Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leusden

Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Leusden 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeusden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Leusden 2018
CiteertitelBeleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Leusden 2018
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147 van de Gemeentewet
  2. artikel 58 van de Participatiewet
  3. artikel 59 van de Participatiewet
  4. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  5. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  6. artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  7. artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  8. wet Algemene bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-05-2018Nieuwe regeling

29-05-2018

gmb-2018-107929

L175947

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Leusden 2018

Burgemeester en wethouders van gemeente Leusden;

gelezen de nota d.d. 29 mei 2018, met als kenmerk L175947

 

overwegende dat het gewenst is regels vast te stellen voor het gebruikmaken van de bevoegdheid tot het terug- en invorderen van teveel of ten onrechte verstrekte uitkeringen;

 

gelet op artikel 147, derde lid, Gemeentewet, artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen:

 

BELEIDSREGELS TERUG- EN INVORDERING PARTICIPATIEWET, IOAW, IOAZ GEMEENTE LEUSDEN

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • c.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • d.

      IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • e.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • f.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • g.

      bijstandsperiode: de periode waarin een uitkering op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ wordt ontvangen;

    • h.

      Debiteur: de belanghebbende op wie één of meerdere vordering(en) rust(en).

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering

Het college:

  • a.

    herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, wanneer de uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verstrekt;

  • b.

    maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar toekomt op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ;

Artikel 3. Afzien van terugvordering

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, als sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

Artikel 4. Brutering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot brutering van de vordering overeenkomstig artikel 58 lid 5 Participatiewet.

  • 2.

    Van brutering wordt afgezien als er sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 5. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

 

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 6. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van artikel 3, tweede lid besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering wanneer de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 36 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende 36 maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de vordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 50% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende 60 maanden geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daar schriftelijk om heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 7. Uitzondering

  • 1.

    Artikel 6 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht of tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Het op basis van artikel 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, als op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

     

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 8. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van terugvordering als de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 100,- op nettobasis niet te boven gaat.

 

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder zo’n besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende of de vordering bijstand betreft die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 10. Algemeen

Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

Artikel 11. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 10 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 12. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling van de hoofdsom ineens als haar ambtshalve of op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot volledige aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft die voor 1 januari 2013 is ontstaan, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende, als hij over vermogen beschikt of komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het uitstel wordt ingetrokken als de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 13. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Wanneer belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, of de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 3.

    Als de terugvordering ziet op een fraudevordering die voor 1 januari 2013 is ontstaan of op een bestuurlijke boete, dan wordt het in het eerste lid genoemde percentage verhoogd tot 10%.

  • 4.

    In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 14. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op een uitkering krachtens de Participatiewet, IOAW of IOAZ

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode.

  • 2.

    Na afloop van de termijn van zes maanden of indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld.

  • 3.

    Als de terugvordering ziet op een fraudevordering die voor 1 januari 2013 is ontstaan of een bestuurlijke boete, dan wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit als bedoeld in artikel 13, derde lid, vermeerderd met 50% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid wordt, wanneer een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,- per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 15. Wettelijke rente bij uitstel van betaling

Voor de periode dat uitstel van betaling is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

 

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 16. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2.

    Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 36 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3.

    Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 17. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

     

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 18. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 19. Rente en kosten

Wanneer moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 18 wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, als de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20. Toepassingsbereik

Deze beleidsregels zijn mede van toepassing op terugvorderingen die voortvloeien uit de door de Hoofdafdeling Sociale Zekerheid uit te voeren regelingen, voor zover deze regelingen zelf geen terugvorderings- en terugbetalingsbepalingen bevatten.

Artikel 21. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ Gemeente Leusden”.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsrichtlijnen Terug- en invordering en Verhaal Gemeente Leusden 2011, met uitzondering van de beleidsrichtlijnen Verhaal die nog van kracht blijven in afwachting van nieuw te formuleren beleid dienaangaande.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden

De secretaris,

De burgemeester,

Algemene toelichting

 

Op grond van artikel 58 tweede lid sub a tot en met f van de Participatiewet kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

 

Met inwerkingtreding per 2013 van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Fraudewet) is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 58 eerste lid Participatiewet. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht.

 

De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met eventueel recht op algemene bijstand en uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz uitkering;

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldenregeling als de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

Wij willen dat bijstand alleen terechtkomt bij die burgers die dit (tijdelijk) nodig hebben en die behoren tot de doelgroep. Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat bijstand die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt, terugbetaald moet worden. Het kennen van onze klant en het – waar nodig - toepassen van maatwerk, zijn daarbij onontbeerlijk. Door contact met de klant streven wij ernaar dat zoveel mogelijk belanghebbenden hun financiële verplichtingen in het kader van terugvordering nakomen.

 

Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude niet mag lonen. Om die reden hebben wij met betrekking tot fraudevorderingen een strenger beleid vastgesteld dan met betrekking tot niet-fraudevorderingen.

 

Voorop in ons beleid staat het bevorderen van duurzame uitstroom uit de bijstand naar werk en economische zelfstandigheid. Wij willen dan ook voorkomen dat een te rigide toepassing van de bevoegdheid tot terugvordering de uitstroom uit de uitkering belemmert of de instroom bevordert. Met deze beleidsregels streven wij naar een klantgerichte uitvoering, het toepassen van maatwerk en een eenduidig debiteurenbeleid.