Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lelystad

VERORDENING voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLelystad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVERORDENING voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5
  2. Gemeentewet, art. 147

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-01-201001-10-200922-09-2011wijziging artikelen 2.1, 3.3 en 8.4

15-12-2009

Flevopost, 6-1-2010

Nr. B09-09194

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Lelystad,

op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 16 januari 2007;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

overwegende, dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning bij verordening te regelen;

B E S L U I T:

vast te stellen de navolgende

VERORDENING voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      aanvrager: een persoon die een voorziening aanvraagt op grond van de wet of de persoon namens wie een voorziening wordt aangevraagd op grond van de wet;

    • c.

      algemeen gebruikelijk: hetgeen naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen als gangbaar bezit of als gangbare uitgave wordt aangemerkt;

    • d.

      beperkingen: belemmeringen, als gevolg van ziekte of gebrek, die een persoon ondervindt bij het gebruik of onderhoud van de woning en het zich verplaatsen in en om de woning en in het gebied van de gemeente Lelystad;

    • e.

      Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad: het besluit van het college inzake de hoogte van de voorzieningen op grond van deze verordening;

    • f.

      budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

    • g.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad;

    • h.

      eigen aandeel in de kosten: het voor rekening van de aanvrager blijvende deel van de kosten dat in mindering wordt gebracht op de financiële tegemoetkoming;

    • i.

      eigen bijdrage: de eenmalige of periodieke bijdrage die door de aanvrager aan het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten moet worden betaald voor een voorziening in natura of een verleend persoonsgebonden budget;

    • j.

      financiële tegemoetkoming: een geldelijke tegemoetkoming in de kosten van een voorziening zoals bedoeld in artikel 19 van de wet;

    • k.

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een woongebouw dat niet behoort tot de onderscheiden woningen;

    • l.

      gemeenschappelijke voorziening: een voorziening die aan meerdere personen met beperkingen wordt aangeboden;

    • m.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de aanvrager staat ingeschreven;

    • n.

      huishoudelijke ondersteuning: een voorziening, overeenkomend met de huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder h van de wet, voor hulp bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon of de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

    • o.

      persoonsgebonden budget (PGB): een eenmalig of periodiek geldbedrag, overeenkomend met de goedkoopst mogelijke werkelijke kosten, waarvan de aanvrager een noodzakelijke voorziening zelfstandig kan aanschaffen of bekostigen;

    • p.

      rolstoel: voorziening die een persoon in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen;

    • q.

      uitraasruimte: een verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen, die vanwege een stoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen;

    • r.

      vervoersvoorziening: voorziening die een persoon in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • s.

      voorziening: huishoudelijke ondersteuning, een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;

    • t.

      voorziening in natura: een voorziening die in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verleend;

    • u.

      woning: een woning, waaronder tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip indien voor permanente bewoning bestemd en geschikt;

    • v.

      woonplaats: woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • w.

      woonvoorziening: voorziening in of verbouwing van een woning waardoor een persoon in staat wordt gesteld tot het normale gebruik van de woning.

  • 2.

    De begripsbepalingen in artikel 1, eerste lid, van de wet zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 1.2 Algemene bepalingen

  • 1.

    Een voorziening op grond van deze verordening kan bestaan uit:

    • a. huishoudelijke ondersteuning;

    • b. een woonvoorziening;

    • c. een vervoersvoorziening;

    • d. een rolstoel.

  • 2.

    Een voorziening in natura kan worden verleend:

    • a.

      als voorziening in bruikleen;

    • b.

      als persoonlijke dienstverlening;

    • c.

      als gemeenschappelijke voorziening;

    • d.

      als collectieve voorziening.

  • 3.

    Een voorziening kan worden toegekend indien de aanvrager als gevolg van zijn verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, of zijn chronisch psychische probleem of psychosociale probleem, niet in aanvaardbare mate in staat is om:

    • a.

      een huishouden te voeren;

    • b.

      zich in en om de woning te verplaatsen;

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

  • 4.

    Een voorziening kan worden toegekend indien:

    • a.

      de voorziening langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      de voorziening als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      de aanvrager in de gemeente Lelystad zijn woonplaats heeft of zal hebben;

    • d.

      voldaan is aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • e.

      dezelfde voorziening niet op grond van een andere wettelijke bepaling kan worden verstrekt;

    • f.

      de voorziening niet algemeen gebruikelijk is voor een persoon als de aanvrager;

    • g.

      de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening is verstreken, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden;

    • h.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager na de datum van de beslissing op de aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten.

  • 5.

    Het college biedt, overeenkomstig artikel 6 van de wet, de aanvrager de keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan omdat:

    • a.

      de aanvrager naar het oordeel van het college niet voldoende in staat is om het persoonsgebonden budget te beheren en de bestedingen te verantwoorden;

    • b.

      de toekenning van een persoonsgebonden budget het in stand houden van een adequate gemeenschappelijke voorziening zou ondergraven.

  • 6.

    De ontvanger van een voorziening brengt het college onverwijld op de hoogte van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op de verleende voorziening of de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming.

  • 7.

    Een voorziening kan worden geweigerd indien de aanvrager zich bij een eerder verleende voorziening niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.

  • 8.

    Een besluit tot de verlening van een voorziening wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken indien: a. de aanvrager de aan het besluit verbonden voorwaarden niet is nagekomen;

    • b.

      het besluit werd genomen op basis van onjuiste gegevens;

    • c.

      alsnog recht bestaat op een voorliggende voorziening;

    • d.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is;

    • e.

      de voorziening niet voor het bestemde doel wordt aangewend.

Artikel 1.3 Eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning

  • 1.

    De aan het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten te betalen eigen bijdrage voor in natura of als persoonsgebonden budget verleende “huishoudelijke ondersteuning” is verschuldigd gedurende de looptijd van de voorziening.

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde eigen bijdrage wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 4.1 e.v. van de algemene maatregel van bestuur getiteld “Besluit maatschappelijke ondersteuning” (Staatsblad 2006 450).

  • 3.

    Voor de berekening van de eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning wordt de kostprijs per uur vastgesteld op het bedrag dat overeenkomt met de kostprijs per uur zoals die geldt voor de berekening van de eigen bijdrage voor “zorg zonder verblijf” op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten().

Artikel 1.4 Eigen bijdrage voor woonvoorzieningen

  • 1.

    De eigen bijdrage voor woonvoorzieningen bedraagt 8,75% van het netto jaarinkomen voor zover dat hoger is dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de verhoging of verlaging als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wet werk en bijstand.

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde eigen bijdrage moet in maximaal twaalf termijnen worden betaald.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde eigen bijdrage is verschuldigd voor een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard (woningaanpassing).

  • 4.

    De in het eerste lid bedoelde eigen bijdrage is niet verschuldigd voor een voorziening voor:

    • -

      verhuizing en inrichting;

    • -

      het bezoekbaar maken van een woning;

    • -

      onderhoud, keuring en reparatie van een lift of andere mechanische installatie in een woning;

    • -

      tijdelijke huisvesting;

    • -

      huurderving;

    • -

      het verwijderen van voorzieningen;

    • -

      een uitraasruimte;

    • -

      een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard.

Artikel 1.5 Eigen bijdrage vervoersvoorzieningen

Voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder b tot en met f is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 1.6 Eigen bijdrage sportrolstoel

Voor een rolstoel of een sportrolstoel is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Hoofdstuk 2 – Algemene bepalingen persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Algemeen

  • 1.

    De omvang van het persoonsgebonden budget is gebaseerd op de kosten die tenminste nodig zijn voor een adequate voorziening en is gemaximaliseerd op de kosten die in de betreffende situatie worden verstrekt voor voorzieningen in natura.

  • 2.

    Indien en voor zover de verordening dit bepaalt, wordt het persoonsgebonden budget gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

  • 3.

    Een periodiek uit te betalen persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op de voorziening is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de voorziening is aangevraagd.

  • 4.

    Voor het recht op een persoonsgebonden budget moet de budgethouder voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling van de voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      de voorziening die de budgethouder inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

    • c.

      de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Een persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een (sport-)rolstoel of een vervoersvoor-ziening is mede bestemd voor het onderhoud, de reparaties en de verzekering van de voor-ziening.

  • 6.

    Voor de kosten van ondersteuning bij de besteding of de verantwoording van het persoons-gebonden budget wordt geen voorziening verleend.

  • 7.

    De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld alsmede de omvang ervan,

    wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente

    Lelystad.

Artikel 2.2 Verlening PGB

  • 1.

    De beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a.

      de omvang van het budget;

    • b.

      de kosten waarvoor het budget wordt verstrekt, te weten de aanschaf, het onderhoud en de reparaties van de voorziening;

    • c.

      de geldingsduur;

    • d.

      de wijze waarop het eigen aandeel in de kosten wordt berekend;

    • e.

      de wijze waarop de eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd en de normen op grond waarvan de berekening plaatsvindt;

    • f.

      de verplichtingen van de budgethouder;

    • g.

      de voorwaarden waar de voorziening aan moet voldoen.

  • 2.

    Zo mogelijk wordt bij de beschikking inzake de verlening van het persoonsgebonden budget een programma van eisen gevoegd waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen of te bekostigen voorziening dient te voldoen.

Artikel 2.3 Verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1.

    De budgethouder van een persoonsgebonden budget bewaart de rekeningen en betalingsbewijzen gedurende drie jaren en stelt deze desgevraagd ter beschikking van het college.

  • 2.

    De budgethouder legt desgevraagd binnen de door het college aangegeven termijn verantwoording af over het gebruik van het verleende persoonsgebonden budget.

Artikel 2.4 Terugvordering

  • 1.

    Indien het persoonsgebonden budget niet of niet geheel is aangewend voor de aanschaf of de betaling van de voorziening, besluit het college tot de gehele of gedeeltelijke terugvordering van reeds betaalde gelden, of de verrekening met nog te verstrekken budgetten.

  • 2.

    Van de in het vorige lid bedoelde terugvordering of verrekening wordt afgezien indien een adequate voorziening is aangeschaft of betaald.

Hoofdstuk 3 – Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 3.1 Algemeen

Een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning kan worden verleend indien door functie-beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken niet mogelijk is.

Artikel 3.2 Geen langdurige noodzaak

In afwijking van artikel 1.2, lid 4, onderdeel a, kan het college een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekken indien de voorziening niet langdurig noodzakelijk is.

Artikel 3.3 Wijze van verstrekken

  • 1.

    De voorziening voor huishoudelijke ondersteuning wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of als persoonsgebonden budget verleend.

  • 2.

    De omvang van de voorzieningen voor huishoudelijke ondersteuning wordt uitgedrukt in uren of

    de volgende klassen met bijbehorende uren:

klasse 1: 0 tot en met 1,9 uur per week;

klasse 2: 2 tot en met 3,9 uur per week;

klasse 3: 4 tot en met 6,9 uur per week;

klasse 4: 7 tot en met 9,9 uur per week;

klasse 5: 10 tot en met 12,9 uur per week;

klasse 6: 13 tot en met 15,9 uur per week.

Artikel 3.4 Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning wordt niet verleend indien de aanvrager verblijft in een AWBZ-instelling.

  • 2.

    Een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning wordt niet verleend indien en voor zover de voorziening niet noodzakelijk is door de aanwezigheid van ondersteuning door mantelzorgers of vrijwilligers voor de oplossing voor het zich voordoende probleem, of de redelijkerwijs van de aanvrager zelf, of van anderen in diens omgeving zoals familieleden of huisgenoten, te verwachten gebruikelijke zorg.

  • 3.

    Bij de vaststelling van de omvang van de in het vorige lid bedoelde gebruikelijke zorg wordt het “Protocol gebruikelijke zorg” van het Centrum Indicatiestelling Zorg nagevolgd.

Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vormen woonvoorzieningen

De door het college te verlenen woonvoorzieningen kunnen bestaan uit een voorziening voor:

  • a.

    verhuizing en inrichting;

  • b.

    een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan de woning;

  • c.

    een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning of een gemeenschappelijke ruimte;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie van voorzieningen in de woning;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving;

  • g.

    het verwijderen van voorzieningen;

  • h.

    een uitraasruimte.

Artikel 4.2 Algemeen

Een voorziening als bedoeld in artikel 4.1 kan worden verleend indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren en de aanvrager zijn hoofdverblijf in de woning heeft of zal hebben.

Artikel 4.3 Wijze van verstrekken

  • 1.

    De voorziening als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, wordt verleend als persoonsgebonden budget, welk budget wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

  • 2.

    De voorziening als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, wordt verleend als persoonsgebonden budget of in natura.

  • 3.

    De voorzieningen als bedoeld in artikel 4.1, onderdelen c tot en met h, worden verleend als persoonsgebonden budget.

  • 4.

    De voorzieningen als bedoeld in artikel 4.1, onderdelen a, b en e, worden uitbetaald aan de aanvrager.

  • 5.

    De voorzieningen als bedoeld in artikel 4.1, onderdelen c, d, f, g en h, worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

Artikel 4.4 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

  • 1.

    Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard zoals bedoeld in artikel 4.1, onderdeel c, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding als bedoeld in het vorige lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om definitieve vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

Artikel 4.5 Terugbetaling van woningaanpassingen

  • 1.

    De woningeigenaar die voor de door hem zelf bewoonde woning een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel c, heeft ontvangen van meer dan € 25.000,00 en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereed-melding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen.

  • 2.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het bedrag van de voorziening na aftrek van € 25.000,00, verminderd met 10 procent per jaar.

  • 3.

    De bepaling in het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de persoon ten behoeve van wie de voorziening is verleend of aan de persoon aan wie op grond van deze verordening een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 4.

    De woningeigenaar als bedoeld in het eerste lid is verplicht om binnen een maand na de verkoop van de woning het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

Artikel 4.6 Weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 4.1:

  • a.

    indien de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    indien de belemmeringen niet in de woning zelf, of bij de toegang tot de woning of de berging, worden ondervonden;

  • c.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist vanuit een woning waarin en waaromheen hij in staat is zich te verplaatsen, tenzij deze verhuizing noodzakelijk is;

  • d.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing, of de acceptatie van de nieuwe woning, heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden;

  • e.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

  • f.

    indien de aanvraag betrekking heeft op de kosten van verhuizing en de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • g.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

  • h.

    indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een verzorgingshuis, een andere AWBZ-instelling of naar een bij die instelling horende (aanleun)-woning;

  • i.

    indien de aanvraag betrekking heeft op een AWBZ-instelling, hotels/pensions, trekkers-woonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen.

Artikel 4.7 Bezoekbaar maken woning

  • 1.

    In afwijking van artikel 4.2, kan een voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel c, worden verleend voor het bezoekbaar maken van een woning in Lelystad indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor het bezoekbaar maken van de woning wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

Artikel 4.8 Woonwagen

Indien de aanvrager een woonwagen bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel c, verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

Artikel 4.9 Woonschip

Indien de aanvrager een woonschip bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel c, verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 4.10 Ontruimen woning

In afwijking van artikel 4.2 kan het college een voorziening voor verhuizing en inrichting als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, verlenen aan een persoon die op verzoek van de gemeente de woning ontruimt ten behoeve een persoon met beperkingen.

Artikel 4.11 Tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel e, verlenen indien:

    • a.

      een aanvrager in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting, en

    • b.

      de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel e, komt overeen met de werkelijke kosten, maar kan per maand het bedrag genoemd in artikel 13, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.12 Huurderving

  • 1.

    In afwijking van artikel 4.2 kan het college voor de duur van maximaal vijf maanden een voorziening voor huurderving als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel f, verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking te laten komen van een persoon met beperkingen.

  • 2.

    Het college verleent over de eerste maand van de huurderving geen voorziening als bedoeld in het vorige lid.

  • 3.

    De voorziening genoemd in het eerste lid komt overeen met de werkelijke kosten, maar kan per maand het bedrag genoemd in artikel 13, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.13 Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel d, voor:

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoel-, sta- of plateauliften;

  • c.

    woonhuisliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    balansliften;

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

  • h.

    toiletten voorzien van een onderspoel- en föhninrichting.

Artikel 4.14 Gemeenschappelijke ruimte

  • 1.

    In afwijking van artikel 4.2 kan het college besluiten tot de verlening van woonvoorzieningen in of aan een gemeenschappelijke ruimte, welke voorzieningen kunnen bestaan uit onder meer automatische deuropeners, hellingbanen, drempelhulpen en/of extra trapleuningen.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorziening wordt verstrekt wanneer de voorziening voor de aanvrager noodzakelijk is om de eigen woning te bereiken of voor het aangaan van sociale contacten in de gemeenschappelijke ruimte.

Artikel 4.15 Verwijderen van voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een persoonsgebonden budget verlenen voor de kosten van verwijdering van woonvoorzieningen indien de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning te verhuren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde persoonsgebonden budget wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

Artikel 4.16 Kosten van bouwkundige of woontechnische aard

  • 1.

    Een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1, onder c, kan betrekking hebben op de navolgende kosten:

    • a.

      de aanneemsom waaronder begrepen loon- en materiaalkosten;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom mits het honorarium niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de Bond van Nederlandse Architecten en de noodzaak tot het inschakelen van een architect voortvloeit uit de aard, de omvang en de complexiteit van de betreffende aanpassing;

    • d.

      de kosten van toezicht van een verhuurder op een bouwkundige woningaanpassing tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor de bouwvergunning, voorzover deze betrekking hebben op de door de gemeente aanvaarde kosten van een woningaanpassing;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      de prijs van benodigde grond, indien niet binnen de aan de eigenaar toebehorende kavel kan worden gebouwd;

    • h.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en advies met betrekking tot de te verrichten aanpassingen;

    • i.

      de administratiekosten die Centrada of een andere verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening tot 10% van de totaalkosten met een maximum van € 410,02.

  • 2.

    Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan wel door een derde wordt getroffen die blijkens raadpleging van het handelsregister als bedoeld in de Handelsregisterwet niet bedrijfsmatig op soortgelijke werkzaamheden is ingericht, worden de loonkosten niet bij de berekening van het persoonsgebonden budget betrokken.

Hoofdstuk 5 - Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Vormen vervoersvoorziening

  • 1.

    De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend vervoer (Regiotaxi Flevoland) tegen een gereduceerd tarief dat overeenkomt met het normale tarief van het openbaar vervoer (blauwe strippenkaart)();

    • b.

      een persoonsgebonden budget voor de kosten van vervoer;

    • c.

      een aanpassing van een auto;

    • d.

      een open buitenwagen (scootermobiel);

    • e.

      een gesloten buitenwagen;

    • f.

      een andere speciaal voor gehandicapten bedoelde vervoersvoorziening.

  • 2.

    De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan niet bestaan uit een auto.

Artikel 5.2 Algemeen

  • 1.

    De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 kunnen worden verleend aan de persoon die door ziekte of gebrek niet in staat is om in zijn directe woon- en leefomgeving (binnen vijf zones vanaf het woonadres) in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.

  • 2.

    De ouders en/of de partners en/of de kinderen tot en met 12 jaar, die woonachtig zijn op hetzelfde adres, kunnen tegen een gelijk gereduceerde tarief met de aanvrager meereizen in de Regiotaxi Flevoland.

  • 3.

    De begeleider van de persoon die recht heeft op de voorziening als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, kan gratis meereizen in de Regiotaxi Flevoland indien de bedoelde persoon zonder die begeleiding niet kan reizen of zich op de plaats van bestemming niet zelfstandig kan verplaatsen.

Artikel 5.3 Wijze van verstrekken

  • 1.

    De voorziening genoemd in artikel 5.1, onderdeel a, wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura verleend door middel van een vervoerspas welke recht geeft op vervoer tegen gereduceerd tarief.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b, wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

  • 3.

    De voorziening genoemd in artikel 5.1, onderdeel c, wordt in de vorm van een persoons-gebonden budget verleend.

  • 4.

    De voorzieningen genoemd in artikel 5.1, onderdelen d, e en f, worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 5.4 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1.

    De voorziening in de vorm van een vervoerspas zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, kan worden verleend wanneer de aanvrager door aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken.

  • 2.

    De voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor sociaal vervoer zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b, kan worden verleend indien de aanvrager door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek voor het lokaal sociaal vervoer geen gebruik kan maken van het collectief systeem van aanvullend vervoer (Regiotaxi Flevoland).

  • 3.

    De in het vorige lid bedoelde voorziening kan, in afwijking van artikel 1.2, lid 3, onderdeel c, ook worden verleend voor het buitenregionaal vervoer indien voor dat buitenregionaal vervoer geen gebruik kan worden gemaakt van vervoer per Valys en indien dat vervoer noodzakelijk is voor het onderhouden van wezenlijke contacten die uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden zijn en die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de aanvrager in een sociaal isolement geraakt.

  • 4.

    De in de vorige twee leden bedoelde voorzieningen kunnen worden verstrekt indien aantoonbaar sprake is van kosten voor bijzonder ander vervoer.

  • 5.

    De voorziening voor de aanpassing van een auto zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel c, kan worden verleend indien de aanvrager door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek voor het sociaal vervoer geen gebruik kan maken van het collectief systeem van aanvullend vervoer (Regiotaxi Flevoland)

  • 6.

    De voorziening in de vorm van een open buitenwagen (scootermobiel) zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel d, kan worden verleend indien de aanvrager niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van ca. 300 meter te verplaatsen.

  • 7.

    De voorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel e, kan worden verleend indien de aanvrager door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van ca. 300 meter te verplaatsen en een scootermobiel door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek niet als adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 8.

    De voorziening in de vorm van een andere vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel f, kan worden verleend indien de aanvrager niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van ca. 300 meter te verplaatsen.

  • 9.

    Naast de in artikel 5.1, onderdelen a of b, genoemde voorziening kan maximaal één andere vervoersvoorziening, zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdelen c, d, e en f, worden verleend.

Hoofdstuk 6 - Rolstoelen

Artikel 6.1 Vormen rolstoelvoorziening

De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing in en om de woning;

  • b.

    een elektrische rolstoel voor verplaatsing in en om de woning;

  • c.

    een sportrolstoel voor recreatieve sportbeoefening;

  • d.

    een gemeenschappelijke rolstoelvoorziening.

Artikel 6.2 Algemeen

  • 1.

    De voorzieningen in de vorm van een rolstoel zoals bedoeld in artikel 6.1, onderdeel a, kan worden verleend wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2.

    Een voorziening in de vorm van een elektrische rolstoel zoals bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, kan worden verleend wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en een handbewogen rolstoel geen adequate oplossing biedt.

  • 3.

    Een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel c, kan worden verleend aan een persoon die zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 4.

    Het in het vorige lid bedoelde persoonsgebonden budget wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad

  • 5.

    Een voorziening in de vorm van een gemeenschappelijke rolstoelvoorziening zoals bedoeld in artikel 6.1, onderdeel d, kan worden verleend indien het regelmatig zittend verplaatsen van meerdere personen noodzakelijk is en hulpmiddelen, verstrekt op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling, een onvoldoende oplossing bieden.

Artikel 6.3 Wijze van verstrekken

  • 1.

    De voorzieningen als bedoeld in artikel 6.1 onderdelen a, b en c, worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

  • 2.

    De voorziening als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel d, wordt verleend als financiële tegemoetkoming.

Artikel 6.4 Sportrolstoel

  • 1.

    De in artikel 6.1, onderdeel c, bedoelde voorziening wordt maximaal een maal per vier jaar verleend, tenzij de eerdere noodzaak van de voorziening een gevolg is van omstandigheden die de aanvrager niet verweten kunnen worden.

  • 2.

    De in artikel 6.1, onderdeel c, bedoelde voorziening is mede bestemd voor de aanschaf, het onderhoud, de reparaties en de aanpassingen van de sportrolstoel.

Artikel 6.5 Beperkingen

Het college weigert een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 6.1, onderdelen a en b, indien de aanvrager verblijft in een AWBZ-instelling en recht heeft op verlening van een rolstoel op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Hoofdstuk 7 – Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Algemeen

  • 1.

    Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier bij het door het college aan te wijzen loket.

  • 2.

    De aanvrager dient desgevraagd:

    • a.

      een identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht;

    • b.

      in persoon te verschijnen op een plaats en tijdstip zoals bepaald door het college of de door het college aangewezen adviesinstantie;

    • c.

      aan het college of de door het college aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen, of te doen verschaffen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

    • d.

      mee te werken aan het onderzoek voor zover dat noodzakelijk is voor de vaststelling van het recht op de voorziening.

Artikel 7.2 Advies en classificatie

  • 1.

    Het college baseert de beslissing op aanvragen op grond van deze verordening op een advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of op eigen onderzoek.

  • 2.

    Bij het advies of het eigen onderzoek zoals bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de “International Classification of Functions, Disabilities and Impairments” (de ICF-classificatie).

  • 3.

    Op het indicatiebesluit wordt het aantal uren mantelzorg, waarmee bij de indicatiestelling rekening is gehouden, vermeld.

Artikel 7.3 Uitval mantelzorg

Bij het uitvallen van een deel of van de hele mantelzorg, wordt de omvang van de mantelzorg, zoals genoemd in lid 7.2, derde lid, gebruikt om zo spoedig mogelijk hulp toe te kennen zonder opnieuw indicaties te laten plaatsvinden voor een periode van maximaal vier weken.

Hoofdstuk 8 - Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening indien de onverkorte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 8.2 Indexering

Het college verhoogt jaarlijks per 1 januari de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad vermelde bedragen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.3 Overgangsrecht

  • 1.

    Een persoon, die op het moment dat de wet in werking treedt een geldige AWBZ-indicatie voor huishoudelijke ondersteuning heeft, behoudt de rechten en verplichtingen op grond van de AWBZ gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van de wet.

  • 2.

    Een persoon die op het moment dat de wet in werking treedt een voorziening heeft ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten, behoudt de rechten en verplichtingen, zoals vermeld in de beschikking op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten, gedurende de looptijd van de beschikking doch ten hoogste gedurende een jaar na inwerkingtreding van de wet.

Artikel 8.4 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Artikel 8.5 Intrekking Wvg-verordening

De “Wvg-verordening Lelystad 2005” wordt met ingang van 1 mei 2007 ingetrokken.

Lelystad, 15 december 2009.

De raad van de gemeente Lelystad,

de griffier, de voorzitter,