Organisatie | Hendrik-Ido-Ambacht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | RICHTLIJN VOOR ONDERZOEK NA MELDING VERMOEDEN MISSTAND DRECHTSTEDEN / ZUID-HOLLAND ZUID 2016 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Dubbel hoofdstuk 3 is vernummerd naar 4
artikel 160 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-05-2018 | 01-01-2020 | Nieuwe regeling | 15-03-2018 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht:
- Artikel 160 van de Gemeentewet;
- Artikel 8 lid 4 van de "Regeling Netwerk Georganiseerd Overleg Drechtsteden;
- Artikel 4 lid 2 van de overeenkomst tot vaststelling van een uniforme rechtspositieregeling voor de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, mede ten behoeve van de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht, Zwijndrecht en de gemeenschappelijke regelingen Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid en Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;
- Artikel 15:2 van de CAR–UWO:
Besluiten ieder voor zich en gezamenlijk;
vast te stellen de navolgende:
RICHTLIJN VOOR ONDERZOEK NA MELDING VERMOEDEN MISSTAND DRECHTSTEDEN / ZUID-HOLLAND ZUID 2016
De Drechtstedenorganisaties voeren een volwaardig integriteitsbeleid. Dat bestaat naast het vaststellen en implementeren van beleid uit het handhaven ervan. Een goede handhaving omvat adequaat en consequent optreden tegen vermeende misstanden. Signalen van vermoedelijke misstanden worden serieus opgepakt. Bijvoorbeeld door het onderzoeken van deze signalen en een krachtdadig optreden bij vastgestelde schendingen en door het registreren van schendingen binnen de organisatie. Hieruit blijkt de aard en omvang ervan en kan de organisatie daaruit lering trekken. Met deze ‘Richtlijn voor onderzoek naar vermeende misstand' kan op verantwoorde wijze onderzoek worden gedaan naar een vermoeden van een integriteitschending.
Integriteit is een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van een (overheids-)organisatie. Het is essentieel om op preventief en repressief terrein beleid te voeren om integriteit te bevorderen. Ondanks inspanningen om integriteitschendingen te voorkomen, kan de bestuurder in de zin van de WOR kennis nemen van een vermeende integriteitschending, bijvoorbeeld via een melding, door eigen waarneming of door signalen van buiten de organisatie bijvoorbeeld. In die situaties zijn niet altijd van meet af aan de feiten en omstandigheden van de vermeende integriteitschending duidelijk. Ook de rol van betrokkene(n) is vaak nog onduidelijk. Een feitenonderzoek moet antwoord geven op deze vragen. Met deze richtlijn onderzoek kunnen de Drechtstedenorganisaties op verantwoorde, professionele en uniforme wijze een feitenonderzoek uitvoeren.
Deze richtlijn beschrijft de procedure voor het verrichten van een intern onderzoek naar een concreet vermoeden van een misstanddoor een medewerker. Bij een vermeende misstand door een politieke ambtsdrager of door de ambtelijke top is het niet gewenst dat ambtenaren uit de eigen organisatie intern onderzoek uitvoeren.
De beschreven onderzoeksmethoden, de wijze van verslaglegging en de rapportage zijn echter ook zonder meer bruikbaar in een onderzoek door een externe instantie. Hiervoor kan deze richtlijn voor onderzoek ook worden benut. Wanneer de organisatie een externe partij het onderzoek laat verrichten, dan kan deze partij ook een eigen richtlijn onderzoek hebben. Het onderzoek dient in dat geval echter te worden verricht volgens deze vastgestelde richtlijn.
In deze richtlijn voor onderzoek staan de rechten en de plichten beschreven van de bij het feitenonderzoek betrokken personen, inclusief de onderzoekers. Betrokken personen ontvangen van de onderzoekers een exemplaar van deze richtlijn, zodra om hun medewerking wordt verzocht. Van deze richtlijn kan, in overleg met de bestuurder in de zin van de WOR, uitsluitend als zwaarwegende belangen dit noodzakelijk maken worden afgeweken. De afwijking en de reden daarvoor worden opgenomen in het onderzoeksrapport.
Voor de gemeentelijke (interne) meldingsprocedure en definities van de begrippen: medewerker, werkgever, bestuurder, vermoeden van een misstand, adviseur, contactpersoon integriteit en melder wordt verwezen naar de Regeling melden vermoeden misstand Drechtsteden/Zuid-Holland 2016. In deze Richtlijn voor onderzoek naar melden vermoeden misstand wordt verstaan onder :
Beslisdocument: het aangevulde rapport van de onderzoeker, opgemaakt door de bestuurder, op grond waarvan de werkgever wordt geïnformeerd over het uitgevoerde onderzoek en wordt geadviseerd over het al dan niet nemen van arbeidsrechtelijke of andere maatregelen. Op basis van dit document wordt de werkgever in staat gesteld een beslissing te kunnen nemen over de melding.
Het feitenonderzoek beoordeelt het waarheidsgehalte van concrete signalen of vermoedens door na te gaan of deze op redelijke grond zijn gebaseerd. Concreet betekent dit dat een onderzoek wordt ingesteld naar de handelwijze van betrokkene. Betrokkene en/of getuigen kunnen worden gehoord. Ook andere onderzoeksmethoden, zoals observatie of het doorzoeken van de werkomgeving, kunnen eventueel worden aangewend om alle relevante feiten omtrent het vermoeden van de integriteitschending in kaart te brengen. Het gaat er namelijk om dat uitgebreid moet worden stilgestaan bij de vraag of er wel sprake is van ene vermoeden van een concrete en te verifiëren misstand.
Het onderzoek wordt uitgevoerd onder (eind)verantwoordelijkheid van de bestuurder in de zin van de WOR. Hij of zij is opdrachtgever van het onderzoek. De onderzoekers beschikken niet over eigen onderzoeksbevoegdheden. Tijdens het onderzoek maken de onderzoekers, met toestemming van de opdrachtgever, gebruik van de onderzoeksbevoegdheden van de opdrachtgever als werkgever. Een deel van deze bevoegdheden staat expliciet beschreven in de CAR-UWO, de Ambtenarenwet en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Bovendien vloeien bepaalde bevoegdheden voort uit jurisprudentie en artikel 125ter en artikel 125quinquies van de Ambtenarenwet. Dat zijn bevoegdheden waarvan de werkgever gebruik mag maken bij een concreet vermoeden dat een ambtenaar zich niet gedraagt zoals een ‘goed ambtenaar’ dat hoort te doen.
Wie het onderzoek naar de integriteitschending zal uitvoeren, is afhankelijk van de aard van de integriteitschending, de benodigde onafhankelijkheid en objectiviteit, en de aanwezige kennis en expertise. Afhankelijk van deze factoren kan het feitenonderzoek worden uitgevoerd door interne onderzoekers, externe onderzoekers of een externe partij, bijvoorbeeld een particulier recherchebureau. Een onderzoek wordt altijd door ten minste twee personen verricht.
Het instellen van een interne onderzoekscommissie samengesteld uit medewerkers van de eigen organisatie is mogelijk als er voldoende afstand is tussen de interne onderzoekers en de betrokkene voor een objectief onderzoek. Een interne onderzoekscommissie bestaat uit een multidisciplinair team met daarin voldoende kennis en expertise voor het doen van feitenonderzoek. Denk hierbij ook aan financiële of ICT-expertise. Ontbreekt de benodigde kennis en expertise binnen de organisatie, dan kan een specifieke deskundige van buiten aan het team worden toegevoegd. De kosten voor het inzetten van derden en eventuele technische hulpmiddelen zijn voor rekening van de opdrachtgever.
Externe (ambtelijke) onderzoekscommissie
Het instellen van een externe onderzoekscommissie buiten de eigen organisatie biedt meer objectiviteit en onafhankelijkheid bij het doen van onderzoek. Het is aan te bevelen de externe onderzoekers multidisciplinair samen te stellen, zodat er voldoende kennis, expertise en ervaring is voor het onderzoek. Ook is het zinvol om een eigen medewerker, bijvoorbeeld de integriteitscoördinator, toe te voegen aan het onderzoeksteam.
Het laten verrichten van het onderzoek door een externe partij is een manier om voldoende onderzoekscapaciteit, kennis en expertise te verkrijgen. Enerzijds is het mogelijk om meer gespecialiseerde kennis aan te trekken, anderzijds zijn externen minder gevoelig voor interne belangen. Wel is het aan te bevelen om in de opdrachtverstrekking concrete afspraken te maken over onder meer de hoeveelheid in te zetten onderzoekscapaciteit, de duur en intensiteit van het onderzoek.
Alle onderzoekers behouden zich, na een afweging van de in het geding zijnde belangen, feiten en/of omstandigheden, het recht voor een opdracht te weigeren.
De bestuurder in de zin van de WOR verstrekt aan de gekozen onderzoekers een schriftelijk onderzoeksopdracht. De opdrachtverstrekking bevat in ieder geval de volgende informatie:
De opdracht of de reikwijdte van het onderzoek kan wanneer noodzakelijk worden uitgebreid. Ook dan geldt dat er een concrete omschrijving moet worden gegeven en dat de onderzoeksvragen hierop worden aangepast. Gedurende het onderzoek kan blijken dat de integriteitschending omvangrijker of complexer is dan vooraf kon worden ingeschat. In dat geval zal steeds in overleg met de opdrachtgever moeten worden besloten over een eventuele uitbreiding van het onderzoek. Dit wordt schriftelijk vastgelegd. Dan geldt wel dat de onderzoekers op een voldoende, concrete en duidelijke manier kenbaar is gemaakt wat van hen wordt verlangd. Ervaring heeft geleerd dat achteraf discussie over kan ontstaan en de bestuurder in de zin van de WOR alsnog wordt geconfronteerd met hogere kosten (meerwerk). Dan wel dat de bestuurder in de zin van de WOR met een onvolledig of ontoereikend onderzoeksrapport wordt geconfronteerd waar de bestuurder eind verantwoording voor draagt.
Zonder afbreuk te doen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek, moet het feitenonderzoek binnen afzienbare tijd zijn afgerond. Het uitgangspunt om op vlotte wijze te reageren op een
vermoeden van een misstand is ook weergegeven in de termijnen waarbinnen de melder op de hoogte wordt gesteld van het standpunt van de bestuurder in de zin van de WOR. De melder dient binnen acht weken na de melding schriftelijk geïnformeerd te worden over het inhoudelijk standpunt met betrekking tot het gemelde vermoeden van een misstand of onregelmatigheid. Deze termijn kan onder opgaaf van reden wel worden verlengd.
4. Afwegingen met betrekking tot betrokkene(n)
Schriftelijke kennisgeving betrokkene(n)
De opdrachtgever stelt, na opdrachtverstrekking aan de onderzoekers, de betrokkene(n) schriftelijk* op de hoogte dat er een feitenonderzoek gaande is of wordt ingesteld naar handelwijze/gedragingen. In de regel gebeurt dit zodra het onderzoeksbelang zich daar niet meer tegen verzet en voordat de onderzoekers betrokkenen verzocht hebben mondeling informatie te verschaffen. De schriftelijke kennisgeving bevat de volgende onderwerpen:
Ordemaatregelen beogen de rust en de orde in de werksituatie te bevorderen, te realiseren of te handhaven. Ordemaatregelen kunnen ook voorkomen dat bewijsmateriaal, relevant voor het onderzoek, wordt vernietigd. Als het vanwege de aard van de vermoedelijke integriteitschending niet wenselijk is dat betrokkene zich op de werkplek bevindt of zijn functie uitoefent, dan kan de bestuurder in de zin van de WOR een ordemaatregel uitvaardigen, zoals:
schorsing van betrokkene(n) (artikel 8.15.1 CAR-UWO) Het treffen van een ordemaatregel berust op een behoorlijke afweging van belangen. Als er geen spoed is, houdt een zorgvuldige belangenafweging tevens in dat betrokkene voorafgaand wordt gehoord. Een ordemaatregel heeft een tijdelijk karakter en mag niet langer duren dan nodig.
Ook andere maatregelen zoals het verlenen van buitengewoon verlof (al dan niet met instemming) op grond van artikel 6:4:5 van de CAR/UWO kunnen worden aangewend zodat het nadere onderzoek kan worden gedaan.
Tijdens het feitenonderzoek kan betrokkene zich laten bijstaan door een raadsman. De raadsman kan aanwezig zijn bij het horen van betrokkene. Inhoudelijk neemt de raadsman niet deel aan het gesprek als zodanig. Aan de vakinhoudelijke kwalificaties van de raadsman worden geen eisen gesteld. Zo hoeft een raadsman niet noodzakelijkerwijs een advocaat te zijn. De geheimhoudingsplicht is op de raadsman van toepassing.
5. Onderzoeksproces: methoden, rechten en plichten van betrokkenen
Er is geen expliciete bepaling die betrokkene/getuige(n) verplicht om medewerking te verlenen aan een onderzoek. Zij moeten in beginsel echter voldoen aan elk redelijk verzoek van de werkgever, zoals een verzoek tot het leveren van informatie voor het onderzoek. De betrokkene/getuige(n) heeft het recht om zijn medewerking aan het onderzoek te weigeren voor zover hij zichzelf hierdoor zou belasten. Als hij geen medewerking verleent, dan kan dat wel het verwijt van plichtsverzuim opleveren of leiden tot rechtspositionele maatregelen.
Er moet een redelijke verhouding bestaan tussen de onderzoeksmethode en de persoonlijke belangen van betrokkene, zodanig dat zo min mogelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene. Dit houdt in dat alle belangen, van betrokkene, het onderzoek, de organisatie en die van getuigen, worden gewogen. Zorgvuldig onderzoek heeft dan betrekking op de vraag hoe belangen worden afgewogen. Er wordt voorafgaand, tijdens en na het onderzoek schriftelijk verantwoording afgelegd over alle beslissingen en onderzoek handelingen.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Subsidiariteit betekent dat bij de afweging welke procedure/strategie/methode toe te passen, gekozen wordt voor de variant die het minst ingrijpend is. Volgens het proportionaliteitsbeginsel wordt gekeken naar een redelijke verhouding tussen middel en doel (evenredigheid). De onderzoekers staan er voor in dat zij informatie uitsluitend op rechtmatige wijze, in overeenstemming met wettelijke bepalingen en/of jurisprudentie, vergaren.
De betrokkene wordt gedurende het feitenonderzoek gehoord. De onderzoekers maken van dit gesprek een verslag op. Het horen moet op een zorgvuldige manier plaatsvinden. Dit houdt in dat betrokkene vóór het gesprek in principe wordt geïnformeerd over de aard en de vermoedelijke duur van het gesprek. Betrokkene kan zich tijdens het gesprek laten bijstaan door een raadsman. De onderzoekers onthouden zich voor, tijdens en na het gesprek van het doen van misleidende mededelingen of gedragingen en het toepassen van psychische en/of fysieke druk of dwang. De betrokkene moet in vrijheid zijn verklaring kunnen afleggen.
De verplichte medewerking van betrokkene aan het feitenonderzoek ligt nergens vast. Wel riskeert hij door niet meewerken het verwijt van plichtsverzuim, hetzij omdat het nalaten om opheldering te verschaffen als zodanig als plichtsverzuim kan worden t aangemerkt, hetzij omdat de betrokkene een gerechtvaardigde en ernstige twijfel niet heeft kunnen of willen wegnemen. De betrokkene dient van te voren gewezen te worden op de consequenties indien hij niet wil meewerken.
Onderzoekers kunnen medewerkers van binnen en buiten de organisatie als getuige horen. Getuigen van binnen de organisatie zijn vanwege hun dienstbetrekking, verplicht om mee te werken aan het feitenonderzoek. Het niet verlenen van medewerking kan in principe plichtsverzuim opleveren. Vóór het gesprek wordt de getuige geïnformeerd over de aard en de verwachte duur van het gesprek en de mogelijkheid zich te laten bijstaan door een raadsman. De informatie die getuige verstrekt dient op waarheid te berusten. Ook getuigen dienen hun rechten en plichten te worden gewezen. De onderzoekers maken van het gesprek een verslag op. Daarin staat duidelijk wie wat heeft verklaard. Verklaringen zijn voorzien van de naam van de getuige, diens handtekening en de datum van de verklaring.
Bij een vermoeden dat er in een werkomgeving informatie is te vinden die van belang kan zijn voor het onderzoek, kunnen onderzoekers die werkomgeving doorzoeken. Onder werkomgeving vallen onder meer (archief)kasten, bureaus, geautomatiseerde data- en systeembestanden en dienstvoertuigen.
Het doorzoeken van de werkplek vindt zo mogelijk plaats in aanwezigheid van de betrokkene. Hij wordt uitgenodigd om hierbij aanwezig te zijn. Wanneer betrokkene aangeeft niet aanwezig te willen zijn of zonder opgaaf van gegronde redenen wegblijft op het opgegeven tijdstip, wordt overgegaan tot het doorzoeken van de werkomgeving.
Voor zover noodzakelijk, in belang van het onderzoek, kunnen eigendommen van de gemeente of de gemeenschappelijke regeling veilig worden gesteld. Privé-eigendommen kunnen, zonder toestemming van de eigenaar, alleen worden veiliggesteld indien dat voor het onderzoek noodzakelijk is en de eigendommen zich op of rond de werkplek bevinden. Deze eigendommen worden zo snel mogelijk geretourneerd. Het doorzoeken van de werkomgeving wordt door minimaal twee onderzoekers gedaan. Van de resultaten van het onderzoek van de werkomgeving wordt een rapport van bevindingen opgemaakt.
Het observeren van betrokkene kan noodzakelijk zijn om handelingen of gedragingen van betrokkene die een vermoeden van een integriteitschending opleveren, te bevestigen. Dit kan zijn:
Dynamische observatie: het daadwerkelijk volgen van betrokkene of goederen.
Statische observatie: het in de gaten houden, eventueel met behulp van een (verborgen) camera, van (een deel van) de werkplek.
Ook andere opsporingsmiddelen zoals bijvoorbeeld statistische analyse kunnen in het onderzoek worden betrokken. Statistisch onderzoek kan worden benut om een relatie te vinden tussen de aanwezigheid van de betrokkene op een bepaald(e) plaats / tijdstip en de vermeende misstand. Dit bewijsmiddel wordt slechts doorslaggevend, als de uitkomst ervan geen gerede twijfel laat over het ‘daderschap’.
Tijdens de observaties kan een foto- en/of videocamera worden gebruikt. Het gebruik van camera’s vindt plaats in de werkomgeving; een kantoor, werkplaats, plaats waar een project wordt uitgevoerd of een bedrijfsauto bijvoorbeeld. Het kan voorkomen dat camera’s op andere plaatsen worden ingezet, maar dit moet dan altijd vanaf de openbare weg dan wel in openbaar toegankelijke ruimtes gebeuren. De observaties hebben in beginsel alleen betrekking op activiteiten die de persoon in kwestie tijdens werktijd verricht. Soms kan buiten diensttijd dynamisch worden geobserveerd. Om buiten diensttijd te mogen observeren moet er sprake zijn van een zwaarwegend plichtsverzuim dat de aantasting van de privacy rechtvaardigt.
Cameragebruik is aan de volgende voorwaarden gebonden:
Een handschriftenanalyse/-vergelijking kan worden gebruikt om te achterhalen of een document is geproduceerd door betrokkene. Dit bewijsmiddel wordt slechts doorslaggevend, als de analyse geen redelijke twijfel open laat over de rol van betrokkene.
Naast bovengenoemde methodes zijn er andere onderzoeksmethodes mogelijk, zoals dossieranalyse en sporenonderzoek. De lijst met onderzoeksmethodes is niet eindig.
6. Communicatie, verslaglegging en rapportage
Goede communicatie tussen de bestuurder in de zin van de WOR, de onderzoekers, de betrokkenen, de getuigen en niet-betrokken medewerkers binnen de organisatie kan niet genoeg worden benadrukt. De bestuurder in de zin van de WOR moet zorgvuldig omgaan met het verstrekken van informatie. Het verdient aanbeveling dat alle communicatie vanuit één kanaal plaatsvindt; bij voorkeur door of namens de bestuurder in de zin van de WOR.
Communicatie met betrokkene(n)
Contactmomenten tussen de bestuurder in de zin van de WOR of de onderzoekers met betrokkene(n) zijn:
Informatieverschaffing aan andere medewerkers van de organisatie is belangrijk om ongewenste geruchtenvorming tegen te gaan en om te laten zien dat de bestuurder in de zin van de WOR optreedt tegen (vermeende) integriteitschendingen. De communicatie moet zorgvuldig gebeuren. Daarbij wordt rekening gehouden met de belangen en de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, het onderzoeksbelang en het voorkomen van onrust in de organisatie. De communicatie dient zich niet te beperken tot een eenmalige informatieverstrekking. Van belang is dat er gedurende het onderzoek er meerdere informatie bijeenkomsten plaatsvinden. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor de nazorg wanneer het onderzoek is afgerond en eventueel te nemen besluiten zijn genomen.
De opdrachtgever is eigenaar van de onderzoeksinformatie. Hij of zij is na het verkrijgen van de onderzoeksresultaten en de begeleidende stukken, daarom verantwoordelijk voor eventuele informatieverstrekking aan derden. De onderzoekers sturen binnengekomen informatieverzoeken dan ook door naar de opdrachtgever. De opdrachtgever staat voor de taak een balans te vinden tussen enerzijds het onderzoeksbelang en het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene en anderzijds het belang van transparantie. Hij of zij moet voorkomen dat het idee ontstaat dat de zaak ‘in de doofpot’ verdwijnt. Als uitgangspunt geldt: ‘Open waar mogelijk, gesloten waar nodig’.
Van de gesprekken met betrokkenen en getuigen wordt bij voorkeur gelijktijdig een verslag opgemaakt om onmiddellijk na het gesprek te laten ondertekenen, via een paraaf op elke pagina van het gespreksverslag en op de laatste pagina de handtekening. Betrokkenen of getuigen kunnen hierbij meteen commentaar geven op het gespreksverslag. Deze praktische werkwijze geeft minder aanleiding tot discussies over de tekst van het verslag. Evenwel kan zich de situatie voordoen dat de betrokkenen of getuigen naderhand kenbaar maken dat zij zich onder druk voelen gezet om het verslag te tekenen. Wordt het verslag op een later moment opgemaakt, dan wordt dit binnen enkele werkdagen ter ondertekening opgestuurd aan betrokken/getuige(n). Betrokkene/getuige(n) kunnen ook dan reageren op het verslag. Zij moeten binnen vijf werkdagen het verslag terugsturen eventueel voorzien van schriftelijke opmerkingen. Mochten onderzoekers en de betrokkene/getuige(n) het niet eens worden over de tekst van het verslag, dan wordt eventueel een rapport aan het verslag toegevoegd met daarin de afwijkende opinie van betrokkene/getuige(n). Heeft een betrokkene/getuige(n) verder geen op- of aanmerkingen over het verslag, maar weigert hij toch om voor akkoord te tekenen, dan wordt de reden van deze weigering in het rapport opgenomen.
Voor het tijdstip van het overhandigen of verzenden van het gespreksverslag kan nog een punt van aandacht zijn dat getuigenverklaringen niet van te voren op elkaar worden afgestemd. Dit kan immers het onderzoek kleuren. Is er sprake van meerdere getuigen dan geniet het de voorkeur om getuigen zoveel mogelijk op één dag te horen en/of de gespreksverslagen pas te verzenden nadat iedereen is gehoord.
In bijzondere gevallen kunnen de onderzoekers en/of de betrokkene/getuige(n) besluiten een onderzoeksgesprek op een geluidsdrager vast te leggen. Dit wordt minimaal één dag voor aanvang van het gesprek meegedeeld. Zodra het onderzoeksbelang zich er niet meer tegen verzet, kan de gesprekspartner een kopie van de betreffende opname ontvangen. De originele opnamen worden bewaard zolang nodig is voor een eventuele civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke afhandeling van de zaak. Daarna worden zij vernietigd. Van de vernietiging wordt de gesprekspartner in kennis gesteld.
De onderzoeksfase eindigt met het aanbieden van het onderzoeksrapport aan de bestuurder in de zin van de WOR. Dit rapport behoort alle informatie te bevatten die voor de bestuurder in de zin van de WOR nodig is om zich een oordeel te kunnen vormen over het vermoeden van integriteitschending. Ook betrokkene moet zich een oordeel kunnen vormen over het onderzoek en eventueel het onderzoek op zijn rechtmatigheid moeten kunnen laten toetsen.
De rapportage bevat in ieder geval de volgende elementen:
Geen aanbevelingen omtrent consequenties in het rapport
Het is de taak van de bestuurder in de zin van de WOR om op basis van de onderzoeksgegevens tot een oordeel te komen over de feiten en omstandigheden rond de integriteitschending. De onderzoekers onthouden zich van opvattingen en adviezen over het verbinden van consequenties aan de door hen onderzochte feiten. Het is de taak van de onderzoekers om het feitencomplex objectief vast te stellen.
Aanbieding rapport aan de bestuurder in de zin van de WOR
Nadat het rapport is vastgesteld door de onderzoekers, wordt het aangeboden aan de bestuurder in de zin van de WOR. Die beslist of de vastgestelde feiten in het rapport zich al dan niet kwalificeren als plichtsverzuim of als ander ongewenst ambtelijk handelen. De bestuurder in de zin van de WOR overweegt vervolgens of het onderzoeksrapport aanleiding geeft tot het formuleren van een disciplinaire bestraffing of een andere rechtspositionele maatregel. Het onderzoeksrapport als zodanig maakt geen deel uit van het personeelsdossier van betrokkene. Het rapport wordt in een voor de bestuurder toegankelijk archief bewaard, waarbij uitdrukkelijk wordt bepaald wie er toegang tot hebben en onder welke voorwaarden. Bij de start van een eventuele rechtspositionele procedure, worden alle relevante stukken ter beschikking gesteld aan de betrokkene.