Organisatie | Rheden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Rheden |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Rheden |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | geen |
Deze regeling vervangt het handhavings- en sanctiebeleid kinderopvang van 10 april 2017
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-05-2018 | Nieuwe regeling | 04-04-2018 |
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gestelde regelgeving en aanverwante regelgeving.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Als de houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen en de aanwijzing niet, of niet voldoende opvolgt, legt het college in beginsel een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op.
Artikel 7 Verhoging bij recidive
Als een overtreding zich binnen drie jaar na de eerste constatering opnieuw voordoet wordt geen last onder dwangsom opgelegd maar een bestuurlijke boete verhoogd volgens de recidivebepalingen voor boetes.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen ingevolge de Awb als de houder:
voordat een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, eerste lid van de Wko, heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van afdeling 3 van de Wko;
Artikel 11 Verhoging boetebedrag bij recidive
Als een overtreding zich binnen drie jaar na de eerste constatering opnieuw voordoet, verhoogt het college de boete met 50%. Als een overtreding zich binnen drie jaar na de eerste constatering voor een tweede keer of meer voordoet, verhoogt het college de boete met 100%.
Hoofdstuk 4 Overige instrumenten
Het college besluit tot een exploitatieverbod (in exploitatie te nemen, de exploitatie voort te zetten danwel het onthouden van een uitbreiding):
Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 4 april 2018.
De Steeg, 4 april 2017,
Burgemeester en wethouders voornoemd,
Carol van Eert,
burgemeester.
Hans Kettelerij,
secretaris.
Toelichting op de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Rheden
Aan kinderopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau en voorziening van gastouderopvang worden wettelijke kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen staan in de Wet kinderopvang (Wko) en in enkele daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. De Wko bepaalt dat gemeenten in dit kader een toezicht- en handhavingstaak hebben.
Advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (hierna: VGGM)
De VGGM voert het toezicht uit en de gemeente Rheden is verantwoordelijk voor de handhaving.
De gemeente en de VGGM werken daarbij samen aan kwalitatief goede kinderopvang.
De VGGM adviseert het college (de gemeente) naar aanleiding van deze inspecties over de te handhaven voorschriften.
Wij maken gebruik van de wettelijke mogelijkheden om in een onderzoektraject een herstelaanbod te laten doen door de VGGM.
Het doel van het herstelaanbod is om:
Indien de tekortkoming niet –tijdig- wordt opgelost of de houder geen gebruik maakt van het herstelaanbod, zal de tekortkoming op de reguliere wijze in het inspectierapport worden opgenomen en volgt een advies tot handhaving.
Als een kinderopvangvoorziening niet aan de kwaliteitseisen voldoet, dan komt handhaving in beeld.
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
Goede handhaving betekent ook: oog hebben voor de specifieke situatie, gezond verstand gebruiken en praktijkervaring benutten. Niet alle situaties zijn onderling vergelijkbaar en dan kunnen regels en richtlijnen tekort schieten. Goed gemotiveerd maatwerk -weergegeven in het besluit- vullen elkaar aan. Niet alle situaties zijn ‘standaard’.
Het college maakt gebruik van de volgende handhavingsmaatregelen:
Een zienswijzeprocedure maakt deel uit van de procedure zoals bedoeld onder artikel 3 onder b en c.
Hieronder volgt een beschrijving in welke situaties en omstandigheden meestal (of vaak) voor de betreffende maatregel wordt gekozen.
Zijn er meerdere (kleine) overtredingen of zijn de overtredingen eerder geconstateerd dan volgt een handhavingstraject. Ook wordt er gekeken naar de overtredingen in de laatste drie jaar.
Een waarschuwing is geen besluit met rechtsgevolg. De waarschuwing is in juridische zin geen maatregel.
De gemeente geeft in beginsel een aanwijzing bij overtredingen zonder reële herhaalkans. In de aanwijzing wordt aangegeven welke maatregelen de houder moet nemen. De houder krijgt hiervoor een hersteltermijn. De aanwijzing wordt ook gebruikt als door omstandigheden de last onder dwangsom/bestuursdwang een te zwaar middel is. Bij een vast patroon van overtredingen zal geen aanwijzing worden gegeven, maar wordt direct een last onder dwangsom opgelegd.
Last onder dwangsom/bestuursdwang
Als de houder een aanwijzing niet (voldoende) opvolgt of de overtreding herhaalt, dan volgt in beginsel een last en/of een bestuurlijke boete.
Een last onder dwangsom is erop gericht om de overtreding te beëindigen. Met een last onder dwangsom krijgt de houder de plicht opgelegd om een overtreding te herstellen binnen een aangegeven termijn en met de aangegeven te treffen maatregelen. Als de houder binnen de hersteltermijn de overtreding opheft, dan verbeurt de dwangsom niet. Het normbedrag van de dwangsom is zo vastgesteld in deze beleidsregels dat deze bij elke overtreding van de last wordt verhoogd. Tijdig herstel -hersteld houden- betekent dat het verbeuren en dus betalen van de dwangsom voorkomen kan worden. De Algemene wet bestuursrecht geeft regels voor de last onder dwangsom. De daar opgenomen bepalingen en jurisprudentie rond de last zijn van toepassing.
Een last onder dwangsom kan ook ingezet worden om herhaling van de overtreding te voorkomen. Hiermee wordt de houder gestimuleerd om te blijven voldoen aan het voorschrift. Als bij later onderzoek dezelfde overtreding wordt geconstateerd, dan wordt de dwangsom van rechtswege verbeurd. De houder moet dan de dwangsom betalen.
Een opgelegde dwangsom blijft minimaal één jaar in stand. Er zijn meerdere controle-momenten om te zien of de overtreding blijvend opgeheven is. De houder kan de gemeente (het college) altijd verzoeken om de last te beëindigen.
Voor de hoogte van de last zijn in de beleidsregels normbedragen opgesteld. Hierbij wordt onder meer gekeken naar het aantal opvanglocaties dat de houder landelijk heeft en het aantal gastouders dat een gastouderbureau landelijk bemiddelt. De hoogte van de last is hierop afgestemd.
De gemeente legt een last onder dwangsom op bij:
Afhankelijk van de situatie kan daar waar het mogelijk is om een last onder dwangsom op te leggen eventueel het handhavingsinstrument last onder bestuursdwang worden ingezet.
De Algemene wet bestuursrecht geeft regels voor de last onder bestuursdwang. De daar opgenomen bepalingen en jurisprudentie rond de last zijn van toepassing.
De bestuurlijke boete is een strafmaatregel, die wordt gebruikt als er een overtreding heeft plaatsgevonden. De bestuurlijke boete moet altijd betaald worden. Bij de dwangsom kan het betalen van de boete worden voorkomen door de overtreding tijdig te herstellen. Bij de bestuurlijke boete is dit niet het geval.
De gemeente legt een bestuurlijke boete op bij:
Aanvullend geldt dat naast een boete de houder de verplichting krijgt opgelegd om de tekortkoming te herstellen. Een bestuurlijke boete zorgt namelijk niet voor het herstel en voorkoming van de overtreding. Een bestuurlijke boete kan verhoogd worden als binnen drie jaar een soortgelijke overtreding wordt geconstateerd.
Voor de hoogte van de boetes zijn normbedragen opgesteld. Hierbij wordt onder meer gekeken naar het aantal opvanglocaties dat de houder landelijk heeft en het aantal gastouders dat een gastouderbureau landelijk bemiddelt. De hoogte van de boete is hierop afgestemd.
De gemeente legt een exploitatieverbod op als een kinderopvangvoorziening niet of niet langer voldoet aan de kwaliteitseisen. Dit middel zet de gemeente in als er ernstig moet worden betwijfeld dat de houder de macht, de middelen of de motivatie heeft om de overtredingen te herstellen.
En in het uiterste geval als de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is (bijv. het inzetten van beroepskrachten). Het opleggen van een exploitatieverbod is ook mogelijk bij veel overtredingen ineens, maar ook na langdurige handhaving waarbij verbeteringen uitblijven of onvoldoende zijn en/of waarbij de overtredingen zich in de loop van de tijd opstapelen.
Een voorziening kan uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) worden verwijderd:
Ook hier geldt dat naast deze uitschrijving de houder de verplichting krijgt de exploitatie van de desbetreffende kinderopvangvoorziening te staken en gestaakt te houden. Anders duurt de overtreding nog steeds voort.
De gemeente is wettelijk verplicht om de opgelegde sanctie(s) te publiceren. Dit gebeurt in het LRKP op het moment dat het besluit onherroepelijk is en blijft tot 3 jaar na start van publicatie voor eenieder zichtbaar.
Bij het inzetten van de herstellende lijn kiest de gemeente in beginsel voor een aanwijzing. Als deze niet of onvoldoende wordt opgevolgd volgt de last of een boete.
De hoogtes van de last onder dwangsom en de boetes in de bijlagen zijn mede afgestemd op de volgende overwegingen:
Deze overwegingen kunnen ertoe leiden dat de gemeente geen aanwijzing toepast in een herstellende lijn, maar direct een last oplegt.
Voorbeelden van afwegingen zijn:
• Wat is de ernst van de overtreding?
Als een overtreding een lage prioriteit heeft met weinig consequenties voor de directe veiligheid en gezondheid, zal de gemeente doorgaans kiezen voor een ‘lichte’ handhavingsactie. Dit betekent: een waarschuwing of een aanwijzing met een langere hersteltermijn. Het omgekeerde geldt voor een hogere prioriteit en herhaalde overtredingen. In het afwegingoverzicht (bijlage) staan de prioriteiten en de hoogte van de bestuurlijke boete per overtreding vermeld. Een grote hoeveelheid van kleine overtredingen tegelijk zegt ook iets over de kwaliteit en kan leiden tot zwaardere handhaving. Dit betekent dat er gemotiveerd afgeweken kan worden.
• Wat is de aard van de overtreding?
Hierbij maken wij onderscheid tussen de zwaarte van de overtredingen en het belang van het (blijvende) herstel daarvan.
Hierbij kan gedacht worden aan de dagelijkse inzet van beroepskrachten. Bij een dergelijke overtreding zal in de regel gekozen worden voor het opleggen van een last onder dwangsom in plaats van het geven van een aanwijzing.
• Hoeveel overtredingen zijn er?
Bij meerdere overtredingen tegelijk, is de afweging of er nog sprake is van verantwoorde kinderopvang. Het aantal overtredingen is mede bepalend voor de handhavingsroute. Als er geen sprake meer is van verantwoorde kinderopvang kan dit uiteindelijk ook leiden tot een (tijdelijk) exploitatieverbod.
• Heeft de overtreding een financieel raakvlak?
Met het inzetten van bijvoorbeeld te weinig personeel heeft een houder een financieel voordeel ten opzichte van houders die zich wel voldoende personeel inzet. Met het opleggen van een boete en/of last onder dwangsom wordt de houder geprikkeld om voortaan voldoende personeel in te zetten.
• Betreft het herhaling van een overtreding?
Als zich binnen een tijd van drie jaar een gelijke overtreding voordoet, leidt dit in de regel tot een strengere handhaving. De gemeente geeft dan geen aanwijzing meer maar verhoogt de eerder opgelegde boete of dwangsom door dit instrument opnieuw toe te passen danwel verbeurt de houder een eerder opgelegde last, als deze niet eerder is ingetrokken.
Bestuurlijke handhavingsmiddelen zijn geen harde verplichting. In de Wko is geen uitdrukkelijke handhavingsverplichting opgenomen, maar de jurisprudentie op het gebied van handhaving gaat uit van een zogenaamde ‘beginselplicht tot handhaving’. Dit leidt er toe dat een bestuursorgaan de belangen die voor en tegen de handhaving pleiten tegen elkaar moet afwegen. Bij de belangenafweging heeft het college een beperkte beleidsvrijheid (zie de standaardoverwegingen Afdeling bestuursrechtspraak). Voorbeelden zijn: het uitzicht op legalisatie en als in een concreet geval handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de te dienen belangen zodat van optreden in die situatie moet worden afgezien.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang voldaan moet worden, staan in de wet- en regelgeving. Een opsomming van de kwaliteitseisen, m.u.v. de ‘overige overtredingen’ (zie het afwegingsoverzicht), is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.
Afwijking van een hersteltermijn is mogelijk. Het kan korter zijn als dat mogelijk is en daarmee een overtreding redelijkerwijze eerder beëindigd kan worden en langer als van de houder niet redelijkerwijze binnen die termijn kan worden verwacht dat de overtreding zal zijn beëindigd.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding. Telkens zal gemotiveerd afgewogen moeten worden of toepassing in dit specifieke geval onder meer proportioneel is.
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
Het college kan overwegen om voor de eerste stap in het herstellende traject (aanwijzing) een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingstraject.
• Aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en, eerste lid van de Wko)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing. De houder wordt daarvoor gehoord en omstandigheden zijn onderdeel van de motivering tot de aanwijzing. In de aanwijzing wordt opgenomen welke last er opgelegd wordt als het gebrek niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld. Ook wordt opgenomen of er redenen zijn om af te wijken van deze beleidsregel op grond van artikel 4:84 Awb.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis, zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. In bijzondere gevallen kan gemotiveerd van de termijn worden afgeweken.
In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit, dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen, dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan kan het college de last inzetten.
• Last onder dwangsom of last onder bestuursdwang
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet.
In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
Het college kan een last onder dwangsom meerdere keren opleggen. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellende traject te zetten met een boete.
Het college kan de last onder dwangsom ook preventief opleggen. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Aan een dwangsom of bestuursdwang gaat een zienswijzeprocedure vooraf op basis van een voorgenomen besluit conform de eisen van de Awb.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college in beginsel een dwangsom of bestuursdwang oplegt als de kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, of bij overtreding van een norm zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder ‘overige overtredingen’, maar daartoe niet verplicht is.
Artikel 6 Hoogte last onder dwangsom
In de Wet kinderopvang is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. De vaststelling van de dwangsom is gelet op artikel 125 Gemeentewet en de Awb een bevoegdheid van het college. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van de op te leggen dwangsom. De tabel voor de op te leggen boete is ook van toepassing voor de dwangsom.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de last onder dwangsom heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen neergelegde boetemaximum, heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen dwangsom met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd en het in het afwegingsoverzicht genoemde boetebedrag leidend.
Het voorgaande laat onverlet, dat het college op grond van artikel 5:46 tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht, gehouden is de hoogte van de last onder dwangsom af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Artikel 7 Verhoging bij recidive
Bij recidive treedt verzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de verzwaring van de dwangsom.
In het geval de overtreder de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding, verhoogt het college de dwangsom met 50%. Als een overtreding zich binnen drie jaar na de eerste constatering voor een tweede keer of meer voordoet, verhoogt het college de dwangsom met 100%.
Recidive is in beginsel op locatieniveau, maar voor het bepalen van de hoogte van een dwangsom wordt ook gekeken naar de boetenverlagende of boetenverhogende omstandigheid. Ook kunnen daar andere locaties van de houder bij worden betrokken als het dezelfde overtreding is waar eerder dwangsommen of boetes voor zijn opgelegd. Dit geldt ook voor langdurige recidive waarbij de houder geen verbetering laat zien.
In voorkomende gevallen kan ook de worden afgezien van een last onder dwangsom en kan direct een bestuurlijke boete worden opgelegd. Aan een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang gaat een zienswijzeprocedure vooraf om te voldoen aan de eisen van de Awb.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De overtreding kan nog wel doorlopen en hoeft niet te zijn beëindigd. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en van de Wko).
In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang van de gemeente Rheden is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid. Het beleid houdt in dat het college een bestuurlijke boete kan opleggen ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag (met inachtneming van de bepalingen over de boete in deze beleidsregels).
Aan een boete gaat een zienswijzeprocedure vooraf om te voldoen aan de eisen van de Awb.
Overeenkomstig artikel 4:84 Awb heeft het college de mogelijkheid om in bijzondere gevallen een artikel of artikelen van deze beleidsregels buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken, mits gemotiveerd.
Artikel 10 Hoogte bestuurlijke boete
In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen neergelegde boetemaximum, heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66 en 1.45 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de economische delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit; strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: ‘Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.’ Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd en het in het afwegingsoverzicht genoemde boetebedrag leidend.
Het voorgaande laat onverlet, dat het college op grond van artikel 5:46 tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht, gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Artikel 11 Verhoging boetebedrag bij recidive
Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding, verhoogt het college de boete met 50%. Als een overtreding zich binnen drie jaar na de eerste constatering voor een tweede keer of meer voordoet, verhoogt het college de boete met 100%.
Recidive is in beginsel op locatieniveau, maar voor het bepalen van de hoogte van een boete wordt ook gekeken naar de boetenverlagende of boetenverhogende omstandigheid. Ook kunnen daar andere locaties van de houder bij worden betrokken als het dezelfde overtreding is waar eerder boetes voor zijn opgelegd. Dit geldt ook voor langdurige recidive waarbij de houder geen verbetering laat zien.
Artikelen 13 en 14 Hoofdstuk 4 Overige instrumenten
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet op de economische delicten.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.
1 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/straffen-en-maatregelen/vraag-en-antwoord/hoe-hoog-zijn-de-boetes-in-nederland; wetboek van strafrecht eerste boek artikel 23.
Een overzicht van alle bij het kinderdagverblijf werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften. |
Passende beroepskwalificatie of deskundigheidseisen/Algemeen | ||
| ||
|
Beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een voor de werkzaamheden passende certificaat of diploma. |
Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat er per aangesloten gastouder op jaarbasis ten minste 16 uur wordt besteed aan begeleiding en bemiddeling. |
De houder heeft een meldcode kindermishandeling vastgesteld die ten minste de volgende elementen bevat: toebedeling van verantwoordelijkheden; | ||
|
| ||
Binnen 6 maanden na de registratie in het LRKP heeft de houder het reglement Oudercommissie vastgesteld, tenzij er op grond van artikel 1.58 lid 2 geen Oudercommissie is ingesteld. | ||