 'fundamenteel wijzigingsproject' is het volgende van belang. In de praktijk zal een fundamentele wijziging doorgaans de vorm hebben van een zogenoemde 'scrap & build'-investering, waarbij de bestaande productiemiddelen worden ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe duurzame bedrijfsuitrusting die voldoet aan de laatste stand der techniek of die productie conform de laatste producteisen mogelijk maakt.
Waar – in de definitie van hoofdkantoor – gesproken wordt over een zelfstandig onderdeel van een concern wordt daaronder mede verstaan de nationale leiding van een internationaal concern.
Karakteristieke eigenschappen van complexe, hightech systems zijn: intelligent (embedded systemen, software, sensoren), nauwkeurig (nano-elektronica, high precision manufacturing) en efficiënt (mechatronica, energie).
Het werkingsgebied omvat de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen. De gemeenten Coevorden, Hoogeveen en een deel van Emmen behoren tot de zogenaamde steungebieden (zie bijlage 4). Steun aan ondernemingen die projecten uitvoeren in deze steungebieden dient in overeenstemming te zijn met de artikelen 13 en 14 van de AGVV.
De steun aan ondernemingen die projecten uitvoeren in het overige deel van het werkingsgebied, zijnde het deel van het werkingsgebied dat niet is aangewezen als steungebied (zie bijlage 4), dient in overeenstemming te zijn met artikel 17 van de AGVV.
Investeringen in gebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting, die enkel leiden tot een efficiëntere bezetting van bestaande machines komen niet voor subsidie in aanmerking. Het project moet leiden tot technische toename van de capaciteit.
Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 2.11, de criteria op grond waarvan het recht op subsidie wordt bepaald. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied.
Steun kan niet worden verleend aan sectoren, waarvoor de Europese Commissie dit niet toestaat.
Investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringsbedrag bij dergelijke projecten niet in redelijke verhouding tot het beschikbare subsidieplafond.
Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Dutch TechZone-regio en de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling willen zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate te niet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 5 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.
Het subsidiepercentage wordt bepaald binnen de maxima van het staatssteunkader, zoals vastgesteld in de AGVV. De maximale subsidiebedragen per soort onderneming zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren tot ten hoogste het bedrag dat ingevolge het steunpercentage volgens het desbetreffende artikel uit de AGVV kan worden verstrekt. Onder subsidies worden ook garanties en kredieten verstaan, indien deze uit publieke middelen worden verstrekt en beschouwd worden als staatssteun.
Subsidies die niet specifiek voor een bepaald project worden verstrekt, vallen niet onder deze cumulering. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het verstrekken van subsidie aan een financier voor het met ondernemers sluiten van kredietovereenkomsten. Een dergelijke subsidie richt zich op de financiering van de onderneming in algemene zin en is niet gekoppeld aan het project waarvoor subsidie onder deze deelregeling wordt gevraagd. Als voorbeelden daarvan kunnen worden genoemd borgstelling en garantstelling. Garanties en borgstellingen die niet zijn gekoppeld aan de algemene liquiditeit van de subsidieontvanger, maar aan het project waarvoor subsidie onder deze deelregeling wordt gevraagd, vallen wel onder deze cumulering.
Fiscale faciliteiten als willekeurige afschrijvingen op milieubedrijfsmiddelen, energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek worden niet aangemerkt als subsidies en vallen dus niet onder cumulering. Dit neemt niet weg, dat het staatssteunrecht van toepassing is op steun in welke vorm dan ook en dus ook op fiscale maatregelen op het gebied van directe belastingen op ondernemingen.
In deze artikelen is een limitatieve omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 2.3. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 2.11, onderdeel g (eigenmiddelenvereiste).
Grondkosten kunnen geen onderdeel zijn van de subsidiabele kosten en komen niet in aanmerking voor subsidie. Indien grond onderdeel is van kosten die voor het project worden gemaakt – bijvoorbeeld in geval van aankoop of inbreng van een bestaand gebouw of bestaande bedrijfsruimte – dient de waarde van de grond op basis van een onafhankelijke taxatie te worden bepaald en buiten de subsidiabele kosten te worden gehouden.
Bij financial lease (artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, onder ii) gaat het om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft het object om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven. De omschrijving van de in geval van huurkoop of lease in aanmerking te nemen kosten is aangepast aan de bestaande uitvoeringspraktijk. In veel gevallen is de aanschafwaarde van het geleasede bedrijfsmiddel bekend. Het is dan omslachtig om via terugrekenen van de termijnen aan de hand van een disconteringspercentage de subsidiabele kosten te bepalen. Alleen als de aanschafwaarde niet bekend is, zal teruggegrepen moeten worden op deze methode. Het in het eerste lid, onderdeel b, onder ii, bedoelde disconteringspercentage is het door de Europese Commissie vastgestelde referentie- of disconteringspercentage, dat door de commissie wordt gepubliceerd op http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference.html.
Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Awb worden zij bij de vaststelling niet in aanmerking genomen.
Dit artikel bepaalt hoe de subsidiabele kosten, derhalve de kosten waarover de subsidie door middel van het subsidiepercentage wordt berekend, worden vastgesteld. Daartoe wordt op de in de artikelen 2.4 en 2.5 beschreven projectkosten een vermindering toegepast, indien zich een geval als bedoeld in het tweede of derde lid (van artikel 2.6) voordoet. In het vierde tot en met negende lid is bepaald hoe de vermindering wordt berekend.
Het tweede en derde lid van artikel 2.6 bevatten gevallen waarin gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met de uitvoering van het project desinvestering plaatsvindt, bijvoorbeeld door het afstoten van bestaande productiecapaciteit bij de realisering van nieuwe, gesubsidieerde productiecapaciteit. Het positieve effect van de subsidie voor de regionale economie wordt als gevolg van die desinvestering per saldo minder. Omdat dergelijke desinvesteringen daarmee afbreuk doen aan het doel van de deelregeling, worden de projectkosten, en dus het subsidiebedrag, zodanig verminderd dat het subsidiebedrag meer in overeenstemming is met het netto-effect van de investering. Niet alleen desinvesteringen binnen het bedrijf zelf worden in aanmerking genomen maar, gezien de onderlinge verbondenheid, ook desinvesteringen van bedrijven die tot hetzelfde concern behoren.
Het tweede lid, onderdeel a, ziet op het geval dat een door het project gerealiseerd productiemiddel voor de voltooiing van het project weer wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld. Bij het tweede lid, onderdeel b, gaat het om de aanschaf van bestaande, tweedehands productiemiddelen, waarmee in het kader van het project dezelfde categorie activiteiten worden verricht als tevoren met die productiemiddelen werden verricht. In dat geval wordt de aanschaf van bestaande middelen niet gezien als een 'nieuwe' investering. De investering door aanschaf van het bestaande productiemiddel is tegelijk een desinvestering door de rechtsvoorganger. Het tweede lid, onderdeel c, heeft betrekking op verzelfstandiging van een bedrijf. Ook die verzelfstandiging wordt per saldo niet gezien als een nieuwe investering, indien in het verzelfstandigde bedrijf dezelfde categorie activiteiten wordt uitgevoerd als tevoren in dat bedrijf.
Het derde lid bepaalt dat desinvesteringen binnen het gebied van deze regeling in aanmerking worden genomen voor vermindering voor zover het dezelfde SBI-code betreft. De ratio is, dat subsidiëring alleen betrekking mag hebben op investeringen die additioneel zijn voor de regio. Deze vermindering geldt overigens niet voor fundamentele wijzigingsprojecten. Vervangingsinvesteringen waarbij het bestaande machinepark wordt vervangen door in beginsel identieke machines zijn bij deze projecten van subsidie uitgesloten.
Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Dutch TechZone-partners. Verder wordt aangegeven dat er een vast bedrag van dit subsidieplafond bestemd is voor mkb-ondernemingen en een vast bedrag voor grote ondernemingen.
Het vijfde lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.
De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.
De beoordeling van een aanvraag vindt plaats door een adviescommissie aan de hand van diverse criteria. Deze criteria hebben betrekking op het belang en de meerwaarde van het project voor de regionale economie. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:
Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe kiezen voor een ondergrens van 60 punten voor grote en middelgrote ondernemingen, en een ondergrens van 56 punten voor kleine ondernemingen om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Voor het criterium 'werkgelegenheid' geldt een ondergrens van 10 punten voor grote en middelgrote ondernemingen, en een ondergrens van 6 punten voor kleine ondernemingen om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan creatie van (nieuwe) werkgelegenheid.
In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van de Awb en/of de ASV Drenthe. Afwijzing op grond van bijvoorbeeld artikel 4:35 is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.
Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de Deelregeling RID. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9. Het verschil tussen de criteria van de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9, en die van artikel 2.11 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9, terwijl aan de criteria van artikel 2.11 alleen wordt getoetst bij de verlening.
Deze afwijzingsgrond gaat over de eis van het staatssteunkader, dat de steun een stimulerend effect moet hebben.
Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Dit kan zich onder andere voordoen ingeval er in de desbetreffende sector – waar de aanvraag betrekking op heeft - aantoonbare overcapaciteit heerst.
Dit artikel vormt, tezamen met artikel 2.1, de kern van de deelregeling. Het gaat er bij de desbetreffende subsidiëring om dat de met subsidie gerealiseerde bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting ook daadwerkelijk in gebruik zijn genomen binnen de gestelde termijn. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, binnen het geschetste tijdspad worden gerealiseerd.
Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaaleconomische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.
Een wijziging in de uitvoering van het project kan gevolgen hebben voor de puntenscore en daarmee voor de verleende subsidie.
Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een eerste werkvoorschot van 20% kan worden verstrekt bij subsidieverlening. Bij de volgende voorschotten wordt telkens op basis van voortgangsrapportages over de gemaakte en betaalde kosten (voorlopig) uitbetaald. Daarbij wordt het verleende subsidiepercentage toegepast op de gerapporteerde en (voorlopig) geaccordeerde subsidiabele kosten.
Het verstrekte voorschot bij subsidieverlening blijft met deze handelwijze in stand. Oftewel, de uitbetaling van de verleende subsidie loopt zo telkens 20% voor op de gemaakte en betaalde kosten.
Om het risico tot terugvordering te beperken keert provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.
De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt zowel het maximale subsidiebedrag als het subsidiepercentage vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.
Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 2.3 hiervoor).
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:
indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikelen 2.4 en 2.5) en eventuele vermindering daarop (artikel 2.6).
Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de deelregeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste drie respectievelijk vijf jaar. De periode van drie respectievelijk vijf jaar wordt gerekend vanaf de datum waarop het besluit tot subsidievaststelling is genomen.
Anders dan bij de Deelregeling RID van de Bedrijvenregeling Dutch TechZone is hier innovatieproject (v.) als type project toegevoegd. Hiermee wordt niet bedoeld dat de andere vier typen projecten (i. tot en met iv.) binnen het onderdeel RID of APR geen betrekking kunnen hebben op innovatie. Echter, deze vier typen projecten zijn formeel gedefinieerd conform de Europese voorschriften waarvan een beperkende werking uit kan gaan als het gaat om investeringen in innovatie. Deze definitie moet voor het onderdeel RID worden gevolgd, maar binnen het onderdeel APR kan een ruimere uitleg mogelijk zijn.
Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 3.9, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied en daarbij het vergroten van de duurzame werkgelegenheid in het werkingsgebied.
Deze passage is toegevoegd om te voorkomen dat er niet op één locatie arbeidsplaatsen vervallen die op een andere locatie worden ingevuld.
Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Dutch TechZone-regio (de drie Drentse gemeenten én de gemeente Hardenberg) en de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling willen zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate te niet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 3 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.
De bijdrage vanuit de Deelregeling APR van de Bedrijvenregeling Dutch TechZone wordt aangemerkt als de-minimissteun. Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren indien wordt voldaan aan staatssteunbepalingen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op het maximale bedrag dat aan de-minimissteun kan worden verstrekt.
In dit artikel staat omschreven aan welke criteria een nieuwe arbeidsplaats moet voldoen, dit om te bewerkstelligen dat duurzame werkgelegenheid wordt gecreëerd in het werkingsgebied.
Onder het moment waarop de arbeidsplaats wordt ingevuld, wordt de start van de arbeidsovereenkomst verstaan.
Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Dutch TechZone-partners. Verder wordt aangegeven dat een jaarplafond wordt gepubliceerd.
Het vijfde lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.
De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun omzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.
Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe kiezen voor een ondergrens van 60 punten voor middelgrote ondernemingen, en een ondergrens van 56 punten voor kleine ondernemingen om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Voor het criterium 'werkgelegenheid' geldt een ondergrens van 10 punten voor middelgrote ondernemingen, en een ondergrens van 6 punten voor kleine ondernemingen om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan creatie van (nieuwe) werkgelegenheid.
In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van de Awb en/of de ASV Drenthe. Afwijzing op grond van bijvoorbeeld artikel 4:35 is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.
Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de Deelregeling APR. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7. Het verschil tussen de criteria van de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7, en die van artikel 3.9 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7, terwijl aan de criteria van artikel 3.9 alleen wordt getoetst bij de verlening.
Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de overheid in een bepaalde regio heeft besloten dat van een bepaalde sector geen nieuwe vestigingen worden toegelaten of er sprake is van een 'uitsterfbeleid'.
Een wijziging in de uitvoering van het project kan gevolgen hebben voor de puntenscore en daarmee voor de verleende subsidie.
Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een werkvoorschot van 80% kan worden verstrekt na subsidieverlening op het moment waarop minimaal 20% van het aantal te creëren arbeidsplaatsen waarop de aanvraag betrekking heeft, is ingevuld.
Om het risico tot terugvordering te beperken keert de provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.
De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikking wordt het maximale subsidiebedrag vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.
Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld beperkt tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 3.3 hiervoor).
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:
indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikel 3.4).
Bijlage 1 Criteria beoordeling aanvragen Deelregeling RID
De subsidiebeoordeling verloopt via de volgende stappen: subsidieverlening:
Subsidievaststelling na uitvoering project:
Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria.
Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:
In het besluit tot subsidieverlening kunnen nadere verplichtingen worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop de aanvrager moet aantonen, dat de in het projectplan gestelde criteria daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Dit betekent dat bij de criteria werkgelegenheid, opleidingsfaciliteiten, duurzaamheid, onderzoek ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen er achteraf wordt getoetst of de beoogde doelen zijn behaald. De bewijslast hiervoor ligt bij de aanvrager.
De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd als onderdeel of direct gevolg van het project (tot het maximum van 30 punten).
De minimum drempelscore van 10 of 6 punten moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik maken van de regeling. Monitoring van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als 'nieuw' ten opzichte van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden.
Bij de bepaling van de score worden arbeidscontracten die bij de aanvrager van toepassing zijn omgerekend naar arbeidsplaatsen van 32 uur per week. Dit om tot een gelijke behandeling van aanvragen te komen. Hieronder volgen enkele rekenvoorbeelden.
Rekenvoorbeeld grote onderneming.
Rekenvoorbeeld mkb-onderneming.
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld, waarbij de gradaties zeer goed, voldoende of neutraal/onvoldoende voorkomen. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
Vestigingsprojecten kunnen niet scoren op dit onderdeel. Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio gevestigd blijft. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Het project kan punten scoren op onderstaande onderdelen (maximaal 15 punten).
Afhankelijk van het antwoord op de vraag hoe eenvoudig het bedrijf is te verplaatsen. | |
Afhankelijk van het antwoord de vraag waar de werkzaamheden worden verricht. In het bedrijfspand of onafhankelijk. |
Concurrentie in locatiekeuzeproces
Het scoren van punten op daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces is alleen mogelijk bij vestigingsprojecten. Het moet door de aanvrager onderbouwd worden met documenten, waaruit blijkt dat daadwerkelijk verschillende locaties zijn overwogen. De aanvrager kan dit aantonen bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen, directieverslagen, e-mails en notulen Raad van Commissarissen.
Door te investeren in opleidingsfaciliteiten kan een bijdrage worden geleverd aan versterking van de economische structuur.
Punten kunnen worden gescoord op onderstaande onderdelen (maximaal 15 punten).
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld, waarbij de gradaties zeer goed, voldoende of neutraal/onvoldoende voorkomen. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
Prioritaire sectoren Hightech Systems and Materials (HTSM), Chemie, Logistiek en Energie
In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid (www.topsectoren.nl). Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.
Onder HTSM verstaan wij in algemene zin bedrijfsactiviteiten gericht op de ontwikkeling, productie en onderhoud van in onderstaande tabel genoemde systemen. Het gaat hierbij niet alleen om het hele systeem maar ook alle subsystemen, componenten en materialen die onderdeel uit maken van het totaal.
Karakteristieke eigenschappen van complexe, hightech systems zijn:
De volgende gebieden worden niet onder higHTSM gerekend: weg- en waterbouw, utiliteits-/woningbouw, gebouwinstallaties en installaties voor proces(achtige) industrie.
Investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen.
Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (vanuit het oogpunt van de aanvrager bekeken).
Het project kan punten scoren op onderstaande onderdelen (maximaal 20 punten)
Project speelt in op duurzaamheid (CO2-reductie, biobased economy, circulaire economie).
Indien op één van onderstaande onderdelen van toepassing is dan worden 5 punten gescoord.
CO2-reductie ziet op reductie van CO2 in vergelijking tot de oorspronkelijke situatie of tot een relevante alternatieve productieroute (referentie). Er kan daarbij sprake zijn van CO2 reductie in andere schakels in de productieketen als gevolg van de voorgenomen investering, zoals bijvoorbeeld het gebruik van hernieuwbare grondstoffen. De aanvrager moet de CO2-reductie aantonen door resultaten te overleggen van een milieugerichte levenscyclusanalyse, CO2 footprint analyse of daarmee vergelijkbare analyse.
Onder circulaire economie worden punten toegekend aan investeringen die zich richten op de inzet van secundaire grondstoffen, het verwaarden van rest- en nevenproducten uit primaire processen of het anderszins verminderen van de inzet van primaire grondstoffen. Het gaat daarbij om materiaalstromen en niet om energie-input.
Bijlage 2 Criteria beoordeling aanvragen Deelregeling APR
De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:
subsidievaststelling na uitvoering project:
Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria.
Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:
In het besluit tot subsidieverlening kunnen nadere verplichtingen worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop de aanvrager moet aantonen, dat de in het projectplan gestelde criteria daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Dit betekent dat bij de criteria werkgelegenheid, opleidingsfaciliteiten, duurzaamheid, onderzoek ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen er achteraf wordt getoetst of de beoogde doelen zijn behaald. De bewijslast hiervoor ligt bij de aanvrager.
De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd als onderdeel of direct gevolg van het project (tot het maximum van 30 punten).
De minimum drempelscore van 10 of 6 punten moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik maken van de regeling. Monitoring van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als 'nieuw' ten opzichte van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden.
Bij de bepaling van de score worden arbeidscontracten die bij de aanvrager van toepassing zijn omgerekend naar arbeidsplaatsen van 32 uur per week. Dit om tot een gelijke behandeling van aanvragen te komen. Hieronder volgen enkele rekenvoorbeelden.
Rekenvoorbeeld mkb-onderneming.
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld, waarbij de gradaties zeer goed, voldoende of neutraal/onvoldoende voorkomen. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
Vestigingsprojecten kunnen niet scoren op dit onderdeel. Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio gevestigd blijft. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt.
Het project kan punten scoren op onderstaande onderdelen (maximaal 15 punten).
Afhankelijk van het antwoord op de vraag hoe eenvoudig het bedrijf is te verplaatsen. | |
Afhankelijk van het antwoord de vraag waar de werkzaamheden worden verricht. In het bedrijfspand of onafhankelijk. |
Concurrentie in locatiekeuzeproces
Het scoren van punten op daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces is alleen mogelijk bij vestigingsprojecten. Het moet door de aanvrager onderbouwd worden met documenten, waaruit blijkt dat daadwerkelijk verschillende locaties zijn overwogen. De aanvrager kan dit aantonen bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen, directieverslagen, e-mails, notulen Raad van Commissarissen.
Door te investeren in opleidingsfaciliteiten kan een bijdrage worden geleverd aan versterking van de economische structuur.
Punten kunnen worden gescoord op onderstaande onderdelen (maximaal 15 punten).
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld, waarbij de gradaties zeer goed, voldoende of neutraal/onvoldoende voorkomen. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
• zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten
• voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten
• neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten
Prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie
In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid (www.topsectoren.nl). Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.
Onder HTSM verstaan wij in algemene zin bedrijfsactiviteiten gericht op de ontwikkeling, productie en onderhoud van in onderstaande tabel genoemde systemen. Het gaat hierbij niet alleen om het hele systeem maar ook alle subsystemen, componenten en materialen die onderdeel uit maken van het totaal.
Karakteristieke eigenschappen van complexe, hightech systems zijn:
De volgende gebieden worden niet onder high tech systems & materials gerekend: weg- en waterbouw, utiliteits-/woningbouw, gebouwinstallaties en installaties voor proces(achtige) industrie.
Investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen
Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (vanuit heet oogpunt van de aanvrager bekeken).
Het project kan punten scoren op onderstaande onderdelen (maximaal 20 punten).
Project speelt in op duurzaamheid (CO2-reductie, biobased economy, circulaire economie).
Indien op één van onderstaande onderdelen van toepassing is dan worden 5 punten gescoord.
CO2-reductie ziet op reductie van CO2 in vergelijking tot de oorspronkelijke situatie of tot een relevante alternatieve productieroute (referentie). Er kan daarbij sprake zijn van CO2- reductie in andere schakels in de productieketen als gevolg van de voorgenomen investering, zoals bijvoorbeeld het gebruik van hernieuwbare grondstoffen. De aanvrager moet de CO2-reductie aantonen door resultaten te overleggen van een milieugerichte levenscyclusanalyse, CO2- footprint analyse of daarmee vergelijkbare analyse.
Onder circulaire economie worden punten toegekend aan investeringen die zich richten op de inzet van secundaire grondstoffen, het verwaarden van rest- en nevenproducten uit primaire processen of het anderszins verminderen van de inzet van primaire grondstoffen. Het gaat daarbij om materiaalstromen en niet om energie-input.
Een deel van het werkingsgebied van de regeling is op grond van artikel 13 en 14 van de AGVV aangewezen als steungebied. Voor Nederland is de aanwijzing van steungebieden vastgelegd in de Regionale Steunkaart Nederland 2014-2020 (Steunmaatregel SA.39108 (2014/N), waarin de volgende lijst is opgenomen. De buurtcoderingen zijn gebaseerd op de Wijk- en Buurtkaart 2013 van het CBS.
NL132: Zuidoost-Drenthe (gedeeltelijk)
Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:
0114 Emmen (gedeeltelijk) alleen de volgende buurten:
BU01140002 Zuidbarge; BU01140302 Foxel; BU01140304 Hoofdkanaal; BU01140702 Beekweg; BU01141003 Zandpol; BU01141107 Bargermeer industrieterrein; BU01140100 3e Kruisdiep; BU01140101 1e Kruisdiep; BU01140309 Verspreide huizen Emmer-Compascuum; BU01141100 Emmen Centrum; BU01141109 Delftlanden; BU01141308 Ermerveen; BU01142100 Nieuw-Schoonebeek; BU01143209 Verspreide huizen Weiteveen; BU01140109 Verspreide huizen Nieuw-Weerdinge; BU01140208 Roswinkelerstraat; BU01140300 Emmer-Compascuum Centrum; BU01140301 Emmer-Erfscheidenveen; BU01140400 Barger-Compascuum-Centrum; BU01140707 Verlengde Vaart; BU01141002 Westerse Bos; BU01140401 Scholtenskanaal; BU01140608 Langs de Vaart; BU01140803 Kloostermanswijk; BU01140807 Tuinbouwcentrum Klazienaveen;
BU01140809 Verspreide huizen Klazienaveen; BU01140900 Zwartemeer-Centrum; BU01141004 Industrieterrein De Vierslagen; BU01141200 Parc Sandur; BU01142101 Westelijk Nieuw-Schoonebeek; BU01142109 Verspreide huizen Nieuw-Schoonebeek; BU01140004 Westenesch; BU01140106 Siepelveen; BU01140409 Verspreide huizen Barger-Compascuum;
BU01140500 Nieuw-Dordrecht; BU01140701 Amsterdamscheveld; BU01140708 Ericasestraat;
BU01140804 Dordse Dijk; BU01141000 Schoonebeek; BU01142102 Oostelijk Nieuw-Schoonebeek; BU01140206 Oude Schuttingskanaal; BU01140303 Oosterdiep; BU01140502 Oranjedorp; BU01140700 Erica-Centrum; BU01140709 Verspreide huizen Erica; BU01140802 Barger-Oosterveen; BU01141001 Oosterse Bos en Middendorp; BU01140003 Weerdinge;
BU01140103 Achterdiep; BU01140104 Weerdingerkanaal; BU01140402 Verlengde-Oosterdiep; BU01140408 Limietweg; BU01140504 Herenstreek; BU01140600 Nieuw-Amsterdam-Centrum; BU01140601 Barger-Erfscheidenveen; BU01141300 Veenoord; BU01143200 Weiteveen; BU01140009 Verspreide huizen overig dorpsgebied Emmen; BU01140102 Tramwijk;
BU01140200 Roswinkel-Centrum; BU01140209 Verspreide huizen Roswinkel;
BU01140503 Vastenow; BU01140509 Verspreide huizen Nieuw-Dordrecht ; BU01140609 Verspreide huizen Nieuw-Amsterdam; BU01140806 Derksweg; BU01140901 Kamerlingswijk;
BU01140909 Verspreide huizen Zwartemeer; BU01141009 Verspreide huizen Schoonebeek; BU01141309 Verspreide huizen Veenoord; BU01143201 Oost- en West-Weiteveen;
NL133 Zuidwest-Drenthe (gedeeltelijk)
Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking: