Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Katwijk

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKatwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013
CiteertitelBeleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. wet Algemene bestuursrecht
  2. wet Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-05-2013Nieuwe regeling

14-05-2013

gmb-2018-115056

20637963

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend tenzij er sprake is van dringende redenen;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

  • c.

    bruteert het college de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij gebreke van niet tijdige betaling.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 4. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

 

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, aanhef en onder b besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 3.

    De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

Artikel 6. Uitzondering

  • 1.

    Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

     

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedrag

Artikel 7. Afzien van terugvordering en verdere incasso bij kruimelbedrag

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 100,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

  • 2.

    Het kruimelbedrag zoals genoemd in lid 1 is niet van toepassing bij:

    • a.

      Vorderingen die verrekend kunnen worden.

    • b.

      Wanneer er meerdere vorderingen zijn, tenzij deze tezamen het kruimelbedrag niet te boven gaan.

    • c.

      Vorderingen ontstaan door fraude/schending inlichtingenplicht.

    • d.

      Terugvordering van leenbijstand.

    • e.

      Als het vermoeden bestaat dat er wordt gestuurd om de vordering op of onder de € 100,00 te laten uitkomen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten tot gehele kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien:

    • a.

      de (restant)vordering het bedrag van € 100,00 niet te boven gaat

    • b.

      kwijtschelding als bedoeld onder a. vindt niet plaats indien:

      • 1.

        er een mogelijkheid tot verrekenen is

      • 2.

        wanneer er meerdere vorderingen zijn, tenzij deze tezamen het bedrag van € 100,00 niet te boven gaan.

      • 3.

        de terugvordering is ontstaan door fraude/schending inlichtingenplicht.

      • 4.

        er sprake is van teruggevorderde leenbijstand.

      • 5.

        Als het vermoeden bestaat dat er op wordt gestuurd dat een restantvordering op of onder de € 100,00 komt.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.4 Dringende reden

Artikel 9. Geheel afzien van terugvordering bij dringende reden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

 

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 10. Algemeen

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

Artikel 11. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 10 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 12. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld

  • 4.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a van de WWB van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 13. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen

  • 2.

    In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 14. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de WWB, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de WWB, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2.

    Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3.

    Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in het tweede lid genoemde percentage verhoogd tot 50%.

  • 4.

    Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

Artikel 15 Kwijtschelding op individuele gronden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen in zeer bijzondere omstandigheden op individuele gronden besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing bij fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

     

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 16. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2.

    Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 24 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3.

    Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 17. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

     

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 18. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder

opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 19. Kosten

Indien de belanghebbende zich niet houdt aan de verplichtingen, voortkomend uit het terugvorderingsbesluit, dan wordt de vordering verhoogd met kosten. De kosten worden daarbij bepaald op 15% van de hoofdsom met een minimum van € 45,00 en een maximum van € 680,00.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na de bekendmaking daarvan en de “Beleidsegels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering WWB, IOAW, IOAZ en WIJ” worden per die dag ingetrokken.

Inleiding

 

Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering op grond van artikel 58 WWB gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.

    Een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering, en

  • b.

    Een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze beleidsregels.

Artikel 2

Dit artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering. Met de Wet aanscherping is de terugvordering van fraudevorderingen in het kader van de WWB, IOAW en IOAZ vanuit de wet verplicht geworden. De terugvordering van andere vorderingen in het kader van de WWB, IOAW en IOAZ en het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit blijft een algehele bevoegdheid van burgemeester en wethouders.

 

Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van bijstand, IOAW en IOAZ acht het college het van groot belang dat deze uitkeringen alleen terecht komen bij die burgers die er recht op hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan bijvoorbeeld worden ingezet voor extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van uitkeringsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door af te zien van herzienings- dan wel intrekkingsbesluit waardoor er niet tot (verplichte) terugvordering van dit soort vorderingen over kan worden gegaan.

 

Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid. Uitzondering is wanneer er sprake is van dringende redenen. In dat geval wordt er van een herzienings- of intrekkingsbesluit afgezien waardoor er ook geen grond is tot het nemen van een terugvorderingsbesluit. Er kan sprake zijn van dringende redenen wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte een uitkering ontving.

Artikel 3

In dit artikel staan de algemene, binnen de jurisprudentie geformuleerde, uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregels beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

 

  • a.

    De zesmaanden jurisprudentie

    De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.1

     

  • b.

    Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

    De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.2

     

  • c.

    Afzien van brutering

    Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.3

Artikel 4

In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk 2 is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen.

Artikel 5

De bepalingen in deze beleidsregels zijn grotendeels overgenomen van artikel 78c van de in 2004 vervallen Algemene bijstandswet (Abw) aangezien in de diverse inkomensvoorzieningen een dergelijke bepaling niet meer voorkomt. Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan.

Artikel 6

De kwijtscheldingsregeling zoals genoemd in artikel 5 wordt beperkt voor vorderingen die zijn ontstaan door een schending van de inlichtingenplicht dan wel tekort schietend besef van verantwoordelijkheid. Een voorbeeld van zo’n soort vordering is een boete. Daarnaast wordt geen kwijtschelding verleent voor vorderingen die gedekt zijn door een zakelijk recht in de vorm van pand of hypotheek. Een verleende kwijtschelding kan worden ingetrokken indien later blijkt dat deze gebaseerd is geweest op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de belanghebbende.

Artikel 7

Het kruimelbedrag is ingevoerd vanuit het perspectief van de doelmatigheid. Het terug te vorderen bedrag is dermate laag dat de kosten die invordering met zich meebrengen hogere zijn dan (het restant van) de vordering. In de Algemene bijstandswet, welke voor de Wet werk en bijstand gold, was een kruimelbedrag opgenomen van € 113,00. Na invoering van de Wet werk en bijstand is er geen kruimelbedrag meer opgenomen. Het staat het college vrij om te bepalen of zij wel of niet een kruimelbedrag in hun terugvorderingsbeleid opnemen en hoe hoog dit bedrag is.

 

Het college heeft ervoor gekozen om een kruimelbedrag in te voeren voor nieuwe vorderingen en voor reeds teruggevorderde bedragen. Het kruimelbedrag genoemd in lid 1 is van toepassing op nieuwe vorderingen. Het college ziet in deze gevallen af van het nemen van een terugvorderingsbesluit. In lid 2 worden de uitzonderingen op lid 1 benoemd. Het kruimelbedrag genoemd in lid 3 van dit artikel is van toepassing op reeds bestaande vorderingen waarbij dus al een terugvorderingsbesluit is genomen. Het kruimelbedrag kan in deze gevallen toegepast worden wanneer een of meerdere invorderingsmaatregelen zonder resultaat zijn genomen. Het kruimelbedrag is niet van toepassing bij:

  • Mogelijkheid tot verrekening (eenvoudig innen). Het is mogelijk dat er na verrekening een bedrag resteert wat op of onder het kruimelbedrag valt. Het kruimelbedrag kan dan op het restantbedrag worden toegepast.

  • Meerdere vorderingen (tenzij deze vorderingen gezamenlijk niet boven de € 100,00 uitkomen).

  • Fraude/schending inlichtingenplicht. Dit mag nooit lonen. Vorderingen die hieruit zijn ontstaan worden altijd volledig teruggevorderd.

  • Terugvordering leenbijstand. Leenbijstand wordt pas teruggevorderd op het moment dat men zich niet aan de afgesproken betalingsverplichtingen houdt. Het kruimelbedrag is niet op deze vorderingen van toepassing.

  • Als het vermoeden bestaat dat er op wordt gestuurd om de restantvordering op of onder de € 100,00 te laten uitkomen.

Artikel 8

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Dit kan bij het bestaan van problematische schulden. Bij vorderingen die zijn ontstaan door verwijtbaar gedrag en welke zijn gedekt door een zakelijk recht in de vorm van pand of hypotheek op een goed of goederen(behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden) wordt niet akkoord gegaan met een voorstel tot schuldregeling. Indien akkoord is gegaan met een schuldregelingsvoorstel dan kan dit later worden ingetrokkene indien blijkt dat belanghebbende zich, ondanks eerdere waarschuwing, niet aan de verplichtingen verbonden aan de schuldregeling houdt dan wel onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid.

Artikel 9

In de individuele situatie kunnen er dringende redenen zijn op grond waarvan een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte een uitkering ontving. Omdat terugvordering bij schending van de inlichtingenplicht door de Wet aanscherping verplicht is geworden kan er bij fraudevorderingen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2013 niet van terugvordering op grond van dringende redenen worden afgezien. In de gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan bij fraudevorderingen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2013 wel van een dergelijk besluit worden afgezien wegens dringende reden (zie artikel 2 onder a). Het nemen van een herzienings- dan wel intrekkingsbesluit blijft immers een bevoegdheid van het college. Indien er wordt afgezien van het nemen van een herzienings- dan wel intrekkingsbesluit is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

Artikel 10

In dit artikel is geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.

Artikel 11

Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college kiest ervoor om meteen na afgifte van de terugvorderingsbeschikking te starten met verrekenen en niet te wachten tot het einde van de betalingstermijn (zes weken). Dit om te vermijden dat er na zes ook invorderingskosten moeten worden opgeboekt. Indien men alsnog binnen de betalingstermijn het gehele bedrag betaalt dan wel in bezwaar gaat en dit bezwaar gegrond wordt verklaard, dan kan het reeds ingehouden bedrag aan betrokkene worden teruggestort.

Artikel 12

In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden.

 

Het kan voorkomen dat betrokkene niet in staat is om de gehele vordering ineens te voldoen. Er kan dan uitstel van betaling worden verleend. Gedurende het uitstel gaat het college niet over tot aanmanen of invorderen. Uitstel van betaling geschiedt door middel van een brief. Hoewel de bevoegdheid tot verrekening blijft bestaan, kan het college gedurende de termijn waarvoor uitstel van betaling is verleend niet aanmanen of (dwang)invorderen. Vrijwillige betalingen kunnen uiteraard wel in ontvangst worden genomen. Doordat de brief de termijn waarvoor het uitstel geldt dient te vermelden, is het voor belanghebbende duidelijk wanneer met het aanmanings- dan wel invorderingstraject zal worden aangevangen.

 

Er kunnen zich verschillende situaties voordoen waarin de betrokkene de verschuldigde geldsom niet binnen de gestelde termijn kan voldoen en betaling van hem ook in redelijkheid niet kan worden gevergd. Te denken valt bijvoorbeeld aan uitstel van betaling om betrokkene de gelegenheid te geven de periode van bezwaar en beroep te overbruggen. Dit kan wenselijk zijn aangezien bezwaar en beroep geen schorsende werking hebben. Tevens kan een situatie zich voordoen waarbij de vordering ineens voldaan kan worden echter de gelden nog niet vrijgekomen zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan een erfenis en de daaruit vrij te komen nalatenschap, verkoop van een woning, nabetaling UWV, afkoop, schenking enz. Dan kan het voorkomen dat uitstel van betaling wordt verleend voor de duur zolang dit nodig is.

Artikel 13 en artikel 14

Er kan uitstel van betaling worden verleend onder de voorwaarde dat betrokkene maandelijks een aflossing verricht. Bij het vaststellen van de maandelijkse betalingsverplichting wordt rekening gehouden met:

  • a.

    Het jaarlijkse vakantiegeld dat in mei van ieder jaar wordt uitbetaald;

  • b.

    Het onderscheid fraudevordering versus andersoortige vorderingen;

  • c.

    Invorderingsmaatregelen van andere schuldeisers;

  • d.

    De financiële draagkracht van belanghebbende (het feit dat betrokkene een uitkering van het college ontvangt (artikel 13) dan wel inkomsten op een ander vlak heeft (artikel 14)

Artikel 15

Naast de in de artikelen 5, 7, 8 en 9 genoemde vormen van kwijtschelding is het ook mogelijk om op andere gronden een schuld kwijt te schelden. Dit kan echter slechts in zeer bijzondere gevallen en op individuele basis. Als algemeen uitgangspunt geldt immers dat ten onrechte of te veel ontvangen bijstand wordt teruggevorderd. Toch kunnen zich omstandigheden voordoen welke kwijtschelding rechtvaardigen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan kwijtschelding bij een succesvolle afronding van een re-integratietraject. Op deze wijze kan kwijtschelding, naast of aanvullend op reeds bestaande subsidiemogelijkheden, fungeren als een prikkel tot het aanvaarden van betaalde arbeid, of het deelnemen aan scholing of sociale activering. Kwijtschelding op individuele gronden vraagt om een totaalafweging, waarbij aan alle relevante aspecten aandacht wordt besteed. Van deze mogelijkheid zal met uiterste terughoudendheid gebruik worden gemaakt. Het ligt niet voor de hand, dat kwijtschelding op individuele gronden in de uitvoeringspraktijk vaak voor komt.

Artikel 16

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 17

Een schuldenaar kan een verzoek doen tot wijziging van de betalingsverplichting. Dit verzoek dient altijd schriftelijk te gebeuren. Gedurende de behandeling van dit verzoek loopt de eerder opgelegde betalingsverplichting door tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 18

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

 

In dit artikel wordt de procedure van de Awb beschreven. Het betreft de hoofdregel.

Artikel 19

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder artikel 18 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Er wordt geen rente gerekend en geen kosten voor de aanmaning. De kosten die wel worden berekend hebben betrekking op de kosten van betekening etc. Deze kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van de hoofdsom.


1
2
3

Zie CRvB 24 juli 2007, LJN: BB0561.