Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oud-Beijerland

Nadeelcompensatieverordening, algemene

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOud-Beijerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadeelcompensatieverordening, algemene
CiteertitelAlgemene nadeelcompensatieverordening Oud-Beijerland
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Awb, art. 3, lid 2 en art. 3, lid 4

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-11-200501-01-200501-01-2021nieuwe regeling

31-10-2005

De Schakel, 03-10-2005

009944

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadeelcompensatieverordening, algemene

De raad der gemeente Oud-Beijerland,

Gelezen het voorstel van het college d.d. 13 september 2005,

Gelet op het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 149 van de Gemeentewet,

Overwegende:

 

  • 1.

    dat als gevolg van rechtmatige besluiten of handelingen verricht door (namens of vanwege) een bestuursorgaan van de gemeente Oud-Beijerland natuurlijke of rechtspersonen in vergelijking met andere tot diezelfde groep behorende personen onevenredige schade kunnen ondervinden die redelijkerwijs niet of niet geheel te hunner laste behoort te blijven;

  • 2.

    dat dit mogelijke nadeel niet in alle gevallen op basis van bestaande wettelijke regelingen voor vergoeding van overheidswege in aanmerking komt;

  • 3.

    dat het onredelijk kan zijn dat dit nadeel geheel ten laste van de benadeelde blijft, in welk geval uit jurisprudentie en de Algemene wet bestuursrecht voor de nadeel veroorzakende overheid de verplichting voortvloeit om na te gaan of en zo ja, onder welke voorwaarden, de benadeelde voor compensatie van het nadeel in aanmerking behoort te komen;

  • 4.

    dat de komende jaren grote infrastructurele werkzaamheden op het programma staan waardoor de verwachting bestaat dat niet slechts incidenteel een verzoek om nadeelcompensatie zal worden ingediend;

  • 5.

    dat het daarom wenselijk is voorschriften vast te leggen met betrekking tot de inhoud, indiening en beoordeling van verzoeken om vergoeding van schade welke het gevolg is van rechtmatige besluitvorming of handelen door of vanwege de gemeente Oud-Beijerland. b e s l u i t :

vast te stellen de navolgende Algemene Nadeelcompensatieverordening.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuursorgaan: burgemeester, college en/of gemeenteraad van de gemeente Oud-Beijerland;

  • b.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oud-Beijerland;

  • c.

    besluiten of handelingen: rechtmatige besluiten of handelingen verricht door of namens (een bestuursorgaan van) de gemeente Oud-Beijerland;

  • d.

    verzoek: verzoek om nadeelcompensatie toe te kennen;

  • e.

    verzoeker: natuurlijke of rechtspersoon die een verzoek tot nadeelcompensatie indient;

  • f.

    nadeel: de geleden schade als gevolg van rechtmatige besluiten of handelingen die redelijkerwijze niet ten laste van verzoeker behoort te komen, en die niet al op grond van een wet in formele zin of een daarop gebaseerde schadevergoedingsregeling door een bestuursorgaan wordt vergoed of anderszins is verzekerd;

  • g.

    nadeelcompensatie: vergoeding van het nadeel conform deze verordening;

  • h.

    adviseur: één of meer adviseurs of een commissie, zijnde onafhankelijk van de gemeente, die het college adviseert/adviseren omtrent beslissingen op verzoeken om nadeelcompensatie.

Artikel 2 Recht op nadeelcompensatie

  • 1

    Het college kent de verzoeker die nadeel ondervindt een, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening, naar redelijkheid en billijkheid te bepalen nadeelcompensatie toe, indien voldaan is aan de in deze verordening gestelde voorwaarden.

  • 2

    De compensatie van het nadeel vindt plaats in geld of, indien dat naar het oordeel van het college geschikter is, op andere wijze.

Hoofdstuk 2 Beoordelingscriteria verzoeken om nadeelcompensatie

Artikel 3 Abnormale last

Geen vergoeding wordt toegekend voor schade die valt binnen het normale maatschappelijk risico of het ondernemersrisico van verzoeker.

Artikel 4 Speciale last

Schade als gevolg van rechtmatig overheidshandelen komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade drukt op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in een vergelijkbare situatie verkeren.

Artikel 5 Actieve risicoaanvaarding

Schade als gevolg van rechtmatig overheidshandelen die voor de verzoeker redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.

Artikel 6 Voorwerp van voorzienbaarheid

De in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

Artikel 7 Passieve risicoaanvaarding

Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

Artikel 8 Schadebeperking

  • 1

    Heeft verzoeker nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker.

  • 2

    De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.

Artikel 9 Verrekening van voordeel

Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 1f voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking worden genomen.

Artikel 10 Kosten van deskundigenbijstand

Indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek zowel het inroepen van rechtsbijstand dan wel andere deskundigenbijstand, als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 11 Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat, wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het college.

Hoofdstuk 3 Procedurebepalingen

Artikel 12 Indiening verzoek om nadeelcompensatie

  • 1

    Het verzoek om nadeelcompensatie dient zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk schriftelijk bij het college te worden ingediend, in beginsel binnen één jaar na het besluit dat of de handeling die naar het oordeel van de verzoeker de schade heeft veroorzaakt.

  • 2

    Van de verzoeker heft het college een recht ten bedrage van € 300. Het college wijst de verzoeker op de verschuldigdheid van het recht en delen hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente moet zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, verklaart het college verzoeker niet ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker in verzuim is geweest. Indien op de aanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist, stort het college het betaalde recht terug.

Artikel 13 Inhoud verzoek om nadeelcompensatie

  • 1

    Het verzoek wordt ondertekend en bevat tenminste:

    • a.

      naam en adres van de verzoeker;

    • b.

      dagtekening;

    • c.

      aanduiding van het besluit dat of de handeling die naar het oordeel van de verzoeker de schade heeft veroorzaakt;

    • d.

      een vermelding van de reden of redenen waarom het college gehouden zou zijn de schade te vergoeden die het gevolg is van het onder c bedoelde besluit of handelen;

    • e.

      opgave van de aard en omvang van de schade;

    • f.

      zo nauwkeurig mogelijke specificatie van het bedrag van de schade; voor zover het verzoek betrekking heeft op schade door derving van winst of inkomen dient het verzoek vergezeld te gaan van boekhoudkundige, fiscale en/of andere financiële bescheiden voorzien van een accountantsverklaring betreffende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede van de referentiejaren, waaruit de gestelde schade kan worden afgeleid;

    • g.

      omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van de verzoeker dient te worden vergoed en – indien een vergoeding in geld wordt gewenst – een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van de verzoeker vergoed dient te worden.

  • 2

    De verzoeker verstrekt voorts de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het nemen van de beslissing op zijn verzoek en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3

    Het college bevestigt de ontvangst van het verzoek uiterlijk binnen een week na ontvangst daarvan. Bij de ontvangstbevestiging wordt de verzoeker in kennis gesteld van de te volgen procedure.

  • 4

    Indien naar het oordeel van het college niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste en tweede id van dit artikel, stellen zij de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een termijn van vier weken na verzending van de brief waarin op het verzuim is gewezen.

Artikel 14 Niet in behandeling nemen van het verzoek

  • 1

    Het college neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 is ingediend en van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet (tijdig), of onvoldoende gebruik is gemaakt.

  • 2

    Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen, wordt aan de verzoeker bekendgemaakt binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 15 Afwijzen verzoek wegens kennelijke ongegrondheid

  • 1

    Het college wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar haar oordeel kennelijk ongegrond is.

  • 2

    Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen, wordt aan de verzoeker meegedeeld binnen vier weken na ontvangst van het verzoek of, indien toepassing is gegeven aan artikel 13 lid 4, binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 16 Adviseur

  • 1

    Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 14 en 15 stelt het college een adviseur aan.

  • 2

    De adviseur heeft tot taak het college van advies te dienen over de op het verzoek om nadeelcompensatie te nemen beslissing.

  • 3

    De adviseur kan door het college, ambtshalve of op verzoek, geheel of gedeeltelijk van zijn taak worden ontheven wanneer op grond van feiten en omstandigheden diens onafhankelijkheid niet langer is gewaarborgd.

  • 4

    De adviseur wordt aangesteld uiterlijk vier weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 14 lid 2.

  • 5

    De adviseur is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem uit hoofde van zijn advies-werkzaamheden vertrouwelijk ter kennis komt.

Artikel 17 Het onderzoek door de adviseur

  • 1

    De adviseur stelt, voor zover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar:

    • a.

      de vraag of de door verzoeker in zijn verzoek gestelde schade een direct gevolg is van de in het verzoek aangeduide schadeoorzaak, en of deze schadeoorzaak als een rechtmatige uitoefening door of namens een bestuursorgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak kan worden aangemerkt;

    • b.

      de omvang van de schade als bedoeld onder a;

    • c.

      de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zulks met inachtneming van het in artikel 3 tot en met 11 bepaalde;

    • d.

      de vraag of de vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2

    Het college stelt aan de adviseur, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 10 van de Wet op de Openbaarheid van Bestuur is van overeenkomstige toepassing.

  • 3

    Verzoeker verschaft de adviseur, al dan niet op verzoek, de gegevens en bescheiden ter beschikking die nodig zijn voor de advisering en waarover hij redelijkerwijze de beschikking heeft of kan krijgen.

  • 4

    De adviseur kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht. Indien hiermee extra kosten zijn gemoeid, oefent de adviseur deze bevoegdheid niet uit dan na instemming van het college.

  • 5

    De adviseur kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien hiermee extra kosten zijn gemoeid, oefent de adviseur deze bevoegdheid niet uit dan na instemming van het college.

Artikel 18 Procedure adviseur

  • 1

    De adviseur stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

  • 2

    De adviseur stelt de verzoeker en het college binnen vier weken na zijn aanstelling in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. De adviseur verzendt de uitnodiging voor het geven van een mondelinge toelichting tenminste twee weken vóór de datum waarop de toelichting wordt verlangd.

  • 3

    De verzoeker en het college mogen zich bij hun mondelinge toelichting laten vertegenwoordigen en/of bijstaan door een gemachtigde. Meegekomen deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

  • 4

    Van de toelichtingen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt aan de verzoeker en aan het college toegezonden.

  • 5

    Alvorens de adviseur zijn definitieve advies aan het college opstelt, maakt hij een conceptadvies. Dit conceptadvies wordt samen met het verslag van de hoorzitting uiterlijk acht weken na de mondelinge toelichting als bedoeld in lid 2 aan de verzoeker en aan het college toegezonden. Indien niet binnen deze termijn een conceptadvies opgemaakt kan worden, deelt de adviseur verzoeker en het college gemotiveerd mee waarom deze termijn overschreden wordt. Hij geeft daarbij een termijn aan waarbinnen het conceptadvies aan verzoeker en aan het college zal worden toegezonden.

  • 6

    Verzoeker en het college maken eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies uiterlijk vier weken na de datum van verzending daarvan, schriftelijk aan de adviseur kenbaar.

  • 7

    De adviseur zendt zijn definitieve advies met verwerking van de zienswijzen binnen vier weken na het verstrijken van de in het vorige lid genoemde termijn toe aan de verzoeker en aan het college.

  • 8

    De adviseur kan de in het zevende lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen. De adviseur deelt verzoeker en het college deze termijnverlening schriftelijk en gemotiveerd mee.

  • 9

    In zijn advies geeft de adviseur de uitkomst weer van zijn onderzoek. Tevens geeft hij advies over de hoogte en de vorm van de toe te kennen nadeelcompensatie. Wanneer hij daartoe aanleiding ziet, adviseert de adviseur over de voorstellen voor maatregelen en voorzieningen, waardoor het nadeel anders dan door een compensatie in geld kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 19 De beslissing op het verzoek

  • 1

    Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van het definitieve advies van de adviseur op het verzoek om nadeelcompensatie en maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan verzoeker.

  • 2

    Het college kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal verlengen met ten hoogste vier weken. Het college deelt deze verlenging van de beslissingstermijn schriftelijk en gemotiveerd mee aan verzoeker.

  • 3

    Indien het college het advies van de adviseur volgt, kan ter motivering van het besluit worden volstaan met een verwijzing naar dit advies. Indien de beslissing afwijkt van het advies, dienen de redenen voor die afwijking in de motivering te worden vermeld.

  • 4

    Indien de nadeelcompensatie niet in geld maar op andere wijze wordt toegekend, mag de waarde van de compensatie niet hoger zijn dan het bedrag in geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken.

  • 5

    Indien het college besluit tot het toekennen van nadeelcompensatie kan zij, gehoord de adviseur, aan de verzoeker die daarom tijdig heeft verzocht een bijdrage toekennen voor de door hem gemaakte deskundigenkosten, voor zover het inschakelen van deskundige bijstand redelijkerwijs noodzakelijk was en voor zover de gemaakte kosten redelijk zijn.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 20 Hardheidsclausule

Indien te strikte toepassing van deze verordening leidt tot een beslissing die onmiskenbaar en in ernstige mate als onredelijk moet worden aangemerkt, kan het college, de adviseur gehoord, in uitzonderlijke gevallen van de bepalingen van deze verordening afwijken.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene nadeelcompensatieverordening Oud-Beijerland.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 oktober 2005.

De griffier,             De voorzitter,

C.J. van ’t Hart      T. Netelenbos

 

 

1 Toelichting Algemene Nadeelcompensatieverordening

Algemene toelichting

Grondslag nadeelcompensatie Het Nederlands recht kent geen algemeen geschreven rechtsregel op grond waarvan de overheid gehouden is tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van schade ontstaan als gevolg van rechtmatig overheidshandelen in het algemeen belang. Heeft overheidshandelen echter voor sommigen onevenredige schade tot gevolg, dan brengt artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (later: Awb) mee dat de overheid deze schade vergoedt. Meer in het bijzonder verplicht het, mede aan art. 3:4 lid 2 Awb ten grondslag liggende, algemene rechtsbeginsel van ’égalité devant les charges publiques’ (gelijkheid voor openbare lasten), bestuursorganen tot compensatie van onevenredige schade als gevolg van op de behartiging van het openbaar belang gerichte rechtmatig bestuursoptreden. Met onevenredige schade wordt gedoeld op buiten het maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende schade.

Deze onder omstandigheden bestaande plicht tot schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (de nadeelcompensatieplicht) hangt samen met de door het recht voorgeschreven belangenafweging die aan de schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening (vaak een besluit) vooraf gaat, althans vooraf dient te gaan. Deze plicht tot belangenafweging wordt voor het nemen van besluiten door bestuursorganen voorgeschreven door de artikelen 3:2 en 3:4 Awb. Via de schakelbepaling van artikel 3:1 lid 2 Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op privaatrechtelijk en feitelijk handelen van de overheid. Artikel 3:2 Awb verplicht de bestuursorganen bij het voorbereiden van een besluit of een andere maatregel onderzoek te verrichten naar de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:4 lid 1 Awb geeft aan dat dit moet gebeuren met het oog op de afweging van de bij het nemen van het besluit rechtstreeks betrokken belangen.

Artikel 3:4 lid 2 Awb geeft aan dat het niet bij afweging alleen mag blijven. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit of maatregel mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit (of de maatregel) te dienen doelen. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 3:4 Awb wordt in het aldus omschreven evenredigheidsbeginsel (mede) de grondslag voor de verplichting tot nadeelcompensatie gevonden. Dit evenredigheidsbeginsel sluit aan bij het hiervoor reeds genoemde beginsel van de ’égalité devant les charges publiques’ (gelijkheid voor openbare lasten). De schending van de ’égalité’ dient te worden weggenomen door af te zien van het nemen van het besluit, door wijziging van de inhoud ervan of, als schade onvermijdelijk is, door het vergoeden van de daardoor veroorzaakte schade.

Grondslag nadeelcompensatieverordening De bevoegdheid tot vaststelling van een nadeelcompensatieverordening berust op het mede aan art. 3:4 lid 2 Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van ’égalité devant les charges publiques’. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 febr. 1997 (AB 1997, 143) en 6 mei 1997 (AB 1997, 229) volgt dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, voorzover het schade betreft die is ontstaan door de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, berust op het mede aan art. 3:4 lid 2 Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van ’égalité devant les charges publiques’.

Waarom een nadeelcompensatieverordening? De verordening bevat regels omtrent de wijze waarop en naar welke normen het college verzoeken om vergoeding van schade die beweerdelijk het gevolg is van de rechtmatige uitoefening door of namens het college van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak zal behandelen en beoordelen. Door het vaststellen van deze verordening wordt niet beoogd aansprakelijkheden in het leven te roepen die rechtens niet bestaan. Deze verordening beoogt te voorzien in het toekennen van schadevergoeding in die gevallen waarin geen specifieke wettelijke schadevergoedingsverordening voorhanden is, maar artikel 3:4 lid 2 Awb of althans het mede aan dit artikel ten grondslag liggende algemene rechtsbeginsel van ’égalité devant les charges publiques’ vordert, dat schade welke redelijkerwijs niet of niet voor rekening van de belanghebbenden behoort te blijven, voor vergoeding in aanmerking komt. Met het vaststellen van deze verordening wordt beoogd een met voldoende waarborgen omklede regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden op voorhand voldoende zekerheid wordt verschaft op welke wijze en volgens welke normen nadeelcompensatie zal worden toegekend.Wanneer betrokkene in zijn verzoek voldoende aannemelijk maakt dat zich mogelijk een situatie voordoet waarvoor deze verordening bedoeld is, zal het college doorgaans omtrent de vraag of schadevergoeding dient te worden uitgekeerd, en zo ja hoeveel, geadviseerd worden door een adviseur van onafhankelijke deskundigen. In de verordening zijn zowel materiële normen als procedurele regels neergelegd met betrekking tot de vergoeding van onevenredig nadeel voortvloeiend uit rechtmatig handelen van het college. Daardoor wordt beoogd zoveel mogelijk de rechtszekerheid te bevorderen, terwijl ook de doelmatigheid van de afwikkeling van nadeelcompensatieverzoeken op de voet van deze verordening wordt bevorderd. Wat de materiële regels betreft, het volgende. Uit de tekst van artikel 2 lid 1 van de verordening blijkt dat aan de begrippen ‘redelijkheid en billijkheid’ een belangrijke rol is toegedacht bij de vestiging van een aanspraak op schadevergoeding en bij de bepaling van de omvang en inhoud van een eventuele schadevergoedingsverplichting, in casu een nadeelcompensatie. Teneinde de rechtszekerheid en een doelmatige hantering van de verordening te bevorderen, is daarin met name in de artikelen 3 tot en met 11 een aantal regels neergelegd die in het nadeelcompensatierecht op het punt van de vestiging van aansprakelijkheid en ter zake van de bepaling van inhoud en omvang van de schadevergoeding min of meer zijn uitgekristalliseerd. Deze artikelen bevatten overigens niet een uitputtende regeling. Bij de vestiging van de aansprakelijkheid gaat het met name om de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet zijn wil er aanleiding bestaan om af te wijken van het beginsel dat een ieder in beginsel de door hem zelf geleden schade draagt. In hoofdlijnen kunnen vijf voorwaarden voor een aanspraak op nadeelcompensatie worden geformuleerd:

  • a.

    Een eerste voorwaarde voor een aanspraak op nadeelcompensatie is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden en dat deze valt binnen het bereik van ‘een rechtmatige uitoefening door of namens het college van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak’;

  • b.

    Er moet voorts causaal verband bestaan tussen het betreffende rechtmatig overheidshandelen en de gestelde schade;

  • c.

    Een derde voorwaarde is dat de schade niet binnen het normale maatschappelijk risico of binnen het normale ondernemersrisico mag vallen (zie artikel 3 en de toelichting daarbij);

  • d.

    Voorts geldt dat schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 1f die naar aard en omvang niet in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel op een naar verhouding omvangrijk aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt, niet voor vergoeding in aanmerking komt (zie artikel 4 en de toelichting daarbij);

  • e.

    Tenslotte dient vergoeding niet of niet voldoende anderszins verzekerd te zijn. Als eenmaal vast staat dat op het college in beginsel een verplichting tot schadevergoeding rust, zal vervolgens moeten worden vastgesteld welk bedrag als schadevergoeding dient te worden toegekend. De vraag is aan de hand van welke normen de inhoud en omvang van de schadevergoedingsplicht wordt vastgesteld. Aansluiting kan gezocht worden bij de maatstaven neergelegd in de afdelingen 6.1.10 en 6.1.11 van het Burgerlijke Wetboek (BW).

De in de artikelen 5 tot en met 11 van de verordening neergelegde regels zijn geïnspireerd door deze bepalingen uit het BW. Over de wijze van schadebegroting worden in deze nadeelcompensatieverordening geen regels gegeven. Dat is gelet op de veelheid van schadeoorzaken en mogelijke schadegevolgen waarop deze verordening betrekking heeft ook niet goed mogelijk. Bovendien zijn bij toepassing van deze verordening, net zoals dat bij wettelijke schadevergoedingsverordeningen het geval is, al naar gelang de omstandigheden van het geval, meerdere methoden denkbaar met behulp waarvan in de praktijk de schade begroot kan worden. De schade dient dan ook te worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is (art. 6:97 BW). Een verzoeker om nadeelcompensatie dient bij dit verzoek een zo nauwkeurig mogelijke specificatie van het bedrag van het nadeel te voegen, vergezeld van boekhoudkundige, fiscale of andere financiële bescheiden voorzien van een accountantsverklaring betreffende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede van de referentiejaren, waaruit de gestelde schade kan worden afgeleid, voor zover het verzoek om financiële compensatie betrekking heeft op schade door derving van winst of inkomen (artikel 13 lid 1f). De verordening beoogt besluiten op verzoeken om nadeelcompensatie te voorzien van een eigen publiekrechtelijke grondslag, die nodig is om deze besluiten als besluit in de zin van artikel 1:3 lid 2 Awb te kunnen aanmerken. Hieraan doet niet af dat de schade veroorzaakt kan zijn door op een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak steunende handeling die niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Daar waar deze besluiten op de verzoeken om vergoeding van schade zelfstandig berusten op de onderhavige verordening, staat daartegen na bezwaar beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Door de vaststelling van deze verordening wordt tevens de inzichtelijkheid van de voor de burger tegen hem niet welgevallige besluiten openstaande rechtsgangen bevorderd. Dit voorkomt overbodig werk en teleurstellingen bij bestuur en burger. De verordening, die een geschreven publiekrechtelijke grondslag voor besluiten aangaande het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie biedt, bevordert tevens de rechtseenheid in de zin dat in alle zaken van nadeelcompensatie de bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat. Zonder deze verordening zouden zaken van nadeelcompensatie waarbij de schade is veroorzaakt door feitelijke handelingen tot de rechtsmacht van de burgerlijke rechter behoren. De verordening beoogt dat het schadeaspect in een afzonderlijk besluitvormingsproces aan de orde kan komen, los van het primaire besluit dat de schade veroorzaakt of zou hebben veroorzaakt. Dit voorkomt dat beoordeling van het schadeaspect de primaire besluitvorming en daarmee de voortgang van een doelmatige taakvervulling van het bestuur belemmert, terwijl de schadevergoeding wel vooraf voldoende verzekerd is. Het zal niet in alle gevallen mogelijk zijn benadeelden, voordat een handeling door het college wordt verricht, of voordat een besluit wordt genomen, zekerheid te verschaffen omtrent de vraag, of, en tot welk bedrag de door hen geleden of nog te lijden schade vergoed zal worden. Deze verordening laat echter onverlet dat, waar mogelijk, aan benadeelden vooraf inzicht wordt verschaft over de omvang van een eventuele schadevergoeding. In de praktijk kunnen dan ook reeds tijdens het besluitvormingsproces in de gevallen die zich daartoe lenen, de eventuele schadevergoedingmogelijkheden die daarmee samenhangen aan de orde komen. Met het in beschouwing nemen van schadevergoedingaspecten hoeft derhalve niet persé te worden gewacht tot na het afronden van de primaire besluitvormingprocedure dan wel tot na het voltooien van het schadeveroorzakende werk of schadeveroorzakende gedraging. Ook in eerdere stadia van die procedure kan dat geschieden. Het is echter in het bijzonder ten aanzien van schadeveroorzakende besluiten waartegen binnen een bepaalde termijn bestuursrechtelijke rechtsmiddelen zijn aan te wenden (bezwaar en beroep), onvermijdelijk dat in die gevallen een definitief besluit over het toekennen van een schadevergoeding eerst op grond van een onherroepelijk geworden besluit kan worden genomen. Eerst dan staan de voorschriften welke aan het besluit zijn verbonden definitief vast en daarmee ook de schade die uit dat besluit voortvloeit.

Teneinde te realiseren dat een definitief besluit over het toekennen van een schadevergoeding gelijktijdig met, of zo spoedig mogelijk na het schadeveroorzakende besluit wordt genomen, is het mogelijk dat een verzoek om schadevergoeding al kan worden gedaan nadat, waar van toepassing, een ontwerpbesluit op de voorgeschreven wijze is gepubliceerd, of wanneer benadeelden anderszins op de hoogte zijn gesteld van het nemen van een eventueel schadeveroorzakend besluit door het college. Hierdoor wordt bevorderd dat benadeelden en het bestuursorgaan niet onnodig lang in onzekerheid behoeven te blijven over de daadwerkelijke toekenning van een schadevergoeding. In dit verband zij er voorts nog op gewezen, dat deze verordening voorziet in de mogelijkheid om in de daarvoor in aanmerking komende gevallen een voorschot te verlenen op de eventueel na het doorlopen van de in deze verordening beschreven procedure toe te kennen schadevergoeding. Ook op die wijze wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is aan de belangen van benadeelden tegemoet gekomen.

Reikwijdte van de verordening De onderhavige verordening ziet uitsluitend op de rechtmatige uitoefening door of namens een bestuursorgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak. Deze verordening beoogt niet de gevolgen van onrechtmatige overheidsdaden of van wanprestatie van een bestuursorgaan te regelen. Deze onderwerpen worden beheerst door het BW artikel 6:162 e.v. en artikel 6:174.

Het is denkbaar dat een benadeelde een claim indient op grond van deze verordening, terwijl niet duidelijk is of benadeelde zich daarbij baseert op rechtmatig, dan wel op onrechtmatig toegebrachte schade of dat voor het college onduidelijk is of al dan niet een rechtmatig handelen als schadeoorzaak wordt aangewezen. Het college zal zich daarover dienen te beraden, zo nodig nadat daaromtrent verzoeker gehoord is. Indien het college tot het oordeel komt dat het schadevergoedingsverzoek buiten het bereik van deze verordening valt, dan zal het betreffende verzoek zonder nader onderzoek worden afgewezen.

Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat het college niet het laatste woord heeft. De uiteindelijke beslissing is aan de rechter. Voor het bepalen van de reikwijdte van de verordening kan het volgende als richtlijn dienen:

Een schadeveroorzakend handelen of een schadeveroorzakend besluit dat als onrechtmatig zou zijn aan te merken indien er geen nadeelcompensatieregeling zou zijn getroffen, maar dat voor het overige voor wat betreft de wijze van totstandkoming en de inhoud rechtmatig is, daarop is de verordening van toepassing. Een handeling die, ook al is deze verordening vastgesteld en ook al zou deze worden toegepast, als onrechtmatig is aan te merken, bijvoorbeeld wegens een onbevoegd handelen, een handelen in strijd met wettelijke voorschriften, een ongeoorloofde inbreuk op een subjectief recht, of een handelen in strijd met een contractuele verplichting valt daarentegen buiten het bereik van deze verordening. Niet geheel ondenkbaar is dat benadeelde, na een afwijzing als hiervoor bedoeld, de rechter benadert ter zake van een beweerdelijk door een bestuursorgaan jegens hem gepleegde onrechtmatige daad, terwijl de rechter tot het oordeel komt, dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. In een dergelijk geval zal het college haar eerder ingenomen standpunt kunnen heroverwegen en bezien of alsnog het eerder ingediende schadevergoedingsverzoek op basis van de onderhavige verordening afgewikkeld kan worden. In het geval het college de verordening op het ingediende schadevergoedingsverzoek van toepassing acht, wordt er vervolgens voor wat betreft toepassing van deze verordening van uit gegaan, dat het schadeveroorzakende besluit of de schadeveroorzakende handeling zowel wat betreft de inhoud daarvan, als de wijze van totstandkoming rechtmatig is. Op de onderhavige verordening kan geen beroep worden gedaan indien en voor zover schadevergoeding anderszins verzekerd is. Indien en voor zover bijv. door aankoop, onteigening of anderszins in een vergoeding is voorzien, is deze verordening niet van toepassing. Ook indien er een specifieke wettelijke schadevergoedingsverordening voorhanden is, die in de betreffende schade voorziet, treedt deze verordening terug.

 

Artikelgewijze toelichting Artikel 1 Begripsbepalingen In dit artikel worden enkele kernbegrippen van de verordening omschreven. De begrippen ‘nadeel’ en ‘schade’ worden gebruikt in deze verordening. In deze verordening is nadeel een bijzondere vorm van schade, namelijk een die voldoet aan de definitie van sub f van dit artikel.

Artikel 2 Het recht op nadeelcompensatie In samenhang met de omschrijving van het begrip ‘nadeel’ in artikel 1 sub f bevat het eerste lid van dit artikel de maatstaf aan de hand waarvan wordt gekeken of nadeelcompensatie zal worden toegekend:

 

  • 1.

    Ten eerste moet de schade het rechtstreekse gevolg zijn van door of vanwege de gemeente Oud-Beijerland rechtmatig uitgevoerde feitelijke handelingen c.q. genomen besluiten. Er moet sprake zijn van causaal verband. Om te beoordelen of er sprake is van causaal verband tussen het nadeel en de werkzaamheden dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de toestand zoals deze door het handelen is geworden en de toestand zoals deze zonder het handelen zou zijn geweest op hetzelfde moment.

  • 2.

    Ten tweede moet het gaan om nadeel dat redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van benadeelde behoort te blijven (AB 1991/437; AB 1992/250; AB 1993/202; AB 1995/267; AB 1995/444; AB 1996/440; JB 1998/278; ABRS 14 november 2000; ABRS 26 september 2001). Het moet gaan om onevenredig nadeel. De verzoeker dient niet alleen aannemelijk te maken dat hij schade lijdt, of zal lijden, maar ook dat sprake is van onevenredige schade – dat wil zeggen buiten diens normaal maatschappelijk risico, dan wel buiten diens normale ondernemersrisico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende schade – als gevolg van de betreffende handeling of het betreffende besluit.

  • 3.

    Het nadeel komt niet voor vergoeding in aanmerking indien het nadeel anderszins is verzekerd. Deze nadeelcompensatieverordening heeft een aanvullend karakter. Deze regeling treedt dan ook niet in de plaats van bestaande (wettelijke) compensatieregelingen. Het tweede lid bepaalt dat het nadeel in beginsel wordt gecompenseerd in de vorm van geld, maar dat het - op verzoek van de gelaedeerde, van het college of op advies van de adviseur - ook op andere wijze kan worden gecompenseerd.

Artikel 3 Abnormale last Het rechtmatig toebrengen van schade die binnen het normale maatschappelijke risico valt, levert in beginsel geen schending van het egalitébeginsel op, zodat deze schade ten laste van benadeelde dient te blijven. Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien.

Artikel 4 Speciale last Met onevenredige schade doelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op schade die niet alleen buiten het maatschappelijke risico valt, maar tevens op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. De kring van getroffenen moet beperkt en duidelijk bepaalbaar zijn. Wil er sprake zijn van aansprakelijkheid gebaseerd op doorbreking van het rechtsbeginsel van égalité devant les charges publiques (gelijkheid voor de openbare lasten), dan dient de schade bij een of enkele personen of een kleine groep van personen terecht te komen, terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet getroffen worden. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft, is er in beginsel geen sprake van onevenredig nadeel en bestaat er geen aanleiding voor het toekennen van nadeelcompensatie.

Artikel 5 Actieve risicoaanvaarding Bij de beantwoording van de vraag of schade redelijkerwijs ten laste van benadeelde behoort te blijven, komt bij nadeelcompensatie grote betekenis toe aan een (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee belanghebbende voorafgaande aan de gebeurtenis waarop de (eventuele) aansprakelijkheid berust, redelijkerwijs rekening kon en behoorde te houden. Vooral is het van belang te reconstrueren met welke risico’s belanghebbende op het moment dat hij besliste omtrent het al dan niet investeren in kort gezegd het (nadien) geschade belang, en vervolgens tot het moment waarop de schadeoorzaak zich voordeed, onder de toenmalige omstandigheden redelijkerwijs rekening kon houden. De risico’s waarmee hij redelijkerwijs, bij het doen van deze investeringsbeslissing en daarna, rekening kon houden wordt hij in beginsel geacht te hebben aanvaard. Deze risico’s blijven dan ook voor zijn rekening.

Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen, hangt in sterke mate af van het handelen of nalaten van de belanghebbende zelf. De belanghebbende zal zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment bepaalde kosten te maken of investeringen te doen of juist niet te doen. Hij zal bij het nemen van een beslissing daaromtrent rekening hebben te houden met hetgeen op dat moment in de concrete omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de op het concrete geval toepasselijke ervaringsregels, voorzienbaar is. Bij dit alles wordt uitgegaan van hetgeen van een (geobjectiveerde) belanghebbende, die zich van de mogelijkheden en zijn belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder de destijds geldende omstandigheden.

Artikel 6 Voorwerp van voorzienbaarheid De voorzienbaarheid als genoemd in artikel 5 kan betrekking hebben op verschillende aspecten. De genoemde opsomming is niet limitatief bedoeld.

Artikel 7 Passieve risicoaanvaarding Van passieve risicoaanvaarding is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende (aanpassings)maatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moest, of althans in voldoende mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij hij een belang heeft, in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen worden aangetast. Hij wordt alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt, en die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen (passief) te hebben aanvaard. Hem wordt dan toegerekend dat hij geen pogingen heeft gedaan de schade te beperken of te voorkomen.

Artikel 8 Schadebeperking Deze schadebeperkingverplichting is geïnspireerd door artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dat in nadeelcompensatiezaken van overeenkomstige toepassing kan worden geacht. De omvang van de schadebeperkingplicht wordt beperkt door de redelijkheid. De redelijke kosten van de maatregelen ter voorkoming of beperking van de schade komen voor rekening van de veroorzaker van de schade. Slechts die maatregelen komen voor vergoeding in aanmerking die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen of te beperken. De maatregelen die niet nodig zijn, of niet geschikt zijn om het nadeel te beperken vallen buiten de vergoedingssfeer. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang van de te beperken schade niet te boven gaan.

Artikel 9 Verrekening van voordeel Bij voordeel kan hier gedacht worden aan de economische waarde van vrijgevallen arbeid, of bij winkels welke deel uitmaken van een keten van winkels van dezelfde ondernemer aan de opbrengst van overloop van klanten naar die andere winkels. Ook de omstandigheid dat de benadeelde anderszins gebaat is bij het schadeveroorzakende besluit kan tot mindering van de schadevergoeding leiden.

Artikel 10 Kosten van deskundigenbijstand Vaste rechtspraak is dat kosten van rechtsbijstand en kosten van andere deskundigen gemaakt in de verzoekfase onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Indien om vergoeding van deze kosten verzocht wordt, is de vraag of het in het concrete geval redelijk was dat verzoeker deskundigenbijstand van de desbetreffende deskundige inriep, en of de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten redelijk is te achten. Bij deze beoordeling zal onder meer een rol kunnen spelen, of en in hoeverre het onderzoek door het bestuursorgaan, met behulp van een onafhankelijke adviseur, in het concrete geval al dan niet een actieve inbreng van degene die om vergoeding vraagt vergt, en of , en zo ja, in hoeverre de ingeroepen deskundigenbijstand heeft bijgedragen aan de vaststelling van een geobjectiveerde schadevergoeding.

Artikel 11 Vergoeding van wettelijke rente Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uitbetaling van de schadevergoeding (als zuiver schadebesluit los van het primaire schadeveroorzakende besluit dan wel handeling) kan deel uitmaken van de toe te kennen schadevergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht, in de zin dat het bepaalde in artikel 6:119 BW, wat betreft de wijze van berekening van wettelijke rente, van overeenkomstige toepassing wordt geacht. Het tijdstip waarop de rente ingaat, wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het bestuursorgaan dat over de schadevergoeding dient te beslissen.

Artikel 12 Indiening verzoek om nadeelcompensatie

Lid 1 De benadeelde dient een verzoek om schadevergoeding zo spoedig mogelijk in te dienen. De Algemene wet bestuursrecht kent geen verjaringsregeling. Een harde concrete termijn kan hiervoor dan ook niet worden genoemd, ‘slechts’ een beginseltermijn. Het zou onjuist zijn om aan een gelaedeerde tegen te werpen dat de termijn voor het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie reeds is verstreken, terwijl de weg naar de burgerlijke rechter nog wel open zou staan (kent een verjaringstermijn van maximaal 20 jaar). Hiermee zou deze Verordening aan een van haar doeleinden – te weten het scheppen van een bestuursrechtelijk kader voor de behandeling van verzoeken om vergoeding van schade als gevolg van een rechtmatige overheidsdaad – voorbij schieten. Uit bestuurlijk (zeker ook begrotingstechnisch) oogpunt moet het ongewenst worden geacht dat nog verzoeken om schadevergoeding worden ingediend jaren nadat het nadeel gebleken is. Een benadeelde die zonder goede reden onnodig lang wacht met het indienen van zijn claim wordt daarom geacht zijn aanspraak op nadeelcompensatie te hebben verwerkt.

Lid 2 Om ‘lichtzinnige’ verzoeken om nadeelcompensatie te voorkomen, bevat dit artikel een financiële drempel in de vorm van een bijdrage van € 300 die verzoeker vooraf moet voldoen op straffe van niet-ontvankelijkheid. Het bedrag komt overeen met het drempelbedrag dat per 1 september 2005 via artikel 49 van de (gewijzigde) Wet op de Ruimtelijke Ordening van toepassing is bij verzoeken om planschade. Omdat (de hoogte van) het drempelbedrag bij verzoeken om planschade wettelijk is geregeld, kan bij verzoeken om nadeelcompensatie geen hogere bijdrage dan dit wettelijke drempelbedrag worden verlangd. Indien verzoeker uiteindelijk (gedeeltelijk) recht heeft op nadeelcompensatie stort het college het betaalde recht terug.

Artikel 13 Inhoud verzoek om nadeelcompensatie In dit artikel worden nadere regels gegeven voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding. Op het indienen van zodanig verzoek is hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Daarnaast zijn op het schadevergoedingsverzoek toegesneden bepalingen opgenomen.

Lid 1 en 2 Met dit lid wordt beoogd het bepaalde in artikel 4:2 Awb nader betekenis te geven voor verzoeken om nadeelcompensatie. Van een verzoeker wordt verlangd dat hij alle gegevens, van welke aard dan ook, verschaft die het college nodig heeft voor het beoordelen van de gegrondheid van de schadeclaim.

Lid 1 sub d Dit voorschrift moet het onder meer mogelijk maken te beoordelen of verzoeker zijn verzoek baseert op een rechtmatig handelen of besluitvorming of op onrechtmatig handelen of besluitvorming. Van de verzoeker wordt verlangd dat hij zo concreet mogelijk aangeeft op welke rechtsgrond hij zijn verzoek baseert. Het aangeven van deze rechtsgrond bepaalt of de aanvraag door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) kan worden afgewezen, of niet. Daarboven is deze bepaling van belang omdat het op de weg ligt van degene die nadeelcompensatie verzoekt om aannemelijk te maken dat het uit een overheidsmaatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven. Wanneer verzoeker er naar het oordeel van het college niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, kan het verzoek eveneens door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) worden afgewezen. Als verzoeker onvoldoende bewijs aandraagt om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schade-oorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, bestaat er geen aanleiding om een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige te doen verrichten.

Lid 1 sub g Met dit lid wordt bedoeld de benadeelde in de gelegenheid te stellen suggesties te doen omtrent de wijze van schadevergoeding. Denkbaar is immers dat het nemen van een feitelijke maatregelen adequater is dan het verlenen van een schadevergoeding in geld. Indien verzoeker schadevergoeding in geld wenst, wordt verlangd dat in het verzoekschrift de hoogte van het naar het oordeel van verzoeker te vergoeden schadebedrag wordt aangegeven. Dat bedrag behoeft niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat in de vergoeding daarvan deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling.

Lid 4 Dit lid is conform het bepaalde in artikel 4:5 lid 1 Awb. Artikel 14 Niet in behandeling nemen van het verzoek

Lid 1 Dit lid bepaalt dat een verzoek niet in behandeling wordt genomen wanneer de verzoeker nalatig blijft om de voor de beoordeling van het verzoek benodigde gegevens te verschaffen. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 4:5 lid 1 Awb. Lid 2 Dit lid geeft overeenkomstig artikel 4:5 lid 4 Awb aan het college een termijn van vier weken nadat het verzoek ingevolge artikel 13 lid 3 alsnog is aangevuld, of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, om een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen aan de verzoeker bij aangetekende brief mede te delen.

Artikel 15 Afwijzen verzoek wegens kennelijke ongegrondheid

Lid 1 Indien een verzoek naar het oordeel van het college kennelijk (= heel duidelijk, geen enkele twijfel) ongegrond is, wordt het zonder behandeling door een adviseur afgewezen. Hiervan moet niet snel worden uitgegaan, er moet geen enkele twijfel zijn aan de ongegrondheid van een verzoek, verzoeker kan immers altijd naar de civiele rechter stappen. Van kennelijke ongegrondheid is bijvoorbeeld sprake wanneer (uit een summier onderzoek duidelijk blijkt dat) de geleden schade niet door een bestuursorgaan van de gemeente Oud-Beijerland veroorzaakt is. Ook in gevallen waarin verzoeker onvoldoende aannemelijk weet te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de door hem als schadeoorzaak aangeduide overheidsmaatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen. Kennelijk ongegrond is voorts het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding anderszins is verzekerd. Dit artikellid strekt er voorts toe duidelijk te maken dat een verzoek om schadevergoeding dat niet steunt op een rechtmatige overheidsdaad als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. Deze nadeelcompensatieverordening heeft immers uitsluitend betrekking op schade die het gevolg is van een rechtmatige schadeoorzaak. Deze verordening voorziet niet in vergoeding van schade waaraan een onrechtmatige daad of wanprestatie ten grondslag is gelegd. Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep. Ook dan wordt het verzoek om schadevergoeding wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak.

Lid 2 Het tweede lid geeft aan dat het college binnen vier weken na de ontvangst van het verzoek zijn beslissing strekkende tot kennelijke ongegrondverklaring van het verzoek aan verzoeker bij aangetekende brief kenbaar dient te maken. Deze bepaling geldt uitsluitend voor het geval dat beslist wordt zonder raadpleging van een adviseur.

Artikel 16 De adviseur

Lid 1 en 2 Indien een verzoek niet buiten behandeling wordt gelaten, dan wel wegens kennelijke ongegrondheid wordt afgewezen, stelt het college één of meer onafhankelijke adviseurs of een onafhankelijke adviescommissie (‘de adviseur’) aan. Deze adviseur heeft tot taak het college te adviseren inzake de op het verzoek te nemen beslissing. Het inschakelen van een adviseur bij de behandeling van zaken als de onderhavige draagt bij aan een zorgvuldige, onafhankelijke voorbereiding van de te nemen beslissingen en daarmee aan de legitimiteit daarvan voor de betrokken burgers wat ook door de rechterlijke macht gewaardeerd zal worden. Er is niet voorzien in een vaste adviseur cq commissie teneinde het college in de gelegenheid te stellen de aanstelling van een adviseur af te stemmen op de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder andere acht worden geslagen op de voor dat geval benodigde specifieke deskundigheid.

Lid 4 Het college stelt de adviseur aan uiterlijk vier weken nadat de in artikel 14 lid 4 of 5 bedoelde termijn is verstreken. Een ruim bemeten behandelingstermijn is nodig, in verband met de tijd die gemoeid is met het beantwoorden van de vraag, of het verzoek eenvoudig kan worden afgedaan conform het bepaalde in artikel 14, alsmede met de tijd die nodig, is voor het aanstellen van een adviseur. Het college is daarvoor afhankelijk van de medewerking van derden.

Artikel 17 Het onderzoek door de adviseur

Lid 2 en 3 Het bepaalde in het tweede en derde lid stemt overeen met hetgeen in de Awb wordt geregeld voor gevallen waarin een persoon of college bij of krachtens wettelijk voorschrift is belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten (afdeling 3.3. Awb). In het tweede lid wordt geregeld dat het college aan de adviseur de gegevens verschaft die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de zich onder het college bevindende gegevens over de schade-oorzaak. Artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur is van overeenkomstige toepassing. Het derde lid legt een soortgelijke verplichting op aan verzoeker. Ook deze dient de gegevens te verschaffen die de adviseur nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak. Verzoeker zal waarschijnlijk al gegevens hebben overgelegd bij het indienen van zijn verzoek, maar het is niet onmogelijk te achten dat de adviseur het overleggen van nadere gegevens nodig vindt.

Lid 4 Dit lid maakt het de adviseur mogelijk de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. De adviseur heeft echter niet de bevoegdheid plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende. Lid 5 Dit lid stelt de adviseur in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Indien daarmee kosten zijn gemoeid, bijvoorbeeld omdat een deskundigenadvies wordt gevraagd, is met het oog op die kosten voorafgaande instemming van het college nodig. Inlichtingen die deze derden verschaffen moeten in het advies worden vermeld. De regeling van het vierde en vijfde lid komt overeen met hetgeen in de bestuurspraktijk gebruikelijk is.

Artikel 18 Procedure adviseur Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 19 De beslissing op het verzoek

Lid 5 Het tweede lid bepaalt dat het college tevens kan besluiten tot het toekennen van door verzoeker gemaakte deskundigenkosten. Hierbij geldt een dubbel redelijkheidscriterium: zowel het inschakelen van de deskundige als de gemaakte kosten zelf moet redelijk zijn. Daarnaast geldt dat de verzoeker zijn verzoek tijdig, dat wil zeggen voordat de adviseur haar definitieve advies heeft verzonden een verzoek hiertoe indient. Artikel 20 Hardheidsclausule

Via de hardheidsclausule is de mogelijkheid opengelaten om in incidentele gevallen van het bepaalde in deze verordening af te wijken en een voor dat incidentele geval passende nadeelcompensatie te verstrekken.

Artikel 21 Citeertitel Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 22 Inwerkingtreding De Verordening is van toepassing op alle verzoeken om nadeelcompensatie die vanaf 1 januari 2005 zijn ingediend. Verzoeken om nadeelcompensatie vanwege de werkzaamheden in de Julianastraat worden derhalve conform deze Verordening behandeld.