Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wormerland

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWormerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Wormerland 2018
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Wormerland 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. wet Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Wormerland/CVDR606027/CVDR606027_1.html
  3. http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Wormerland/CVDR606029/CVDR606029_2.html
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-06-201802-01-201809-09-2020nieuwe regeling

22-05-2018

gmb-2018-116938

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland;

Overwegende dat het gewenst is dat de gemeente beleidsregels vaststelt ter uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018 (hierna genoemd als de Verordening) en het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2018 (hierna genoemd het Besluit).

In deze beleidsregels wordt aangegeven hoe een afweging wordt gemaakt om tot een beslissing op een aanvraag te komen en welke zaken daarin een rol moeten spelen. Daarbij is veel aandacht voor het individu en bestaat de mogelijkheid om maatwerk te leveren.

Gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2018;

 

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2018

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Algemene voorziening: Het is een dienst of activiteit die, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en die is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. Een algemene voorziening is dus per definitie geen Wmo maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: product, dienst of activiteit die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking. Het is in de reguliere handel verkrijgbaar en is in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten. Dit is geen Wmo maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Arrangement: het pakket aan oplossingen dat de inwoner heeft voor de ondersteuningsbehoefte. Een arrangement bestaat meestal uit één of meerdere typen van oplossingen die de inwoner samen passende ondersteuning bieden voor de beperkingen die hij ervaart in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

  • 4.

    Besluit: Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wormerland.

  • 5.

    Centraal Administratie Kantoor (CAK): Het CAK berekent en incasseert de eigen bijdragen voor de Wmo 2015.

  • 6.

    Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan.

  • 7.

    Collectievevoorziening: Dit is een Wmo-voorziening die individueel wordt verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het aanvullend openbaar vervoer (AOV) het meest duidelijke voorbeeld.

  • 8.

    Eigenverantwoordelijkheid: De inspanning die in redelijkheid van de aanvrager of zijn directe omgeving kan worden verlangd om zelf een oplossing te vinden voor (kosten van) het opheffen of verminderen van zijn beperkingen;

  • 9.

    Gebruikelijkehulp: Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

  • 10.

    Gesprek: Het gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet. Met dit gesprek wordt het onderzoek bedoeld dat na de melding door de cliënt plaats dient te vinden. Hierin wordt beoordeeld wat de cliënt met inzet van alle mogelijkheden waaronder een algemene voorziening zelf kan en waarvoor, als het probleem door de cliënt zelf niet (voldoende) opgelost kan worden, een maatwerkvoorziening (Zorg in Natura of persoonsgebonden budget) verstrekt moet worden.

  • 11.

    Hulpvraag: De behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet. De hulpvraag wordt tijdens het onderzoek verduidelijkt.

  • 12.

    Ingezetene: De cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Wormerland. Over het algemeen zal het gaan om een cliënt die ook in Wormerland staat ingeschreven. Als dat niet het geval is zal conform vaste jurisprudentie beoordeeld moeten worden of de cliënt de meeste nachten per jaar in Wormerland doorbrengt of in een andere gemeente. Het hoofdverblijf is dan in de gemeente waar de cliënt feitelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

  • 13.

    Inkomen: Het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde dan wel de gehuwde personen tezamen vastgesteld op grond van het verzamelinkomen bedoeld in de Wet inkomstenbelasting of in de overige gevallen op grond van het belastbaar loon bedoeld in de Wet op de loonbelasting in het peiljaar. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een maatwerkvoorziening is verleend.

  • 14.

    Leefeenheid: Een eenheid bestaande uit alle huisgenoten met wie de persoon met beperkingen duurzaam een huishouding voert. De leefeenheid betreft een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de wet. Van een gezamenlijke huishouding is in ieder geval sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Denk bijvoorbeeld aan gehuwden, het hebben van een samenlevingscontract, broer en zus met gezamenlijke huur, het hebben van een kind waarvan de huisgenoot het kind heeft erkend.

  • 15.

    Maatschappelijkeondersteuning:

    • het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en het vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

    • het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking en/ of met chronische psychische en/ of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

    • het bieden van beschermd wonen en opvang.

  • De maatschappelijke ondersteuning richt zich op de volgende soorten voorzieningen:

    • 1.

      de algemene voorzieningen ten behoeve van alle inwoners van de gemeente en dan toegespitst op de personen met een beperking;

    • 2.

      de maatwerkvoorzieningen (zin en pgb) voor het bevorderen van participatie en zelfredzaamheid.

    • 3.

      een beschermde woonsituatie en zo nodig opvang

  • De eerste groep voorzieningen is voor iedereen vrij toegankelijk, de tweede en de derde groep zijn beschikbaar na een melding en het daaropvolgende traject.

  • 16.

    Maatwerkvoorziening:

    De maatwerkvoorziening is de verstrekking in de tweede en derde groep van de maatschappelijke ondersteuning (zie 15). De maatwerkvoorziening biedt maatwerk, want hij is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon. Een maatwerkvoorziening is gericht op:

    • a.

      zelfredzaamheid, waar ook ontlasting van de mantelzorger toe gerekend wordt, en kan het hele scala van verstrekkingen bevatten;

    • b.

      participatie en kan het hele scala van verstrekkingen bevatten;

    • c.

      beschermd wonen en opvang.

  • 17.

    Mantelzorg: Mantelzorg is zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorg/hulpverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Niet alle zorg, die mensen aan hun naaste bieden, is mantelzorg. Mantelzorg is alleen die zorg of hulp die de gebruikelijke zorg/hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit overstijgt. Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen.

  • 18.

    Mantelzorger: Een persoon die mantelzorg verleent, zoals benoemd in 17.

  • 19.

    Melding: Het kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet. De melding is het startpunt van de reeks: onderzoek (gesprek), opstellen gespreksverslag, met eventueel als gevolg een aanvraag voor een maatwerkvoorziening en een beschikking. Voor deze hele procedure is in totaal een termijn van zes + twee = acht weken beschikbaar.

  • 20.

    Onderzoek: Als bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college uiterlijk binnen zes weken een onderzoek uit. In de wet is vastgesteld waarnaar het college onderzoek doet (Wmo wet art.2.3.2).

  • 21.

    Persoonlijkplan: Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

  • 22.

    Persoonsgebondenbudget: (pgb) Een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken. Het persoonsgebonden budget is een van de mogelijkheden tot verstrekking, naast de voorziening in natura. Het persoonsgebonden budget voor ondersteuning is een trekkingsrecht en wordt alleen toegekend als men in staat is de consequenties van het persoonsgebonden budget te overzien of als er een persoon is die dat namens cliënt verantwoord kan doen. Verder moet de cliënt motiveren dat hij of zij een persoonsgebonden budget wil, als men een persoonsgebonden budget wil aanvragen.

  • 23.

    Profiel: Binnen het resultaatgebied 2 Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden zijn 7 profielen vastgesteld. Een profiel is de zwaarte van de ondersteuning die de cliënt binnen dit resultaatgebied kan krijgen. De profielen lopen in zwaarte op van 1 tot 7

  • 24.

    Resultaatgebieden: Omdat cliënten zeer verschillend zijn in hun ondersteuningsvragen, hun mogelijkheden en beperkingen is het zeer noodzakelijk dat er een arrangement wordt samengesteld dat precies past, dat precies op maat is. Het arrangement kan bestaan uit meerdere onderdelen (resultaatgebieden). Bij elke cliënt wordt een traject samengesteld uit een ondersteuningsbehoefte op één of meerdere van in totaal acht resultaatgebieden. Elk resultaatgebied kent meerdere intensiteiten van ondersteuning en kan hiermee op maat worden ingezet bij een cliënt.

  • 25.

    Sociaalnetwerk: De personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Tot het sociale netwerk van een cliënt horen alle personen die een cliënt kent en met wie hij meer heeft dan alleen maar een vluchtig contact, maar met wie hij een sociale relatie heeft. Deze sociale relatie zal in ieder geval wederzijds moeten zijn.

  • 26.

    Verordening: De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wormerland 2018.

  • 27.

    Verstrekking: Een maatwerkvoorziening (zorg in natura of een persoonsgebonden budget).

  • 28.

    Voorliggendevoorziening: Hieronder vallen algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor op maatwerkvoorzieningen.

  • 29.

    Vrijwilliger: Een persoon die onverplicht en onbetaald werkzaamheden verricht ten behoeve van andere mensen of de samenleving.

  • 30.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 31.

    Wettelijkvoorliggendevoorziening: De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet en de Wet Langdurige Zorg. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo.

  • 32.

    Wetlangdurigezorg: Wlz.

  • 33.

    Zelfredzaamheid: Het vermogen tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, het voeren van een gestructureerd huishouden, het vermogen om sociaal te kunnen functioneren en participeren en het kunnen oplossen van de eigen problemen.

    Algemeen dagelijkse levensverrichtingen zijn alle dagelijkse handelingen die te maken hebben met de zelfverzorgingsactiviteiten (zoals het zich wassen en aankleden, de toiletgang), eten (koken, boodschappen doen) en slapen.

    Het merendeel van de algemene dagelijkse levensverrichtingen valt niet onder de Wmo maar onder de Zorgverzekeringswet.

  • 34.

    Zelfredzaamheidmatrix: De Zelfredzaamheidmatrix brengt de vraag en de mate van zelfredzaamheid van de cliënt in kaart. De Zelfredzaamheidmatrix (ZRM) toetst de zelfredzaamheid op alle leefgebieden. Per leefgebied is aangegeven welke feitelijke omstandigheden bij welk niveau van zelfredzaamheid horen.

  • 35.

    ZorginNatura (ZIN): Bij zorg in natura contracteert de gemeente, het zorgkantoor of de zorgverzekeraar de zorgaanbieders en ondersteuning. Ook regelt de gemeente of het zorgkantoor de administratie daaromheen. De cliënt kan met de zorgaanbieder afspraken maken over de manier waarop hij zorg en ondersteuning krijgt. ZIN bestaat uit diensten vanuit 8 resultaatgebieden en daarnaast uit voorzieningen op het gebied van verplaatsing in en om de woning, verplaatsing over middellange en lange afstand en wonen in een geschikt huis.

  • 36.

    Zorgverzekeringswet: Zvw

Hoofdstuk 2 Toegangsproces voorzieningen

Paragraaf 2.1 De melding

Artikel 2.1.1 Melding hulpvraag

De cliënt kan de melding schriftelijk, mondeling of telefonisch bij de Wmo-consulenten van de gemeente indienen. Er kan ook een melding via een meldingsformulier op de website van de gemeente worden ingediend.

Als bij het college een melding is gedaan van een behoefte met een hulpvraag, bevestigt het college de melding schriftelijk en voert het binnen zes weken een onderzoek uit. Bij het onderzoek kunnen ook mantelzorgers of andere personen worden betrokken. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Een andere wet is bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet.

 

Artikel 2.1.2 Cliëntondersteuning

Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

De onafhankelijke ondersteuning is gericht op informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Het gaat om het ondersteunen van de cliënt bij het regelen of verkrijgen van passende zorg en ondersteuning en vormen van kortdurende ondersteuning. Het kortdurend ondersteunen van mensen die verminderd zelfredzaam zijn, bijvoorbeeld bij het oplossen van een vraag of situatie die zo complex is dat zij het niet zelf - of met hulp van hun omgeving - kunnen oplossen. Kortdurende cliëntondersteuning kan ertoe leiden dat ondersteuning/zorg niet meer nodig is.

Paragraaf 2.2 Het onderzoek

Artikel 2.2.1 Persoonlijk plan

De cliënt kan, voordat het onderzoek van start gaat met een persoonlijk plan komen. Dit persoonlijk plan heeft betrekking op de hulpvraag en geeft de visie van de cliënt op die hulpvraag. De cliënt krijgt maximaal zeven dagen na de melding de gelegenheid om dit plan in te dienen. Deze zeven dagen gaan van de wettelijke termijn van zes weken af, zodat die nog slechts vijf weken telt.

 

Artikel 2.2.2 Het onderzoek

Het college voert het onderzoek uit in overeenstemming met de wet en volgens artikel 4, 5 en 6 van de Verordening. De formulering van het doel en resultaat, het bijbehorende arrangement, de duur en eventuele andere specificaties van een maatwerkvoorziening worden daar waar nodig vastgesteld in overleg met aanbieders van aanvullende zorg. De Wmo-consulenten kunnen in overeenstemming met de Verordening extern advies inwinnen van professionals als dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Denk hierbij aan professionals met expertise op het gebied van beperkingen en ziektebeelden van de klantgroep. Bijvoorbeeld expertise op het gebied van psychiatrische stoornissen, zintuiglijke beperkingen, niet aangeboren hersenletsel, dementie en gedragsproblemen.

We streven naar het leveren van een integrale aanpak bij meervoudige problematiek: één huishouden, één hulpverlener/regisseur, één plan van aanpak. De Wmo-consulenten bespreken in één of meerdere gesprekken met de cliënt de hulpvraag van de cliënt en mogelijke oplossingen. Hierbij hanteert de Wmo-consulent een brede blik, zoals bijvoorbeeld bij de zelfredzaamheidsmatrix. Hierbij wordt maximaal gebruik van de 'eigen kracht' van de cliënt en diens sociale netwerk. Als het eigen netwerk te weinig mogelijkheden biedt, wordt er gezocht naar mogelijkheden in het georganiseerde informele netwerk en indien nodig aangevuld met professionele vormen van ondersteuning. De Wmo-consulent maakt een verslag van het gesprek.

Paragraaf 2.3 De eerste afweging

Artikel 2.3.1 Algemene afwegingskader

Vastgesteld moet worden of er sprake is van belemmeringen in de zelfredzaamheid en participatie en dat belanghebbende zelf, al dan niet met behulp van zijn netwerk, onvoldoende resultaat kan behalen en of er een noodzaak is voor ondersteuning via de Wmo.

Allereerst dient onderzocht te worden of met de ondersteuning via de algemene voorziening voldoende resultaat behaald kan worden. Is dat niet het geval dan kan er een noodzaak zijn voor het bieden van een maatwerkvoorziening. Maatwerkvoorzieningen kennen verschillende verschijningsvormen, passend bij het resultaat dat behaald moet worden. Naast het algemene afwegingskader uit deze paragraaf, wordt bij de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening het specifiek afwegingskader (Hoofdstuk 3) van de betreffende maatwerkvoorziening betrokken.

 

Bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening gaat het altijd om een individuele weging. De uitkomst kan per persoon verschillen. Bij de weging om zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren óf te voorkomen dat een beroep moet worden gedaan op maatwerkvoorzieningen worden altijd de volgende elementen betrokken.

 

In de volgende artikelen worden deze elementen toegelicht: eigen kracht, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen en algemene voorzieningen. Het element goedkoopst adequate voorziening (artikel 8 lid 5 van de Verordening) wordt in artikel 2.3.1.7.. van deze Beleidsregels ook toegelicht.

 

Artikel 2.3.1.1. Eigen kracht

Centraal staat de zelfredzaamheid en het organisatorisch vermogen van personen met beperkingen. Vanuit eigen kracht en verantwoordelijkheid wil de gemeente de zelfredzaamheid versterken. Dit betekent dat we als Wmo-consulenten een afweging maken bij een hulpvraag en de eigen mogelijkheden van de cliënt betrekken of diens omgeving alvorens ondersteuning te bieden.

Een beperking hoeft per definitie niet te leiden tot verminderde zelfredzaamheid of een participatieprobleem zoals bedoeld in de Wmo. En niet elke beperking van de zelfredzaamheid of participatie vraagt om ondersteuning van de gemeente. Door eigen oplossingen in te zetten kan in veel gevallen een levenspatroon voortgezet worden dat als aanvaardbaar gezien kan worden. Dit is anders wanneer de beperkingen leiden tot een probleem in de zelfredzaamheid dat niet met eigen oplossingen of hulp van anderen kan worden opgelost. Om te kunnen bepalen of en welke ondersteuning nodig is, is zorgvuldig onderzoek noodzakelijk. Dat onderzoek richt zich op het geobjectiveerd vaststellen van beperkingen en het verlies van zelfredzaamheid en participatie dat hieruit voortkomt.

Soms kan een inwoner zijn beperking zelf oplossen door aanschaf van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een beroep op de ondersteuning bij de gemeente is dan niet noodzakelijk. De cliënt heeft dan zelf de mogelijkheid om ook deze kosten te dragen.

Bij het doen van een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner kijken we altijd naar de individuele situatie. Van de inwoner vragen we dat hij bij keuzes die hij maakt, rekening houdt met zijn levensfase en de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden. Een inwoner moet naar levensfase anticiperen op zijn eigen participatiebehoeften. Er kunnen altijd individuele omstandigheden zijn, waardoor dit geen reële vraag blijkt en een beroep op ondersteuning van de gemeente noodzakelijk is. Van een inwoner wordt verwacht dat hij op adequate wijze anticipeert op (komende) veranderingen in diens leefsituatie, waarbij de inwoner:

  • eerst naar de eigen mogelijkheden kijkt;

  • een beroep doet op het eigen netwerk;

  • eigen financiële middelen inzet.

Indien een inwoner komt met een hulpvraag, doorloopt de Wmo-consulent samen met de deze inwoner de volgende stappen:

  • 1.

    Vraagverheldering en vraaganalyseDe Wmo-consulent benadert de hulpvraag van de cliënt niet vanuit het aanbod aan producten. Niet de gevraagde voorziening staat centraal, maar eerst wordt samen helder omschreven wat de vraag van de cliënt is en wat het probleem is in de vermindering van de zelfredzaamheid van de cliënt.

  • 2.

    Begeleiden en sturen eigen verantwoordelijkheidAls de vraag en het doel in beeld is, wordt samen met de cliënt de mogelijkheden bekeken om dit te bereiken. Kan de cliënt zelf (deels) bijdragen aan het oplossen van het probleem? Kan de omgeving, de buurt ondersteuning bieden? De wet staat niet toe dat slechts op basis van inkomen ondersteuning wordt verleend of geweigerd. Tegelijkertijd biedt het beschikken over financiële middelen de mogelijkheid in eigen oplossingen te voorzien. Het college mag hierop een beroep doen in het gesprek met de cliënt maar het mag geen reden zijn om een passende bijdrage te weigeren. Iemand met veel financiële middelen betaalt veelal ook een hoge eigen bijdrage en betaalt zodoende feitelijk mee aan de oplossing.

  • 3.

    Ondersteuning door de gemeenteAls de cliënt zijn hulpvraag niet op eigen kracht kan oplossen en zijn doel kan bereiken is dat voor de gemeente aanleiding de noodzakelijke en passende ondersteuning te bieden.

Artikel 2.3.1.2. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Ondersteuning door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd.

Het is een uitgangspunt op grond waarvan er in eerste instantie wordt bekeken of de (extra) werkzaamheden binnen de leefeenheid zelf zijn te organiseren. Als een van de gezinsleden uitvalt, is het immers heel gewoon dat de andere gezinsleden diens taken overnemen.

 

In kortdurende situaties (maximaal 3 maanden) kan dit aan de orde zijn als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat ondersteuning daarna niet meer nodig zal zijn. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.

 

In langdurige situaties kan het spelen als:

  • het geven van begeleiding op het terrein van de maatschappelijke participatie;

  • het geven van begeleiding binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals familiebezoek, huisarts et cetera;

  • het bieden van hulp bij/overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;

  • het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt;

  • het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tenminste tot een leeftijd van 18 jaar zowel in kortdurende als langdurige situaties gebruikelijk.

Artikel 2.3.1.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep betekent dit dat de voorziening:

  • voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt;

  • die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatievakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

Eenduidig zijn de criteria niet. Het kan zijn dat voor de ene persoon de voorziening wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.

Uitgangspunt is dat algemeen gebruikelijke voorzieningen niet als maatvoorziening verstrekt worden. Algemeen gebruikelijke voorzieningen worden in het gesprek rond de keukentafel besproken als voorliggend op maatwerkvoorzieningen. Er zal altijd een individuele toets plaatsvinden om te beoordelen of de voorziening voor de persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is.

 

Uitzonderingen op de criteria voor algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen situaties zijn waarin:

  • de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal vervangen moeten worden;

  • de voorziening nog lang niet is afgeschreven en de aanvrager een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

 

Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Voorbeelden kunnen zijn:

  • tandem (met uitzondering van een ouder-kind tandem);

  • fiets met lage instap, ligfiets;

  • fiets met hulpmotor;

  • rollator

  • elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

  • bakfiets, fietskar, aanhangfiets;

  • personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;

  • auto-accessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten trekhaak;

  • éénhendelmengkranen;

  • thermostatische kranen;

  • keramische of inductie kookplaat;

  • verhoogd toilet;

  • tweede toilet/sanibroyeur;

  • renovatie van badkamer en keuken *;

  • antislipvloer/coating;

  • wandbeugels;

  • zonwering (inclusief elektrische bediening);

  • ophogen tuin/bestrating bij verzakking;

  • ICT hulpmiddelen.

* Bij de Wmo wordt ervan uit gegaan dat elke badkamer of keuken eens in de 20 jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer en/of keuken wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer/keuken. Alleen de noodzakelijke aanpassingen worden vanuit de Wmo verstrekt wanneer een keuken of badkamer economisch is afgeschreven.

Artikel 2.3.1.4. Algemene voorzieningen

Onder algemenevoorzieningen wordt verstaan:

Een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Het betekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. De voorziening in kwestie zal wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van de voorziening behoort. Bijvoorbeeld: om gebruik te maken van een passantenverblijf zal de cliënt moeten aantonen dat hij dakloos is.

Algemene voorzieningen zijn laagdrempelig toegankelijk. Met de activiteiten of ondersteuning die via deze algemene voorzieningen wordt geboden kan een individuele cliënt (een deel van) zijn participatieproblemen verminderen of zijn zelfredzaamheid verhogen. In deze gevallen is het niet noodzakelijk een maatwerkvoorziening in te zetten of kan volstaan worden met een maatwerkvoorziening als aanvulling op de algemene voorziening. Er zal altijd op individueel niveau onderzocht worden of belanghebbende met de algemene voorziening voldoende resultaat kan behalen.

Voorbeelden zijn:

  • persoonsalarmering;

  • boodschappenservice;

  • maaltijdservice;

  • klussendiensten;

  • rolstoelpools voor incidentele situaties;

  • tuinonderhoud;

  • algemeen maatschappelijk werk;

  • schuldhulpverlening en budgettering;

  • welzijnswerk (voor ouderen);

  • jongerenwerk;

  • informatie en advieswerk;

  • formulierenbrigade;

  • was- en strijkservices;

  • sportvoorzieningen;

  • passantenverblijf voor dak- en thuislozen;

  • cliëntondersteuning (kosteloos);

  • budgetcursussen;

  • informele buurtzorg;

  • vervoer door vrijwilligers;

  • sociaal-culturele voorzieningen.

Artikel 2.3.1.5. Maatschappelijk nuttige activiteiten

Dit onderdeel wordt in het onderzoek meegenomen vanuit de gedachte dat de cliënt die maatschappelijke ondersteuning ontvangt zichzelf kan helpen door het verrichten van die activiteiten. De inzet van cliënten in maatschappelijk nuttige activiteiten heeft in het kader van de Wmo2015 geen dwingend karakter. De cliënt kan niet gedwongen worden om “in ruil voor” de ondersteuning zulke activiteiten te verrichten. 

Artikel 2.3.1.6. Voorliggende voorzieningen

Bij elke aanvraag voor een individuele Wmo-voorziening wordt door Wmo-consultenten eerst gekeken of er voor de gevraagde voorziening een andere wettelijke voorliggende voorziening is. Voorliggend op de Wmo is een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw) of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Als dit het geval is, wordt er op grond van de Wmo geen voorziening verstrekt.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.

  • Kinderopvang: Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend; het leren omgaan van leidsters met een kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan een maatwerkvoorziening worden ingezet.

  • Arbeidsvoorzieningen: op grond van de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Wajong en Participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Alhoewel de Wet langdurige zorg (Wlz) formeel niet als een voorliggende voorziening kan worden beschouwd kan ondersteuning via de Wmo geweigerd worden als een persoon aanspraak heeft op ondersteuning op grond van de Wlz of er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de betrokkene hierop aanspraak kan maken en dit weigert te onderzoeken.

  • Los van wettelijke voorzieningen zijn er ook particuliere fondsen, waaruit voorzieningen worden betaald. Bijvoorbeeld voor cliënten met een reumatische aandoening kan het mogelijk zijn om aanspraak te maken op het Reumafonds. Particuliere fondsen zijn niet voorliggend. Wel kan het college op deze mogelijkheden wijzen.

Artikel 2.3.1.7. Goedkoopst adequate voorziening

Indien een voorziening moet worden ingezet, wordt eerst gekeken naar de inzet van algemene voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Zijn deze niet aanwezig of bieden ze geen of onvoldoende oplossing, dan kan (aanvullend daarop) een maatwerkvoorziening worden ingezet. Bij een maatwerkvoorziening wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen. We kiezen voor de oplossing die adequaat is en naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.

Met ‘adequaat’ wordt gekeken naar een niveau waartoe de voorziening (voldoende) voor de cliënt bijdraagt. Het streven is om de cliënt op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Van belang hierbij is de situatie van cliënt voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, maar ook de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Een aanvaardbaar niveau betekent soms ook dat de cliënt zich erbij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven en met deze belemmeringen leert omgaan. De ondersteuning die wij als gemeente bieden beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning breidt zich niet uit tot wat de cliënt bijvoorbeeld noodzakelijk vindt in het kader van smaak, en/of betekent niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.

Paragraaf 2.4 Het verslag

Artikel 2.4.1 Verslag

In overstemming met de wet en artikel 6 van de Verordening geeft het college een verslag van het gesprek aan de cliënt.

Een goede weergave van het verslag is voor de Wmo-consulenten belangrijk om een juiste beslissing te nemen op de aanvraag. Het verslag draagt bij aan inzichtelijke communicatie met de cliënt. De lengte en inhoud van het verslag is afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek. De weergave van het onderzoek kan bijvoorbeeld beperkt zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken is een uitgebreidere weergave noodzakelijk.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven. In de meeste gevallen zal het verslag moeten worden uitgewerkt. In dat geval kan de verstrekking een aantal werkdagen duren. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is. Bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig. Als de cliënt niet binnen 5 werkdagen reageert kan de gemeente de termijn opschorten, zodat de afhandelingsduur niet wordt overschreden.

Paragraaf 2.5 De aanvraag

Artikel 2.5.1 De aanvraag

De aanvraag wordt ingediend volgens artikel 7 van de Verordening. Een aanvraag kan niet worden ingediend zonder melding en/of onderzoek. In afwijking hiervan kan de cliënt een aanvraag indienen als het college niet binnen de termijn van zes weken het onderzoek heeft uitgevoerd. Op een aanvraag beslist het college binnen twee weken. Mocht de termijn voor het nemen van een beschikking niet worden gehaald, dan kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht een bericht verstuurd worden van de vertraging. Hierbij wordt aangegeven wanneer verwacht wordt te beschikken.

In uitzondering op bovenstaande kan een aanvraag rechtstreeks worden ingediend wanneer naar mening van de Wmo-consulent sprake is van een nieuwe hulpvraag kort volgend op een eerdere melding bij de Wmo. Een aanvraag volgt altijd na overleg tussen de cliënt en de Wmo-consulent.

Artikel 2.5.2 Aanvullende algemene criteria voor de aanvraag van een maatwerkvoorziening

De aanvrager moet voldoen aan de wettelijke criteria en aan de criteria gesteld in artikel 8 van de Verordening.

Een maatwerkvoorziening wordt geboden in aanvulling op eigen kracht, de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers en de inzet van algemene voorzieningen. Bij de afweging wordt gebruik gemaakt van de zelfredzaamheidsmatrix. Dit kan in de toekomst ook een andere, voor het onderzoek relevante, formeel erkende methodiek zijn. De Wmo-consulenten wegen allereerst op basis van de algemene criteria (zie paragraaf 2.3) af of een ondersteuning via een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Om tot de juiste beoordeling te komen, kunnen zij daarnaast in de afwegingen voor specifieke ondersteuningsvormen aanvullende criteria hanteren (zie hoofdstuk 3).

Daarnaast maken medewerkers gebruik van expertise van professionals en winnen ze indien noodzakelijk (medisch) advies in voor de beoordeling van de maatwerking voorziening.

Er wordt géén maatwerkvoorziening toegekend als:

  • a.

    de ondersteuning onder de elementen in artikelen Paragraaf 2.3. (Algemene afwegingskader) valt;

  • b.

    de ondersteuning buiten het element 2.3.1.7. (Goedkoopst adequate voorziening) valt;

  • c.

    de aanvrager geen ingezetene is in de gemeente Wormerland;

  • d.

    de aanvrager de noodzakelijke gegevens niet verstrekt;

  • e.

    de aanvrager zich niet legitimeert.

 

Sub a en b worden nader toegelicht in Paragraaf 2.3 van deze Beleidsregels.

 

c. Ingezetenen De Wmo 2015 spreekt over ingezetene (zonder begripsbepaling). Dat is breder dan hoofdverblijf. Dat kan ook iemand zijn die alleen ingeschreven is zonder zijn hoofdverblijf in die gemeente te hebben. Een ingezetene is iemand die in de basisregistratie personen (BRP, voorheen: GBA) is ingeschreven. Als er twijfel bestaat over de vraag of iemand wel het hele jaar woont op een bepaald adres, dan kan het feitelijk woonadres elders zijn, in een andere gemeente. Als iemand dan een beroep doet op de gemeente waar hij is ingeschreven, kan die gemeente stellen dat het hoofdverblijf elders is en dat de cliënt zich dan daar zou moeten inschrijven. Een persoon kan maar op één adres ingeschreven staan (artikel 2.66, tweede lid, Wet BRP). In het Burgerlijk Wetboek is in de artikelen 1:10, 1:11 en 1:12 het een en ander geregeld rond de woonplaats. Uitgangspunt is iemands 'woonstede', dus de vaste plek waar iemand woont. Als iemand niet op een vaste plek, zijn hoofdverblijf, woont, is het feitelijk verblijf bepalend. In principe moeten mensen zich in de BRP op het adres waar ze hun woonstede annex hoofdverblijf hebben inschrijven. Los van de vraag waar iemand zijn of haar hoofdverblijf heeft, zijn er steeds meer mensen die eigenlijk twee feitelijke hoofdverblijven hebben, bijvoorbeeld oudere mensen die ergens in de Randstad een appartement hebben, waar ze in het winterhalfjaar verblijven, en elders in Nederland (of daarbuiten) een huis hebben waar ze de rest van de tijd verblijven. In het kader van de uitvoering van de Wmo kan er in juridische zin slechts rekening gehouden worden met één hoofdverblijf.

Een algemene of maatwerkvoorziening wordt verstrekt door de gemeente waarin de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Behalve de woning van belanghebbende komen in principe geen andere panden in aanmerking voor aanpassingen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien dit voor een passende bijdrage aan zelfredzaamheid en participatie noodzakelijk is in een individuele situatie. In dat geval wordt een bezoekbaar niveau als voldoende beoordeeld. Daarmee wordt bedoeld, het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer en het toilet.

 

d. Noodzakelijke gegevens De aanvrager verstrekt die gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag en laat zich (als hierom gevraagd wordt) bevragen en/of onderzoeken. Indien de noodzakelijke gegevens niet worden verstrekt of de aanvrager niet meewerkt aan een onderzoek wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld c.q. afgewezen, omdat het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld.

 

e. Legitimatie Om de persoonsgegevens te kunnen vaststellen en verifiëren kan de gemeente verzoeken dat personen die een aanvraag indienen voor voorzieningen zich legitimeren. Dit is opgenomen in de Wmo 2015. Dat kan door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht. Ten aanzien van vreemdelingen die een aanvraag indienen is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van de verblijfsrechterlijke status. De volgende documenten worden door de gemeente in ieder geval als geldig identiteitsbewijs aangemerkt:

Belanghebbenden met de Nederlandse nationaliteit:

  • a.

    paspoort;

  • b.

    Europese identiteitskaart.

 

Belanghebbenden zonder de Nederlandse nationaliteit:

  • a.

    vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER. Dit zijn de (nieuwe) documenten die zijn uitgegeven op grond van de Vreemdelingenwet 2000, welke op 01 april 2001 in werking is getreden;

  • b.

    verblijfskaart ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);

  • c.

    vreemdelingendocument van het type W (asielzoekers).

Een rijbewijs wordt niet als een geldig legitimatiebewijs aangemerkt, omdat het rijbewijs geen nationaliteit vermeldt.

Indien geen geldig legitimatiebewijs wordt overlegd kan het recht op een voorziening niet worden vastgesteld en wordt een aanvraag afgewezen.

Een vreemdeling, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8 onder a t/m e van de Vreemdelingenwet 2000, kan in aanmerking komen voor het verlenen van een maatwerkvoorziening. Daarbij gaat het om de volgende vreemdelingen:

  • vreemdelingen met een regulier verblijfsvergunning (I1.2.3.2)

  • vreemdelingen met een verblijfsvergunning op asielgronden;

  • gemeenschapsonderdanen;

  • vreemdelingen die hun verblijfsrecht ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Vreemdelingen die zonder geldige verblijfstitel in Nederland verblijven kunnen in beginsel geen aanspraak maken op maatwerkvoorzieningen. In een aantal situaties zal het college een Wmo-aanvraag van een vreemdeling moeten melden bij de IND.

 

2.5.3 Advisering

Het college kan advies vragen aan een andere instantie als het van belang is voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Via medisch advies kan worden beoordeeld of de cliënt een beperking heeft in de zelfredzaamheid of participatie. Het hebben van een beperking is de eis voor toegang tot de Wmo. Met medisch advies kan ook beoordeeld worden of er misschien nog (para)medische behandeling mogelijk is. Grens daarbij is dat de behandeling lichamelijk niet ingrijpend is, zoals het geval is bij psychotherapie, fysiotherapie en cognitieve gedragstherapie.

 

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wet Voorzieningen Gehandicapten (Wvg) al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

 

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

De gemeente vraagt medisch advies in de volgende situaties:

  • Als de aanvraag om medische redenen wordt afgewezen wordt altijd de medisch adviseur om advies gevraagd. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen van waaruit een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Zonder een medisch advies zou in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechter zou een dergelijk besluit vernietigen als zijnde onvoldoende gemotiveerd.

  • Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd. Dat kan bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen.

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

 

De gegevens, verkregen uit medisch advies of van een behandelaar, die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag worden verstrekt aan het college.

Dit kan, zeker als dit schriftelijk moet, geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan, met inschakeling van de aanvrager, vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur.

Paragraaf 2.6 De beschikking

Artikel 2.6.1 Beschikking

De beschikking wordt opgesteld volgens artikel 10 van de Verordening.

Hoofdstuk 3 Afweging maatwerkvoorzieningen

Paragraaf 3.1. Maatwerkvoorzieningen in Pgb

Artikel 3.1.1. Beoordeling van een aanvraag van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb

Een pgb draagt bij aan de mogelijkheden van de cliënt om regie te voeren over het eigen leven en kan een oplossing zijn bij ondersteuningsvormen die niet of onvoldoende geleverd worden door aanbieders. Als uit het onderzoek blijkt dat de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening dan kan de cliënt ervoor kiezen om deze zelf in te kopen met een pgb. Tijdens het onderzoek wordt de cliënt hierover door de Wmo-consulent geïnformeerd.

In het kader van volledigheid staan de regels voor persoonsgebonden budget in: artikel 2.3.6 Wmo tot en met 2.3.10 Wmo 2015, hoofdstuk 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.1.2. Voorwaarden om in aanmerking komen voor een pgb

Om in aanmerking te komen voor een pgb stelt de Wmo 2015 drie voorwaarden.

Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, als:

  • 1.

    Redelijke waardering van belangen: de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten, tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is te achten, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • 2.

    Gemotiveerd standpunt: de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

  • 3.

    Kwaliteit waarborg: naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Wanneer diensten in de vorm van een pgb worden aangevraagd, dient de cliënt een persoonlijk budgetplan in. In het persoonlijk budgetplan verstrekt de cliënt de informatie die voor de Wmo-consulenten nodig is om de (wettelijke en lokale) voorwaarden te beoordelen. Leidend bij de beoordeling is de aard en omvang van de ondersteuning en de te behalen resultaten. De resultaten worden meegenomen zoals deze noodzakelijk worden geacht op het moment dat duidelijk is dat de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. De uitkomst van de beoordeling van een aanvraag kan van persoon tot persoon verschillen. In geval van maatwerk is het altijd een individuele weging.

 

1. Redelijke waardering van belangen

Regie kunnen voeren is een belangrijke voorwaarde voor het succesvol inzetten van een pgb. In die gevallen waar de cliënt dit niet zelf kan, heeft de wetgever het mogelijk gemaakt dat de cliënt een beheerder of vertegenwoordiger aanwijst. Omdat een dergelijke vertegenwoordiger alle verantwoordelijkheden overneemt die verbonden zijn aan een pgb, is opgenomen dat bemiddelingsbureaus het mede door Per Saldo opgestelde keurmerk moeten dragen. Dit keurmerk wordt beheerd door het Keurmerkinstituut.

Indien iemand uit het netwerk van de cliënt het budget beheert, zal de budgethouder moeten aantonen dat hij/zij hiervoor bekwaam is. De beheerder van het budget kan niet de zorgverlener zijn omdat de beheerder ook verantwoordelijk is voor het borgen van de kwaliteit van de zorg, en dus een onafhankelijke positie moet kunnen innemen ten opzichte van de zorgverlener. Zie hiervoor ook de weigeringsgronden.

 

2. Gemotiveerd standpunt

De tweede voorwaarde gaat over het motiveren van de cliënt waarom hij of zij de maatwerkvoorziening in pgb wenst te ontvangen. De motivering kan bijvoorbeeld gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstige, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen ook een rol kunnen spelen. Als de aanvrager zijn keuze heeft beargumenteerd, is deze voorwaarde geen grond voor de Gemeente om een pgb te weigeren.

 

3. Kwaliteit waarborg

Bij het beoordelen van de derde voorwaarde draait het in essentie om de vraag of geborgd is dat het budget ten goede komt aan de gewenste ondersteuning en aan de kwetsbare persoon die ondersteuning nodig heeft. In het geval van de Wmo heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb contracteert. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd.

 

De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet één op één worden toegepast op het pgb. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere voorzieningen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Dit toont de budgethouder aan in het persoonlijk budgetplan door aan te geven waar hij zijn ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd.

 

Om de kwaliteit te waarborgen kan de gemeente periodiek in gesprek gaan met de budgethouder en/of begeleider over de behaalde resultaten met het persoonsgebonden budget of (steekproefsgewijs) toezicht houden op de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet. Ook gedurende en na de beschikkingsperiode kan het college de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning beoordelen. In hoeverre de ondersteuning tot het gewenste resultaat heeft geleid is hierbij leidend. In praktijk kan het zo zijn dat er minder of meer resultaten behaald zijn dan vooraf afgesproken. Van belang hierbij is dat de cliënt, eventueel de zorgaanbieder en de Wmo-consulenten hierover met elkaar in gesprek gaan om de redenen van deze afwijkingen te bespreken. Dit kan ertoe leiden dat, indien noodzakelijk, de beoogde resultaten worden bijgesteld. 

Artikel 3.1.3. Termijn pgb

Als voor de eerste keer een pgb wordt aangevraagd voor een maatwerkvoorziening dan wordt deze maximaal voor één jaar toegekend.

Bij een verlenging of een aanvullende pgb-beschikking, kan door het college het pgb voor maximaal vijf jaar worden toegekend. Daarna vindt opnieuw een beoordeling plaats.

De tarieven worden wel jaarlijks vastgesteld. Deze bevoegdheid is gecreëerd om onnodige bureaucratische processen te vermijden bij stabiele situaties van cliënten, waarbij de kwaliteit van de ondersteuning gewaarborgd is en het niet afgeven van een dergelijke beschikking tot onnodig bureaucratische processen leidt.

Artikel 3.1.4. Aanvraag pgb voor inzet van persoon via sociaal netwerk

Wanneer een cliënt vanuit het pgb diensten wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, moet de persoon uit het sociaal netwerk voldoen aan de criteria zoals in het Besluit opgenomen. Om de kwaliteit te kunnen wegen bij de inzet van het pgb via een persoon uit het sociaal netwerk, weegt het college of dit tot gelijkwaardig of beter resultaat leidt in vergelijking met de inzet van een professional.

Gelet op de definitie dat onder het sociaal netwerk naast personen uit de huiselijke kring ook personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt wordt verstaan heeft de regering aangegeven dat mantelzorgers onder het sociale netwerk kunnen vallen. Om te voorkomen dat het verstrekken van pgb aan het sociaal netwerk een aanzuigende werking veroorzaakt is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp (zie toelichting op artikel 5, lid 1 onder c van de Verordening) overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

 

Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de cliënt maken we gebruik van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ. Hieruit vloeit voort dat familieleden in de eerste en tweede graad voor minimaal de eerste acht uren per week geen betaling uit het pgb ontvangen. Eerstegraads en tweedegraads familieleden zijn: ouders, zussen, broers, opa’s en oma’s en diens samenwonende of aangetrouwde partners. Er wordt gekeken of de ondersteuning vanuit het sociale netwerk buiten datgene valt dat redelijkerwijs van dit netwerk verwacht mag worden. De ondersteuning mag niet te kwalificeren zijn als professioneel. Daarnaast is de beoordeling van de motivering van de cliënt dat de inzet van het sociaal netwerk tot een gelijkwaardig of beter resultaat leidt dan de inzet van een professional (zie ook toelichting artikel 2) van cruciaal belang bij het toekennen van een pgb voor de inzet van een persoon uit het sociaal netwerk.

 

Als ondersteuning wordt geleverd door een familielid in de eerste graad, dan wordt het tarief voor personen uit het sociaal netwerk gehanteerd. Dit is ook het geval als dit familielid een professionele zorgverlener is of in het bezit is een relevant diploma. Dit familielid wordt dus niet aangemerkt als beroepskracht.

Artikel 3.1.5. Weigeringsgronden pgb

In artikel 3.4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning zijn weigeringsgronden van aanvraag voor pgb opgenomen.

  • In lid 1 sub a is als weigeringsgrond opgenomen dat het pgb aangevraagd wordt in de vorm van een maatwerkvoorziening die het college in collectieve vorm aanbiedt. Hierbij kan worden gedacht aan aanvullend openbaar vervoer of maatschappelijke opvang.

  • Sub b stelt dat de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat. Dit sluit aan bij de derde wettelijke voorwaarde waarin wordt gesteld dat de met pgb in te kopen maatwerkvoorziening doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt.

  • Sub c 10 en d houden verband met de eerste wettelijke voorwaarde, in staat zijn de eigen belangen te waarderen. In het geval dat de cliënt dit niet zelf kan heeft de wetgever het mogelijk gemaakt dat de cliënt een beheerder of vertegenwoordiger aanwijst. De beheerder van het budget kan niet de zorgverlener zijn omdat de beheerder ook verantwoordelijk is voor het borgen van de kwaliteit van de zorg. Om deze reden is het van belang dat de beheerder een onafhankelijke positie inneemt ten opzichte van de zorgverlener. Indien er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet is een pgb niet denkbaar gezien de noodzakelijke tijd om de aanvraagprocedure zorgvuldig te doorlopen.

  • In sub e is opgenomen dat een pgb kan worden geweigerd indien het pgb bestemd is voor besteding in het buitenland. Dit is om oneigenlijk gebruik van het pgb te voorkomen. Omdat in uitzonderlijke gevallen het noodzakelijk kan zijn de toegekende ondersteuning individuele begeleiding, die met het pgb wordt ingekocht, in te zetten tijdens een vakantie kan het college op grond van lid 2 hier expliciet toestemming voor geven. Dit vergt maatwerk en wordt per individueel geval beoordeeld. Voorwaarde is dat de geïndiceerde ondersteuning nodig heeft om tijdens de vakantie te kunnen functioneren. Het pgb mag niet worden ingezet voor het (deels) financieren van de vakantie. Een pgb dat bedoeld is om in te zetten in en rond de woning van betrokkene kan niet tijdens een vakantie worden ingezet. Bijvoorbeeld het pgb voor ondersteuning in het huishouden richt zich specifiek op het voeren van een huishouden in het hoofdverblijf in de gemeente.

  • In sub f is vastgelegd dat de ondersteuning die door één en dezelfde persoon geleverd wordt niet meer bedraagt dan 48 uur per week. Het borgen van de kwaliteit van de ondersteuning is de reden dat een hulpverlener (professioneel en informeel) die via een pgb ingehuurd wordt nooit meer dan 48 uur ondersteuning per week mag leveren. Ondersteuners die structureel meer uren beschikbaar moeten zijn raken overbelast. Dat geldt ook voor informele ondersteuners. Daarmee komt de kwaliteit en de veiligheid van de ondersteuning in het geding maar ook de gezondheid van de ondersteuner. Bij de beoordeling van de vraag of de hulpverlener structureel meer dan 48 uur per week beschikbaar moet zijn, wordt ook gekeken naar de ondersteuning die deze hulpverlener aan andere personen moet leveren. Bijvoorbeeld een familielid dat aan meerdere gezinsleden via een pgb ondersteuning biedt en daardoor meer dan 48 uur beschikbaar moet zijn.

  • Tot slot is lid g opgenomen om het pgb gebruik voor andere kosten dan het leveren van de ondersteuning niet mogelijk te maken. Onder andere kosten wordt ook verstaan reiskosten of begeleidings- of administratiekosten in verband met het beheren van een pgb. Het pgb-budget moet volledig ten goede komen aan de ondersteuning zelf en mag niet wegvloeien naar bemiddelingskosten en administratiekosten. Dit beperkt de mogelijkheid om via de kwetsbare pgb-houder een deel van het budget weg te sluizen. Reiskosten ten behoeve van de ondersteuning is wel toegestaan.

Artikel 3.1.6 De hoogte van een pgb

In artikel 12b van de Verordening wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. De tarieven kunnen jaarlijks worden bijgesteld.

Voor het vaststellen van de hoogte van een pgb wordt onderscheid gemaakt tussen materiële verstrekkingen en diensten. Onder materiële verstrekkingen vallen woon- en vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen. De hoogte van dit pgb wordt gebaseerd op een door het college geaccepteerde offerte.

De tarieven van een pgb voor diensten zijn gebaseerd op een percentage van de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura. De Gemeente heeft de Wmo-dienstverlening ingekocht via resultaatsarrangementen. Dit betekent dat binnen het arrangementstarief alle kosten zijn meegenomen om tot het afgesproken resultaat te komen.

Paragraaf 3.2 Maatwerkvoorzieningen in ZIN

In Paragraaf 3.2. wordt een toelichting gegeven op de afweging van de maatwerkvoorzieningen die in Zorg in Natura (ZIN) worden verstrekt. Het betreft hier:

  • Diensten uit resultaatgebieden 1 tot en met 8

  • Verplaatsing in en om de woning en vervoer

  • Verplaatsing over (middel)lange afstand

  • Wonen in een geschikt huis

Artikel 3.2.1 Resultaatgebied 1 Sociaal en Persoonlijk functioneren

Het betreft hier individuele begeleiding via een maatwerkvoorziening gericht op het bevorderen en/of behouden van de zelfredzaamheid en participatie. Er is sprake van beperkingen in zelfredzaamheid en participatie als het zelfstandig nemen van besluiten of oplossen van problemen niet vanzelfsprekend is. Dit kan worden veroorzaakt door beperkingen in cognitief functioneren. Wanneer de cliënt hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden en bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur, niet goed begrijpt wat anderen zeggen en zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Hierbij kan het voorkomen dat taken moeten worden overgenomen of de cliënt afhankelijk is van regie van anderen voor de dagelijkse handelingen.

In sommige situaties kan de begeleiding bijdragen aan voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.

 

Het resultaat van de individuele begeleiding is het bereiken en behouden van een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en/of participatie, waarbij de cliënt één-op-één wordt ondersteund door een begeleider. Ondersteuning vanuit dit resultaatgebied wordt ingezet bij onderstaande beperkingen:

  • het hebben en onderhouden van een gezond netwerk

  • het kunnen aangaan van relaties en daarin een passende rol innemen

  • het hebben van een positief zelfbeeld en zelfvertrouwen

  • het vermijden van contacten met mensen die schadelijk voor de aanvrager zijn

  • niet in aanraking komen met politie en justitie

  • het onder controle hebben van de verslaving en het houden aan gemaakte afspraken die daaromtrent zijn gemaakt

  • het kennen van eigen (psychische) beperkingen en daarmee om kunnen gaan

  • het vragen van hulp wanneer het niet goed gaat

Wanneer een aanvrager leerbaar is kan gedacht worden aan een tijdelijke inzet van een arrangement met latere controlemomenten door een vrijwilliger.

Artikel 3.2.2 Resultaatgebied 2 Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

hjkhk

Artikel 3.2.2.1. Wanneer ondersteuning en regie bij het voeren van het huishouden

Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden komt in beeld, wanneer sprake is van:

  • Beperkingen in Activiteiten dagelijks leven. Dit betreft cliënten die door ziekte, handicap of ouderdom niet (meer) in staat zijn om hun huishouden (gedeeltelijk of helemaal) zelf te doen en niet in staat zijn het op een andere manier te regelen door bijvoorbeeld zelf een hulp in te huren of iemand uit hun omgeving in te zetten.

  • Beperkingen in Geestelijke gezondheid. Dit betreft cliënten die vanwege geestelijke problematiek of beperkte verstandelijke vermogens niet in staat zijn hun huishouden te doen en/of te organiseren en waarbij de kans op verwaarlozing aanwezig is of waar al verwaarlozing bestaat. Als cliënten geen andere oplossing via hun eigen omgeving of algemene voorzieningen hebben, dan komt een maatwerkvoorziening in beeld.

  • Beperkingen ten gevolge van verslaving. Hier kan verwaarlozing of negeren van noodzakelijke huishoudelijke taken een rol spelen. Ontregeling van het huishouden is aan de orde of dreigt. Cliënten hebben hulp bij huishoudelijke taken en begeleiding nodig bij het doen van de taken.

 

Het college biedt conform artikel 5 van de Verordening ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden als er voor het structureel verzorgen van het huishouden geen of niet in voldoende mate eigen mogelijkheden, gebruikelijke zorg, mantelzorg en/ of voorliggende voorzieningen aanwezig zijn.

 

Ondersteuning bij de organisatie van het huishouden wordt ingezet wanneer de cliënt niet tot regie en planning van de huishoudelijke taken in staat is. Naast dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp een signalerende, aansturende en regievoerende taak. Ook kan de hulp ingezet worden voor het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt (bijv. een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Onderdeel van het resultaatgebied is zodoende de signalerende functie aan de gemeente. De resultaten voor ondersteuning bij de organisatie van het huishouden krijgen vorm door het inzetten van een gespecialiseerde hulp (zie de hogere profielen).

Artikel 3.2.2.2. Afweging bij ondersteuning en regie bij het voeren van het huishouden

1.Eigen mogelijkheden

Het eerste beoordelingspunt van het college als iemand een hulpvraag stelt is of er onderdelen zijn die iemand zelf kan (blijven) doen. Een andere vorm van benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke zorgverlening. Dit betekent dat van de cliënt verwacht mag worden dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en de planning van huishoudelijke activiteiten.

Ook financiële mogelijkheden vallen onder de eigen mogelijkheden van de cliënt. Mensen kunnen ondanks hun inkomen altijd aanspraak maken op ondersteuning. Was men echter gewend om zelf een schoonmaakhulp in te huren, dan is er geen reden om dit te veranderen als men beperkingen krijgt. Wel moet worden afgewogen of deze hulp na het ontstaan van de beperkingen nog toereikend is.

 

2.Gebruikelijke hulp

Wat iemand niet zelf kan doen zal overgenomen moeten worden. Dat kan allereerst door huisgenoten. Als er gebruikelijke hulp aanwezig is, wordt er geen of minder ondersteuning geboden bij het schoonhouden of organiseren van het huishouden. Van gebruikelijke hulp is sprake als er een huisgenoot of meerdere huisgenoten aanwezig is, die in staat worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Huisgenoten zijn personen die op basis van een familieband of op basis van een bewuste keuze samen een huishouden voeren. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot:

Vanaf 23 jaar wordt verwacht dat de huisgenoot in staat moet zijn om, naast een volledige baan of opleiding een volledig huishouden over te nemen;

Van 18 tot 23 jaar wordt iemand in staat geacht, om naast een volledige baan of opleiding, een eenpersoonshuishouden te voeren. Dus in een gezamenlijk huishouden mogen de volgende activiteiten worden verwacht: schoonhouden, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen en afwassen en opruimen;

Van kinderen vanaf 13 jaar worden geacht enkele licht huishoudelijke taken te doen zoals opruimen, afwassen, boodschappen doen, stofzuigen of hun eigen bed te verschonen.

 

3.Mantelzorg

Het derde beoordelingspunt is de mantelzorg. Het college onderzoekt en beoordeelt of er familie, uitwonende kinderen, of kleinkinderen ouder dan 18 jaar, beschikbaar zijn die in staat zijn de wasverzorging of het zware of lichte huishoudelijke werk over te nemen. Er is geen sprake van afdwingbaarheid, maar gezien de achtergrond van de Wmo 2015 wordt dit punt wel serieus betrokken. Dat betekent dat als er mantelzorg aanwezig is die het zou kunnen doen, dat een aanleiding zou kunnen zijn een maatwerkvoorziening te weigeren of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Hierbij spelen argumenten van redelijkheid een rol: in de nabijheid wonen, tijd beschikbaar hebben enz.

 

4.Inzet sociale netwerk

Het vierde beoordelingspunt is het sociale netwerk. Het is niet uitgesloten dat activiteiten als zwaar- en licht huishoudelijk werk of de wasverzorging verricht kunnen worden door bekenden. Het college zal dit moeten onderzoeken en beoordelen.

 

5.Voorliggende voorzieningen

De (wettelijk) voorliggende voorzieningen gaan voor op maatwerkvoorzieningen.

Dit kunnen voorliggende wettelijke regelingen zijn zoals de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Als ondersteuning vanuit andere wet- en regelgeving mogelijk is zal er geen maatwerkvoorziening worden verstrekt vanuit de Wmo.

Het kan ook gaan om algemene voorzieningen zoals de maaltijdbezorging of een was- en strijkservice.

 

6.Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: de kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang), oppascentrales, sociale alarmering, boodschappen service, maaltijdservice, klussendienst, de glazenwasser, hondenuitlaatservice etc.

 

Bij de beoordeling of huishoudelijke ondersteuning als maatwerkvoorziening noodzakelijk is wordt bekeken of in de plaats daarvan algemene (technische) hulpmiddelen kunnen worden ingezet. Als een algemeen technisch hulpmiddel niet aanwezig is maar wel gerealiseerd kan worden en een goede oplossing biedt, is dit voorliggend op het inzetten van huishoudelijke ondersteuning. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de persoonlijke opvattingen over de inzet van deze hulpmiddelen door de aanvrager. Zo is de aanschaf van een afwasmachine en wasdroger in beginsel algemeen gebruikelijk. De consulent zal echter ook kijken naar individuele aspecten zoals of er voldoende ruimte in de woning is voor het plaatsen van zo’n apparaat. Voorbeelden van algemene (technische) hulpmiddelen zijn: een afwasmachine, aangepast bestek, het plaatsen van een verhoging voor een wasmachine, een wasdroger, een stofzuiger.

 

7.Inzet maatwerkvoorziening

Indien na onderzoek op al deze punten blijkt dat er nog een deel van het probleem in het voeren van een huishouden niet is opgelost, dan kijkt het college voor het resterende deel naar een maatwerkvoorziening. Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden, neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar helpt de cliënt op weg om het resultaat te behalen. Het resultaat dat behaald dient te worden is een schoon en leefbaar huis. Om dit resultaat te behalen kan een profiel worden ingezet (zie art. 3.2.2.5).

Artikel 3.2.2.3. Thuis zorgen voor kinderen onder de 6 jaar

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouder en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met de leeftijd van 5 jaar. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een definitieve oplossing. Een indicatie wordt afgegeven met een maximale duur van 3 maanden om ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid te bieden in een oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo.

De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van baby's. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.

Tijdens het gesprek met de cliënt worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt op eigen kracht, of met behulp van de mensen om hem heen zorgen voor de kinderen?

Artikel 3.2.2.4. Mogelijke resultaten voor ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

Resultaten voor ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden kunnen zijn:

  • a.

    Een schoon en leefbaar huis – het gaat hierbij om het schoonhouden van de ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn:

    • Een woonkamer

    • De gebruikte slaapkamers

    • De keuken en de sanitaire ruimten

    • De doorgangsruimten zoals de hal en de trap

    • Schone en doelmatige kleding

  • c.

    Organisatie, advies en/of instructie van het huishouden:

    • Plannen en organiseren van huishoudelijke activiteiten

    • Helpen met verkrijgen van structuur

    • Instructie bij huishoudelijke taken

  • d.

    Begeleiden bij het laten doen van het huishouden

    • Instructie geven hoe de activiteiten uit te voeren

    • Instructie bij omgaan met schoonmaakmiddelen en huishoud apparatuur

    • Voordoen, aanleren van activiteiten

  • e.

    Het verzorgen van de (brood)maaltijd

Artikel 3.2.2.5. Profielen bij ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden

Er zijn 7 profielen. Aan elk profiel hangt een geldbedrag per 4 weken. Tijdens het onderzoek wordt geïnventariseerd welke activiteiten de cliënt zelf kan uitvoeren, wat anderen binnen het netwerk kunnen doen en welke activiteiten door de aanbieder overgenomen moeten worden. Dit wordt vastgelegd in een taken-frequentielijst. Op basis van de over te nemen activiteiten en bevindingen uit het onderzoek wordt een van de 7 profielen gekozen om in te zetten.

De opgestelde taken-frequentielijst ontvangen zowel de cliënt als de aanbieder van de ondersteuning. De aanbieder bespreekt de te behalen resultaten met de cliënt en spreekt af hoe de ondersteuning wordt ingezet. De aanbieder kan ervoor kiezen om eens per twee weken bij de cliënt langs te komen. Dit kan alleen met instemming van de cliënt.

 

Profiel 1

€ 210

Dit is de laagste inzet. Dit profiel kan gebruikt worden voor:

 

  • -

    eenpersoonshuishouden of meerpersoonshuishouden waarin voornamelijk het zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging gedaan moet worden of het zware werk, deels lichte schoonmaakwerk gedaan hoeft te worden; 

  • -

    huishouden waar de cliënt meehelpt of een deel op een andere manier organiseert. 

Profiel 2

€ 336

Dit profiel gaat uit van een situatie waar het eerste profiel niet voldoet. Het blijft gaan om huishoudens waar de cliënt zelf de regie kan voeren en weet wat er in het huishouden gedaan moet worden en dat zelf met de aanbieder kan afspreken. Bijvoorbeeld:

  • -

    meerpersoonshuishouden waar zwaar en licht huishoudelijk werk en de wasverzorging overgenomen moet worden;

  • -

    eenpersoonshuishouden waar iemand ten gevolge van een handicap geen taken zelf meer kan doen. 

Profiel 3

€ 240

Naast een schoon en leefbaar huis kan dit profiel worden ingezet voor ondersteuning bij de organisatie van het huishouden. Dit profiel past bij cliënten die zelf minder regie hebben en op onderdelen hulp nodig hebben. Ook hulp aan gezinnen met kinderen kan hierbij horen. Bij dit profiel wordt ervan uitgegaan dat cliënten ook taken zelf doen of op een andere manier regelen. Zo kan een gezond persoon die niet gewend is om het huishouden te doen en dit aangeleerd moet krijgen, tijdelijk onder dit profiel vallen. In dit profiel worden voornamelijk de zware huishoudelijke taken gedaan en de wasverzorging. 

Profiel 4

€ 360

Dit profiel heeft hetzelfde doel als profiel 3 maar vraagt om meer inzet om de resultaten te halen. Ook is dit profiel bruikbaar bij cliënten die zelf het huishouden niet meer kunnen organiseren en die rol door de hulp overgenomen moet worden, zoals cliënten met dementie of een verstandelijke beperking. In dit profiel worden voornamelijk de zware- en lichte huishoudelijke taken gedaan en de wasverzorging. 

Profiel 5

€ 394

Dit profiel heeft naast een schoon huis en het organiseren van het huishouden ook te maken met ontregeling, grip kwijt op het huishouden. Ook kan dit profiel worden ingezet als huishoudelijke taken aangeleerd kunnen worden. Er wordt hierbij uitgegaan dat cliënten, onder begeleiding, taken zelf kunnen uitvoeren. Dit profiel gaat uit van een situatie waarin het zwaar- en licht huishoudelijk werk en de wasverzorging overgenomen moet worden. 

Profiel 6

€ 380

Dit profiel gaat uit van een situatie waarin het zwaar- en licht huishoudelijk werk en de wasverzorging overgenomen moet worden. Dit profiel kan worden ingezet als er een grote hulpvraag speelt wanneer bijvoorbeeld als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen cliënten onvoldoende ondersteund worden door de bovenstaande profielen: 

  • -

    Extra schoonmaak i.v.m. ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

  • -

    Hogere vervuilingsgraad door gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen;

  • -

    Medisch geobjectiveerde allergieën voor huisstofmijt/ernstige klachten t.g.v. COPD-problematiek;

  • -

    Bedlegerige patiënten;

  • -

    Meerdere rolstoelafhankelijke personen in één huishouden;

  • -

    Extra schoonmaak i.v.m. ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

Profiel 7

€ 133

Maaltijdvoorziening: Er zijn globaal 2 groepen te onderscheiden waar het nodig is de (brood)maaltijd te regelen. 

  • -

    De cliënten met persoonlijke verzorging zonder medische indicatie voor maaltijdverzorging. De persoonlijke verzorging is dan ingezet voor andere handelingen zoals douchen of medicijnen geven.

  • -

    De cliënten met alleen huishoudelijke hulp, die al dan niet tijdelijk, hun maaltijd niet kunnen bereiden. Voor het verzorgen van de (brood)maaltijd is er vaak sprake van een tijdelijke situatie; mensen zijn tijdelijk beperkt t.g.v. een operatie. Ook kan het zijn dat iemand langdurig is beperkt en dan zal er al snel sprake zijn van een medische indicatie via de zorgverzekeringswet. Tot die indicatie is gesteld is een oplossing via profiel 7 mogelijk.

 

Artikel 3.2.2.6. De weging van de profielen

De consulent weegt het volgende mee om het profiel te bepalen:

  • De samenstelling van het huishouden: gaat het om één persoon of meer personen? Zijn er nog meer gezinsleden die verzorgd moeten worden of die juist kunnen meehelpen? Is er sprake van gebruikelijke hulp?

  • Werkzaamheden die gedaan moeten worden en waar ondersteuning bij nodig is: als alleen het zware schoonmaakwerk gedaan hoeft te worden kan een lager profiel ingezet worden dan als er ook lichte taken gedaan moeten worden. Als er weinig kamers gebruikt worden kan er een lager profiel worden ingezet dan als er meerdere kamers worden gebruikt.

  • Het type ondersteuning (alleen schoonmaken, helpen met organiseren, omgaan met complex gedrag).

  • Mogelijkheden om tot andere oplossingen te komen (als er mogelijkheden zijn om tot een andere oplossing te komen kan dit leiden tot een lager profiel).

Indien er bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn waardoor geen van de 7 profielen passend is, bestaat in uitzonderingssituaties de mogelijkheid om (tijdelijk) aanvullend maatwerk in te zetten (resultaatgebied 8, profiel laag of midden). Zie 3.2.6 voor de criteria voor de toekenning van resultaatgebied 8.

Het type en de grootte van de woning is niet van invloed op de bepaling van het profiel.

Artikel 3.2.2.7. De basisnorm van een schoon en leefbaar huis

Uitgangspunt bij het resultaat in het arrangement Ondersteuning en regie bij het voeren van een huishouden, is ‘een schoon en leefbaar huis’. Het gaat om de ruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning. Deze ruimten dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Dit wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks of meer wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van ‘schoon en leefbaar’ te realiseren.

 

De taken en frequenties bij het begrip schoon en leefbaar huis moeten per situatie duidelijk worden omschreven. Dit wordt vastgelegd in een taken-frequentielijst. Hierdoor is het duidelijk wat er verwacht wordt in dit arrangement.

 

De grote schoonmaak valt niet onder resultaatgebied 2. Denk hierbij aan het wassen van de gordijnen, het schoonmaken van de lamellen en jaloezieën, het uitruimen en schoonmaken van de kasten, het onderhoud van meubelen, het schoonmaken en uitruimen van de berging/schuur/garage, het reinigen van het balkon of terras, het schoonhouden van de (incidenteel gebruikte) logeerkamer en hobbykamer, het ontdooien van de vrieskist en de koelkast en het reinigen van de vloerkleden of vloerbedekking.

Wel is het mogelijk via de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) met korting twee maal per jaar extra maximaal 6 uur huishoudelijke hulp af te nemen bij gecontracteerde thuiszorginstanties. Van deze regeling kunnen de volgende cliënten gebruik maken:

  • mantelzorgers die voldoen aan de definitie van de Nationale Raad van de Volksgezondheid en die woonachtig zijn in gemeente Wormerland;

  • mantelzorgontvangers die woonachtig zijn in gemeente Wormerland;

  • inwoners van gemeente Wormerland met een beperkt sociaal netwerk.

 

Het onderhoud van een tuin en het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden/dieren) hoort ook niet bij resultaatgebied 2. De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager.

 

Basisnormering Schoon huis

 

Taken

Omschrijving

Frequentie

Lichte huishoudelijke taken

 

 

Stof afnemen droog of zo nodig vochtig in woonkamer, slaapkamer en doorgangsruimten (midden = niet op een trapje en niet bukken)

Wekelijks

Opruimen van obstakels in de slaapkamer, badkamer, keuken en woonkamer en doorgangsruimten

Wekelijks

Beddengoed en linnengoed in de wasmachine doen

Elke 2 weken

Kleding in wasmachine doen

Wekelijks

Zware huishoudelijke taken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Stof afnemen droog of zo nodig vochtig in woonkamer, slaapkamer, keuken en doorgangsruimten (hoog = waar een trapje voor nodig is)

Elke 3 weken

Stof afnemen droog of zo nodig vochtig in woonkamer, slaapkamer, keuken en doorgangsruimten (laag = waar je voor moet bukken)

Wekelijks

Bedden opmaken/verschonen

Elke 2 weken

Opruimen van huishoudelijk afval door het vuilnis in huis te brengen naar de centrale vuilniscontainer en indien mogelijk het huisvuil op de ophaaldag aan de weg te zetten

Wekelijks

Stofzuigen van woonkamer, slaapkamer, doorgangsruimten, badkamer, keuken en toilet

Wekelijks

Dweilen van woonkamer en doorgangsruimten

Elke 2 weken

Dweilen van slaapkamer

Elke 4 weken

Ramenlappen binnenzijde van de woonkamer, slaapkamer, doorgangsruimten, keuken, toilet en badkamer

Elke 12 weken

Reinigen van het toilet door het soppen van het wc-pot, de wastafel, voor zover nodig de tegels en het dweilen van de vloer

Wekelijks

Toilet gehele tegelwand nat en droog afnemen

Elke 8 weken

Reinigen van de badkamer door het soppen van de wastafel, wc-pot, voor zover nodig de tegels, het douchegedeelte en/of het bad en het dweilen van de vloer

Wekelijks

Badkamer gehele tegelwand nat en droog afnemen

Elke 8 weken

Keukenblok buitenzijde nat afnemen, indien nodig een doekje door de koelkast, tegelwanden voor zover nodig nat afnemen en het dweilen van de vloer

Wekelijks

Keukenapparatuur vochtig afnemen en binnenzijde keukendeurtjes vochtig afnemen

Elke 4 weken

Keukenkastjes binnenzijde

2 keer per jaar

Reinigen binnenzijde oven/magnetron en koelkast

4 keer per jaar

Deuren en deurposten vochtig afnemen in woonkamer, keuken, toilet en badkamer

Elke 8 weken

Deuren en deurposten vochtig afnemen in slaapkamer en doorgangsruimten

2 keer per jaar

Radiatoren nat en droog afnemen in woonkamer, slaapkamer, doorgangsruimten, keuken, toilet en badkamer

3 keer per jaar

Wasverzorging

 

Beddengoed en linnengoed in droger doen

Elke 2 weken

Kleding in droger doen

Wekelijks

Opvouwen en opbergen van de was

Wekelijks

Maaltijdvoorziening 

Broodmaaltijd bereiden en klaarzetten

Dagelijks

Avondeten klaarzetten

Dagelijks

 

Artikel 3.2.2.8. Beschikken over schone kleding

Ondersteuning vanuit dit resultaat wordt geboden als een cliënt een belemmering heeft bij het op orde en schoon houden van zijn kleding. Het doel van dit resultaat is dat de cliënt beschikt over schone kleding. Verwacht mag worden dat de cliënt beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het realiseren van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van de cliënt verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. De cliënt dient ten behoeve van dit resultaat zoveel mogelijk gebruik te maken van de door aanbieders ingerichte collectieve diensten.

Artikel 3.2.2.9. Het verzorgen van de (brood)maaltijd

Het gaat bij de verzorgen van de (brood)maaltijd om cliënten die door een beperking (tijdelijk) hun maaltijd niet kunnen bereiden en (nog) geen medische indicatie hebben. Wat betreft de wetgeving zijn er drie groepen cliënten te onderscheiden:

  • De cliënten met persoonlijke verzorging (pv) en een medische indicatie dat zij hun maaltijden niet meer zelf kunnen bereiden (en soms ook eten). Voor deze groep valt de maaltijdverzorging onder de Zorgverzekeringswet.

  • De cliënten met pv zonder medische indicatie voor maaltijdverzorging. De pv is dan ingezet voor andere handelingen zoals douchen of medicijnen geven.

  • De cliënten met alleen huishoudelijke hulp die, al dan niet tijdelijk, hun maaltijd niet kunnen bereiden.

 

Voor de eerste groep is het duidelijk dat de maaltijdvoorziening onder Zwv valt, de derde groep valt onder de Wmo en voor de 2e groep bleek er na 1 januari 2015 een afbakeningsprobleem te zijn.

Het leidend principe dat met de aanbieders is afgesproken is dat de cliënt zo min mogelijk last mag hebben van de bovengenoemde knip en dat betekent dat het aantal mensen dat over de vloer komt zo minimaal mogelijk moet worden gehouden.

Vaak is de verzorgende die de pv levert degene die vaak langskomt en daarom is het wenselijk om deze persoon ook de broodmaaltijd te laten verzorgen. Het alternatief is dat de gemeente de maaltijdverzorging op zich neemt voor deze cliënten. Het gevolg is dan dat er een aanvullende indicatie moet worden gesteld en dat er twee verschillende zorgverleners na elkaar bij iemand over de vloer komen. Dit is niet wenselijk. Met profiel 7 kan een aanbieder de cliënten die onder groep 2 vallen bedienen.

Artikel 3.2.3. Resultaatgebied 3 Financiën

jkkjio

Artikel 3.2.3.1. Cliënten die ondersteuning nodig hebben op financieel/administratief gebied

Cliënten die ondersteuning nodig hebben op dit resultaatgebied hebben over het algemeen een gebrek aan financiën, administratie of het op orde brengen daarvan. De groep die vaak ondersteuning nodig heeft op dit resultaatgebied zijn cliënten met een psychogeriatrische en/of somatische aandoening, een verminderde cognitie of mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 2.3.3.2. Resultaat

  • de cliënt heeft op termijn gestabiliseerde en/of opgeloste schulden door inzet van budgetbeheer of ingesteld beschermingsbewind;

  • door structuur aan te brengen of inzet van regelmatige ondersteuning is de aanvrager in staat om tijdig zijn rekeningen te betalen en heeft hij balans in zijn inkomsten en uitgaven;

  • de cliënt heeft kennis opgedaan of krijgt begeleiding in het gebruiken van inkomensondersteunende voorzieningen. Inkomensondersteunende voorzieningen zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van huur- en zorgtoeslag, belastingteruggaven en andere inkomensondersteunende voorzieningen die via de belastingdienst, de gemeente of bij andere instanties kunnen worden aangevraagd.

Artikel 3.2.4. Resultaatgebied 4 Dagbesteding en vervoer

dfsfs

Artikel 3.2.4.1. Dagbesteding

Dagbesteding kan noodzakelijk zijn als het bieden van een dagstructuur buiten de thuissituatie geboden moet worden. Daarnaast kan dagbesteding worden ingezet ter ontlasting van de mantelzorger.

 

De voorziening dagbesteding richt zich op ondersteuning bij het realiseren van een zinvolle bezigheid, maar dan niet in een werksetting. Centraal bij deze voorziening staat het zoveel als mogelijk, handhaven van vaardigheden, het bieden van praktische ondersteuning en het ontlasten van mantelzorgers. Het betreft een structurele tijdsbesteding met een goed omschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken. Dagactiviteiten vinden plaats in groepsverband en zijn gericht op het bevorderen of behouden van de zelfredzaamheid of het vertragen van de achteruitgang. Het gaat hierbij vooral, maar niet uitsluitend, om ouderen en mensen met niet aangeboren hersenletsel die ernstig beperkt zijn in hun zelfredzaamheid en (nagenoeg) niet meer in staat zijn om hun eigen dagstructuur vorm te geven.

Een “arbeidsmatige” dagbesteding wordt ingezet als iemand een arbeidsvermogen heeft van minder dan 20% waardoor toeleiding naar regulier werk niet mogelijk is of de aanvrager met beperkingen geen inkomsten heeft. Wanneer iemand een arbeidsvermogen heeft van meer dan 20% vallen zij onder de Participatiewet. Doel is een zinvolle dagbesteding gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen, ontwikkelen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen op behoud. Bij het ontwikkelen van vaardigheden kunnen werknemersvaardigheden opgenomen zijn. Bij de arbeidsmatige dagbesteding kunnen producten en diensten worden geleverd. De activiteiten worden uitgevoerd met een zorgverlener e/o begeleider.

Artikel 3.2.4.2. Afwegingskader

Om te bepalen of er noodzaak bestaat voor ondersteuning in de vorm van dagbesteding wordt in elk geval afgewogen wat de aanleiding is dat cliënt niet in staat is om zijn of haar eigen dagstructuur vorm te geven. Daarbij wordt onderzocht in hoeverre de cliënt een begeleide en gestructureerde omgeving nodig heeft als gevolg van ernstige beperkingen in de zelfredzaamheid (cognitief en/of fysiek).

Afgewogen wordt of een algemene voorziening inloop (Inloop Evean Lishof) tot voldoende resultaat kan leiden.

Onderzocht wordt of er recht bestaat of kan bestaan op permanent toezicht/24-uurszorg in de nabijheid op grond van de Wlz.

 

Als dat niet tot een oplossing leidt kan aanspraak bestaan op de voorziening dagbesteding.

 

Elementen die bij de weging worden betrokken zijn:

  • Cliënt scoort laag op het leefgebied dagbesteding via de zelfredzaamheidsmatrix;

  • Cliënt heeft geen mogelijkheden om, samen met anderen, een productie of dienst te leveren;

  • Cliënt is onvoldoende in staat om de eigen dagstructuur vorm te geven;

  • Cliënt heeft geen of een te beperkt eigen netwerk;

  • Er dreigt overbelasting van de mantelzorger of de mantelzorger is niet in staat om gedurende de volledige week de beperkingen in de zelfredzaamheid op te vangen;

  • Cliënt bevindt zich in sociaal isolement of dreigt hierin te raken.

 

Indien de cliënt ook sociaal medische hulpverlening krijgt, vindt overleg met deze hulpverlener(s) plaats. De informatie van bijvoorbeeld huisarts, wijkverpleegkundige, thuiszorg, geriater en/of dementieconsulent, wordt betrokken bij de afweging.

Artikel 3.2.4.3. Resultaat

Het resultaat dat met de voorziening dagbesteding behaald kan worden is het structureel deelnemen aan groepsactiviteiten op vaste tijden. Deze activiteiten vinden plaats onder professionele regie. De activiteiten zelf sluiten aan bij de belangstelling van cliënten en gaan uit van zijn of haar actieve betrokkenheid. Deze activiteiten dragen op individueel niveau bij aan het:

  • bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid;

  • voorkomen van sociaal isolement;

  • het gevoel van eigenwaarde, gezondheid, welbevinden en kwaliteit van leven.

Artikel 3.2.4.4. Vervoer naar dagbesteding

Wanneer cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger) de dagbesteding kan bereiken dan is dat voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is kan vervoer een onderdeel zijn van de maatwerkvoorziening.

Artikel 3.2.5. Resultaatgebied 5 Ondersteuning zelfzorg

Deze ondersteuning richt zich op de begeleiding bij de persoonlijke verzorging.

 

Persoonlijke verzorging vanuit de wijkverpleging (ZvW) is van toepassing wanneer een cliënt geholpen moet worden bij het uitvoeren van de persoonlijke verzorging; denk aan douchen, wassen en kleden. Dit is vooral van toepassing in de sector Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT).

 

Wanneer de cliënt deze taken lichamelijk zelfstandig kan uitvoeren maar vanwege een psychische, een zintuigelijke, een verstandelijke of een cognitieve beperking hierbij aansturing nodig heeft, kan een indicatie vanuit resultaatgebied 5 worden ingezet. Dit wordt ook wel ‘handen op de rug zorg’ genoemd en zal alleen van toepassing zijn bij de sectoren GZ en GGZ.

Artikel 3.2.6. Resultaatgebied 6 Beschermd Wonen

dfsds

Artikel 3.2.6.1. Wanneer Beschermd wonen

Beschermd wonen (BW) is in de wet gedefinieerd als: “wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor belanghebbende of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving”.

 

Ondersteuning in de vorm van BW kan noodzakelijk zijn als de cliënt als gevolg van structurele belemmeringen niet in staat is zelfstandig te wonen en waarbij vastgesteld is dat niet in de ondersteuningsbehoefte kan worden voorzien door de inzet van lichtere vormen van ondersteuning via de Wmo of door een beroep te doen op een voorziening via de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

Artikel 3.2.6.2. BW zoveel mogelijk in de eigen omgeving

In de Zaanstreek is het uitgangspunt voor BW dat begeleiding voor kwetsbare burgers met multi-problematiek zo veel mogelijk in eigen omgeving plaatsvindt en dat BW in intramurale setting bedoeld is voor mensen die 24-uurs zorg en toezicht nodig hebben.

Daarnaast wordt binnen de Zaanstreek gewerkt vanuit het perspectief dat mensen met een psychiatrische of psychosociale aandoening ook kunnen participeren in de samenleving.

Artikel 3.2.6.3. Tot welke plaats cliënt zich kan wenden

BW wordt, conform artikel 1.2.1.b van de wet (Wmo) en het door de 43 centrumgemeenten ondertekende Convenant Landelijke Toegankelijkheid Beschermd Wonen, geboden door de gemeente tot wie de aanvrager zich wendt. In de Factsheet Landelijke Toegankelijkheid Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang is het convenant verder uitgewerkt en aangeven dat het hierbij van belang is in overweging te nemen waar de inwoner zijn/haar sociaal netwerk en/of zorgaanbod heeft, omdat dit van invloed kan zijn op het herstel.

Artikel 3.2.6.4. Werkproces

Tot 2020 blijft het werkproces BW hetzelfde als nu en het is (vooralsnog) wenselijk het werkproces ook na 2020 zo te houden. Wel dient dan bekeken te worden waar de beschikking wordt afgegeven, in Zaanstad of in Wormerland.

 

Gemeente Zaanstad heeft nu de administratieve taak de uiteindelijke beschikking te regelen (vaststellen en verzenden) zonder daarbij de inhoudelijke aanpak van gemeente Wormerland ter discussie te stellen.

In samenspraak met gemeente Zaanstad is besloten dat gemeente Wormerland het onderzoek verricht dat leidt tot het besluit of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een BW-indicatie.

De Wmo-consulenten gaan op huisbezoek, verzamelen alle relevante gegevens, schakelen indien nodig een medisch adviseur in en nemen contact op met zorgaanbieders om te zoeken naar een passende plek.

Zodra er zicht is op een plek bij een zorgaanbieder, wordt contact opgenomen met een wijkteam van gemeente Zaanstad voor het afgeven van de indicatie (wijkteam Poelenburg voor cliënten uit Wormerland). De benodigde informatie wordt met gemeente Zaanstad gedeeld. Gemeente Zaanstad geeft vervolgens de indicatie af.

 

Het is wenselijk dat elke mogelijke BW-cliënt wordt besproken aan de instroomtafel (op Zaanstreek-niveau) om te bepalen of de cliënt een beschikking BW nodig heeft of dat de zorg verleend kan worden via Begeleiding Wmo.

 

In gemeente Wormerland ligt de intake bij het team Wmo en wanneer het team Wmo inschat dat er zaken rond Participatie en Jeugd spelen of dat er sprake is van (stagnerende) multiproblematiek roept het team Wmo de hulp in van het team Participatie, het Jeugdteam en/of het Integraal Casusoverleg Wormerland.

Artikel 3.2.6.5. Eigen bijdrage

De eigen bijdrage bij Verblijf is gelijk aan het inkomen minus de zak- en kleedgeld norm en premies zorgverzekering. De eigen bijdrage bij Ambulante begeleiding is inkomensafhankelijk, net zoals bij de WMO-voorzieningen.

Artikel 3.2.6.6. Afwegingskader BW

BW is bedoeld voor mensen:

  • die psychische of psychosociale problemen hebben, waardoor zij niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • die te maken hebben met complexe problematiek op meerdere levensgebieden;

  • bij wie onderdak, toezicht en begeleiding niet gericht is op zorg die zich richt op genezing.

 

De wet definieert niet wat een accommodatie van een instelling betekent. Het kan gaan om een veelheid van beschermde woonvormen zoals lokale of regionale instellingen voor begeleid wonen. Maar BW kan ook zo worden vormgegeven dat mensen (al dan niet geclusterd) in een woonwijk wonen. Deze voorzieningen kunnen allemaal onder BW vallen als daarmee het resultaat zoals in de Wmo 2015 gedefinieerd, wordt behaald.

 

De voorziening BW kent de profielschetsen Verblijf en Ambulant met drie respectievelijk vier verschillende niveaus (Laag, Midden, Hoog en – voor Verblijf - Zeer Hoog), die lopen van lichtere naar zware vormen van ondersteuning. Er wordt naar gestreefd om met de lichtste vorm van ondersteuning het noodzakelijke resultaat te behalen.

Deze niveaus zijn alle ondersteuningsvormen die ingezet kunnen worden voor personen waar vastgesteld is dat zij noodzakelijk zijn aangewezen op een vorm van BW. Daar waar cliënt niet aangewezen is op BW, maar wel op individuele begeleiding is het afwegingskader Individuele begeleiding van toepassing.

In de afweging bij BW wordt gekeken naar de onderwerpen:

  • hulp bij psychiatrische problemen

  • gedragsproblemen

  • hoe woont en hoe leeft de cliënt

  • mate van begeleiding die nodig is

  • of en in welke mate verzorging nodig is

  • of en welke behoefte er is aan verpleegkundige zorg

  • of en welke behoefte er is aan dagbesteding

 

In geen van de arrangementen BW zit behandeling. Wel kunnen de begeleiders advies vragen aan de behandelaar.

Artikel 3.2.7. Resultaatgebied 7 Kortdurend verblijf

dfsfsf

Artikel 3.2.7.1. Waar resultaatgebied 7 voor bedoeld is

Ondersteuning via de voorziening kortdurend verblijf in een instelling is een vorm van respijtzorg en richt zich op ontlasting van de taak van mantelzorgers. Kortdurend verblijf kan ingezet worden bij (dreigende) overbelasting van de mantelzorger als andere (lichtere) vormen van respijtzorg onvoldoende ondersteuning bieden. Een lichtere vorm van respijtzorg is bijvoorbeeld de inzet van vrijwilligers die de mantelzorger tijdelijk (alle) zorgtaken uit handen nemen of de voorziening dagbesteding.

 

Onder kortdurend verblijf wordt verstaan: verblijf van de persoon voor wie de mantelzorger verantwoordelijkheid draagt, in een accommodatie waar onder professionele verantwoordelijkheid 24uurszorg wordt geleverd. Het verblijf is voor een korte periode. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een weekendverblijf, maar ook door meerdere kortere periodes samen te voegen zodat de mantelzorger op vakantie kan gaan.

Artikel 3.2.7.2. Afwegingskader

Kortdurend verblijf kan noodzakelijk zijn als een mantelzorger de volledige ondersteuning biedt aan een persoon die is aangewezen op zorg die gepaard gaat met toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten. De belangrijkste afweging is of er sprake is van dreigende of al aanwezige overbelasting van de mantelzorger. Het gaat in de praktijk bijna altijd om intensieve mantelzorg, waarbij de zorgvrager veel verzorging, begeleiding en/of toezicht nodig heeft, gedurende de hele dag. Bij deze afweging worden de volgende elementen betrokken:

  • De persoon voor wie de mantelzorger de verantwoordelijkheid draagt komt niet in aanmerking voor een Wlz-indicatie;

  • De mantelzorger kan geen beroep doen op een vorm van respijtzorg op grond van zijn/haar aanvullende zorgverzekering;

  • Ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg aan de zorgvrager levert is noodzakelijk. Elke andere reden dan ontlasting van de mantelzorger is niet relevant; bijvoorbeeld de noodzaak voor medische behandeling of herstel van de cliënt. In dat geval is het een zaak van huisarts en zorgverzekeraar, via de regeling kortdurend eerstelijns-verblijf;

Zijn andere vormen van ontlasting van de mantelzorger mogelijk? Kortdurend verblijf in een instelling is pas aan de orde als andere vormen van overname van de zorgtaken van de mantelzorger niet toereikend zijn. Duidelijk moet zijn dat dit niet te realiseren valt of onvoldoende is om overbelasting te voorkomen;

Artikel 3.2.7.3. Omvang

Omdat kortdurend verblijf gericht is op het ontlasten van de mantelzorger wordt deze toegekend voor maximaal 3 etmalen per 4 weken. De cliënt en mantelzorger mogen dit, bijvoorbeeld in verband met vakantie van de mantelzorger, ook op een andere manier indelen, bijvoorbeeld 14 dagen aaneengesloten.

De periode waarvoor de toekenning geldt, is afhankelijk van de ontwikkeling van de ondersteuningsvraag van de cliënt en zijn/haar mantelzorger.

Artikel 3.2.8. Resultaatgebied 8 Opplusmogelijkheid

jkljklj

Artikel 3.2.8.1. Waar resultaatgebied 8 voor bedoeld is

Resultaatgebied 8 is bedoeld om tijdelijk aanvullende ondersteuning in te kunnen zetten waar de 7 resultaatgebieden net te kort schieten. Deze ondersteuning kan bijvoorbeeld worden ingezet bij GGZ-cliënten die vanuit beschermd wonen weer zelfstandig gaan wonen, bij overbelaste mantelzorgers of bij complexe gezinnen waar tijdelijk extra begeleiding nodig is. Dit resultaatgebied is altijd gekoppeld aan een ander resultaatgebied.

Artikel 3.2.8.2. Niveaus van Opplussen

Er zijn drie niveaus te onderscheiden:

 

Laag € 150

Deze aanvulling kan ingezet worden voor een in principe tijdelijk aanvullende ondersteuning, te denken valt aan situaties waar men:

  • -

    Ten gevolge van een verslechtering in de medische situatie (tijdelijk) meer huishoudelijke ondersteuning nodig heeft omdat de inwoner of diens huisgenoot dit niet meer kan.

  • -

    Een grote hulpvraag speelt in een huishouden met jonge kinderen waar aanvullende huishoudelijke ondersteuning nodig is. In principe een tijdelijke inzet totdat de opvang van kinderen structureel opgelost is.

  • -

    Tijdelijke intensieve zorg waardoor aanvullende ondersteuning nodig is om een stabiele situatie te creëren waarna een structurele oplossing wordt gevonden.

  • -

    Een (tijdelijke) aanvulling op de dagbesteding als er sprake is van een mantelzorger die te maken krijgt met eigen problematiek en niet meer volledig de mantelzorg kan uitvoeren.

 

Midden € 300

Deze aanvulling kan vooral ingezet worden voor extra ondersteuning bij een ontregeld huishouden. Het gaat hierbij om:

  • -

    Tijdelijke overname van zorg van een overbelaste mantelzorger. Te denken valt aan tijdelijke ophoging van de dagbesteding maar ook andere resultaatgebieden als sociale en persoonlijke begeleiding is mogelijk.

  • -

    Ambulante begeleiding /gezinsondersteuning. Bij voorbeeld een gezin met een ouder(s) met een verstandelijke aandoening of psychiatrische stoornis die met zwaardere problematiek te maken heeft. Doel is om de gezinssituatie niet te laten afschalen en terug te brengen naar een stabiele situatie.

  • -

    De ondersteuning vanuit dit niveau kan ingezet worden als aanvullende ondersteuning op alle resultaatgebieden.

 

Hoog € 500

  • -

    Deze aanvulling is bedoeld om tijdelijk extra ambulante begeleiding te leveren aan GGZ cliënten die niet (meer) in beschermd wonen zitten, maar thuis wonen of om te voorkómen dat een GGZ cliënt afglijdt naar een beschermd wonen-situatie. Uit de praktijk blijkt dat de huidige arrangementen begeleiding bij een zwaardere zorgvraag net onvoldoende maatwerk leveren om mensen thuis te kunnen laten wonen en daarom is soms tijdelijke extra ondersteuning nodig.

Artikel 3.2.9. Verplaatsen in en om de woning en vervoer

Een rolstoel wordt verstrekt indien er een langdurige noodzaak is voor zittend verplaatsen. Bij de vaststelling van de specificaties wordt binnen de mogelijkheden van de goedkoopst adequate oplossing rekening gehouden met de behoefte van betrokkene en eventueel met betrokken mantelzorgers en vrijwilligers.

Artikel 3.2.10. Verplaatsen over middellange en lange afstand

Het zich kunnen verplaatsen is van belang bij zelfstandige maatschappelijke participatie. De bijdrage van de gemeente beperkt zich tot het verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving. Hier kan van worden afgeweken indien het van essentieel belang is voor de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt en er geen andere oplossingen beschikbaar zijn.

 

Algemene voorzieningen zoals de Wijkbus of een collectieve maatwerkvoorziening (aanvullend openbaar vervoer) gaan voor op een individuele maatwerkvoorziening. Stichting Belbus Wormerland is een vrijwilligersorganisatie die het vervoer verzorgt in en rond Wormerland voor haar donateurs vanaf 60 jaar en gehandicapten van alle leeftijden.

Bij de vaststelling van het meest geschikte vervoermiddel wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoefte van de cliënt. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Immers ook een persoon zonder beperkingen moet voor vervoer kosten maken.

 

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al een auto en is gewend daarmee in de vervoersbehoefte te voorzien) is er geen noodzaak tot het bieden van een oplossing. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt en daardoor de algemeen gebruikelijke voorziening niet meer betaald kan worden (op dat moment kan het niet meer als algemeen gebruikelijke voorziening worden beschouwd).

Om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Ook algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen een oplossing zijn zoals een fiets met trapondersteuning, een bakfiets en dergelijke.

 

Voor sociaal recreatief vervoer geldt het primaat van het aanvullend openbaar vervoer (AOV). Alleen wanneer is vastgesteld dat deze voorziening om medische of sociale redenen ongeschikt is, kan van dit primaat worden afgeweken.

Er kan geen pgb worden geboden ter vervanging van het aanvullend collectief openbaar vervoer. Het AOV is bedoeld voor de vervoersdoeleinden binnen een straal van 23 km van het huisadres.

Artikel 3.2.11. Wonen in een geschikt huis

hjhkhk

Artikel 3.2.11.1. Wanneer komt iemand in aanmerking

Het beschikken over een woning behoort tot de eigen verantwoordelijkheid. Dit geldt in beginsel ook voor het beschikken over een zo geschikt mogelijke woning. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid om passende maatregelen te nemen behorend bij de levensfase en te verwachten beperkingen. Een woningaanpassing wordt in het kader van de Wmo daarom in beginsel alleen verleend indien het ontstaan van beperkingen, verminderde zelfredzaamheid en participatieproblemen het gevolg zijn van onvoorziene en onverwachte omstandigheden, gelegen buiten eigen toedoen.

Artikel 3.2.11.2. Aard en omvang van de woningaanpassing

Bij het bepalen van de aard en omvang van de te verstrekken woningaanpassing gelden de volgende uitgangspunten:

  • Het niveau sociale woningbouw geldt als bovengrens van de geboden oplossing. Dit betekent dat wordt gekozen voor een sobere doch doelmatige oplossing;

  • Aanpassingen aan de eisen van de tijd komen voor eigen rekening van de bewoner dan wel de eigenaar van de woning;

  • Afschrijving van bestaande woonelementen kan worden meegewogen bij het bepalen van de (financiële) omvang van de maatwerkvoorziening;

  • Bij toekenning van de woningaanpassing kunnen afspraken worden gemaakt over (gedeeltelijke) terugbetaling van de woningaanpassing bij verhuizing. Deze afspraken worden vastgelegd in de beschikking.

Artikel 3.2.11.3. Verhuizing op advies van de gemeente

Indien verhuizen een oplossing is, kan dit worden verlangd zolang dit werkelijk kan plaatsvinden binnen een medisch verantwoorde termijn.

Hoofdstuk 4 Bijdragen voor het gebruik van voorzieningen

Artikel 4.1 Eigen bijdragen

De rijksoverheid stelt jaarlijks in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 de grenzen vast voor de maximaal op te leggen eigen bijdrage voor de betreffende cliënt. Het huidige beleid wordt voortgezet, waarbij de eigen bijdrage wordt bepaald volgens deze landelijk geldende regels. Deze zijn inkomensafhankelijk.

De Wmo-consulent wijst de cliënt tijdens het onderzoek op de verplichte eigen bijdrage. Wanneer al bekend is wat de maximale periode bijdrage op basis van de kostprijs zal zijn, laat de consulent dit weten aan de cliënt. Als er sprake is van een eigen bijdrage dan moeten de benodigde gegevens worden doorgegeven aan het CAK die deze eigen bijdragen int. Gaat het om een persoonsgebonden budget dan kan, indien er geen overwegende bezwaren bestaan, het persoonsgebonden budget bij beschikking worden toegekend en kan tot uitbetaling worden overgegaan. Ook in deze situatie dienen de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het CAK worden doorgegeven indien van toepassing.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit en betrekken cliënten

Artikel 5.1 (Tussentijdse) evaluatiegesprekken

Om de kwaliteit te waarborgen kan het college periodiek in gesprek gaan met de cliënt en zorgaanbieder over de behaalde resultaten. Hierbij wordt gekeken naar de effectiviteit van de dienstverlening (worden de resultaten behaald?) en de ervaring van de cliënt. Deze tussentijdse evaluatiegesprekken vinden plaats tussen de cliënt en de Wmo-consulent. Het kan zijn dat de ondersteuning niet passend is om aan de gemaakte resultaatafspraken te voldoen. Hierover gaat de Wmo-consulent met de zorgaanbieder in gesprek. Eventuele gewijzigde resultaatafspraken worden vastgelegd en doorgegeven aan de zorgaanbieder.

Signalen vanuit de cliënt over de zorgaanbieder kunnen worden meegenomen in het kader van contractmanagement om daarmee de kwaliteit van de ondersteuning voor onze cliënten te verbeteren.

Artikel 5.2 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers

Op basis van artikel 2.1.6. van de Wmo 2015 heeft gemeente Wormerland een financiële tegemoetkoming als blijk van waardering voor de mantelzorgers geregeld. Dit wordt mantelzorgcompliment genoemd. Om als mantelzorger voor het compliment in aanmerking te komen, zijn in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning 2018 artikel 5.2 criteria gesteld om als mantelzorger te worden aangemerkt.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Overgangsrecht, Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Wormerland 2018.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking de dag na publicatie en heeft terugwerkende kracht tot 2 januari 2018. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze regeling wordt de volgende regeling ingetrokken: de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Wormerland 2017,

  • 3.

    Indien de plaatselijke of landelijke regelgeving verandert, blijven deze beleidsregels van kracht, voor zover daar door die plaatselijke of landelijke regelgeving niet in wordt voorzien en voor zover deze regeling niet in strijd is met de letter of bedoeling van regelgeving.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 22 mei 2018

Het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,

de secretaris,

R. Kool

de burgemeester,

P. Tange