Organisatie | Delft |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent coördinatie Coördinatieverordening gemeente Delft 2018 |
Citeertitel | Coördinatieverordening gemeente Delft 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-05-2018 | nieuwe regeling | 24-04-2018 |
De raad van de gemeente Delft;
Overwegende dat het mogelijk is besluiten die samenhangen met de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen te coördineren en zodoende een kortere proceduretijd te bewerkstelligen;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 februari 2018;
artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
artikel 147 en 149 van de Gemeentewet,
Artikel 2 – Reikwijdte van de verordening
Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding en bekendmaking van een besluit ter verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid om een bestemmingsplan, dan wel wijzigings- of uitwerkingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevings-recht, al dan niet met de aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen, afwijkingen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.
Artikel 3 – Besluiten (vergunningen, afwijkingen) die naast de besluiten genoemd in artikel 2 deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan vast te stellen
De voorbereiding en bekendmaking van besluiten over onderstaande toestemmingen en/of vergunningen en/of afwijkingen kan gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening, mits van toepassing en nodig ter verwezenlijking van de ruimtelijke ontwikkeling en waarbij het bevoegd gezag bij de gemeente Delft ligt:
Artikel 4 – Gevallen waarin besluiten kunnen worden gecoördineerd
In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3:
het besluit over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk die op het moment van indienen alleen op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan, het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk mogelijk maakt, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten, en;
Artikel 5 – Geval waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt
Een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten op grond van deze verordening is niet mogelijk indien blijkt dat het verhaal van schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro niet is verzekerd door middel van een planschadeverhaalsovereenkomst.
De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedureregeling kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.
Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 april 2018.
,burgemeester.
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
,griffier.
Drs. R.G.R. Jeene CMC
Toelichting op de Coördinatieverordening gemeente Delft 2018:
In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.
Artikel 1 onder c: gemeentelijk ruimtelijk beleid
Ter verwezenlijking van onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid kan het wenselijk zijn dat de voorbereiding en bekendmaking van bepaalde besluiten gecoördineerd wordt. Het gemeentelijk ruimtelijk beleid is gedefinieerd als ruimtelijk beleid zoals is terug te vinden in verschillende relevante beleidsstukken, als de Structuurvisie, bestemmingsplannen en diverse beleidsnota’s/-visies en kaders. Het begrip is ruim gedefinieerd om te voorkomen dat onderdelen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid afkomstig van de bestuursorganen van de gemeente bij voorbaat van coördinatie worden uitgesloten.
Artikel 2 geeft de reikwijdte aan waarbij alle besluiten ter verwezenlijking van een onderdeel van gemeentelijk ruimtelijk beleid kunnen worden gecoördineerd al dan niet op verzoek van een derde. De voorliggende verordening strekt dus tot de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, of een wijziging dan wel uitwerking van een bestemmingsplan, of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo en de voorbereiding van besluiten over één of meer van de in artikel 3 genoemde toestemmingen, vergunningen en/of afwijkingen.
Zoals uit het onderling verband van de artikelen 2 en 3 van de regels blijkt, heeft de voorliggende verordening uitsluitend betrekking op die vergunningen/toestemmingen waarvoor het bevoegde gezag bij de gemeente Delft ligt. Een en ander in het licht van de praktische uitvoerbaarheid van de coördinatieregeling en het beeld dat nu bestaat ten aanzien van besluiten waarvoor toepassing van de coördinatieregeling is gevraagd. Dit laat uiteraard onverlet de mogelijkheid om alsnog via een separaat raadsbesluit een uitgebreidere toepassing van de coördinatieregeling toe te staan.
Per aanvraag of verzoek met betrekking tot een ruimtelijke ontwikkeling zal in overleg met de aanvrager/verzoeker moeten worden afgewogen welke besluiten gecoördineerd kunnen worden ten behoeve van het welslagen van de ruimtelijke ontwikkeling. Ten overvloede wordt opgemerkt dat er geen verplichting bestaat tot coördineren.
Artikel 3 geeft een opsomming van de besluiten die in combinatie met het bestemmingsplan (dit is met inbegrip van een herziening van een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan) of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo, gecoördineerd kunnen worden voorbereid en bekendgemaakt.
De Wabo heeft als uitgangspunt gediend, maar het lijstje van de coördinatieverordening is korter. De reden daarvoor is het streven om de coördinatieverordening inhoudelijk zo eenvoudig mogelijk te maken. Alleen besluiten met een ruimtelijke component (en dus met een relatie met het bestemmingsplan of met de omgevingsvergunning) zijn opgenomen. Vergunningen die zelden verstrekt worden zijn ook niet opgenomen.
Gelet op het feit dat wetsartikelen aan verandering onderhevig zijn is ervoor gekozen om in artikel 3 zo min mogelijk verwijzingen naar concrete wetsartikelen van de betreffende besluiten op te nemen. Als gevolg hiervan zou de indruk kunnen ontstaan dat ook gevallen zonder ruimtelijke component kunnen worden betrokken in de toepassing van de coördinatieregeling. Dit is echter niet het geval. Een nadere begrenzing hiervoor is te vinden in de aanhef van het artikel waarin wordt gesproken over ‘(…) mits van toepassing en nodig ter verwezenlijking van de ruimtelijke ontwikkeling (…)’.
Bij enkele vergunningen en/of afwijkingen is een concrete verwijzing naar wetsartikel(en) opgenomen om verwarring te voorkomen en zekere richting/zekerheid te verschaffen voor zover dit mogelijk is. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat indien na vaststelling er wetswijzigingen plaatsvinden die van invloed zijn op de concrete verwijzing naar wetsartikelen in deze verordening, dan niet strikt de ‘oude’ verwijzing leidend dient te zijn maar de geest/bedoeling van wat in de verordening is vastgelegd in relatie tot de wetswijziging(en).
In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje ‘en’ om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.
Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan of over een uitwerkingsplan of over een wijzigingsplan wordt gecombineerd met een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In die gevallen wordt de coördinatieregeling met name van meerwaarde beschouwd, redenen waarom de toepassing van de coördinatieregeling volgens deze verordening zich hiertoe beperkt.
Wanneer een bestemmingsplan dat meedoet in de coördinatieregeling moet deze de beoogde strijdigheid opheffen, zodat de eventueel benodigde omgevingsvergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de aanvraag omgevingsvergunning past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone procedure van een omgevingsvergunning.
Lid b bepaald dat andere besluiten die worden betrokken in de coördinatie, als bedoeld in artikel 3, verband moeten hebben met de aanvraag of met het bestemmingsplan.
Lid c moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van artikel 4 maar ook artikel 3 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.
Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie ‘bevordert’. Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat maar niet daartoe verplicht is.
Een ruime uitleg van lid c kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de Gemeenteraad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is niet toe.
Op grond van lid d stelt het college van burgemeester en wethouders vast of artikel 5 geen belemmering is voor het toepassen van de coördinatieregeling. Dit lid c moet in beperkende zin uitgelegd worden: als er een belemmering is, dan is een gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.
Uit lid e blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling willen toepassen. Dit kan weliswaar op verzoek van aanvrager of ambtshalve worden geïnitieerd, maar de randvoorwaarde is wel dat beiden partijen het eens zijn over de toepassing van de coördinatieregeling. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat bijvoorbeeld de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening en/of constructieberekeningen uit te laten uitvoeren.
Uit lid f blijkt dat het, in het verlengde van de wettelijke grondslag, tenslotte moet gaan om een ruimtelijke ontwikkeling die dient ter verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid .
In dit artikel staat in welk geval coördinatie niet mogelijk is. Een gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten op grond van deze verordening is niet mogelijk indien blijkt dat het verhaal van schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro niet is verzekerd door middel van een planschadeverhaalsovereenkomst .
De gemeente is in beginsel namelijk niet bereid een financieel risico als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan voor zijn rekening te nemen. Gecoördineerde besluitvorming is in een dergelijk geval dan ook uitgesloten op grond van deze verordening.
De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Het is in beginsel wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom geeft de Gemeenteraad het college in dit artikel de mogelijkheid mee om een procedureregeling vast te stellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.
Voor coördinatieprocedures heeft de wetgever overigens voorzien in de opname van Afdeling 3.5 in de Algemene wet bestuursrecht. Dit onderdeel van de Awb (met name: § 3.5.3) werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Zolang het college nog géén procedureregeling heeft vastgesteld is op grond van lid c de procedure van de Awb van toepassing. Dat is handig, omdat de regeling van het college nog niet klaar is en het overigens ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het toepassen van de coördinatieregeling.
Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c buiten toepassing.
De Awb verplicht het college van burgemeester en wethouders om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft. Lid b geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven.
Met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 over administratief beroep. Deze artikelen zijn overbodig, omdat de Wro dit aspect regelt. Bij toepassing van de coördinatieverordening volgen alle gecoördineerde besluiten de procedure van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning.
Lid d is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het ‘coördinerend orgaan’ is, blijkt ook al uit artikel 3.31, eerste lid van de Wro, dus feitelijk is dit lid overbodig.
Het college doet jaarlijks verslag over de projecten waarop coördinatie is toegepast. In dit verslag vermeldt het college in elk geval om welke projecten het gaat en welke termijnen zijn gevolgd. Dit overzicht kan nuttig blijken voor toekomstige afwegingen over gecoördineerde behandeling.
Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening gemeente Delft 2018.